Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Nationale Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32852-224)
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 249
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 22 mei 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                     voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
                  
En voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van
                     Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 9 december 2022 over de Nationale Grondstoffenstrategie
                     (Kamerstuk 32 852, nr. 224).
                  
De vragen en opmerkingen zijn op 20 januari 2023 aan de Ministers van Economische
                  Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris
                  van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 18 april 2023 zijn de vragen
                  beantwoord.
               
De ondervoorzitter van de commissie, Valstar
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
                     van het kabinet. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de leveringszekerheid
                     van (kritieke) grondstoffen op de middellange termijn wordt vergroot. Hierbij willen
                     deze leden dat ingezet wordt op minder kwetsbare afhankelijkheden op dit vlak. De
                     oorlog in Oekraïne heeft de kwetsbaarheden van Nederland en Europa blootgelegd. Door
                     een te grote afhankelijkheid op het gebied van bijvoorbeeld aardgas zijn Nederland
                     en Europa vatbaar geweest voor het machtsspel van Poetin. In de toekomst moet dit
                     worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook blij met de komst van de
                     Nationale Grondstoffenstrategie, maar vinden wel dat deze nog een stuk concreter moet
                     worden en hebben hierover enkele vragen.
1
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het kabinet continu inzicht moet hebben
                        in de toekomstige grondstoffenbehoefte van Nederland om proactief beleid te kunnen
                        formuleren, mochten overmatige afhankelijkheden ontstaan.
2
Heeft het kabinet inzichtelijk welke grondstoffen nodig zijn voor de energietransitie
                        en in welke hoeveelheden? Zo nee, zou het kabinet dit inzicht niet moeten krijgen?
Antwoord 1 en 2
Het kabinet zet in op een goede kennisbasis om inzichtelijk te maken welke grondstoffen
                     en daaraan gerelateerde strategische componenten en eindproducten vanuit geo-economisch
                     en duurzaamheidsperspectief het meest relevant zijn. Voor de energietransitie zijn
                     er inmiddels meerdere (inter)nationale studies verricht naar de bijbehorende grondstoffenbehoefte.
                     Deze zijn echter niet volledig dekkend qua technologieën, zoals klimaatinstallaties
                     en carbon capture & utilisation, maar ook qua infrastructuur zoals de laadpaalinfrastructuur. Ook het zicht op de
                     achterliggende ketens vraagt nader uitzoekwerk. Inmiddels lopen er, zoals in de grondstoffenstrategie
                     aangegeven, meerdere onderzoeken om te werken aan de benodigde kennisbasis om ook
                     de grondstoffenbehoefte van de energietransitie nauwkeurig en met urgentie in kaart
                     te brengen. Uitgangspunt is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen
                     toeleveringsketen van grondstoffen en bewerkte producten. De overheid ondersteunt
                     bedrijven wel, bijvoorbeeld met economische diplomatie en door informatie over grondstoffen
                     te ontsluiten via de Grondstoffenscanner. Ook zicht op risico's voor mens en milieu
                     in de keten is in het belang van bedrijven. De overheid ondersteunt bedrijven hierbij
                     onder andere via de huidige Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten.
                  
3
Vergt een grondstoffenstrategie niet een goede inschatting op waar toekomstige afhankelijkheden
                        kunnen ontstaan, zodat het kabinet hierop kan anticiperen in haar beleid?
4
Kan het kabinet een voorbeeld geven van wat het als een overmatige afhankelijkheid
                        op dit vlak zou definiëren?
5
Als het kabinet deze definitie nog niet heeft, kan ze deze ontwikkelen?
6
Zou het kabinet hierover niet regelmatig een update moeten sturen?
Antwoord 3 t/m 6
De grondstoffenstrategie brengt op hoofdlijnen in kaart waar in de toekomst afhankelijkheden
                     kunnen ontstaan, zodat het kabinet hier proactief beleid kan maken. Dit kan alleen
                     in Europees verband. Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA1, Metabolic e.a.2 en LSE3 waar we ons op kunnen baseren. Door de beperkingen die nationale en Europese datasets
                     met zich meebrengen evenals de complexiteit van mondiale productieketens is het bijzonder
                     ingewikkeld om zowel huidige als toekomstige risicovolle strategische afhankelijkheden
                     in kaart te brengen. De in de Kamerbrief Open Strategische Autonomie aangekondigde
                     Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) heeft tot doel om zo goed mogelijk
                     zicht te krijgen op deze afhankelijkheden.4 Zoals in die brief aangekondigd, zal de TFSA met enige regelmaat over de voortgang
                     rapporteren.
                  
Welke grondstoffen voor de energietransitie nodig zijn is deels afhankelijk van technologische
                  ontwikkelingen die nog plaats moeten vinden. Wel valt al te zeggen dat we voor de
                  energietransitie grote hoeveelheden kritieke grondstoffen nodig hebben, waarvoor winning
                  en raffinage vaak sterk geconcentreerd is in niet-Europese landen. Van belang hierbij
                  is om op te merken dat afhankelijkheden op dit terrein vanuit een Europees perspectief
                  bekeken moeten worden aangezien het de EU is die de schaal en capaciteit heeft om
                  de risico’s van afhankelijkheden zoveel als mogelijk te mitigeren.
               
Op dit moment staan er 30 grondstoffen op de Europese lijst die alle als kritieke
                  grondstof zijn aangemerkt. Deze lijst wordt om de drie jaar geactualiseerd, op basis
                  van de Europese definitie van wanneer een grondstof «kritiek» is. Daarbij is sprake
                  van een afhankelijkheid van een kritieke grondstof wanneer 1) de Nederlandse import
                  van een grondstof of product veel gebruikt wordt in Nederlandse sectoren en deze moeilijk
                  substitueerbaar is, 2) de grondstof of het product extra risico’s kent, zoals concentratie
                  van winning en productie in een beperkt aantal landen of de aanwezigheid van exportrestricties.
                  Daarnaast heeft de Europese Commissie in het voorstel voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) 16 grondstoffen als strategisch aangemerkt, in aanvulling op de lijst met
                  30 kritieke grondstoffen. Hieronder vallen onder andere koper en nikkel.
               
Voor het duiden van «overmatige» afhankelijkheid van Nederland zal er een kritikaliteitsanalyse
                  op nationaal niveau worden uitgevoerd, waarbij de Europese methodologie wordt gevolgd.
                  Daarnaast is de inzet is om de hiervoor beschreven kritikaliteitsanalyse op Europees
                  en nationaal niveau stap voor stap te verdiepen en te verbreden naar gerelateerde
                  strategische componenten en finale producten en ook circulaire strategieën mee te
                  nemen in de ontwikkeling. De informatie die hiermee beschikbaar komt willen we beschikbaar
                  maken voor ondernemers en andere betrokkenen. Het kabinet is van plan om de grondstoffenscanner
                  stap voor stap verder te verrijken met voorgaande informatie.
               
7
De leden van de VVD-fractie zien dat de energietransitie leidt tot een verandering
                        in de vraag naar grondstoffen. In de toekomst zal de vraag naar kritieke grondstoffen
                        steeds groter worden, maar deze grondstoffen worden nog nauwelijks gewonnen in Nederland
                        of de Europese Unie (EU). Wij zijn hiervoor afhankelijk van bijvoorbeeld China, een
                        land dat al vaker bewezen heeft bereid te zijn deze macht te misbruiken. Bilaterale
                        afspraken kunnen helpen om deze afhankelijkheid te verminderen.
8
Met welke gelijkgezinde landen gaat Nederland bilaterale afspraken maken om de toegang
                        tot kritieke grondstoffen veilig te stellen? Wordt hier voldoende rekening gehouden
                        met diversificatie?
Antwoord 7 en 8
Het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden is onderdeel van het
                     kabinetsbeleid, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 8 november jl. over Open Strategische
                     Autonomie.5Dit geldt ook voor de risico’s van strategische afhankelijkheden op het gebied van
                     kritieke grondstoffen. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van bedrijven.
                     Diversificatie van handelspartners, zoals Canada en Kazachstan in plaats van China,
                     is een manier om die risico’s van afhankelijkheden te verkleinen. Grondstoffenpartnerschappen
                     en handelsakkoorden kunnen dergelijke diversificatie faciliteren. Importeurs kunnen
                     hierdoor kiezen uit meer leveranciers voor de invoer van grondstoffen en halffabricaten
                     en hun risico’s spreiden, zodat eventuele verstoringen in waardeketens beter kunnen
                     worden opgevangen. In handelsakkoorden worden ook concrete afspraken gemaakt over
                     de toegang tot grondstoffen. Dit gaat bijvoorbeeld om het wegnemen van exportrestricties
                     of het garanderen van gelijke grondstoffenprijzen voor binnen- en buitenlandse afnemers.
                  
Nederland zet zich in EU-verband in voor het afsluiten van grondstoffenpartnerschappen
                  met derde landen. Er zijn verschillende redenen om te kiezen voor afspraken via de
                  EU. Allereerst hebben we te maken met een interne markt, en komen veel kritieke grondstoffen
                  indirect en na verwerking via andere EU lidstaten naar ons land. Ten tweede heeft
                  de EU veel meer onderhandelingskracht dan Nederland alleen als het gaat om het afsluiten
                  van grondstoffenpartnerschappen. Ten derde sluit de EU onder meer grondstoffenpartnerschappen
                  af onder de paraplu van handelsakkoorden. Het sluiten van handelsakkoorden is een
                  EU-bevoegdheid. Een voorbeeld hiervan is het strategische grondstoffenpartnerschap
                  met Canada, dat onder CETA valt. Canada is actief in de mijnbouw en raffinage van
                  veel kritieke grondstoffen, waaronder kobalt, lithium en verschillende zeldzame aardmetalen.6
De Europese Commissie is gemachtigd om namens de Unie over grondstoffenpartnerschappen
                  met derde landen te onderhandelen. De Commissie is daar ook volop mee bezig en heeft
                  recentelijk Memorandums of Understanding (MoU’s) op het gebied van grondstoffen afgesloten met onder andere Oekraïne, Namibië
                  en Kazachstan. Ook is de Europese Commissie voornemens om via het handelsbeleid diversificatie
                  verder te stimuleren, o.a. via de akkoorden met Chili, Mexico en Australië.7 Nederland moedigt dit soort gesprekken aan.
               
Nederland kan op sommige terreinen (niet op het gebied van markttoegang) ook zelf
                  afspraken maken met derde landen. Zo heeft Nederland recent een MoU met Australië
                  afgesloten op het gebied van waterstof. Een dergelijk MoU biedt mogelijkheden om samenwerking,
                  projecten en kennisuitwisseling te bevorderen. Als onderdeel van de programmatische
                  aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van de Task Force
                  Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties Nederland onderneemt
                  binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen. Dit gebeurt op basis
                  van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen en expertise
                  van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden en
                  daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.
               
Daarnaast heeft Nederland een sterk netwerk van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten
                  (IBO’s). Deze overeenkomsten dragen bij aan zekerheid voor Nederlandse investeerders
                  in partnerlanden en kunnen daardoor indirect ook bevorderlijk werken voor grondstof
                  gerelateerde investeringen. Het kabinet zet in op het moderniseren van deze overeenkomsten.
               
9
Onlangs hebben landen als Canada, Australië de Verenigde Staten en Zweden aangegeven
                        stevig te gaan investeren in de exploitatie van hun eigen voorraad kritieke grondstoffen
                        en mineralen. De leden van de VVD-fractie vinden dat Nederland, zo nodig in EU-verband,
                        op zeer korte termijn gesprekken met deze landen en andere gelijkgezinde landen met
                        voorraden moet starten. Is het kabinet hiertoe bereid?
10
Deelt het kabinet het standpunt van deze leden dat het afbouwen van strategische afhankelijkheden
                        door middel van diversificatie van grondstoffenpartners van essentieel belang is en
                        meer prioriteit behoort te krijgen in ons buitenlandbeleid?
Antwoord
Met de genoemde landen buiten de EU zijn al afspraken gemaakt op EU-niveau of wordt
                     er gewerkt aan afspraken. Zo heeft de EU een strategisch grondstoffenpartnerschap
                     met Canada onder de paraplu van het handelsakkoord CETA. In het kader van de Trade and Technology Council (TTC) wordt gesproken met de VS over kritieke grondstoffen. Hetzelfde gebeurt met
                     Australië in het kader van de onderhandelingen over een handelsakkoord. Zweden is
                     onderdeel van de interne markt, en exploitatie van kritieke grondstoffen aldaar zal
                     dan ook rechtstreeks de toegang van Europese bedrijven tot deze grondstoffen vergroten.
                     Nederland is op werkniveau al in gesprek met Zweedse collega’s over dit onderwerp.
                  
Het voorstel van de Europese Commissie voor de Critical Raw Materials Act (CRMA) gaat in op de mogelijkheid van mijnbouw en raffinage in de EU en op het aangaan
                  van grondstoffenpartnerschappen met derde landen. Zo heeft de Commissie een Critical Raw Materials Club (CRMC) aangekondigd die de EU samenwerking moet versterken met de VS en andere landen
                  die grondstoffen afnemen uit bronlanden. Zoals uiteengezet in het recente Nederlandse
                  non-paper CRMA8, ziet Nederland dergelijke internationale partnerschappen als een belangrijk instrument
                  om de leveringszekerheid van kritiek grondstoffen te borgen. Het kabinet zal hier
                  in EU verband voor blijven pleiten en een aanjagende rol innemen. Bovendien zet het
                  kabinet in op diversificatie door middel van handelsakkoorden en dergelijke grondstoffenpartnerschappen
                  (zie ook de beantwoording van vraag 7 en 8).
               
11
Is het kabinet bereid verder te kijken dan alleen gelijkgezinde partners en dus ook
                        het gesprek aan te gaan met ongemakkelijk partners om de toegang tot grondstoffen
                        te vergroten?
12
Is het kabinet bereid zich hier ook in EU-verband hard voor te maken?
Antwoord 11 en 12
Het kabinet deelt de constatering dat ook minder gelijkgezinde landen een rol spelen
                     in de grondstoffentoelevering voor Europa en Nederland. Ook worden kritieke grondstoffen
                     gewonnen in fragiele landen of in zogeheten «conflict-affected high risk areas», en is er niet altijd een legitiem bestuur aanwezig in mijnbouwgebieden. In deze
                     complexe context wil Nederland leveringszekerheid bevorderen en strategische afhankelijkheden
                     verminderen onder andere door diversificatie van handelspartners. Daarbij hoeven handelsbetrekkingen
                     niet uitsluitend plaats te vinden in of met gelijkgezinde landen. Ook de economische
                     diplomatie en dienstverlening via het postennetwerk vindt niet enkel plaats in gelijkgezinde
                     landen. Het kabinet vindt dat de inhoudelijke en economische betrekkingen die Nederland,
                     de EU en ook het bedrijfsleven en financiële instellingen aangaan moeten passen binnen
                     de Europese normen en waarden, en de geldende Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
                     Ondernemen-normen gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
                     Zo onderzoekt het de inzet kabinet welke rol FMO en internationale financiële instellingen
                     zoals de Europese Investeringsbank (EIB), International Finance Corporation (IFC),
                     African Development Bank (AfDB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling
                     (EBRD) kunnen spelen in het verduurzamen van grondstofwinning in ontwikkelingslanden.
                     Daarbij zet het kabinet zich binnen het bredere buitenlandbeleid in voor meer eensgezindheid
                     en stabiliteit en betere omstandigheden in bijvoorbeeld fragiele landen. Zo draagt
                     het kabinet bij aan verantwoorde mijnbouw als onderdeel van de bredere inzet op meer
                     stabiliteit in het Grote Merengebied (Rwanda, Burundi en Oeganda en delen van de Democratische
                     Republiek Congo, Tanzania en Kenia). Ook voert Nederland, zelf en in EU-verband, dialogen
                     met minder gelijkgezinde landen met als doel om gedeelde belangen te ontwikkelen en
                     de Europese normen en waarden in deze relaties uit te dragen.
                  
13
Biedt de huidige EU-regelgeving voldoende ruimte om te werken aan strategische autonomie
                        op het gebied van cruciale grondstoffen?
Antwoord
Het voorstel van de Europese voor de Critical Raw Materials Act (CRMA gaat in op verschillende stappen in de keten, inclusief mijnbouw, raffinage
                     en recycling. Ook gaat de CRMA over diversificatie van grondstoffenleveranciers. Uw
                     Kamer wordt nader geïnformeerd over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de CRMA
                     middels een fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
                  
14
De leden van de VVD-fractie-fractie zijn van mening dat Nederland bereid moet zijn
                        moeilijke beslissingen te nemen ter bevordering van onze strategische autonomie. In
                        de nationale grondstoffenstrategie geeft het kabinet aan onderzoek te gaan doen naar
                        de rol van Nederlandse bedrijven in internationale ketens. Meer onderzoek doen mag
                        er niet toe leiden dat moeilijke beslissingen worden uitgesteld en dat er minder actie
                        wordt ondernomen.
15
Is het kabinet het met deze leden eens dat meer directe toegang tot grondstoffen op
                        gespannen voet kan staan met het voldoen aan eisen op het gebied van milieu en arbeidsvoorwaarden
                        en dat het economisch efficiënter kan zijn om de mijnbouw of processing van grondstoffen
                        door China te laten doen, maar dit ons tegelijkertijd afhankelijker maakt van China?
                        Is het kabinet bereid om in deze dilemma’s op korte termijn richtinggevende besluiten
                        te nemen?
Antwoord 14 en 15
De grondstoffenstrategie die het kabinet heeft geformuleerd is gericht op de middellange
                     termijn. Het onderzoek naar de rol van Nederlandse bedrijven in internationale grondstoffenketens
                     dient ertoe om beter begrip te hebben van de kansen en uitdagingen van deze bedrijven
                     en de handvatten die het kabinet heeft om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen
                     voor de economie als geheel te bevorderen.
                  
Het voldoen aan milieu en arbeidsvoorwaarden ziet het kabinet hierbij niet als belemmerend
                  maar juist als noodzakelijk om op termijn (bedrijven uit) de Europese Unie en Nederland
                  als voorkeurspartner te positioneren van grondstofrijke landen en producenten. En
                  op het moment dat het aanbod achterblijft bij de vraag, zoals voor bepaalde kritieke
                  metalen verwacht wordt, is het juist belangrijk dat nieuwe mijnbouwprojecten van start
                  kunnen gaan met instemming van de gemeenschappen en belanghebbenden rondom de mijn
                  en op een manier die de klimaatdoelstellingen – die immers het vliegwiel zijn van
                  de vraag naar de kritieke metalen – niet ondergraaft. Dit vermindert het risico in
                  de keten. We kunnen hierbij niet garanderen dat alle investeringen financieel haalbaar
                  (renderend) zullen zijn. Met de toenemende aandacht voor blijvende misstanden in de
                  mijnbouw wereldwijd wordt het voor bedrijven uit de EU en gelijkgezinde landen dan
                  ook steeds belangrijker om een «license to operate» te krijgen door goed te presteren
                  op environmental, social and governance aspecten. Zoals ook in de grondstoffenstrategie is aangegeven is het om de leveringszekerheid
                  te vergroten van belang dat er geïnvesteerd wordt in stabiele, goed functionerende
                  en duurzame grondstoffenketens door overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
               
Het kabinet onderkent het spanningsveld dat er is tussen economische efficiëntie en
                  de wens om risicovolle strategische afhankelijkheden van onder andere China af te
                  bouwen. Dat spanningsveld is de aanleiding van de grondstoffenstrategie. Daarin zet
                  het kabinet uiteen dat leveringszekerheid van kritieke grondstoffen een zwaarwegend
                  belang is waarvoor het kabinet, in samenhang met de Europese initiatieven, aanvullende
                  maatregelen neemt. Door in te zetten op de vijf handelingsperspectieven uit de grondstoffenstrategie
                  wil het kabinet risicovolle strategische afhankelijkheden van grondstoffen mitigeren.
               
Zoals gemeld aan de Kamer9 zal de in december jl. opgerichte interdepartementale Task Force Strategische Afhankelijkheden,
                  als onderdeel van de programmatische aanpak van de grondstoffenstrategie, kritieke
                  grondstoffen nader analyseren op strategische afhankelijkheden en advies uitbrengen
                  wat betreft mitigeringsopties op nationaal en EU-niveau. Dit zal gebeuren in samenwerking
                  met de speciale vertegenwoordiger grondstoffenstrategie.
               
Tegelijkertijd moeten we ons ervan bewust zijn dat deze trajecten tijdrovend zijn,
                  en het de vraag is of, in welke mate en zo ja tegen welke prijs, Nederland en de EU
                  risicovolle strategische afhankelijkheden van China voor onder meer de winning en
                  verwerking van kritieke grondstoffen kunnen afbouwen. Op korte termijn is het over
                  het algemeen niet realistisch dat Nederland en de EU strategische afhankelijkheden
                  van China voor onder meer de winning en verwerking van kritieke grondstoffen volledig
                  kunnen afbouwen.
               
16
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er binnen de EU wordt gekozen
                        voor opschaling van de Europese mijnbouw. Op deze manier kunnen we ervoor zorgen dat
                        mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt en vergroten we onze onafhankelijkheid.
                        Sluit het kabinet zich aan bij deze Europese inzet op meer mijnbouw op ons eigen continent?
17
Hoeveel en welke kritieke grondstoffen kunnen er naar verwachting in de EU worden
                        gevonden?
18
In hoeverre kan dit voorzien in onze grondstofbehoefte?
19
Hoe apprecieert het kabinet de recente aankondiging van Zweden van forse mogelijkheden
                        op het gebied van zeldzame aardmetalen?
20
Welke mogelijkheden op welke vlakken zijn er in Nederland voor de winning van grondstoffen
                        die noodzakelijk zijn voor de energietransitie?
21
Heeft het kabinet hiervoor wel een voldoende beeld van de ondergrond in Nederland,
                        zowel op land als ook op zee?
22
Zo nee, is het kabinet bereid een uitgebreid onderzoek hiernaar uit te zetten?
Antwoord 16 t/m 22
Het kabinet bevordert in het kader van de grondstoffenstrategie actief Europese inzet
                     op mijnbouw van kritieke grondstoffen op ons eigen continent, mede in het kader van
                     de Critical Raw Materials Act (CRMA). In dit kader vindt het kabinet het belangrijk dat er meer inzicht komt in
                     de beschikbaarheid van grondstoffen in de EU en de toekomstige behoefte. Dit heeft
                     het kabinet onder andere onder de aandacht gebracht in de recent met de Kamer gedeelde
                     non-paper over de CRMA. Het kabinet wil actief samenwerken met gelijkgestemde lidstaten
                     (zoals Zweden en Finland), die tevens het initiatief tot actie nemen in het grondstoffendossier,
                     om de standpunten ten aanzien van de CRMA binnen de EU uit te dragen.
                  
Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd
                  realiseert het kabinet zich dat het nog lang kan duren voordat de grondstoffen gewonnen
                  worden. Het kabinet wil, net als andere Europese lidstaten (zoals België, Duitsland
                  en Italië), publieke instrumenten via Atradius DSB, Invest International, Invest NL
                  en de RVO gebruiken om een rol te spelen in de ontwikkeling en financiering van de
                  waardeketen van kritieke grondstoffen.
               
In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat
                  de winning van grondstoffen op een verantwoorde manier plaatsvindt en voldoet aan
                  strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid
                  van het noordpoolgebied. Ook dient de inheemse bevolking conform de VN-Verklaring
                  over de Rechten van Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring
                  van mijnbouwprojecten.
               
Via de CRMA wil het kabinet zich inzetten om grondstoffen in de EU beschikbaar te
                     maken. In de Nederlandse aardbodem bevinden zich nauwelijks kritieke grondstoffen.
                     Ook liggen er niet tot nauwelijks kritieke grondstoffen op de bodem van de Nederlandse
                     territoriale zee en exclusieve economische zone.
                  
Hierover is voldoende bekend bij de Nederlandse Geologische Dienst. De Nederlandse
                     Geologische Dienst vervult de wettelijke taak om informatie en data in te nemen, te
                     beheren en publiek beschikbaar te maken over bodemsamenstelling, geologische opbouw
                     van de ondergrond, grondwater, draagkracht van de grond en mijnbouw. De Geologische
                     Dienst Nederland weet wat de Nederlandse ondergrond (onshore en offshore) te bieden
                     heeft. Bekende potentiële grondstoffen in Nederland zijn (kwarts)zand, grind, klei
                     en zout. Hoeveel en welke kritieke grondstoffen in de Europese aardbodem potentieel
                     kunnen worden gevonden en in welke mate dat zou kunnen bijdragen aan de voorzieningszekerheid
                     van kritieke grondstoffen, wordt nu verkend middels een eerste onderzoek.
                  
23
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie ook kennisgenomen van de mogelijkheden
                        voor diepzeemijnbouw. De leden van de VVD-fractie zien hiervoor veel potentie voor
                        Nederland, gezien onze sterke maritieme sector. Aangezien China en Rusland hier strategische
                        posities innemen vinden de leden van de VVD-fractie dat Nederland hier niet moet achterblijven.
                        Hoe apprecieert het kabinet dit?
24
Deelt het de mening dat het beter zou zijn om als Nederland en Europa met de standaarden
                        op diepzeemijnbouw aan de slag te gaan, dan om het over te laten aan China en Rusland?
25
Wat doet het kabinet eraan om het huidige krachtige maritieme cluster voor Nederland
                        te behouden, zodat Nederland ook echt een rol gaat spelen bij diepzeemijnbouw?
Antwoord 23 t/m 25
In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij
                     voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van
                     4 juli 2022 heeft het kabinet aangegeven dat het nog een nader inhoudelijk standpunt
                     over diepzeemijnbouw moet innemen en uw Kamer hierover nader zal informeren.10 Het kabinet beraadt zich hier momenteel nog op.
                  
Het onderwerp diepzeemijnbouw raakt aan verschillende beleidsterreinen, waaronder
                  de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities
                  (grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen van strategische afhankelijkheden
                  daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen, alsmede.
                  Het kabinet zal ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging
                  maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw
                  voor Nederland, de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij
                  diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor
                  het Nederlandse maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten
                  alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden,
                  op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de gevolgen
                  van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op vraag 93 en vragen 179–183).
               
Ten aanzien van het behoud van het Nederlandse maritieme cluster zal het kabinet in
                  lijn met de aangenomen motie tijdens de begrotingsbehandeling van EZK samen met de
                  sector een integraal maritiem industriebeleid in de vorm van een sectoragenda opstellen
                  (Handelingen II 2022/23, nr. 26, item 8 en 10).
               
26
De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit ingezet wordt om leveringszekerheid
                        van kritieke grondstoffen te vergroten en negatieve impact van ketens te verkleinen.
                        Deze leden zien dat veel producten (elektrische apparatuur) bestaan uit een kleine
                        hoeveelheid kritieke grondstoffen, gecombineerd met een kunststof of plastic behuizing.
                        Deze leden vragen of de grondstoffen olie en gas (basis voor plastic) kunnen worden
                        meegenomen in de beoordeling van de negatieve impact op ketens?
Antwoord
De focus van de nationale grondstoffenstrategie en de Critical Raw Materials Act ligt op kritieke grondstoffen. Kritieke grondstoffen zijn volgens de gevolgde definitie
                     van de Europese Commissie metalen en mineralen van significante economische waarde
                     waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat. Olie en gas vallen dus buiten de
                     reikwijdte van deze grondstoffenstrategie.
                  
Om slimmer om te gaan met fossiele grondstoffen zoals olie en gas werkt het kabinet
                  aan maatregelen voor een circulaire economie. Zo heeft uw Kamer onlangs het Nationale
                  Programma voor een Circulaire Economie (NPCE) ontvangen met onder meer concrete acties
                  voor het vervangen van fossiele grondstoffen met hernieuwbare en secundaire grondstoffen.
                  Door bijvoorbeeld fossiel plastic te vervangen met plastic recyclaat of biogebaseerd
                  plastic kan forse CO2-uitstoot worden bespaard. Om het sluiten van de plasticketen te versnellen neemt
                  dit kabinet verschillende maatregelen over de gehele plasticketen. Dit kabinet zet
                  zich bijvoorbeeld in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel recyclaat
                  en biogebaseerd plastic. Vooruitlopend op Europese wetgeving verkent het kabinet op
                  dit moment ook een dergelijke nationale verplichting.
               
27
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij circulariteit vaak gedacht wordt aan recycling
                        maar dat dat niet voldoende is. Deze leden vragen of het kabinet kan aangeven hoe
                        groot de hoeveelheid grondstoffen is die momenteel in onze samenleving in reeds bestaande
                        producten aanwezig is. Kan het kabinet aangeven op welke manier het deze grondstoffen
                        denkt te kunnen hergebruiken, ondanks dat deze producten wellicht niet ontworpen zijn
                        voor recycling?
28
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland met 80% recycling tot de koplopers
                        in Europa behoort? Kan het kabinet aangeven hoe die 80% is onderbouwd?
29
Deze leden vragen het kabinet om hergebruik van grondstoffen te meten door aan de
                        voorkant bij de productie van producten vast te stellen hoeveel van de grondstoffen
                        afkomstig zijn van hergebruik. Kan het kabinet dat percentage aangeven en als indicator
                        voor circulariteit hanteren?
Antwoord 27 t/m 29
In totaal zit er in Nederland in bestaande producten (urban mine ofwel «stedelijke mijn») 7,8 miljard ton aan grondstoffen, oftewel circa 450 ton
                     per inwoner. De helft hiervan bestaat uit zand, klei, grond en dergelijke voor de
                     weg- en waterbouw. De andere helft bestaat vooral uit bouwmaterialen als beton, cement
                     en bakstenen, voornamelijk afkomstig uit gebouwen. Daarnaast zijn er voorraden in
                     andere infrastructuren, zoals de Nederlandse elektriciteits-, gas- en watersystemen,
                     voertuigen, in het bovengrondse deel van het energiesysteem, en in consumentengoederen.
                     Het merendeel van de materialen in de «stedelijke mijn» zijn in gebruik en daarmee
                     niet onmiddellijk beschikbaar. De materialen en producten die wel op korte termijn
                     vrijkomen maar niet circulair zijn ontworpen, kunnen door goede scheiding aan het
                     einde van de keten worden gerecycled, maar vaak nog laagwaardig. De mogelijkheden
                     voor hoogwaardige recycling of hergebruik van niet-circulair ontworpen producten verschilt
                     per productgroep en daarom is het NPCE deels gericht op productgroepbeleid.
                  
In Nederland wordt 78% van het afval ingezameld. Niet al dit afval kan uiteindelijk
                  gerecycled worden, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit onvoldoende blijkt.
               
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) ontwikkelt, samen met het CBS, binnen het
                  PBL Monitoringsprogramma, een indicator om de hoeveelheid secundair materiaal die
                  bedrijven inkopen in kaart te brengen. Deze indicator is echter niet geheel geschikt
                  als indicator om circulariteit uit te drukken, omdat circulariteit meer inhoudt dan
                  alleen recycling of hergebruik. Het gaat om meerdere aspecten zoals totale vermindering
                  aan grondstoffengebruik en levensduurverlenging.
               
30
De leden van de VVD-fractie lezen dat innovatie belangrijk is voor het mogelijk maken
                        van circulaire strategieën. Deze leden lezen dat in 2023 het missiegedreven innovatiebeleid
                        wordt geactualiseerd. Een van de belemmeringen voor succesvolle innovaties bij startups
                        is het verkrijgen van de zogenaamde einde-afval-status zodat herbruikbare grondstoffen
                        uit afval afgezet kunnen worden bij klanten. Deze leden vragen of het vereenvoudigen
                        van het verkrijgen van de einde-afval-status onderdeel kan zijn van het innovatiebeleid.
Antwoord
Het kabinet heeft op 11 november jongstleden (Kamerstukken 33 009, 32 637 en 31 288, nr. 117) in haar brief over missiegedreven innovatiebeleid aangegeven dat de circulaire economie
                     één van de drie prioritaire thema’s zal worden binnen de vier bestaande thema’s Energie
                     en Duurzaamheid, Veiligheid, Gezondheid en Zorg en Landbouw Water Voedsel. Het komende
                     jaar worden de missies en de bijbehorende Kennis en Innovatie Agenda’s en Meerjarige
                     Missiegedreven Innovatie Programma’s vernieuwd. Bij het programmeren van circulaire
                     economie zullen kritieke grondstoffen expliciet aandacht krijgen.
                  
Binnen het nieuwe NPCE zal actief gezocht worden naar een zo goed mogelijke afstemming
                  tussen de gewenste circulaire innovaties en het benodigde flankerend beleid om opschaling
                  te versnellen. In dit kader werkt IenW bijvoorbeeld, samen met het interprovinciaal
                  overleg (IPO) en de Omgevingsdienst Nederland (ODNL), aan een kennisgremium. Het doel
                  van dit kennisgremium is om een gelijk speelveld te creëren voor de beoordeling van
                  de status van een materiaal of product en ook bij te dragen aan meer uniformiteit.
                  Kennis over de manier van beoordelen en casuïstiek kan via dit gremium sneller worden
                  opgebouwd en gedeeld. Het verduidelijken van het beleid rondom stoffen die niet meer
                  als afvalstof getypeerd hoeven te worden omdat het producten zijn geworden («einde-afval»)
                  en de mogelijkheden om ook afvalstoffen nuttig toe te passen kan worden gezien als
                  flankerend beleid om circulaire innovaties binnen duurzaamheidskaders te faciliteren.
               
Het is daarbij belangrijk om in aanvulling te benadrukken dat de afvalwetgeving erop
                  is gericht te zorgen dat afvalstoffen op een voor mens en milieu veilige manier worden
                  verwerkt of nuttig worden toegepast. Binnen die wetgeving wordt ruimte geboden op
                  het gebied van het toepassen van afvalstoffen, mits dat op een verantwoorde manier
                  gebeurt. Bedrijven kunnen zelf, en in overleg met hun bevoegd gezag, aan de slag met
                  de beoordeling of iets een afvalstof is of niet wanneer zij een bepaald materiaal
                  willen toepassen in een product. Hiervoor is geen formele goedkeuring vanuit het Rijk
                  nodig. Het Rijk biedt ondersteuning in de vorm van de Leidraad Afvalstof of product,
                  andere handreikingen en de Helpdesk afvalstoffen bij Rijkswaterstaat. Deze ondersteuning
                  wordt ook uitgebreid en versterkt. Daarnaast zet het kabinet zich op Europees niveau
                  in voor meer einde-afval verordeningen. Zo wordt er momenteel gewerkt aan een einde-afval
                  verordening voor bepaalde typen kunststof en voor textiel.
               
31
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de mogelijkheden verkent om bedrijven
                        met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren. Deze leden vragen welke beleidsinterventies
                        daarvoor reeds beschikbaar zijn en welke binnen de grondstoffenstrategie, de maatwerkafspraken
                        of het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) nog verwacht worden?
32
Deze leden vragen of de beperkingen die import en export van afval momenteel met zich
                        mee brengen kunnen worden weggenomen, zodat circulaire innovaties binnen een Europees
                        gelijk speelveld kunnen ondernemen.
Antwoord 31 en 32
In het kader van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie verkent het kabinet de
                     mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld
                     door gerichte beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren.
                     Zo zijn er wensen bij bedrijven met betrekking tot al dan niet versnelde bijmengverplichtingen
                     voor duurzame plastics en duurzame brandstoffen.
                  
Een van de beleidsinterventies die reeds beschikbaar is en in het kader van het (NPCE
                     door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt uitgebreid is de ondersteuning
                     voor circulaire bedrijven door het «Versnellingshuis Nederland circulair!». Het Versnellingshuis
                     helpt aan de ene kant individuele ondernemers met antwoorden op vragen bij circulair
                     ondernemen over kennis, netwerken, financiering en bij vragen over wet- en regelgeving
                     en stimuleert aan de andere kant samenwerking tussen ondernemers in circulaire ketens.
                     Die ondersteuning voor ketens bestaat uit 1) de subsidieregeling circulaire ketenprojecten
                     voor 3 tot 6 mkb-ondernemers en 2) ondersteuning bij het starten van een ketensamenwerking
                     in een materiaal of productketen: Moonshot. De ondersteuning voor materiaal of productketens
                     wordt vanaf 2023 uitgebreid, zodat meerjarige ketenregie wordt ondersteund voor zogenaamde
                     ketendoorbraakprojecten.
                  
33 en 34
De leden van de VVD-fractie lezen dat circulariteit toeziet op vier vormen van maatschappelijke
                        impact, waaronder een schonere leefomgeving. Deze leden vragen of het kabinet kan
                        aangeven hoe de emissienormen voor bedrijven in Europa van elkaar verschillen en of
                        het ervoor kan pleiten deze te uniformeren zodat ook hier voor circulaire innovaties
                        en bedrijven een gelijk speelveld ontstaat.
Antwoord 33 en 34
In het kader van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) worden per sector de Beste
                     Beschikbare Technieken (BBT) vastgesteld op basis waarvan de bevoegde gezagen vergunningen
                     afgeven. Deze BBT zijn gelijk over heel Europa en dragen bij aan een gelijk speelveld
                     in Europa. Daarnaast zijn er stoffen met zeer zorgwekkende eigenschappen (ZZS-en)
                     waarvoor in Europees verband specifieke afspraken worden gemaakt (stoffen zoals PFOS).
                     Voor stoffen waarvoor in Europees verband geen afspraken zijn gemaakt, wordt nationaal
                     regelgeving opgesteld. In het huidige voorstel voor herziening van de RIE wordt specifiek
                     gekeken naar het beter betrekken van innovatie en circulariteit bij de conclusies
                     over BBT.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de nationale grondstoffenstrategie.
                        In een snel veranderende wereld, zowel op geopolitiek gebied als op het gebied van
                        technologische ontwikkelingen, is het cruciaal dat we op nationaal en op Europees
                        niveau strategisch nadenken over onze grondstoffenbehoefte en hoe we in deze vaak
                        groeiende behoefte kunnen blijven voldoen in de toekomst. Deze leden bedanken de betrokken
                        bewindslieden voor het geven van opvolging aan de motie van het lid Hagen c.s. (Kamerstuk
                        32 852, nr. 192) en de motie van het lid Hammelburg (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2529).
35 t/m 37
De leden van de D66-fractie achten het verminderen van het gebruik en herwinning,
                        zodat kritieke grondstoffen kunnen worden onttrokken uit afval, de beste manieren
                        om te kunnen voldoen aan de Nederlandse en Europese behoefte aan kritieke grondstoffen.
                        Deze leden moedigen aan dat beleid rondom kritieke grondstoffen onderdeel uitmaakt
                        van het nationaal plan circulaire economie. Over circulair en innovatie als handelsperspectief
                        hebben deze leden een aantal vragen.
Deelt het kabinet de mening dat recycling en hergebruik twee belangrijke manieren
                     zijn om in de toekomst te voldoen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen? Op
                     welke manier is het kabinet van plan om extra in te zetten op urban mining? Op welke
                     manier wordt er specifiek aandacht besteed aan kennisdeling over urban mining tussen
                     gemeenten/regio’s en tussen landen binnen de EU?
Antwoord 35 t/m 37
Het kabinet benoemt circulariteit in de grondstoffenstrategie als een belangrijk handelingsperspectief.
                     Daarmee is het kabinet van mening dat hergebruik en recycling belangrijke manieren
                     zijn om in de toekomst bij te dragen aan onze behoefte aan kritieke grondstoffen.
                     Momenteel is het nog niet mogelijk om genoeg kritieke grondstoffen uit deze markt
                     te halen om aan onze vraag te voldoen, en ook in de toekomst zullen er nieuwe grondstoffen
                     nodig blijven.
                  
Het kabinet wil gebruik maken van de kansen die urban mining biedt door het stimuleren van innovatie gericht op de urban mine, waaronder modulair ontwerp van energie-infrastructuur en het terugwinnen van kritieke
                     materialen uit afval. Dat doen we via:
                  
• Missiegedreven innovatiebeleid: in 2023 worden de kennis- en innovatieagenda’s van
                           het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd, in lijn met de prioriteiten van
                           dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities (klimaat-
                           en energietransitie, digitalisering en circulaire economie) en sleuteltechnologieën.
                           Voor circulaire economie is ook circulariteit van kritieke grondstoffen een belangrijk
                           onderwerp voor innovatie.
                        
• Het Nationaal Groeifonds (NGF): bij het ontwikkelen van voorstellen voor de derde
                           ronde van het NGF legt het Ministerie van EZK de focus op de drie transities genoemd
                           in het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), waaronder de circulaire economie. Momenteel werkt het Ministerie van EZK samen
                           met partners bijvoorbeeld aan voorstellen op het vlak van biobased chemicals, circulaire
                           zonnepanelen en circulaire batterij technologie. Het Ministerie van IenW werkt aan
                           voorstellen op het gebied van circulair beton en er loopt een NGF-project in circulair
                           plastic met een omvang van 220 miljoen. Hiervan is 125 miljoen euro direct toegekend,
                           de rest is voorwaardelijk toegekend in twee fases (43 en 53 miljoen).
                        
• Aanbestedingsbeleid: het Ministerie van EZK neemt circulariteitseisen op in de aanbestedingen
                           van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen.11 Stapsgewijs kunnen we dit uitbreiden naar andere aanbestedingen, bijvoorbeeld voor
                           defensie, telecom of bouw. Hierdoor creëren we een urban mine van producten die de overheid zelf aankoopt, waaruit kritieke grondstoffen teruggewonnen
                           kunnen worden.
                        
• Maatwerkafspraken verduurzaming industrie: het kabinet verkent de mogelijkheden om
                           bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren, bijvoorbeeld door gerichte
                           beleidsinterventies die markten voor nieuwe duurzame producten stimuleren.
                        
• Ook neemt het kabinet maatregelen om de plasticketen te kunnen sluiten. Zo zet het
                           kabinet zich in voor ambitieuze Europese normen voor een minimumaandeel plastic recyclaat
                           en biogebaseerd plastic. Daarnaast onderzoekt het ook nationale maatregelen om het
                           sluiten van de plasticketen te versnellen.
                        
• In het NPCE wordt het belang onderstreept van samenwerking tussen Rijk en regio om
                           te leren, door te ontwikkelen en beleid in de praktijk te toetsen. Hier dragen onder
                           andere activiteiten van het Versnellingshuis Nederland Circulair! en de kennisopbouw
                           van de omgevingsdiensten aan bij. Leren en kennisdelen over de circulaire economie
                           gebeurt al in verschillende bestaande regionale netwerken, zo kan bijvoorbeeld worden
                           voortgebouwd op het kennisnetwerk De Verschilmakers. Ook is kennisdeling tussen Rijk en regio essentieel, bijvoorbeeld met een gezamenlijke
                           kennisagenda, monitoring en het delen en toegankelijk maken van beschikbare kennis.
                        
38
Zal in het NPCE specifiek worden ingegaan op de implementatie van concrete maatregelen
                        om kritieke grondstoffen te onttrekken uit ons afval?
39
Zo ja, hoe en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Antwoord 38 en 39
In het NPCE wordt ingezet op recycling om ervoor te zorgen dat meer grondstoffen in
                     de keten blijven en niet worden verbrand of als zwerfvuil in het milieu komen. Hiervoor
                     wordt onder andere gebruik gemaakt van het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
                     (UPV). Met de UPV maken we per productgroep producenten verantwoordelijk voor (de
                     kosten van) het inzamelen en recyclen van gebruikte producten. In de UPV kunnen ook
                     minimumdoelstellingen voor bijvoorbeeld inzameling, recycling en/of hergebruik worden
                     opgenomen. Er geldt al een wettelijk verplichte UPV voor de productgroepen auto’s,
                     autobanden, verpakkingen, batterijen en accu’s, en elektronische en elektrische apparaten.
                     Voor batterijen wordt binnenkort een Europese verordening van kracht waarin doelen
                     zijn opgenomen voor kritieke grondstoffen. Het gaat daarbij om recyclingdoelen en
                     minimumniveaus voor teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium (6%) en nikkel
                     (6%) die moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. In 2023 geldt ook UPV voor
                     verpakkingen uit de KWD-sector, wegwerpplastics en textiel. Ook ontwikkelen we UPV’s
                     voor luiers en incontinentiemateriaal. We verkennen de mogelijkheden voor de productgroepen
                     meubels, landbouwfolies en vloerbedekkingen. Voor een aantal stromen hebben producenten
                     zonder dat er een wettelijk opgelegde UPV geldt, zelf een producentenverantwoordelijkheid
                     ingericht, die vervolgens algemeen verbindend is verklaard (dit geldt voor vlakglas,
                     papier en karton, en matrassen). Hierdoor gelden ze voor alle producenten van de betreffende
                     productgroep. Hoewel het beleidsinstrument UPV brede steun geniet, zijn er steeds
                     meer signalen dat de uitvoering beter kan. Daarom brengen we de beleefde problemen
                     in kaart bij diverse stakeholders rond de UPV, waarbij we onder andere kijken naar
                     de rol van gemeenten en hoe deze ondersteund kunnen worden, zonder daarbij de verantwoordelijkheid
                     (deels) bij producenten weg te halen. De Tweede Kamer wordt voor de zomer 2023 door
                     de Staatssecretaris van IenW geïnformeerd over de resultaten van dit proces.
                  
40
Heeft het kabinet er oog voor dat nieuwe circulaire initiatieven/bedrijven een grote
                        vraag doen op energie?
41
Op wat voor manieren ondersteunt het kabinet deze bedrijven in het faciliteren en
                        accommoderen van deze (grotere) energievraag?
42
Wordt dit betrokken bij de aanleg van bijvoorbeeld nieuwe waterstofinfrastructuur
                        of maatwerkafspraken?
Antwoord 40 t/m 42
De circulaire economie draagt mondiaal in veel gevallen bij aan het verlagen van broeikasgasemissies
                     door minder gebruik, intensiever gebruik en langer gebruik van materialen en producten.
                     Zeker wanneer dat vergeleken wordt met het delven van nieuwe grondstoffen en maken
                     van nieuwe producten. Het klopt dat sommige processen van de circulaire economie het
                     binnenlands energieverbruik vergroten doordat delen van (buitenlandse) productieprocessen
                     in Nederland circulair worden gemaakt.
                  
Het bestaande klimaatbeleid zorgt ervoor dat de vraag naar energie in den brede wordt
                     afgeremd en verduurzaamd, dus ook de energievraag van circulaire bedrijven en initiatieven.
                     In de aanleg van nieuwe waterstofinfrastructuur en de ombouw van bestaande bedrijvigheid
                     in de maatwerkafspraken, wordt ingezet op energiebesparing en verduurzaming van energie.
                     Daarbij is circulariteit een aanvullend handelingsperspectief om juist energie te
                     besparen, binnen zowel bedrijven als in ketens.
                  
Als onderdeel van de transitie naar een klimaatneutrale, circulaire economie in 2050
                  zet het kabinet vol in op de ontwikkeling van de waterstofmarkt. Het waterstofbeleid
                  richt zich op de volledige waardeketen van productie, import, opslag, transport en
                  gebruik. In de Kamerbrief d.d. 2 december 2022 is de voortgang van het waterstofbeleid
                  beschreven.12 Verscheidene waterstofprojecten zijn opgenomen in het meerjarenprogramma infrastructuur
                  energie en klimaat (MIEK). In de industrie is al sprake van «circulair» waterstof,
                  via waterstofrijke restgassen waarbij de bijproducten (bijv. CO2) worden ingezet in eigen processen of geleverd aan nabijgelegen bedrijven.
               
43
Op welke manier wordt in ruimtelijk beleid rekening gehouden met de terugwinning van
                        (kritieke) grondstoffen, er vanuit gaande dat recycle en productielocaties fysieke
                        ruimte innemen?
44
Het kabinet geeft aan bedrijven met ambitieuze circulaire projecten te faciliteren
                        met gerichte beleidsinterventies. Kan het kabinet aangeven wat deze beleidsinterventies
                        behelzen?
Antwoord 43 en 44
In de Ruimtelijke Ordeningsbrief d.d. 17 mei 202213 staat dat het kabinet de regie op de ruimte wil versterken. Dit in verband met de
                     vele en omvangrijke opgaven in het fysieke domein. Het NPCE, onder verantwoordelijkheid
                     van IenW als coördinerend ministerie, is een van de programma’s met nationale doelen
                     die ruimtelijke implicaties hebben. Het maakt als zodanig onderdeel uit van het NOVEX
                     programma met het provinciale startpakket voor de grote nationale ruimtelijke opgaven.
                     Met het startpakket begint het proces van de ruimtelijke vertaling door provincies,
                     gemeenten, waterschappen en het rijk voor komende tijd (2023/2024). Omdat over de
                     ruimtelijke impact van circulaire economie nog weinig bekend is wordt onderzoek gestart
                     ten behoeve van beleidsvorming en (toekomstige) ruimtelijke planvorming. Het onderzoek
                     is in opdracht van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse
                     Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere
                     stakeholders worden hierbij nauw betrokken. Daarnaast verwachten wij voor de zomer
                     2023 een speciaal policyrapport van het Planbureau voor de Leefomgeving waarin de
                     ruimtelijke consequenties van een circulaire economie en de implicaties voor beleid
                     worden verkend.
                  
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is bezig met de ontwikkeling van het
                  programma Werklocaties dat inzet op toekomstbestendige werklocaties met voldoende
                  en kwalitatief goede ruimte voor bedrijven op de juiste plek. Circulaire bedrijvigheid
                  is daar een onderdeel van.
               
In het NPCE wordt een uitgebreide aanpak gepresenteerd om de transitie naar een circulaire
                  economie te versnellen en daarvoor worden veel meer circulaire projecten gefaciliteerd.
                  Niet alleen in het geven van duidelijkheid via het stellen van productgroep specifieke
                  doelen, maar ook via stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen. Daarbij
                  worden ondersteunende maatregelen breed ingezet zoals het Versnellingshuis en circulair
                  inkopen.
               
45
De leden van de D66-fractie stellen dat een circulaire economie niet alleen moet uitgaan
                        van kritieke grondstoffen, maar ook van het terugbrengen van het gebruik van primaire
                        grondstoffen in algemene zin en van het zo vaak en zo veel mogelijk hergebruiken van
                        grondstoffen. Op welke manier gaat er ingezet worden op het terugbrengen van het gebruik
                        van primaire grondstoffen in algemene zin en het zo vaak mogelijk gebruiken en hergebruiken
                        van (kritieke) grondstoffen?
46
Welke concrete actie onderneemt het kabinet nationaal en op Europees niveau om te
                        streven naar het afzien van productie (bovenste stap op de R-ladder)?
Antwoord 45 en 46
De meest voor de hand liggende bijdrage aan het verminderen van grondstoffengebruik
                     is: afzien van het maken of kopen van producten. Tot op heden stuurt de rijksoverheid
                     niet direct op het verminderen van productie en consumptie. In Nederland is de vrije
                     markteconomie evenals de vrije keuze van burgers een groot goed. Met het NPCE zet
                     het kabinet een duidelijke ambitie neer naar een circulaire economie in 2050 waarin
                     de effecten van het grondstoffengebruik teruggebracht moeten zijn binnen de planetaire
                     grenzen. Vanuit die ambitie bevat het NPCE een pakket aan maatregelen gericht op de
                     vier knoppen waaraan gedraaid kan worden, namelijk 1) vermindering van grondstoffengebruik,
                     2) substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen en hoogwaardige
                     toepassing van duurzame biogrondstoffen of inzet van andere meer algemene beschikbare
                     grondstoffen met een lagere milieudruk, 3) levensduurverlenging en 4) hoogwaardige
                     verwerking van materialen en grondstoffen. Op Europees niveau zal dit voornamelijk
                     zijn beslag krijgen via de Ecodesign richtlijn en onderliggende productregelgeving
                     en de Verpakkingsrichtlijn. Interventies die gericht zijn op minder consumeren zijn
                     gericht op het stimuleren van circulair gedrag. Denk aan het lenen van spullen, kopen
                     van tweedehands goederen en het gebruik van een deelauto (dus het afzien van de aanschaf
                     van een eigen auto).
                  
De leden van de D66-fractie weten dat de klimaattransitie om veel (kritieke) grondstoffen
                     vraagt. Om in 2050 klimaatneutraal te kunnen zijn zullen we spaarzaam moeten omgaan
                     met de kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de productie van essentiële goederen
                     voor de energietransitie (zoals zonnepanelen, windmolens etc.). Daarom hebben de leden
                     van de D66-fractie een aantal vragen over de weg richting een klimaatneutraal Nederland
                     en de rol die kritieke grondstoffen daarbij spelen.
47
Is het kabinet voornemens om, naar gelijkenis van andere grond- en brandstoffen zoals
                        olie en gas, ook beleid rond onwenselijke afhankelijkheden, strategische reserves
                        en vergelijkbaar beleid te ontwikkelen ten aanzien van kritieke mineralen?
48
Beschikt de rijksoverheid over schattingen of een overzicht van de huidige voorraden
                        (al dan niet verwerkt), verwachtte vraag in 2030 en 2050 per sector (bijvoorbeeld
                        energie, (auto)mobiliteit e.d.)?
Antwoord 47 en 48
In specifieke gevallen is het aanhouden van strategische voorraden een mogelijk middel
                     om risico’s op korte termijn te mitigeren, zoals nu ook gebeurt bij olie en gas. Dit
                     vergt echter ingewikkelde strategische, politieke, financiële en technische keuzes.
                     Strategische voorraadvorming is potentieel het meest effectief als het op EU-niveau
                     wordt gecoördineerd. Complicerende factor is dat de EU afhankelijker is van componenten,
                     met daarin kritieke grondstoffen, dan van de kritieke grondstoffen zelf. De discussie
                     moet dus ook gaan over eventuele strategische voorraden voor componenten en heeft
                     een link met het Commissievoorstel voor een Single Market Emergency Instrument (SMEI). Daarbij bestaat de kans dat de kritikaliteit van grondstoffen en componenten
                     verandert, bijvoorbeeld door ontwikkeling van nieuwe materialen, waardoor voorraden
                     later van minder nut kunnen zijn. Bovendien is voorraadvorming onderdeel van het supply chain management van bedrijven en komt de overheid alleen in beeld als er een risico ontstaat voor
                     het borgen van publieke belangen. Een case-by-case benadering is nodig, met een afweging
                     van kosten en baten van verschillende beleidsopties. Zo zal diversificatie vaak een
                     minder dure optie zijn dan voorraadvorming.
                  
Op dit moment beschikt de rijksoverheid niet over schattingen van huidige voorraden
                  van kritieke grondstoffen of over de verwachte vraag in 2030 en 2050 per sector. In
                  de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese
                  monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem. Met onder andere een
                  methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
                  strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. Ook
                  op Europees niveau pleit het kabinet voor kennisopbouw en monitoring, onder andere
                  in de recent met de Kamer gedeelde non-paper over de CRMA. Verder wil het kabinet
                  in Europees verband onderzoeken wat de mogelijkheden, noodzaak en mogelijke vormgeving
                  van strategische voorraden zijn.
               
49
Op dit moment berekent Nederland de klimaatimpact van productie en producten aan CO2-uitstoot alleen binnen Nederland. Mede hierdoor krijgen gewonnen primaire grondstoffen
                        en halffabricaten, geproduceerd buiten Nederland, een lagere CO2-uitstoot toegerekend dan herwonnen of gerecyclede materialen dan wel producten van
                        Nederlandse bodem. Herkent het kabinet dit beeld en welke stappen worden op dit gebied
                        gezet?
Antwoord
Dit beeld wordt ten dele herkend. Het klimaatbeleid richt zich primair op reductie
                     van de binnenlandse broeikasgasemissies. Het instrumentarium houdt daarom in veel
                     gevallen geen rekening met de emissies bij de productie van grondstoffen of halffabrikaten
                     in het buitenland, maar wel met de emissies van productie, herwinning en recycling
                     in Nederland. Het kabinet herkent dat dit een belemmering vormt voor meer binnenlandse
                     productie en meer circulaire productieprocessen. Zoals in het NPCE is beschreven,
                     beziet het kabinet momenteel op welke wijze prikkels voor het terugdringen van ketenemissies
                     beter kunnen worden meegenomen in het beleid. Hierbij wordt ook de aansluiting bij
                     de ontwikkelingen en kansen in Europa gezocht. Als onderdeel hiervan wordt het belang
                     van een aanpak op ketenemissies geagendeerd bij de Europese Commissie. Het kabinet
                     herkent echter niet dat aan geïmporteerde primaire grondstoffen of producten op basis
                     daarvan een lagere CO2-uitstoot wordt toegerekend dan aan binnenlands geproduceerde, herwonnen of gerecyclede
                     materialen. In overheidsbeleid, zoals bij de bouwproductennormering, wordt rekening
                     gehouden met de emissies gedurende de hele levensduur, onafhankelijk van het herkomstland.
                     Circulaire materialen scoren daarbij doorgaans veel beter.
                  
50
Is het kabinet bereid om bij de analyse van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur
                        niet alleen te kijken naar kritieke grondstoffen en halffabricaten, maar ook naar
                        producten als elektriciteitskabels en elektriciteitsmeters?
51
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 50 en 51
Ja. Het kabinet werkt aan de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities
                     Resilience Directive) van de Europese Unie. De sectoren energie en digitale infrastructuur
                     vallen onder deze nieuwe richtlijn. Op basis van de verplichtingen uit deze richtlijn
                     worden zowel elektriciteitskabels als elektriciteitsmeters als vitaal aangemerkt.
                     Vitale aanbieders die onder de reikwijdte van de CER-richtlijn komen te vallen en
                     in dat geval kwalificeren als «kritieke entiteit», worden verplicht om passende en
                     evenredige technische, beveiligings- en organisatorische weerbaarheidsmaatregelen
                     te nemen ter (fysieke) bescherming van hun vitale proces(sen) en verstorende incidenten
                     te melden.
                  
52
Hoe verhoudt de CO2-uitstoot van potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen in Europa
                        zich tot de situatie dat deze grondstoffen worden geïmporteerd van buiten de EU?
Antwoord
Bij potentiële winning en raffinage van kritieke grondstoffen binnen de EU wordt de
                     distributieketen korter. Dit heeft een positief effect op de CO2-uitstoot. Daarnaast zal deze verder worden beperkt indien de winning en raffinage
                     in Europa op een milieuvriendelijker wijze zou plaatsvinden dan buiten Europa het
                     geval is. De exacte invloed op de CO2-uitstoot hangt echter af van de wijze waarop de keten precies zal wijzigen en de
                     wijze waarop de winning en raffinage zal plaatsvinden binnen en buiten Europa.
                  
53
De Milieukostenindicator (MKI) wordt steeds vaker ingezet als meetinstrument voor
                        de berekening van de milieu-impact van verschillende materialen. Is het kabinet voornemens
                        MKI-berekeningen verplicht te stellen?
54
Kan het kabinet aangeven of het onderscheid in primaire grondstoffen en secundaire
                        grondstoffen hierin voldoende zijn meegewogen?
55
Zo ja, hoe?
56
Wordt de berekening van CO2-uitstoot buiten landsgrenzen hier voldoende in meegenomen?
57
Heeft het kabinet een voorstel om bijvoorbeeld de CO2-uitstoot per indicatie toe te rekenen aan geïmporteerde grondstoffen, producten of
                        halffabricaten of de CO2-uitstoot pas te berekenen vanaf het moment dat een grondstof op Nederlandse bodem
                        herwonnen is en houdt het kabinet hiermee rekening in aanbestedingseisen?
Antwoord 53 t/m 57
De Milieukostenindicator (MKI) voor de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW) en de Milieuprestatie
                     in de Burger- en Utiliteitsbouw (B&U) is de maat voor de milieu-impact van bouwwerken
                     als gevolg van de toegepaste bouwmaterialen. De MKI en de Milieuprestatie worden op
                     dezelfde manier berekend met de zogeheten Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken.
                     In de B&U geldt op dit moment in de bouwregelgeving een wettelijke eis voor de milieuprestatie
                     voor nieuwe woningen en nieuwe kantoorgebouwen (groter dan 100 m2). In zijn brief van 23 december 2022 over de Beleidsagenda normeren en stimuleren
                     van circulair bouwen heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
                     (Vro) aangekondigd dat hij de huidige eis voor woningen en kantoren scherper wil stellen
                     per 1 januari 2025 en de eis tevens in wil voeren voor andere gebruiksfuncties (bijvoorbeeld
                     onderwijs en gezondheidszorg).
                  
In deze Bepalingsmethode worden de milieueffecten over de levensduur van het materiaal
                  of product berekend op basis van een levenscyclusanalyse. Dit betekent dat milieueffecten
                  worden berekend voor alle fasen in het leven van een bouwmateriaal of -product: de
                  winning van grondstoffen, de fabricage van de bouwmaterialen en -producten, het bouwen
                  zelf, onderhoud tijdens het gebruik van het bouwwerk en de uiteindelijke sloop.
               
Uitputting van primaire grondstoffen is één van de milieucategorieën die wordt meegewogen
                  in de berekening van de MKI en Milieuprestatie. Toepassing van secundaire grondstoffen
                  is geen specifieke milieucategorie in de berekening. De effecten van de toepassing
                  van secundaire grondstoffen wordt wel gewaardeerd in de MKI en de Milieuprestatie
                  omdat de – lagere – milieu-impact van secundaire grondstoffen wordt berekend en daarmee
                  leidt tot een lagere milieu-impact van het bouwwerk. De MKI en de Milieuprestatie
                  zijn daarmee in de optiek van de Minister van Vro vooralsnog een voldoende prikkel
                  voor de toepassing van secundaire grondstoffen en reductie van de toepassing van primaire
                  grondstoffen.
               
In het NPCE kondigt het kabinet aan te willen verkennen hoe het invulling kan geven
                  aan het advies van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gericht op verduurzaming
                  van de GWW door dwingender te sturen op de milieukostenindicator (MKI; zie Transitieteam
                  geeft advies over dwingender gebruik MKI | Circulaire Bouweconomie).
               
De Rijksopdrachtgevers Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Rijkswaterstaat (RWS) vragen
                  in aanbestedingen uit op de Milieuprestatie respectievelijk MKI. RVB vraagt voor nieuwe
                  kantoren in aanbestedingen al uit met een scherpere milieuprestatie-eis dan de wettelijke
                  eis.
               
De uitstoot van CO2 is in de Bepalingsmethode onderdeel van de milieucategorie «Klimaatverandering».
                  De betreffende CO2-uitstoot wordt gerekend over de hele productieketen, dus inclusief de CO2 die buiten Nederland wordt uitgestoten. In de berekening wordt geen nader onderscheid
                  gemaakt tussen uitstoot binnen en buiten Nederland. Het kabinet heeft voor de bouw
                  vooralsnog geen voornemen om dit onderscheid te maken, zoals ik ook al schrijf in
                  antwoord op vraag 49.
               
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft in de voornoemde brief
                  van 23 december 2022 eveneens het voornemen aangekondigd voor de introductie van normering
                  voor CO2-uitstoot van het materiaalgebruik in gebouwen (B&U). Met zo’n nieuwe eis acht de
                  Minister voor Vro meer gerichte sturing mogelijk op de bijdrage van circulair bouwen
                  aan de klimaatambities van het kabinet.
               
De leden van de D66-fractie menen dat Nederland als doorvoer- en kennisland een mooie
                     positie heeft om een belangrijke rol te vervullen in het zekerstellen van kritieke
                     grondstoffen. Over de exacte rol van Nederland hebben deze leden nog een aantal vragen.
58
Het kabinet geeft aan dat Nederland geen grote rol heeft in de waardeketens van kritieke
                        grondstoffen. Kan het kabinet aangeven hoe de recycling en terugwinning van grondstoffen
                        uit producten zich verhoudt tot de nationaal benodigde grondstoffen?
59
Heeft het kabinet inzicht in de ingezamelde producten, bestaande uit onder andere
                        kritieke grondstoffen en in hoeverre Nederland deze op nationaal of Europees niveau
                        recyclet en hergebruikt?
60
Heeft het kabinet inzicht in de hoeveelheid «afval» en daarmee (kritieke) grondstoffen
                        die Nederland exporteert, zowel naar EU-lidstaten als niet-Europese landen en welk
                        potentieel van urban mining Nederland en dus Europa daarmee onbenut laat?
Antwoord 58 t/m 60
Terugwinning en recycling zal op de langere termijn in belangrijke mate kunnen voldoen
                     in de nationaal benodigde grondstoffen. Dit zal naar verwachting vooral het geval
                     zijn als de energietransitie is voltooid en de daarvoor gebruikte producten aan vervanging
                     toe zijn. De verwachting is dat tot die tijd de vraag naar kritieke grondstoffen tijdens
                     de energietransitie substantieel groter zal zijn dan de beschikbare kritieke grondstoffen
                     die voortkomen uit recycling en terugwinning.
                  
Het gebruik van secundaire materialen bedroeg in 2020 gemiddeld 13% van het totale
                  grondstoffengebruik voor de Nederlandse economie. Nederland exporteerde in 2020 volgens
                  de Afvalbalans van het CBS bijna 20,1 miljard kilogram aan afval naar het buitenland.
                  Circa 8 miljard kilogram is dierlijk en plantaardig afval en 4,6 miljard kilogram
                  is ijzerafval. Een uitsplitsing naar specifieke kritieke grondstoffen wordt niet gemaakt.
                  Daarnaast exporteert Nederland niet alleen afval, maar ook tweedehands materialen
                  zoals mobiele telefoons, laptops en auto’s welke van invloed zijn op de uitvoer van
                  kritieke materialen. Omdat recycling en hergebruik van kritieke grondstoffen niet
                  apart worden gemonitord in de afvalstatistieken, heeft het CBS hier geen specifieke
                  cijfers over beschikbaar.
               
61
Het kabinet schrijft dat er een verkenning uitgevoerd zal worden naar de voor- en
                        nadelen van raffinagecapaciteit van kritieke grondstoffen in Nederland. Wanneer kan
                        deze verkenning worden verwacht? Wordt in deze verkenning de optie voor het vormgeven
                        van strategische voorraden meegenomen?
62
Kan het kabinet aangeven hoe de strategische positie van raffinagecapaciteit zich
                        verhoudt tot onze ambitie om klimaatneutraal en volledig circulair in 2050 te zijn?
63
Op welke manier is het kabinet van plan om als Nederland concreet bij te dragen aan
                        duurzame Europese mijnbouw en raffinage?
64
Welke stappen zet Nederland om een positie in te kunnen nemen in de raffinage van
                        kritieke grondstoffen?
Antwoord 61 t/m 64
De grondstoffenstrategie wordt in de eerste helft van 2023 nader uitgewerkt. Er zijn
                     ook eerste gesprekken gevoerd met het Nederlandse bedrijfsleven over de kansen en
                     mogelijkheden voor raffinage en terugwinning van kritieke grondstoffen in Nederland.
                     Daarin wordt ook meegenomen hoe dit wel of niet past in de verduurzamingsplannen van
                     de industrie. Daarbij zal goed moeten gekeken welke mijnbouwambities de verschillende
                     lidstaten willen ontwikkelen en in hoeverre mogelijke Nederlandse sterktes daar op
                     kunnen aansluiten Naar verwachting zal het kabinet de belangrijkste uitkomsten van
                     deze verkenning in de tweede helft van 2023 aan uw Kamer aanbieden.
                  
65
Op welke manier wordt circulariteit nu meegenomen bij het aanbestedingsbeleid binnen
                        de rijksoverheid en lagere overheden?
66
Ziet het kabinet mogelijkheden om te starten met circulaire gunningscriteria tot en
                        met de eis voor circulaire sloop en bouw in 2023?
Antwoord 65 en 66
De Inkoopstrategie van het Rijk, «Inkopen met Impact»14, ziet circulair inkopen als een belangrijke opdracht voor de rijksoverheid. Via categoriemanagement
                     worden de ambities nader uitgewerkt en toegepast. Voor alle overheden is circulariteit
                     opgenomen in het Manifest MVOI.15 De ondertekenaars van het manifest, waaronder alle departementen, werken circulariteit
                     uit in actieplannen en kunnen gebruik maken van diverse handreikingen en tools die
                     hiervoor ontwikkeld zijn, evenals het Versnellingsnetwerk Circulair Inkopen16 en de «Buyer Groups»17, die grotendeels gericht zijn op circulair inkopen. Regionaal bestaan er samenwerkingsverbanden
                     van overheden die werk maken van circulariteit in inkoop. Circulariteit is opgenomen
                     in de MVI-criteriatool en zal daarin de komende jaren verder uitgewerkt worden. Sloop
                     wordt momenteel geregeld in de richtlijn BRL SVMS-007 en is ook als eis opgenomen
                     in de MVI-criteria tool, criteria sloop kantoorgebouwen.18 Het platform Circulair Bouwen (CB'23) heeft een Leidraad Toekomstig Hergebruik19 uitgewerkt. De kaders hierin worden in projecten nader getest en in de update van
                     de MVI-criteria meegenomen.
                  
67
Kan het kabinet aangeven wanneer de kennis- en innovatieagenda's worden geactualiseerd
                        en naar de Kamer komen en hoe het kabinet voornemens is om de circulaire economie
                        en kritieke grondstoffen hierin mee te nemen?
Antwoord
Het Kennis- en Innovatieconvenant en de bijbehorende innovatieagenda’s, waaronder
                     die voor circulaire economie, worden dit jaar geactualiseerd in lijn met de kabinetsdoelstellingen
                     (missies). Binnen deze agenda’s zal sterker de focus worden gelegd op de transities
                     genoemd in het Coalitieakkoord, zoals klimaat- en energie, digitalisering en sleuteltechnologieën
                     en de circulaire economie.20 Daarbij zal aansluiting gezocht worden met het Nationale Programma Circulaire Economie
                     en de Grondstoffenstrategie. Zo staat leveringszekerheid van grondstoffen als doel
                     in de innovatieagenda voor Circulaire Economie. Afspraken over samenwerking en (financiële)
                     inzet leggen we vast in het Kennis- en Innovatieconvenant. De agenda’s en het convenant
                     gaan Q4 2023 naar de Tweede Kamer.
                  
68
Wanneer kan het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw worden verwacht?
Antwoord
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 beraadt het kabinet zich
                     nog op het standpunt over diepzeemijnbouw. Het kabinet verwacht de Kamer hier op korte
                     termijn, en uiterlijk voor de zomer, over te informeren.
                  
De leden van de D66-fractie achten Europees beleid en Europese samenwerking op het
                     gebied van grondstoffen onmisbaar. Daarom hebben deze leden hierover nog een aantal
                     vragen. Het kabinet geeft aan dat de Europese Commissie periodiek de kritieke grondstoffen
                     vaststelt.
69
Is er op Europees niveau inzicht in de verhouding van import van kritieke grondstoffen
                        ten opzichte van export van kritieke grondstoffen in producten, al dan niet als afval
                        aangemerkt?
70
Kan het kabinet aangeven of deze lijst van kritieke grondstoffen gelieerd is, enerzijds
                        aan industriebeleid van de EU en anderzijds voldoende gericht is op recycling en hergebruik
                        van deze grondstoffen, zoals lithium?
Antwoord 69 en 70
Er is goed zicht op de import van kritieke grondstoffen naar de EU-27. Handelsstatistieken
                     als Comtrade en Prodcom (zoals gepubliceerd door Eurostat) geven inzicht in de directe
                     import van grondstoffen en direct daarvan afgeleide materialen (zogenaamde «first
                     intermediates»). Het zicht op de toepassing van die grondstoffen in producten die
                     in de EU worden geproduceerd en vervolgens worden geëxporteerd is vanwege de huidige
                     databeperkingen aanzienlijk minder duidelijk. Momenteel wordt een studie uitgevoerd
                     door TNO om meer zicht te krijgen op deze waardeketens. Voor zover afvalstromen een
                     handelswaarde vertegenwoordigen, zoals het geval is met bijvoorbeeld metaalschroot,
                     is er enig zicht op de hoeveelheden die daarmee gemoeid zijn, zonder gedetailleerd
                     inzicht in de precieze samenstelling van die stromen. Toekomstige ontwikkelingen rond
                     productpaspoorten zouden aanzienlijk meer licht kunnen werpen op die volumestromen.
                     Op dit moment zijn er tal van Europese projecten in ontwikkeling (met Nederlandse
                     betrokkenheid) waarbij de verdere ontwikkeling van die productpaspoorten centraal
                     staat.
                  
De lijst kritieke grondstoffen is een belangrijk uitgangspunt van de Commissie geweest
                  bij het in gang zetten van de Critical Raw Materials Act (CRMA). In die CRMA worden verschillende perspectieven aangegeven waaronder een hernieuwde
                  focus op Europese mijnbouw, maar ook op de bijdragen die recycling zouden kunnen leveren
                  aan open strategische autonomie. Deze elementen zijn ook expliciet opgenomen in de
                  Nationale Grondstoffenstrategie en de Nederlandse bijdrage aan genoemde CRMA.
               
71
Het kabinet is voornemens een speciaal vertegenwoordiger in te stellen voor de grondstoffenstrategie.
                        Op welke wijze zal deze speciaal vertegenwoordiger de voortgang van de omslag naar
                        een circulaire economie bevorderen?
72
Zal de inzet van de speciaal vertegenwoordiger dus specifiek gaan over hergebruik/recycling
                        en het industriebeleid van de EU?
Antwoord 71 en 72
De beoogde speciaal vertegenwoordiger zal zich namens Nederland internationaal inzetten
                     voor een grotere leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
                     strategische componenten en finale producten in Nederland en Europa. Hij of zij zal
                     zich onder meer inzetten om duurzame winning en raffinage van kritieke grondstoffen
                     in Europa te bevorderen met de hierbij behorende strategische internationale allianties.
                     Daarnaast zal de beoogde speciale vertegenwoordiger leveringszekerheidsproblemen en
                     risicovolle strategische afhankelijkheden van de prioritaire productgroepen in het
                     NPCE op EU- en mondiaal niveau zo goed mogelijk adresseren. De opdracht van de beoogde
                     speciaal vertegenwoordiger zal in 2023 door betrokken departementen worden afgestemd
                     waarna de werving kan starten. Daarnaast zal er worden verkend of er ook een circulaire
                     economie vertegenwoordiger van het NPCE komt die zich richt op het Nederlandse bedrijfsleven
                     op nationaal niveau. Waar nodig zal er goede afstemming en samenwerking plaatsvinden
                     tussen beide vertegenwoordigers
                  
73
Het kabinet geeft aan dat Nederland binnen Europa een koploper is op inzameling. Biedt
                        dit binnen Europa mogelijkheden om aanspraak te maken op subsidies die de ontwikkeling
                        van hoogwaardige recycling kunnen versterken?
Antwoord
Er zijn diverse mogelijkheden voor ondernemers om aanspraak te maken op Europese financiering
                     die beoogt de transitie naar een circulaire economie bevorderen. Ontwikkeling van
                     hoogwaardige recycling komt daarvoor ook in aanmerking. Een overzicht van de mogelijkheden
                     is beschikbaar op deze website die beheerd wordt door de Europese Commissie: Financing the circular economy | European Circular Economy Stakeholder Platform (europa.eu).
                  
Voor zover bij het kabinet bekend, maken de voorwaarden bij deze financieringsinstrumenten
                  geen onderscheid wat betreft de staat van inzameling in de lidstaat waar een ondernemer
                  zich bevindt. Uiteraard is een goede inzamelinginfrastructuur wel bevorderlijk voor
                  het ontwikkelen van hoogwaardig recyclen, hetgeen ertoe kan leiden dat in landen met
                  een goede inzamelstructuur meer ondernemers zich hierop richten – en financiering
                  daarvoor aanvragen.
               
74
Het kabinet schrijft dat er in Europees verband onderzoek gedaan zal worden naar de
                        mogelijkheid voor de vormgeving van strategische voorraden. Wanneer kunnen de resultaten
                        hiervan worden verwacht?
Antwoord
In opdracht van het Europese Parlement heeft TNO met partners eind december vorig
                     jaar een rapport gepubliceerd over kritieke grondstoffen en strategische componenten
                     en finale producten voor de energietransitie.21 Hierin is ook gekeken naar de rol van strategische voorraden en onder welke voorwaarden
                     dit een aanvulling kan zijn op het handelingsrepertoire rond risicovolle strategische
                     afhankelijkheden in waardeketens. De inzichten zullen worden meegenomen in de ontwikkeling
                     van het monitoringsysteem ten behoeve van de Nationale Grondstoffenstrategie.
                  
75
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om een appreciatie van de nieuw gevonden
                        kritieke mineralen in Zweden. Zijn er reeds technologieën beschikbaar om voorraden
                        kritieke grondstoffen (zoals bijvoorbeeld recentelijk ontdekt in Zweden) op een duurzame
                        en milieuvriendelijke manier te kunnen winnen?
Antwoord
Het kabinet is verheugd over de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. Tegelijkertijd
                     realiseert het kabinet zich dat het nog lang duurt voordat de grondstoffen gewonnen
                     worden. Eén van de vijf handelingsperspectieven van het kabinet is de inzet op duurzame
                     Europese mijnbouw en raffinage. Het kabinet zal de opschaling van Europese mijnbouw
                     ondersteunen. Dat doen we door op dit vlak constructief mee te denken over de nog
                     te verschijnen Critical Raw Materials Act. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk
                     dat mijnbouw onder duurzame voorwaarden plaatsvindt. Desondanks is de milieudruk van
                     winning van kritieke grondstoffen vooralsnog groot.
                  
De leden van de D66-fractie weten dat mijnbouwactiviteiten gepaard gaan met schade
                     aan milieu en natuur. Daarnaast kan de aanwezigheid van kritieke grondstoffen nadelige
                     gevolgen hebben voor lage- en middeninkomenslanden. De werkomstandigheden vragen,
                     wat deze leden betreft, om permanente aandacht. Over de gevolgen van mijnbouw, zowel
                     op sociaal vlak als op milieuvlak hebben zij een aantal vragen.
76
Op welke manier zet het kabinet zich in Europees verband in om de negatieve effecten
                        van de aanwezigheid en de extractie van kritieke grondstoffen in lage- en middeninkomenslanden
                        te voorkomen?
77
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in om te voorkomen dat de toenemende behoefte
                        aan kritieke grondstoffen zal leiden tot meer negatieve beïnvloeding van bossen en
                        andere natuur?
78
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke
                        grondstoffen niet zal leiden tot meer vervuiling van waterbronnen (vooral in landen
                        waar drinkwater reeds schaars is)?
79
Op welke manier wordt er gewerkt aan het beperken van de CO2-uitstoot die vrijkomt bij de productie van kritieke grondstoffen?
80
Op welke manier zet het kabinet zich ervoor in dat de toenemende behoefte aan kritieke
                        grondstoffen niet zal leiden tot kinderarbeid of andere vormen van uitbuiting of moderne
                        slavernij?
Antwoord 76 t/m 80
Het ter beschikking hebben van kritieke grondstoffen zou voor landen extra mogelijkheden
                     moeten creëren om deze natuurlijke rijkdom aan te wenden voor duurzame ontwikkeling.
                     Het kabinet signaleert echter het risico dat toenemende vraag naar en concurrentie
                     om kritieke grondstoffen ten koste kan gaan van de SDGs en natuur en klimaat in met
                     name de grondstofrijke ontwikkelingslanden. Bestaande problemen in de sector kunnen
                     verdiepen, en de druk om meer grondstoffen te winnen in bijvoorbeeld kwetsbare ecosystemen
                     neemt toe. Dit staat haaks op de bredere doelen van het Nederlands buitenlandbeleid
                     en leidt op termijn ook niet tot een optimale, betrouwbare toelevering van kritieke
                     grondstoffen. Er is nog een lange weg te gaan om de genoemde misstanden in de mijnbouwsector
                     en de ketens van kritieke grondstoffen echt in beeld te hebben én uit te bannen.
                  
Nederland zet zich al ruim tien jaar in voor verduurzaming van mineralenketens en
                  mijnbouw in ontwikkelingslanden. Zoals aangegeven in de grondstoffenstrategie bestaat
                  de Nederlandse aanpak uit agenderen en kwantificeren van de voetafdruk van grondstoffenverbruik,
                  aanjagen van IMVO en het bevorderen van verantwoorde mijnbouwpraktijken. Door deze
                  hele agenda heen moet meer kennis, bewustzijn en actie komen op de klimaat- en milieu-impact
                  van de mijnbouw – waaronder CO2-uitstoot, biodiversiteitsverlies en waterverbruik- en vervuiling. Dit komt naast
                  de aandacht die Nederland geeft aan artisanale, kleinschalige mijnbouw waar de risico’s
                  op bijvoorbeeld kinderarbeid of seksueel geweld hoog zijn. Bijvoorbeeld tijdens de
                  VN Waterconferentie is aandacht gevraagd voor de relatie tussen mijnbouw en waterstress,
                  waarvoor niet alleen vanuit de mijnbouwsector maar ook vanuit actoren die zich bezighouden
                  met waterbeheer aandacht voor moet zijn. In een aantal landen werkt Nederland zelf
                  vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ook samen met lokale overheden aan het
                  verbeteren van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin
                  ook aandacht besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit
                  gebeurt onder meer via programma’s bij de Wereldbank en inzet van onder meer de Commissie
                  Milieu Effect Rapportage (Cie MER) en het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen
                  die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. Zie ook beantwoording
                  van vraag 113/115.
               
Nederland steunt vooral brede initiatieven waar, vaak in multistakeholderverband,
                  gewerkt wordt aan verduurzaming en aan versterkte internationale en lokale governance
                  van de mijnbouwsector. Zo steunt het kabinet het Intergovernmental Forum (IGF) on Mining, Metals, Minerals and Sustainable Development
                     gericht op duurzame governance van de mijnbouwsector en overheidsdialoog hierover.
                  Met oog op transparantie in de financiële stromen gerelateerd aan mijnbouw, en daarmee
                  het voorkomen van corruptie, steunt het kabinet het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI). En met steun van Nederland is het Climate Smart Mining initiatief gestart bij de Wereldbank dat o.a. CO2-reductie in de mijnbouwsector bevordert. Ook dragen het bredere ontwikkelingsbeleid
                  op genoemde thema’s en het IMVO-beleid bij aan het verminderen van de negatieve effecten
                  van productie van kritieke grondstoffen.
               
Ook in Europees verband kan Nederland een verschil maken, en het kabinet wil ook dat
                  verduurzamingsinitiatieven deel uitmaken van de bredere aanpak rondom de Europese
                  Critical Raw Materials Act. Hierbij kan het European Partnership for Responsible Minerals als voorbeeld dienen dat op initiatief van Nederland is opgericht als flankerende
                  maatregelen bij de Europese Conflictmineralenverordening. Het kabinet zet in op internationale
                  samenwerking en economische diplomatie. Het kabinet is ook voorstander van grondstoffenpartnerschappen
                  van de EU met onder andere grondstofrijke ontwikkelingslanden. Als onderdeel van de
                  programmatische aanpak van de nationale grondstoffenstrategie en de taakopdracht van
                  de Task Force Strategische Afhankelijkheden, zal het kabinet bepalen welke acties
                  Nederland onderneemt binnen en aanvullend op de Europese grondstoffenpartnerschappen,
                  onder andere door het sluiten en verdiepen van bilaterale partnerschappen. Dit gebeurt
                  op basis van een nadere analyse van specifieke Nederlandse kwetsbaarheden, de belangen
                  en expertise van het Nederlandse bedrijfsleven, de ambities en prioriteiten van partnerlanden
                  en daarmee de inbedding in de bredere Nederlandse relatie met grondstofrijke landen.
               
De leden van de D66-fractie stellen dat er binnen een grondstoffenketen niet een enkele
                     verantwoordelijke aan te wijzen is. Dit is een ander uitgangspunt dan de huidige economische
                     en financiële kaders. De Nederlandsche Bank (DNB) bracht eerder een Roadmap circulair
                     financieren 2030 uit. Hierover en over het belang van financiering voor het ontwikkelen
                     van de circulaire economie en daarmee hergebruik van (kritieke) grondstoffen hebben
                     deze leden nog een aantal vragen.
81
Deelt het kabinet de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling
                        van de circulaire economie?
82
Is het kabinet op de hoogte van deze ontwikkelingen en de pilots bij DNB?
83
Is het kabinet met hen in gesprek over welke wet- en regelgeving dient te worden aangepast
                        om het financiële aspect en daarmee gedeelde verantwoordelijkheid in een keten binnen
                        de circulaire economie te ondersteunen?
84
Op welke manier draagt het kabinet bij aan het creëren van een gelijk speelveld op
                        het gebied van financiering van circulaire bedrijven?
85
Hoe kan aanpassing van wet- en regelgeving bijdragen aan het gemakkelijker maken voor
                        circulaire bedrijven om een financiering rond te krijgen?
Antwoord 81 t/m 85
Het kabinet deelt de mening dat adequate financiering onmisbaar is voor de doorontwikkeling
                     van de circulaire economie.
                  
Het kabinet is op de hoogte van de ontwikkelingen en de pilots bij de DNB. De Roadmap
                  circulair financieren is tot stand gekomen in samenwerking tussen de rijksoverheid
                  en financiële instellingen. De Staatssecretaris van IenW heeft de werkgroep circulaire
                  economie van het Platform voor Duurzame Financiering en de totstandkoming van de Roadmap
                  ondersteund en gepresenteerd op de nationale conferentie voor de circulaire economie
                  in 2022. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij
                  de klimaatconferentie in Egypte een internationale Roadmap gepresenteerd met steun
                  van een aantal internationale financiële instellingen.
               
Het Rijk werkt samen met financiële instellingen aan het oplossen van knelpunten voor
                  de financiering van de circulaire economie. Deze Roadmap circulair financieren draagt
                  bij aan de beleidsagenda voor duurzame financiering, die de Minister van Financiën
                  en de Minister voor Klimaat en Energie op 7 juni 2022 hebben gepubliceerd.22 Daarin staat de ambitie dat de financiële sector een vliegwiel moet zijn voor verduurzaming,
                  inclusief acties die moeten bijdragen aan deze ambitie. In de paragraaf financiering
                  in het NPCE23 gaat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hier verder op in. Ten
                  slotte zal onderzocht worden hoe ook financiële instellingen aan kunnen sluiten bij
                  het Bestuurlijk Overleg Circulaire Economie.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
                     en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is om de leveringszekerheid
                     van kritieke grondstoffen te vergroten in een wereld waar deze grondstoffen van een
                     steeds groter geopolitiek belang zijn en waarin de vraag naar kritieke grondstoffen
                     toeneemt als gevolg van de energietransitie. Het kabinet noemt daarom het vergroten
                     van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen het centrale doel van de grondstoffenstrategie,
                     maar de motie van het lid Hagen c.s. over het ontwikkelen van een grondstoffenstrategie
                     (Kamerstuk 32 852, nr. 192) stelt dat ook het strategisch versnellen van de circulaire economie en een groene-industriepolitiek
                     centraal zouden moeten staan. Deze leden merken op dat het kabinet bijvoorbeeld wel
                     stelt dat er verdienmodellen zullen ontstaan voor het terugwinnen van kritieke grondstoffen,
                     maar daarbij niet ingaat op de rol van de overheid bij het stimuleren daarvan.
86
Deze leden zouden graag ook in de grondstoffenstrategie meer aandacht zien voor deze
                        aspecten en missen een kwantitatieve analyse en doelstellingen op het gebied van circulaire
                        grondstoffen. Zij vragen het kabinet om in de voor de zomer van 2023 aangekondigde
                        nadere uitwerking van de doelen in een programmatische aanpak ook expliciet stil te
                        staan bij deze elementen en daarbij concrete kwantitatieve doelen op te nemen.
87
De leden van de CDA-fractie lezen dat de grondstoffenstrategie en het NPCE op elkaar
                        aan zullen sluiten en elkaar zullen versterken, maar hen is niet duidelijk hoe dat
                        zal leiden tot concrete doelen en acties op bijvoorbeeld het gebied van secundaire
                        grondstoffen. Zij vragen het kabinet om hierop in te gaan en tevens te verduidelijken
                        welke doelen en acties een plek zullen krijgen in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie
                        en welke in het NPCE.
Antwoord 86 en 87
In de nationale grondstoffenstrategie vormt het handelingsperspectief circulariteit
                     en innovatie de basis voor de gevraagde strategische versnelling van de circulaire
                     economie en groene industriepolitiek uit de motie van het lid Hagen c.s. Hierin speelt
                     het NPCE een centrale rol. Dit programma richt zich op de hele keten, van ontwerp
                     en hergebruik tot en met verwerking, om ervoor te zorgen dat producten langer meegaan,
                     bijvoorbeeld doordat ze anders ontworpen worden en door reparatie makkelijker te maken.
                     Het grondstoffengebruik voor de Nederlandse productie en consumptie moet zodanig worden
                     teruggebracht dat het binnen de planetaire grenzen en de daaruit volgende «veilige
                     operationele ruimte» voor Nederland valt.
                  
Beide doelstellingen vragen om een andere inrichting en verduurzaming van de huidige
                  mondiale waardeketens van de Europese economie met daarbinnen Nederland als belangrijke
                  economische speler. In hoeverre het (weder)opbouwen van delen van strategische waardeketens
                  op het Europese continent kan leiden tot mondiale milieuwinst door vervuilende winning
                  en productie buiten Europa deels te vervangen door duurzamere winning en productie
                  in Europa, wordt nader onderzocht binnen de context van de grondstoffenstrategie.
                  Daarnaast is in het NPCE aangegeven dat in 2023 en 2024 de nationale doelen voor 2030
                  en 2050 worden uitgewerkt.
               
De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire productgroepen heeft plaatsgevonden
                  binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van leveringszekerheidsdoelen van kritieke
                  grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische componenten en finale producten
                  zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie. De exacte afbakening tussen
                  de grondstoffenstrategie en het NPCE, dat op 3 februari jongstleden aan uw Kamer is
                  aangeboden, krijgt op dit moment nader vorm. Over de programmatische uitwerking van
                  de grondstoffenstrategie hoopt het kabinet u, zoals in de strategie aangegeven, rond
                  de zomer nader te kunnen informeren.
               
88
De leden van de CDA-fractie merken op dat vanuit de afvalsector een poging is gedaan
                        om een doelstelling op het gebied van secundaire grondstoffen ter vervanging van primaire
                        abiotische (fossiele) grondstoffen te concretiseren. Zij vragen het kabinet te reageren
                        op de stelling uit deze analyse dat Nederland om aan het doel voor het halveren van
                        het gebruik van primaire grondstoffen in 2030 te voldoen 125 Mton aan additionele
                        secundaire grondstoffen nodig zal hebben. Is dit een accurate schatting?
89
Kan het kabinet eventueel een onafhankelijke partij dit laten toetsen?
90
Deze leden vragen het kabinet tevens in te gaan op waar deze grote hoeveelheid aan
                        secundaire- en biogrondstoffen vandaan zal moeten komen en welk deel daarvan zal moeten
                        worden geïmporteerd.
91
Daarnaast vragen deze leden het kabinet om te reflecteren op de recyclingresiduen
                        die vrijkomen bij het opwerken van deze hoeveel secundaire grondstoffen, de verwerkingscapaciteit
                        die nodig is voor deze residuen en de rol die het kabinet daarbij ziet voor afvalenergiecentrales.
Antwoord 88 t/m 91
Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door
                     secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen.
                     Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire
                     fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
                     noodzakelijk zijn. Maar het kabinet zet niet alleen in op de inzet van secundaire-
                     en duurzame biogrondstoffen om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën
                     zijn nodig, zoals grondstofvermindering doordat producten worden gedeeld of efficiënter
                     worden geproduceerd, en levensduurverlenging omdat producten en onderdelen langer
                     en intensiever gebruikt worden door hergebruik en reparatie. De mate waarin welke
                     strategie het beste kan worden ingezet verschilt per productgroep.
                  
Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven
                  naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij
                  het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt
                  in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet
                  op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we
                  binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken.
                  Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het
                  NPCE.
               
92
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en
                        Waterstaat tijdens het meest recente debat over circulaire economie aangaf dat zij
                        het onacceptabel vond dat ons afval terecht komt op plekken (in het buitenland) waar
                        het niet zou moeten zijn. Zij gaf een voorbeeld van afval in mangrovebossen en dat
                        zij zich daar enorm voor schaamde. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat we ons afval
                        dusdanig monitoren dat deze werkwijze tot het verleden gaat behoren? In hoeverre monitoren
                        wij dat nu als Nederland?
Antwoord
Op dit moment is er al regelgeving, in het bijzonder de Europese Verordening Overbrenging
                     Afvalstoffen (EVOA), die dit soort misstanden moet voorkomen. De handhaving van deze
                     afvalregelgeving, in het bijzonder als het gaat om export naar landen buiten de EU,
                     heeft bij de Inspectie Leefomgeving en Transport prioriteit.
                  
Maar het kan altijd beter en daarom staan er heel wat aanscherpingen in de door de
                  Europese Commissie in november 2021 voorgestelde aanpassingen van deze EVOA. In de
                  voorstellen staat, dat een land van bestemming buiten de EU dient aan te tonen dat
                  het zijn afvalbeheer en de handhaving daarvan op orde heeft. In de voorstellen wordt
                  ook de manier gespecificeerd, waarop een milieuverantwoorde verwerking van het te
                  exporteren afval buiten de EU dient te worden geverifieerd voordat dit transport heeft
                  plaatsgevonden. Een audit door een onafhankelijke en geaccrediteerde derde partij
                  is onderdeel van deze toets. Indien aan beide eisen niet wordt voldaan, mag een transport
                  niet plaatsvinden. Het kabinet steunt deze voorstellen.
               
93
De leden van de CDA-fractie lezen dat China en Rusland inmiddels strategische posities
                        innemen op het gebied van diepzeemijnbouw in wateren buiten de rechtsmacht van staten.
                        Het kabinet schrijft dat Nederland dat, in navolging van enkele andere Europese landen,
                        en gelet op onze sterk ontwikkelde maritieme industrie ook zou kunnen doen. Deze leden
                        vragen het kabinet op welke wijze het op dit vlak actie onderneemt, eventueel in samenwerking
                        met andere EU-lidstaten. Deze leden spreken de hoop uit dat diepzeemijnbouw, bijvoorbeeld
                        vanwege technologische ontwikkelingen en het verminderen van de vraag naar grondstoffen,
                        niet nodig zal zijn in de toekomst, maar achten het verstandiger om, indien dat wel
                        nodig is, deze vorm van mijnbouw vorm te geven met onze eigen condities in het kader
                        van Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in plaats van een
                        nieuwe afhankelijkheid te creëren ten opzichte van landen zoals China en Rusland.
                        Zij vragen hoe het kabinet naar dit dilemma kijkt.
Antwoord
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 raakt het onderwerp diepzeemijnbouw
                     aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen
                     voor de energie- en andere transities en het verminderen van risicovolle strategische
                     afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en
                     de oceanen, en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een
                     integrale afweging maken. Het kabinet zal hierbij ook rekening houden met technologische
                     ontwikkelingen, innovatie en substitutie en de voortgang van de energietransitie en
                     circulaire economie. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat diepzeemijnbouwactiviteiten
                     alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden,
                     op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële
                     gevolgen van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op de vragen 23 t/m 25). Nederland
                     en enkele gelijkgestemde Europese landen zetten zich hier ook internationaal voor
                     in.
                  
Een aantal Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen,
                  Denemarken en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, verkent de strategische kansen
                  voor de staat en het eigen bedrijfsleven. Enkele daarvan beschikken ook over exploratiecontracten
                  (Duitsland, Frankrijk, Polen, Verenigd Koninkrijk en België), waarvan de meesten zich
                  in principe voorbereiden op toekomstige exploitatieactiviteiten, maar sommige vooralsnog
                  alleen inzetten op (milieu)wetenschappelijk onderzoek en kennisopbouw. Vooral Frankrijk,
                  Duitsland en Spanje hebben het afgelopen jaar nadrukkelijk hun zorgen uitgesproken
                  over de risico’s van diepzeemijnbouw en hebben aangegeven exploitatieactiviteiten
                  vooralsnog niet te zullen steunen. Als gevolg van uiteenlopende standpunten lijkt
                  het niet realistisch dat binnen afzienbare tijd integraal EU-beleid ten aanzien van
                  diepzeemijnbouw tot stand zal komen (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183).
               
Het kabinet zet er vooraleerst op in dat de internationale regeling voor eventuele
                  exploitatie, waaraan momenteel in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit
                  wordt gewerkt, zodanig is dat diepzeemijnbouw alleen strikt binnen de draagkracht
                  van het mariene ecosysteem kan plaatsvinden. Nederland wil dit vertaald zien in strikte
                  milieunormen in die regeling (zie ook het antwoord op de vragen 176 t/m 183). Verder
                  ondersteunt Nederland wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw
                  op het mariene milieu. Het klopt daarnaast dat eventuele (directe) Nederlandse betrokkenheid
                  mogelijk kansen biedt om eigen, aanvullende voorwaarden stellen aan winningsactiviteiten
                  van Nederlandse bedrijven, via daartoe op te stellen nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw.Dat
                  sluit ook aan op de ambitie in de Nationale Grondstoffenstrategie om kritieke grondstoffen
                  op een verantwoorde manier te winnen (en verwerken), om de duurzame ontwikkelingsdoelen
                  en klimaat- en milieuambities te bereiken.
               
94
De leden van de CDA-fractie constateren dat ook in vitale infrastructuur gebruik wordt
                        gemaakt van kritieke grondstoffen en dat het kabinet begin 2023 met een analyse komt
                        die beter zicht geeft op de weerbaarheid van vitale infrastructuur en de afhankelijkheden
                        van specifieke grondstoffen die daarbij spelen. Deze leden horen vanuit de netbeheerders
                        dat er behoefte is aan een verdere concretisering van wat wordt verstaan onder vitale
                        infrastructuur en in hoeverre de energie-infrastructuur daar ook onder valt. Kan het
                        kabinet daar duidelijkheid over geven? Kan het kabinet tevens aangeven of er bij de
                        genoemde analyse van de weerbaarheid van vitale infrastructuur, naast kritieke grondstoffen,
                        ook voor de energie-infrastructuur belangrijke producten zoals elektriciteitskabels
                        en -meters mee worden genomen?
Antwoord
Ja. Bij de implementatie van de CER-richtlijn (Critical Entities Resilience Directive)
                     van de Europese Unie wordt invulling gegeven aan deze verdere concretisering. Zie
                     ook de antwoorden op vragen 50, 51, 187 en 188.
                  
95
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet ook in te gaan op de rol die de beschikbaarheid
                        van grondstoffen op de lange termijn speelt in de keuzes die Nederland maakt bij de
                        inrichting van het toekomstige energiesysteem. Op welke wijze wordt daar in het beleid
                        en de plannen voor het energiesysteem rekening mee gehouden? Wordt in het Nationaal
                        Plan Energiesysteem 2050 bijvoorbeeld rekening gehouden met de impact van het energiesysteem
                        op de behoefte aan grondstoffen? Is het kabinet van mening dat ook de milieueffecten
                        van grondstoffen in de gehele keten een rol moeten spelen in de keuzes die Nederland
                        maakt in de energietransitie?
Antwoord
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de contouren van het Nationaal Plan Energiesysteem
                     2050 (NPE)24 is duurzaamheid één van de leidende publieke belangen waaraan de keuzes m.b.t. de
                     inrichting van het energiesysteem getoetst worden. Hierbij wordt uitgegaan van een
                     brede interpretatie van het begrip duurzaamheid en de impact op de nationale grondstof
                     voetafdruk maakt hier dus ook onderdeel van uit. Dit betekent dat we kijken naar het
                     zoveel mogelijk beperken van de energievraag vanwege de impact op de grondstofvoetafdruk
                     én naar de impact van circulariteit op het energiesysteem. Concreet gaat het hierbij
                     om de circulariteit van technieken en producten (bijv. windmolens, batterijen en kabels)
                     in het energiesysteem en de inzet van energiedragers als grondstof (bijv. voor de
                     productie van plastics). Op deze manier worden de afwegingen rondom de impact van
                     het energiesysteem op de grondstofvoetafdruk meegenomen in de totstandkoming van het
                     NPE.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden
                     zien dat toegenomen globalisering leidt tot grotere strategische afhankelijkheid en
                     dat Nederland als gevolg daarvan een kwetsbare positie inneemt in geopolitieke spanningen.
                     Genoemde leden erkennen daarom het belang van het ontwikkelen van een strategie om
                     ons voor te bereiden op deze risico’s. Deze leden zien in onderhavige stukken een
                     probleemschets en een onderbouwing waarom een strategie belangrijk is, maar ontdekken
                     hierin niet hoe het kabinet wil gaan handelen om de risico’s te verkleinen.
96
Zij vragen het kabinet om meer duidelijkheid te scheppen over hoe het de strategische
                        afhankelijkheid wil afbouwen en daarbij ook in te gaan op het beschikbaar stellen
                        van geld en middelen hiervoor. Daarbij verzoeken zij het kabinet om in te gaan op
                        waar dit geld vandaan komt. Met andere woorden: welke verschuiving van inzet vindt
                        hierdoor plaats? Deze leden constateren dat de energietransitie een verschuiving in
                        het gebruik van grondstoffen met zich meebrengt. De leden van de SP-fractie lezen
                        niet op welke manier het kabinet voornemens is om de inzet van geld en middelen aan
                        te passen op deze verschuiving. Zij vragen het kabinet om hier meer inzicht in te
                        geven en daarbij in het bijzonder in te gaan op de subsidies en belastingkortingen
                        die nu gelden voor de fossiele industrie.
Antwoord
Wij streven ernaar uw Kamer rond de zomer van 2023 te informeren over het nader uitwerken
                     van de vervolgacties in een programmatische aanpak voor leveringszekerheid van kritieke
                     grondstoffen die nauw aansluit op het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE).
                     Bij het nader uitwerken van de programmatische aanpak zal dan ook nader worden bepaald
                     welke additionele middelen hiervoor nodig zijn. Binnen Nederland zal het kabinet de
                     grondstoffenstrategie inbedden in het missiegedreven innovatiebeleid door hierin een
                     accent te leggen op circulariteit van kritieke grondstoffen. Daarnaast is recentelijk
                     de Task Force Strategische Afhankelijkheden opgericht welke voor het meireces een
                     Plan van Aanpak met uw Kamer zal delen waarin prioriteiten worden gesteld en een planning
                     zal worden opgenomen. Verder wordt in reactie op de gewijzigde motie van het lid Klaver
                     c.s. over de omvang van fossiele subsidies, in de kamerbrief van 20 december jongstleden
                     de wijze uiteengezet waarop het kabinet het verzoek voor meer transparantie over de
                     omvang van fossiele subsidies wil oppakken.25
97
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het kabinet zich moet voorbereiden
                        op situaties waarin er zich problemen voordoen in de directe dan wel indirecte keten
                        van kritieke grondstoffen en vragen het kabinet om probleemscenario’s uit te werken
                        met de nadruk op mogelijk oplossingen voor deze probleemscenario’s.
Antwoord
In het kader van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt in 2023
                     een scenario-analyse uitgevoerd waarin wordt gezocht naar de manier waarop intensiever,
                     langer, hoogwaardig gebruik van grondstoffen enerzijds en substitutie van grondstoffen
                     anderzijds optimaal bijdragen aan reductie van de grondstoffenvoetafdruk én voorzien
                     in de grondstoffenbehoefte voor de bouwopgave, de energietransitie en de vergroening
                     en digitalisering van de industrie. Ook de (on)mogelijkheid om deze opgaven circulair
                     in te vullen, wordt hierin meegenomen. Hierbij wordt gekeken naar een mogelijke uitsplitsing
                     van het doel naar metalen, mineralen en fossiel. In deze scenariostudies worden medeoverheden
                     en andere partners betrokken.
                  
98
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat in de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie
                        nagedacht moet worden over de gehele levensloop van producten en het mogelijk hergebruik
                        van grondstoffen. Daarbij willen zij het kabinet meegeven dat hergebruik kritisch
                        bezien moet worden en dat deze getoetst moet worden op duurzaamheid en bijdrage aan
                        klimaatneutraliteit. Niet al het hergebruik kan even duurzaam gebeuren. Gedacht kan
                        worden aan hoe de grondstoffen in zonnepanelen en windmolens na hun levensloop ook
                        duurzaam gebruikt kunnen worden. Zij vragen het kabinet om dit aspect mee te nemen
                        in de verdere uitwerking van de grondstoffenstrategie.
99
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om in de uitwerking ook de effectiviteit
                        van de inzet van kritieke grondstoffen in de Nederlandse samenleving mee te wegen.
                        Daarbij kan gedacht worden aan afwegingen over de inzet van collectieve middelen zoals
                        buurtbatterijen versus individuele inzet van thuisbatterijen. Zij verzoeken het kabinet
                        om in de uitwerking van de nationale grondstoffenstrategie inzicht te geven in het
                        strategisch gebruik van deze kritieke grondstoffen.
Antwoord 98 en 99
In de uitwerking van de grondstoffenstrategie zal, in lijn met het verzoek van de
                     SP, expliciet aandacht zijn voor duurzaam hergebruik. Terugwinning en hergebruik van
                     kritieke grondstoffen uit energie-infrastructuur vormen een belangrijk onderdeel van
                     het handelingsperspectief circulariteit waarmee op langere termijn het aanbod van
                     secundaire kritieke grondstoffen vergroot wordt en zo een bijdrage geleverd aan leveringszekerheid.
                     De grondstoffenstrategie richt zich uitsluitend op leveringszekerheid van kritieke
                     grondstoffen voor uiteenlopende toepassingen. Een weging tussen duurzame toepassingen
                     waar deze grondstoffen voor ingezet kunnen worden, maakt hiervan geen onderdeel uit.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben kennisgenomen van de nieuwe Nationale
                     Grondstoffenstrategie. Met de nieuwe Grondstoffenstrategie kunnen economische, ecologische
                     en sociale uitdagingen integraal worden aangepakt en deze leden achten het van groot
                     belang dat mens en milieu het focuspunt zijn in het nationale en Europese grondstoffenbeleid,
                     des te meer in de landen waar zich problemen voordoen omtrent de winning van grondstoffen.
                     Hieromtrent hebben deze leden nog vragen en opmerkingen.
100 en 101
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de energietransitie een vraagverschuiving
                        veroorzaakt naar de hiervoor kritieke grondstoffen en mineralen en dat deze vraag
                        invloed heeft op de grondstoffenwinning en de daarmee gepaard gaande effecten op milieu,
                        mens en klimaat. Veel van de nu kritieke grondstoffen worden ook gebruikt voor producten
                        die niet van nationaal strategisch belang zijn. In de strategie wordt dit als een
                        gegeven gepresenteerd en niet als een punt waar de overheid op kan interveniëren.
                        Wat is de reden hiervoor? Waarom wordt, gezien de schaarste en daarmee ook mogelijk
                        oplopende prijzen van deze kritieke grondstoffen op de lange termijn, geen interventiestrategie
                        ontwikkeld voor welke producten bij uitstek de kritieke grondstoffen moeten worden
                        ingezet, zodat de energietransitie niet in gevaar komt? Hoe kan het kabinet verzekeren
                        dat huishoudens met een laag inkomen niet disproportioneel hard worden geraakt in
                        een economie die in toenemende mate afhankelijk wordt van steeds schaarsere grondstoffen?
Antwoord 100 en 101
De Nationale Grondstoffenstrategie is gericht op het vergroten van de leveringszekerheid
                     van kritieke grondstoffen, omdat deze nodig zijn voor het realiseren van maatschappelijk
                     opgaven, in het bijzonder de energietransitie. Sturen op producten waar kritieke grondstoffen
                     wel en niet voor gebruikt mogen worden zou zeer vergaand overheidsingrijpen vereisen.
                     Ook producten die niet van nationaal strategisch belang zijn, dragen bij aan welvaart.
                     Op dit moment stuurt het kabinet daarom niet op waar grondstoffen voor gebruikt kunnen
                     worden, maar op het vergroten van de leveringszekerheid voor de samenleving als geheel.
                     In beginsel zijn en blijven bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun eigen toeleveringsketen
                     van grondstoffen en bewerkte producten.
                  
Met de Nationale Grondstoffenstrategie beoogt het kabinet om grote schaarste in de
                  toekomst tegen te gaan, zodat de energietransitie niet in gevaar komt en niet onbetaalbaar
                  wordt. Om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen disproportioneel hard
                  geraakt worden voert de overheid algemeen inkomensbeleid.
               
102
Zal het NPCE, dat vooruitblikt naar 2050, ook een scenario schetsen waarin de schaarste
                        van kritieke grondstoffen zo groot is dat grootschalige verandering van ons consumptiegedrag
                        noodzakelijk is? Kan het kabinet in deze notitie ook reflecteren op de groeiende impact
                        van e-waste en het belang van wetgeving die praktijken als «planned obsolescence»,
                        oftewel producten opzettelijk een korte levensduur geven, bemoeilijkt? Zo niet, kan
                        het kabinet hier dan nu al een reflectie op geven?
Antwoord
In een samenleving waarin het gebruik van elektrische en elektronische apparatuur
                     alsmaar toeneemt zal uiteindelijk ook een toename in afdanken van deze apparatuur
                     te verwachten zijn in de vorm van e-waste. Producenten en importeurs zijn wettelijk
                     verantwoordelijk voor het afvalbeheer van hun afgedankte apparaten in de context van
                     uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Deze verantwoordelijkheid wordt
                     in Nederland collectief uitgevoerd door producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie
                     Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland). Stichting OPEN houdt een landelijk
                     inzamelsysteem voor consumenten en bedrijven in stand en draagt zorg voor de correcte
                     verwerking van ingezameld elektronisch afval (e-waste). Het voorkomen van vroegtijdig vrijkomen van e-waste door praktijken als planned obsolescence of simpelweg slechte kwaliteit van producten, moet natuurlijk worden tegengegaan.
                     Dit kan het beste worden bereikt via Europese kaders die minimum eisen stellen aan
                     producten die op de Europese markt worden gebracht. In het NPCE wordt dan ook ingezet
                     op het realiseren van duurzame circulaire producten in het kader van de vernieuwde
                     EU Ecodesign Verordening. De wettelijke producteisen die de komende jaren worden ontwikkeld
                     zullen moeten zorgdragen voor circulaire producten die lang meegaan, repareerbaar
                     zijn en hoogwaardig kunnen worden gerecycled. Daarnaast wordt verwacht dat het Europese
                     voorstel voor het «Recht op reparatie» ook invloed zal hebben op de kwaliteit van
                     producten hoewel de precieze inhoud van het voorstel op dit moment nog onbekend is.
                     Wat betreft de producentenverantwoordelijkheid voor het voorkomen van afval (e-waste)
                     zal worden nagegaan op welke wijze het nationale UPV-systeem daarin meer sturend kan
                     zijn.
                  
103
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden de houding van het kabinet wat
                        betreft de rol van het bedrijfsleven en de overheid nog niet helder genoeg. Zo blijft
                        onduidelijk waar de verantwoordelijkheid van bedrijven eindigt en die van de overheid
                        begint. Welke informatie- en controleplicht komt er te liggen bij bedrijven, bij welke
                        signalen grijpt de overheid in? De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties wijzen
                        daarbij ook op het belang van klokkenluiders die autoriteiten of media durven te attenderen
                        op onrecht. Deelt het kabinet de mening dat klokkenluiders een belangrijke rol spelen
                        in het toezien op duurzame en menswaardige grondstoffenketens? Op welke manieren gaat
                        het kabinet de veiligheid van klokkenluiders waarborgen? Bij welke nationale autoriteit
                        kan een klokkenluider zich melden en wordt deze ook toegankelijk gemaakt voor melders
                        buiten Nederland? Gaat het kabinet de rechten van klokkenluiders concreet maken in
                        verder te sluiten partnerschappen?
Antwoord
In den brede zet het kabinet in op een beleidsmix van IMVO-maatregelen om de toepassing
                     van de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen te bevorderen. Deze Richtlijnen
                     vragen bedrijven de gepaste zorgvuldigheid toe te passen, wat onder meer transparantie
                     inhoudt over hoe risico’s in de keten geadresseerd zijn en de ontvankelijkheid voor
                     eventuele klachten. In overeenstemming met de Richtlijnen is eveneens het Nationaal
                     Contactpunt OESO-Richtlijnen (NCP) ingericht. Het NCP behandelt meldingen van personen,
                     maatschappelijke organisaties en bedrijven die een schending van de OESO-Richtlijnen
                     waarnemen, of een meningsverschil hebben over de toepassing ervan. Bij een melding
                     staat het NCP de betrokken partijen bij om gezamenlijk tot een oplossing van het geschil
                     te komen, bijvoorbeeld door bemiddeling tussen partijen.
                  
Een andere IMVO-maatregel die een kernelement vormt van de beleidsmix is wetgeving.
                  In lijn met het coalitieakkoord bevordert Nederland o.a. IMVO-wetgeving op Europees
                  niveau, het Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Het Commissievoorstel
                  voor de CSDDD bevat een verplichting om een toezichthoudende autoriteit in te stellen,
                  waar natuurlijke en rechtspersonen bij gegronde zorgen over het niet naleven van de
                  vastgestelde bepalingen door een bedrijf, melding kunnen maken. Een eerdere richtlijn
                  van de EU (2019/1937) inzake de bescherming van klokkenluiders, is van toepassing
                  op de melder. Tevens is sinds 2021 de IMVO-verplichting uit de Europese conflictmineralenverordening
                  van kracht voor een selecte groep bedrijven.
               
Het kabinet zet zich in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Dit doen
                  we o.a. via het Safety for Voices programma (20 mln, 2023–2028) dat de online en offline
                  veiligheid van mensenrechtenverdedigers wereldwijd verbetert, waarbij aandacht is
                  voor de juridische, mentale, digitale en fysieke veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
                  Ook multilateraal wordt de situatie van mensenrechtenverdedigers op de agenda gezet.
                  Zo spreekt Nederland zich in de Mensenrechtenraad structureel uit tegen represailles
                  jegens mensenrechtenverdedigers die samenwerken met de VN of dat in het verleden hebben
                  gedaan. Tot slot dragen de Nederlandse ambassades bij aan de veiligheid van mensenrechtenverdedigers,
                  bijvoorbeeld door via diplomatieke kanalen de situatie van mensenrechtenverdedigers
                  aan de kaak te stellen. Deze inzet is gericht op mensenrechtenverdedigers in het algemeen,
                  inclusief mensenrechtenverdedigers die schendingen van mensenrechten in grondstoffenketens
                  aan de kaak stellen.
               
104
Deze leden zien ook dat de positie van de arbeider in de grondstoffenketen precair
                        is en deze nog onvoldoende wordt meegenomen in de huidige notitie. Welke maatregelen
                        ziet het kabinet voor zich om arbeidsrechten beter te beschermen in de hele keten?
                        Op welke manieren kan het kabinet bij het sluiten van nieuwe partnerschappen waarborgen
                        dat lokale vakbonden of vergelijkbare belangenpartijen en autoriteiten actief worden
                        betrokken? Is het kabinet bereid dit voortaan als voorwaarde op te nemen bij het aangaan
                        van partnerschappen die betrekking hebben op kritieke grondstoffen?
Antwoord
Via de inzet op ontwikkelingssamenwerking draagt Nederland (samen met de EU en flankerend
                     aan EU-wetgeving) bij aan het verduurzamen en vergroenen van regionale en internationale
                     handelsketens in brede zin. Hierbij is zowel aandacht voor mens als milieu. Via meerdere
                     programma’s worden lokale maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, ondersteund
                     om arbeidsrechtenschendingen in de grondstoffensector te voorkomen. Dit gebeurt door
                     pleiten en beïnvloeden, versterking van de lokale capaciteit voor het voeren van sociale
                     dialoog (onder andere over het maken van eerlijke afspraken over arbeidsrechten- en
                     omstandigheden) en de opzet en naleving van adequate wet- en regelgeving.
                  
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-Richtlijnen voor multinationale
                  ondernemingen toepassen. Arbeidsrechten zijn een van de aspecten die in de OESO-Richtlijnen
                  aan bod komen.
               
105
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zijn enigszins kritisch op de puur Nederlandse
                        dimensie van de Grondstoffenstrategie. Ieder land heeft recht op een duurzame toekomst.
                        Alleen dan is deze transitie succesvol. Deelt het kabinet de mening dat de beschikbaarheid
                        van kritieke metalen en mineralen een wereldwijde energietransitie moet stimuleren
                        voor alle landen en niet alleen voor welvarende landen zoals Nederland?
106
Zo ja, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat landen in het mondiale Zuiden zoals
                        Zuid-Afrika en Congo, waar momenteel veel grondstoffen gewonnen worden voor de energietransitie,
                        ook kunnen profiteren van de transitie?
107
Hoe verenigt het kabinet de ambitie voor een «just transition» met het verplaatsen
                        van raffinage en verwerking naar Europa? Hoe helpt het kabinet de landen die economisch
                        afhankelijk zijn van de export van deze grondstoffen richting een duurzame economie?
108
Ziet het kabinet bijvoorbeeld de mogelijkheid om tweedehands zonnecellen en batterijen
                        te schenken aan landen die Nederland kritieke grondstoffen leveren?
Antwoord 105 t/m 108
Het kabinet is het er mee eens dat alle landen een omslag moeten maken naar een duurzaam,
                     hernieuwbaar energiesysteem. Dit betekent dat alle landen baat hebben bij goede toegang
                     tot hernieuwbare energietechnologie en/of de grondstoffen en halffabricaten om die
                     technologie te produceren. In de grondstoffenstrategie stelt het kabinet voor Nederland
                     vast dat we bovendien moeten inzetten op leveringszekerheid en het terugdringen van
                     risicovolle strategische afhankelijkheden in dit domein. Andere landen formuleren
                     voor zichzelf vergelijkbare ambities. Daarbij gaat het niet zozeer om het verplaatsen
                     van mijnbouw en raffinagecapaciteit, maar om het opbouwen en opschalen op mondiaal
                     niveau van een gediversifieerde en duurzame productie- en verwerkingsketen van kritieke
                     grondstoffen waarin alle landen bovengenoemde doelstellingen verwezenlijkt zien. Dit
                     ligt ook besloten in het behalen van de SDGs, in het bijzonder de inzet voor SDG7
                     (toegang tot betaalbare en duurzame energie). Grondstofrijke landen waaronder Democratische
                     Republiek Congo en Zuid-Afrika zijn weliswaar rijk aan bepaalde ruwe grondstoffen,
                     maar kunnen deze niet per definitie zelf ook aanwenden in het productieproces en ze
                     zijn zelf nog steeds importafhankelijk van andere kritieke grondstoffen, halffabricaten
                     en technologie. Het kabinet is dan ook van mening dat er, op basis van het transitiepad
                     dat landen voor zichzelf definiëren, wederzijds profijtelijke partnerschappen met
                     de EU kunnen worden ontwikkeld met landen op basis van onderlinge complementariteit
                     in grondstofrijkheid, kennis en technologie. Zo kan de EU ook een aantrekkelijk alternatief
                     bieden voor andere grootmachten waaronder China.
                  
Het kabinet zet zich actief in om energietransities ook in ontwikkelingslanden te
                  versnellen, gericht op betaalbare, betrouwbare duurzame energievoorziening voor iedereen.
                  Energietransities moeten daarvoor eerlijk en inclusief worden vormgegeven, in de context
                  van de specifieke uitdagingen van het betreffende land. In 2022 verhoogde Nederland
                  haar ambitie om tot 2030 in totaal 100 miljoen mensen, die nu geen elektriciteit hebben
                  of toegang tot schone brandstoffen om te koken, te bereiken met toegang tot hernieuwbare
                  energie. De Nederlandse inzet wordt primair gericht op het mobiliseren van publieke
                  en private investeringen in de best beschikbare hernieuwbare energie technologie,
                  vergezeld van capaciteitsopbouw, lokale werkgelegenheid en de ontwikkeling van een
                  faciliterend beleidskader. Hiervoor worden verschillende programma’s ondersteund die
                  voornamelijk in sub-Sahara Afrika actief zijn, zoals het Energising Development-partnerschap (EnDev), het door FMO uitgevoerde Access to Energy Fund en op energietoegang gerichte samenwerking met de Wereldbank. Het kabinet is van
                  mening dat ontwikkelingslanden minder baat hebben bij donatie van tweedehands zonnecellen
                  of batterijen en geeft daar dan ook geen prioriteit aan.
               
109
Om toch de positie van Nederland nog in beschouwing te nemen: welke verantwoordelijkheid
                        ligt er bij Nederland in haar unieke rol als exporteur en importeur?
110
Wat verwacht het kabinet van transportbedrijven die talloze dichte containers importeren
                        en ongeopend weer exporteren?
111
Welke voorwaarden wil zij stellen aan het verwerken en transporteren van goederen
                        die niet binnenlands worden gebruikt?
112
Welke partij controleert de ketens achter deze import- en exportproducten?
Antwoord 109 t/m 112
De Nederlandse overheid stelt geen specifieke eisen of voorwaarden aan de import en
                     export van goederen door transportbedrijven in Nederland. Wel verwacht het kabinet
                     van alle bedrijven dat zij zich houden aan internationale normen op het gebied van
                     Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de OESO-richtlijnen voor multinationale
                     ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. De OESO-Richtlijnen
                     vragen van bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De controle op de ketens
                     achter import- en exportproducten is onderdeel van het proces van gepaste zorgvuldigheid
                     dat bedrijven toepassen.
                  
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat in de Grondstoffenstrategie
                     wordt onderkend dat er veel water nodig is voor de mijnbouw van kritieke grondstoffen,
                     terwijl 50% van die productie juist plaatsvindt in gebieden die gevoelig zijn voor
                     droogte. Hiernaast is er bij het mijnen hoog risico op de vervuiling van nabijgelegen
                     waterbronnen en ontwrichting van de biodiversiteit en creëert een hogere vraag naar
                     grondstoffen een verslechtering van de kwaliteit van de voorraden. In het Actieplan
                     Beleidscoherentie voor Ontwikkelingssamenwerking wordt onder het thema Verkleinen
                     Nederlandse klimaat-, land- en watervoetafdruk benadrukt dat Nederlandse productie,
                     consumptie en handel in toenemende mate plaatsvindt binnen planetaire grenzen met
                     positieve impact op bestrijding van armoede en ongelijkheid en dat Nederlands beleid
                     niet leidt tot mogelijk negatieve gevolgen voor de voedselproductie, toegang tot water,
                     bossen en biodiversiteit in ontwikkelingslanden.26
                     
113
Hoe kan het kabinet verzekeren dat bij de mijnbouw naar kritieke grondstoffen in betreffende
                        landen de waterkwaliteit en -kwantiteit zeker gesteld is voor lokale behoeften?
114
Hoe kan het kabinet garanderen dat het waterverbruik voor mijnbouw de natuurlijke
                        ecosystemen en biodiversiteit niet beschadigt of aantast?
115
Op welke manier koppelt het kabinet de noodzaak van het verkleinen van de watervoetafdruk
                        bij grondstofwinning ook aan een verandering in onze maatschappelijke levensstijl
                        en vermindering in algeheel grondstoffenverbruik door consumptie te doen verkleinen,
                        conform het R-laddermodel van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?
Antwoord 113 t/m 115
In het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling legt het kabinet de ambitie neer
                     om de totale klimaat-, land- en watervoetafdruk terug te brengen.
                  
Het kabinet signaleert in de grondstoffenstrategie het risico dat mijnbouw nog verdere
                     druk zal leggen op lokale waterkwaliteit en watervoorraden. Het is op dit moment al
                     zo dat het verbruik door verschillende economische sectoren in gebieden, zoals ook
                     de landbouw, niet in balans is met de voorspelde waterbeschikbaarheid en dat betere
                     planning en beheer van watervoorraden noodzakelijk is. Dat geldt ook voor de waterbehoefte
                     van mijnbouw. Daarbij bestaat het risico op vervuiling van water door het mijnbouwproces
                     of door bijvoorbeeld lekken vanuit verouderde opslagen van mijnbouwafval (zogeheten
                     «tailings dams»). Het kabinet kan niet garanderen dat er in andere landen geen aantasting
                     van waterkwaliteit of voorraden zal plaatsvinden. Wat Nederland wel kan doen aan verduurzaming
                     van grondstoffenketens is in de grondstoffenstrategie uiteengezet langs drie lijnen
                     (zie ook de beantwoording van vraag 76 t/m 80, waarvan de eerste in dit verband heel
                     belangrijk is: kwantificeren en internationaal agenderen van de totale voetafdruk
                     van grondstoffenwinning. Nederland zet er allereerst op in om de bewustwording hierover
                     ook bij lokale overheden te vergroten, zodat op termijn beter rekening gehouden wordt
                     met de totale waterbehoefte in een gebied. De brede aanpak die Nederland vanuit het
                     ontwikkelingssamenwerkingsbeleid kent op het gebied van water draagt hier aan bij.
                     In een aantal landen werkt Nederland samen met lokale overheden aan het verbeteren
                     van Integraal Water Beheer, afhankelijk van de lokale situatie wordt daarin ook aandacht
                     besteed aan de effecten van mijnbouw en landbouw op waterbeheer. Dit gebeurt onder
                     meer via programma’s via de Wereldbank en via inzet van onder meer de Commissie Milieu
                     Effect Rapportage (Cie MER) of het Blue Deal partnerschap van Nederlandse waterschappen
                     die samenwerken met lokale overheden en water beheersorganisaties. In Zuid-Afrika
                     ondersteunt de Blue Deal een samenwerking met de overheid gericht op het mitigeren
                     van risico’s verbonden met de goudwinning in dit land.
                  
Om de klimaatdoelstellingen te behalen is een omslag naar een circulaire economie
                  nodig, waarmee Nederland haar totale voetafdruk terugbrengt. De maatregelen in het
                  Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE), die u op 3 februari jl.
                  is aangeboden (Kamerstuk 32 852, nr. 225), richten zich op vier aangrijpingspunten om te sturen op het grondstoffenverbruik
                  die samenhangen met de treden van de R-ladder. Het gaat dan om vermindering van grondstoffengebruik;
                  substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen of duurzame biogrondstoffen;
                  levensduurverlenging, en hoogwaardige verwerking. Dit betekent dus ook een verandering
                  in maatschappelijke levensstijl kijkend naar vermindering van grondstoffengebruik
                  en levensduurverlenging.
               
116
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat Nederland zich bij de herziening
                        van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
                        (OESO) zal inzetten voor aanbevelingen op het gebied van circulariteit, en klimaat-
                        en milieurisico’s. Grondstoffenwinning kent echter ook ernstige problemen zoals genderongelijkheid
                        en seksueel geweld, zoals de strategie ook onderkent. Op welke manier gaat het kabinet
                        bij de herziening van de OESO-richtlijnen inzetten op een betere verankering van deze
                        thema’s? De strategie stelt als reactie hierop tevens dat bedrijven en overheden moeten
                        inzetten op verantwoorde, duurzame productie om de concurrentiepositie te waarborgen.
Antwoord
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de inzet van het kabinet bij de herziening van
                     de OESO-richtlijnen in het begrotingsdebat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                     (zie Handelingen II 2022/23, nr. 18, items 4 en 8)). De thema’s genderongelijkheid en seksueel geweld zijn in principe al opgenomen
                     in de OESO-richtlijnen. Maar om expliciete aandacht voor deze risico’s in het proces
                     van gepaste zorgvuldigheid te bevorderen zijn handreikingen opgesteld: het belang
                     van het werken met een zogenaamde gender lens ligt verankerd in de algemene OESO Due
                     Diligence Handreiking voor IMVO. De Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected
                        and High-Risk Areas van de OESO werkt het specifieke risico op seksueel geweld bij grondstoffenwinning
                     uit.
                  
117
Hoe is het kabinet voornemens om de genderdimensie die de problematiek van grondstoffenwinning
                        met zich meebrengt te integreren in haar handelsbeleid omtrent kritieke grondstoffen?
Antwoord
Het kabinet zet in op een actieve EU handelsagenda op het gebied van kritieke grondstoffen.
                     Het aangaan van EU handelsakkoorden met derde landen kan bijdragen aan diversificatie
                     en de markttoegang tot grondstoffen verbeteren. Onderdeel van deze EU handelsagenda
                     is ook het bevorderen van gender gelijkheid en women’s economic empowerment. Het kabinet steunt de EU inzet om hierover afspraken op te nemen in toekomstige handelsakkoorden.
                     Daarnaast is gendergelijkheid integraal onderdeel van het Nederlandse (handels)beleid.
                     In het handelsbeleid is er extra aandacht voor vrouwelijke ondernemers, en wordt er
                     rekening gehouden met gendergelijkheid via gendermainstreaming, bijvoorbeeld door te stimuleren dat er bij onderhandelingen vrouwen aan tafel zitten.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Nationale Grondstoffenstrategie
                     en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen aan het kabinet.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het belangrijk is om veel zuiniger met
                     grondstoffen om te gaan. Zeker aangezien de Nederlandse Overshoot Day, de dag waarop
                     we net zoveel grondstoffen hebben gebruikt als de aarde ons in een heel jaar kan bieden,
                     dit jaar al valt op 12 april. Alles wat we de rest van het jaar consumeren doen we
                     ten laste van komende generaties. Ook blijkt uit het recent gepubliceerde Circularity
                     Gap Report 2023 dat de wereldeconomie de afgelopen jaren minder circulair is geworden,
                     aangezien het hergebruik van materialen is gedaald van 9 naar 7%.27 Er is dus nog een hele lange weg te gaan voordat we daadwerkelijk een circulaire
                     economie hebben bereikt. Deze leden zijn ervan op de hoogte dat het kabinet binnenkort
                     met het NPCE komt, maar zijn van mening dat juist ook in de Nationale Grondstoffenstrategie
                     moet worden uitgewerkt hoe circulariteit concreet wordt ingevuld. Deze leden zijn
                     daarom teleurgesteld dat slechts heel summier wordt ingegaan op hoe circulariteit
                     precies plaats krijgt in deze grondstoffenstrategie en zouden hier graag, vooruitlopend
                     op het NPCE, inzicht in krijgen.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat er wordt ingezet op circulaire strategieën,
                     zoals vermindering van grondstoffengebruik, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging
                     en hoogwaardige verwerking, maar vervolgens worden deze strategieën niet concreet
                     uitgewerkt.
118
Hoe worden bedrijven en instanties eraan gehouden dat het circulair omgaan met grondstoffen,
                        met name het verminderen van het grondstoffengebruik, als uitgangspunt worden genomen
                        in de bedrijfsvoering?
119
Is het kabinet het met deze leden eens dat het «streven» naar een circulaire strategie
                        zo hoog mogelijk op de R-ladder niet vrijblijvend moet zijn? Zo nee, waarom niet?
120
Zo ja, welke regelgeving is er in de maak die ervoor zorgt dat bedrijven en andere
                        instanties daadwerkelijk circulaire strategieën implementeren en zich altijd moeten
                        inspannen om grondstoffen te gebruiken volgens strategieën zo hoog mogelijk op de
                        R-ladder?
121
Is het kabinet bereid om ervoor te zorgen dat bedrijven en andere instanties zich
                        moeten kunnen verantwoorden over welke strategie zij hebben gekozen en waarom er niet
                        is gekozen voor een strategie hoger op de R-ladder (als dit van toepassing is)?
Antwoord 118 t/m 121
Het op 3 februari verschenen Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) geeft
                     een brede invulling van de opgave om de transitie naar een circulaire economie te
                     versnellen. Hierin zijn veel maatregelen opgenomen die niet alleen stimulerend zijn,
                     maar ook beprijzing en normering komt aan bod. Zo heeft de Europese Commissie nieuwe
                     wetgeving rond productontwerp voorgesteld voor alle producten die op termijn op de
                     Europese markt worden verkocht. Nederland steunt dit ten volle. De algemene richting
                     van het nationale programma circulaire economie is nog nadrukkelijker vooraan in de
                     keten te beginnen met maatregelen en activiteiten zoals circulair ontwerpen, in aanvulling
                     op meer ambitie rond hoogwaardige verwerking aan het einde van de keten. Naast nader
                     uit te werken algemene doelen voor de gehele Nederlandse economie, zijn er ook voor
                     16 prioritaire productgroepen specifieke doelen en maatregelen opgesteld. Deze zullen
                     ook op voortgang worden gemonitord om elkaar scherp te houden op gemaakte afspraken.
                  
122
De leden van de PvdD-fractie valt het ook op dat er in de Nationale Grondstoffenstrategie
                        geen doelstellingen worden verbonden aan circulair gebruik van grondstoffen. Is het
                        kabinet bereid om aparte doelstellingen te verbinden aan elk van de genoemde circulaire
                        strategieën in de grondstoffenstrategie? Zo nee, waarom niet?
123
Zo ja, kan het kabinet ingaan op hoe zij dan vervolgens wil borgen dat deze doelstellingen
                        ook zullen worden behaald?
124
Deelt het kabinet de mening dat de grondstoffentransitie een belangrijke basis is
                        voor de circulaire economie en dat integraliteit tussen de verschillende ministeries
                        die met de grondstoffentransitie te maken hebben cruciaal is? Zo nee, waarom niet?
125
Zo ja, waarom heeft het kabinet dan niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om, vooruitlopend
                        op het NPCE, circulariteit een prominentere plek te geven in deze grondstoffenstrategie?
126
Deelt het kabinet de mening dat dit een gemiste kans is?
Antwoord 122 t/m 126
Circulariteit vormt het belangrijkste handelingsperspectief nationaal van de Nederlandse
                     Grondstoffenstrategie. Het NPCE met haar circulaire doelen, strategieën en maatregelen
                     vormt hierbij het uitgangspunt. De uitwerking van circulaire doelen voor prioritaire
                     productgroepen heeft plaatsgevonden binnen het NPCE. De aanvullende uitwerking van
                     leveringszekerheidsdoelen van kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde strategische
                     componenten en finale producten zal plaatsvinden in het kader van de grondstoffenstrategie.
                     Over de nadere uitwerking van de grondstoffenstrategie hoopt he kabinet u, zoals in
                     de strategie aangegeven, rond de zomer nader te kunnen informeren.
                  
Het kabinet deelt de mening dat grondstoffentransitie een belangrijke basis is voor
                  de circulaire economie en dat een integrale benadering met betrekking tot het NPCE
                  en de grondstoffenstrategie dan ook essentieel is. Beide documenten zijn dan ook in
                  onderlinge samenhang opgesteld en de samenwerking tussen de betrokken departementen
                  blijft een belangrijke voorwaarde voor het realiseren van de doelen van zowel de Nederlandse
                  Grondstoffenstrategie als het NPCE.
               
De leden van de PvdD-fractie zien het nieuwe grondstoffenbeleid voorts als kans om
                     rechtvaardiger en eerlijk beleid te gaan voeren ten aanzien van het verkrijgen en
                     beheren van grondstoffen uit het Mondiale Zuiden. Mens en milieu moeten centraal komen
                     te staan in het nieuwe grondstoffenbeleid. Het belang hiervan werd recent weer onderstreept
                     in een nieuw onderzoek over mijnen, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de mijnen
                     ter wereld zich in het leefgebied van inheemse volkeren bevindt.28
                     
127
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat inheemse rechten en specifiek het recht op
                        vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming, oftewel «free, prior and informed
                        consent» (FPIC) en het «recht om nee te zeggen» gerespecteerd worden bij grondstofwinning?
128
Deze leden lezen dat het kabinet gelijkwaardige samenwerking een uitgangspunt maakt
                        als het gaat om het verkrijgen van grondstoffen. Kan het kabinet toelichten hoe deze
                        gelijkwaardige samenwerking, met name met landen in het Mondiale Zuiden, tot stand
                        zal komen?
129
Welke voorwaarden zullen de samenwerking gelijkwaardig maken?
130
Hoe gaat het kabinet garanderen dat de waarborging van mensenrechten en milieu niet
                        alleen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) blijft liggen maar door alle
                        ministeries integraal wordt betrokken in het verkrijgen van grondstoffen?
Antwoord 127 t/m 130
Met de Nederlandse Grondstoffenstrategie heeft het kabinet een omvattende aanpak uiteengezet
                     waarin verduurzaming van de winning, verwerking en handel een randvoorwaarde is, evenals
                     een handelingsperspectief voor het bewerkstelligen van leveringszekerheid van kritieke
                     grondstoffen. Het kabinet werkt op basis van dit uitgangspunt. Nederland draagt in
                     Brussel uit dat verduurzaming en respect voor mensenrechten een essentieel onderdeel
                     is van een succesvolle Europese aanpak van kritieke grondstoffen.
                  
Nederland heeft in 2007 de United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples29 (UNDRIP) gesteund waarin Free, Prior and Informed Consent (FPIC) is opgenomen. Daarnaast steunt Nederland de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and
                     Forests van de Verenigde Naties waarin eveneens expliciet het belang van FPIC wordt onderschreven.
                  FPIC is onderdeel van de programma’s die Nederland steunt gericht op verbeterde governance
                  in de mijnbouwsector, zoals het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals
                  and Sustainable Development. Ook van bedrijven wordt gevraagd om FPIC en risico’s
                  hieromtrent mee te nemen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, op basis van de
                  OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Middels een doordachte mix van
                  vrijwillige en verplichte maatregelen op gebied van Internationaal Maatschappelijk
                  Verantwoord Ondernemen zet het kabinet bedrijven aan tot het rekening houden met de
                  effecten van hun onderneming op mens en milieu in den brede.
               
Een gelijkwaardige samenwerking rondom grondstoffen met Zuidelijke landen zoekt het
                  kabinet vooral op het niveau van de Europese Unie (zie ook beantwoording vraag 7 en
                  8, VVD). Daarin moeten de Europese actoren zich zien te profileren als voorkeurspartner
                  van grondstofrijke landen en producenten, en een «license to operate» verwerven ook
                  van de gemeenschappen rondom mijnen door goed te presteren op environmental, social and governance aspecten (zie ook beantwoording vraag 14 en 15, VVD). Nederland roept in haar non-paper
                  met betrekking tot de Critical Raw Materials Act de Europese Commissie om die reden ook op om als onderdeel van de aankomende maatregelen
                  steun te bieden aan producenten en overheden van grondstofrijke landen op basis van
                  door hen aangegeven prioriteiten. Onder andere door inzet van de beschikbare Europese
                  instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking – in afstemming met de lidstaten.
               
Hoewel de Minister van Buitenlandse Zaken in algemene zin verantwoordelijk is voor
                  het buitenlands mensenrechtenbeleid, hebben alle bewindslieden de verantwoordelijkheid
                  om er op toe te zien dat activiteiten vallend binnen hun respectievelijke portefeuilles
                  de mensenrechten eerbiedigen, niet alleen binnenslands, maar ook buitenslands.
               
131
Deze leden lezen dat de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), van Economische
                        Zaken en Klimaat (EZK) en van BuZa) tijdens een stakeholdersessie ideeën en kennis
                        hebben opgehaald bij bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties,
                        die gebruikt zijn voor de ontwikkeling van de voorliggende strategie. Hoeveel lokale
                        en grassroots-(vrouwen)organisaties, -netwerken en vertegenwoordigers van inheemse
                        gemeenschappen uit landen waarin Nederlandse bedrijven actief zijn in grondstoffenwinning
                        en -verwerking waren er bij deze sessie aanwezig? Indien dit er geen of weinig waren,
                        welke lessen trekt dit kabinet, dat beweert te hechten aan de stem van lokale gemeenschappen
                        en in het bijzonder vrouwen in de mijnbouw en (politieke) besluitvorming, hieruit?
                        Op welke manier is het kabinet van plan hen beter bij de strategie te betrekken?
Antwoord
De stakeholderssessie vond plaats met vertegenwoordigers van Nederlandse kennisinstellingen,
                     maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en de overheid. Het zij opgemerkt
                     dat maar zeer weinig Nederlandse bedrijven zelf in landen actief zijn in de grondstoffenwinning-
                     en verwerking.
                  
De stakeholdersessie had twee thema’s: een deel gericht op de geopolitieke dimensie
                  en een deel gericht op ketenverduurzaming en omstandigheden in de mijnbouw. Daarbij
                  waren geenorganisaties uit ontwikkelingslanden direct vertegenwoordigd, maar wel Nederlandse
                  maatschappelijke organisaties met kennis en expertise op dit gebied en die zelf actief
                  zijn in grondstofrijke ontwikkelingslanden. Met betrekking tot de positie van vrouwen
                  in de mijnbouw bouwt het kabinet ook op het Women’s Rights and Mining-netwerk30 dat op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgericht en waarin
                  enkele overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties samenwerken.
               
In de verdere ontwikkeling van het beleid, ook op internationaal niveau, houdt het
                  kabinet er aandacht voor dat er voldoende ruimte is voor vertegenwoordigers van mijnbouwgemeenschappen
                  en inbreng vanuit experts die de lokale situatie in mijnbouwgebieden kennen.
               
Ook schrijft het kabinet in de strategie dat grondstoffenwinning en onwettige handel
                     in instabiele gebieden vaak de oorzaak of katalysator zijn van ongebalanceerde economische
                     ontwikkeling, conflict(financiering) en corruptie en dat dit onder meer geldt voor
                     kritieke grondstoffen zoals kobalt, wolfraam en tantaal. In het kader van conflictpreventie
                     heeft het kabinet zich met het vierde Nationaal Actieplan 1325 gecommitteerd aan onder
                     meer de ontwikkeling én het structurele gebruik van early warning-mechanismen, waarin
                     het perspectief van lokale vrouwen en jongeren centraal staat en er samen wordt gewerkt
                     met lokale vrouwenorganisaties om early warning signs op te vangen.
132
Waarom ontbreekt het in de grondstoffenstrategie aan handvatten om geweld als gevolg
                        van grondstofwinning en onwettige handel te voorkomen?
133
Hoe gaat het kabinet hier alsnog proactief uitvoering aan geven, in samenwerking met
                        onder andere lokale gemeenschappen en vrouwenorganisaties?
Antwoord 132 en 133
«Early Warning & Early Action» is onderdeel van de brede Women, Peace and Security-agenda en het NAP1325. De Nederlandse overheid en het maatschappelijk middenveld maken
                     zich gezamenlijk sterk voor een wereld waarin vrouwen en meisjes op gelijke wijze
                     en betekenisvol deelnemen in besluitvormingsprocessen ten behoeve van vrede en veiligheid
                     ten behoeve van duurzame vrede en ontwikkelingskansen voor iedereen. Doel is ook dat
                     conflictgerelateerd geweld tegen vrouwen, mannen, meisjes en jongens stopt. In het
                     kader van de NAP1325-IV zijn in 2020thematische sessies georganiseerd over welke misstanden
                     geadresseerd moeten worden. Bestrijding van geweld als gevolg van grondstofwinning
                     en handel sluit hier zonder meer bij aan. In de uitwerking van de strategie zal het
                     kabinet hieraan uitvoering geven, in samenwerking met betrokken bedrijven, lokale
                     gemeenschappen en vrouwenorganisaties. Daarbij wordt waar mogelijk aangesloten bij
                     lokale initiatieven die nu onder meer op het Afrikaanse continent worden gelanceerd.
                  
In reactie op de katalyserende rol van grondstofwinning in conflict is voor de zogeheten
                  «conflictmineralen» tin, tantaal, wolfraam en goud in de EU de conflictmineralenverordening
                  sinds 2021 van kracht. Deze verordening verplicht importeurs van deze grondstoffen
                  de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected
                     and High-Risk Areaste implementeren. Annex II van deze Guidance schets een aantal van de meest belangrijke risico-categorieën waar bedrijven in grondstoffenketens
                  rekening mee moeten houden, waarbij conflict en ook de meest ernstige mensenrechtenschendingen
                  waaronder seksueel geweld centraal zijn.
               
Nederland heeft speciale aandacht voor de positie van vrouwen in mijnbouwgemeenschappen
                  die actief zijn in artisanale, kleinschalige mijnbouw. Vanuit het Women’s Rights and Mining-kennisnetwerk beoogt Nederland bij te dragen aan kennis en bewustwording hierover,
                  onder andere door onderzoek en informatieve bijeenkomsten. Zo is in 2020 het onderzoek
                  Sexual- and Gender Based Violence in the mining sector in Africa gepubliceerd met steun van het Duitse GIZ.
               
De leden van de PvdD-fractie lezen voorts dat er in de grondstoffenstrategie wordt
                     benoemd dat Nederland actieve betrokkenheid zal tonen bij de herziening van de conflictmineralenverordening.
134
Deelt het kabinet de mening dat de huidige situatie in Oost-Congo, waar hevig wordt
                        gevochten, mensen overlijden en duizenden ontheemd raken door een conflict dat gelinkt
                        wordt aan grondstoffen zoals kobalt, laat zien dat de conflictmineralenwet tot nu
                        toe weinig tot geen impact heeft gehad?
135
Is het kabinet bereid te pleiten voor de uitbreiding van de wet naar meer mineralen
                        en metalen die essentieel zijn voor de energietransitie, waaronder kobalt, lithium,
                        nickel en mangaan, omdat nu slechts tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) onder de
                        wet vallen?
136
Is het kabinet ook bereid te pleiten voor het verlagen van de invoerdrempel, omdat
                        momenteel maar een beperkt aantal Nederlandse bedrijven aan deze wet hoeven te voldoen
                        door de hoge invoerdrempel die gesteld is voor de 3TG-grondstoffen?
Antwoord 134 t/m 136
Nee, die mening deelt het kabinet niet. De Conflictmineralenverordening is in 2021
                     van kracht geworden. Dat wil zeggen dat bedrijven die onder de reikwijdte vallen in
                     2022 voor het eerst moesten rapporteren aan de Inspectie Leefomgeving en Transport
                     (ILT) hoe zij in 2021 hadden voldaan aan de verplichtingen. Er zijn daarom nog maar
                     weinig gegevens om een oordeel over de effectiviteit van de wetgeving op te baseren.
                     Die effectiviteit kan bovendien niet los worden gezien van een aantal andere Europese
                     wetstrajecten. De Batterijenverordening, waarover de Europese Commissie, het Europees
                     Parlement en de Raad in december 2022 een akkoord bereikten, bevat gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen
                     voor importeurs van batterijen. De verplichtingen hebben betrekking op de waardeketen
                     van de batterijenproductie, en daarmee op grondstoffen voor batterijen zoals kobalt,
                     lithium en nikkel. De in februari 2022 voorgestelde brede gepaste zorgvuldigheidsrichtlijn
                     Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt van toepassing op Europese ondernemingen met meer dan 500 medewerkers
                     en meer dan € 150 miljoen netto-omzet, en daarnaast op ondernemingen met meer dan
                     250 medewerkers en meer dan € 40 miljoen netto-omzet, waarvan minstens 50% gegenereerd
                     in een aantal hoogrisicosectoren waaronder de extractie van en handel in grondstoffen
                     (incl. verwerking). Deze richtlijn zal dus ook van toepassing worden op bedrijven
                     die actief zijn in grondstoffenwinning in Oost-Congo. Het kabinet zal, in samenspraak
                     met de ILT, bijdragen aan de evaluatie van de Conflictmineralenverordening, die in
                     de zomer van 2023 gereed moet zijn. Deze evaluatie onderzoekt het effect van de verordening
                     in de landen van herkomst, met bijzondere aandacht voor de mate waarin is bijgedragen
                     aan de beperking van negatieve effecten in de zogenoemde CAHRA's (conflict-affected and high-risk areas). Verder onderzoekt de studie het effect van de verordening op de bevordering van
                     en de kosten van verantwoord inkopen voor Europese marktdeelnemers, met name het midden-
                     en kleinbedrijf. De studie kijkt ook naar het effect van verschillende begeleidende
                     maatregelen, de rol van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, en de invoerdrempels.
                     Aan de hand van de resultaten van de evaluatie zal de Commissie nagaan of het nodig
                     is de verordening te herzien.
                  
137
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is een onderzoek te
                        doen naar de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven en naar mogelijkheden om onder
                        meer het exportkrediet instrumentarium van Atradius Dutch State Business, Invest International,
                        Invest-NL en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te zetten. Is het
                        kabinet zich ervan bewust dat deze handelsinstrumenten primair de belangen van Nederlandse
                        exporteurs dienen? Hoe neemt het kabinet andere doelstellingen, zoals het vormgeven
                        van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid, mee in dit onderzoek?
Antwoord
Handelsinstrumenten zet het kabinet in om internationaal ondernemen te ondersteunen.
                     Zowel het grootbedrijf als het kleinere bedrijfsleven (met een bijzondere focus op
                     mkb, start-ups/scale-ups en vrouwelijke ondernemers) wordt bijgestaan over de grens
                     te ondernemen. Dat is inderdaad het primaire doel, omdat we daarmee het internationale
                     verdienvermogen stimuleren nu en in de toekomst. Dat verdienvermogen is nodig om onze
                     welvaart op peil te houden. Bijna een derde van ons BBP wordt in het buitenland verdiend.
                  
Daarnaast kan het handelsinstrumentarium worden ingezet om diversificatie te stimuleren.
                     Dit kan bijdragen aan het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden
                     en daarmee onze Open Strategische Autonomie vergroten.
                  
Zoals aangegeven in de BHOS-nota zijn duurzaamheid en digitalisering belangrijke pijlers
                  in het Nederlandse handelsbeleid. Het kabinet is bezig in kaart te brengen welke Nederlandse
                  bedrijven actief zijn in de internationale grondstoffenketen, en hoe zij ondersteund
                  kunnen worden door het handelsinstrumentarium. Naast het verdienvermogen kan dit bijdragen
                  aan bevordering van duurzame winning van de grondstoffen die nodig zijn voor de energie-
                  en digitaliseringstransities. Het onderzoek is primair gericht op het onderzoeken
                  van de rol van Nederlandse bedrijven in de internationale grondstoffenketens. Het
                  vormgeven van een eerlijke transitie en feministisch buitenlandbeleid vormen geen
                  onderdeel van deze studie.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de grondstoffenstrategie en
                     de volgende vragen opgesteld voor het kabinet.
138
Beschikt het kabinet over een overzicht van welke kritieke grondstoffen er binnen
                        vijf tot tien jaar een ernstig tekort verwacht wordt? Zo nee, wanneer kan dit overzicht
                        worden verwacht?
139
Beschikt het kabinet over een prognose voor nieuwe ontdekkingen van deze grondstoffen
                        in de EU, zoals recentelijk in Zweden?
140
Zo nee, wanneer kan deze prognose worden verwacht?
Antwoord 138 t/m 140
In de grondstoffenstrategie is aangekondigd dat het kabinet naast de bestaande Europese
                     monitoring in zal zetten op een Nederlands monitoringssysteem met onder andere een
                     methodiek ter bepaling van voor Nederland kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde
                     strategische componenten en eindproducten, een zogenaamde kritikaliteitsanalyse. In
                     het kader van de Europese monitoring zijn overzichten gemaakt van kritieke grondstoffen
                     waar de vraag het aanbod overstijgt de komende 10 tot 30 jaar.31 In Nederland zijn verschillende rapporten verschenen die ingaan op verschillen in
                     vraag en aanbod van kritieke grondstoffen.32 Deze zijn echter nog niet volledig in lijn met de Europese systematiek en de gewenste
                     Nederlandse uitbreiding naar gerelateerde strategische componenten en finale producten.
                     Het komende jaar zal hier een start mee worden gemaakt. Het kabinet beschikt verder
                     niet over prognoses over nieuwe ontdekkingen omdat die niet op voorhand te voorspellen
                     zijn. Op het Europese niveau wordt er versterkt ingezet op de ontdekking van nieuwe
                     voorraden van kritieke grondstoffen op het Europese continent en het verkrijgen van
                     een scherper beeld van voorraden in de wereld via onder andere de EU geological survey.
                  
141
Waarom acht het kabinet het nog nodig om te onderzoeken welke grondstoffen, die nu
                        niet op de Europese lijst staan, wel voor Nederland kritiek zijn?
142
Zou een dergelijke Europese lijst niet elke grondstof moeten bevatten die voor minstens
                        één lidstaat kritiek is?
Antwoord 141 en 142
De Europese beoordeling van de mate van kritikaliteit van grondstoffen wordt zowel
                     bepaald door grondstoffen specifieke risico’s zoals concentratie van mijnbouw als
                     het belang van een grondstoffen voor de Europese economie. In de structuur van de
                     Europese economie zal het belang van de grootste economieën en daarvoor relevante
                     kritieke grondstoffen de doorslag geven. Dit overzicht is belangrijk vanwege de verwevenheid
                     van de nationale economieën in Europa onderling en het nemen van collectieve actie
                     op Europees niveau in het licht van geopolitieke spanningen. Maar specifieke kwetsbaarheden
                     van nationale economieën, die verschillen in hun economische structuren, blijven hierdoor
                     onderbelicht. Daarom pleit Nederland voor aanvullende nationale lijsten in de Europese
                     beoordelingssystematiek33 als basis voor beter geïnformeerde Europese en nationale grondstoffen strategieën.
                  
143
Bestaat er op Europees niveau coördinerend beleid om het gebruik van kritieke grondstoffen
                        te verminderen door het aanjagen van innovaties?
144
Lopen hier al subsidies voor? Kan Nederland kartrekker worden?
Antwoord 143 t/m 145
Op Europees niveau werkt de Europese Commissie aan het verminderen van het gebruik
                     van kritieke grondstoffen via innovatie. Onder andere via verschillende uitvragen
                     binnen Horizon Europe en krijgt het toenemende aandacht in verschillende innovatieprogramma’s
                     zoals het European innovation partnership (EIP) on raw materials en het EIT manufacturing. Daarnaast is er veel aandacht voor het rondkrijgen van recyclingprojecten voor kritieke
                     grondstoffen in de European Raw Materials Alliance in samenwerking met onder andere
                     de Europese Investeringsbank. Nederland heeft vanuit haar economische structuur gezien
                     belang bij een brede inzet rond circulaire strategieën, naast recycling wat met name
                     aandacht krijgt op het Europese niveau. Als koploper zet Nederland zich er voor in
                     om in verschillende EU-instrumenten inzet op alle circulariteit strategieën mogelijk
                     te maken.
                  
146
Onderhoudt het kabinet actief contact met Nederlandse startups die bijdragen aan verminderd
                        gebruik van kritieke grondstoffen?
147
Wat hebben zij nodig?
148
Waar zijn nog drempels?
149
Passen deze technologieën, waaronder investeringen met een hoog risico, binnen het
                        huidige investeringskader?
Antwoord 146 t/m 149
Ja. Binnen het investeringskader van fondsen zoals het Dutch Future Fund en het DeepTech
                     Fonds, opgezet door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met Invest-NL,
                     valt het financieren van startups en scale ups welke gericht zijn op het op de markt
                     brengen van de nieuwste wetenschappelijke en technologische kennis op gebieden als:
                     verduurzaming van voedselsystemen, energievoorziening en toepassing van circulaire
                     grondstoffen en materialen.
                  
Het Versnellingshuis Nederland Circulair! Helpt sinds 2019 ondernemers in de circulaire
                  economie. Een van de activiteiten is het jaarlijks in kaart brengen van de belemmeringen
                  die ondernemers ondervinden in de circulaire economie: de Rode Draden notities. Dit
                  doet het Versnellingshuis samen met bijna honderd partners, waaronder financiële instellingen,
                  die ook ondernemers in de circulaire economie willen helpen. Deze belemmeringen (en
                  kansen) worden ook naar de Tweede Kamer gestuurd. De financiering passend maken blijft
                  een uitdaging, zeker bij ketensamenwerkingen en startups.
               
Recent is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek34 gedaan naar belemmeringen in de financiering van mkb-bedrijven in de circulaire economie.
                  Daaruit blijkt dat het inderdaad vaak voor dit type bedrijven lastig is om financiering
                  te vinden. Invest-nl heeft recent onderzoek35 gedaan naar de ondersteuning die nodig is om circulaire ondernemingen te bouwen en
                  te laten groeien.
               
150
Voor welke kritieke grondstoffen bestaat er volgens het kabinet concurrentie tussen
                        maatschappelijk essentiële toepassingen, zoals de energietransitie, defensie en de
                        zorg, en andere toepassingen zoals luxegoederen?
151
Heeft het kabinet een beleid dat ervoor zorgt deze kritieke grondstoffen bij schaarste
                        voor essentiële toepassingen worden gebruikt of is dit beleid in de maak?
152
Wanneer kan dit beleid worden verwacht?
Antwoord 150 t/m 152
Nederland zet zich in op het ontwikkelen van een nationaal monitoringsysteem waarin
                     kritieke grondstoffen en daaraan gerelateerde componenten en finale producten centraal
                     staan. Daarmee wordt het mogelijk om het belang van verschillende productgroepen voor
                     meerdere essentiële toepassingen in kaart te brengen en kan er waar gewenst extra
                     beleid op worden geformuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 135 en 136. Onderzoek
                     naar de rol van kritieke grondstoffen en risicovolle strategische afhankelijkheden
                     is inmiddels ingezet. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
                     is een rapport verschenen over de rol van kritieke grondstoffen en defensie36 en heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek laten doen
                     naar risicovolle strategische afhankelijkheden in de zorg37. In de ontwikkeling van het nationale monitoringsysteem is het de intentie om deze
                     inzichten de komende jaren verder te harmoniseren en te verbreden naar de gehele economie.
                  
153
Kan het kabinet aangeven welke producten die kritieke grondstoffen bevatten momenteel
                        verplicht worden gerecycled?
154
Wordt dit Europees gecoördineerd?
155
Hoe komt dit terug in de European Critical Raw Materials Act (CRMA)?
Antwoord 153 t/m 155
De Europese Raad en het Europees Parlement hebben op 9 december 2022 een voorlopig
                     akkoord gesloten over de EU-Batterijenverordening. Met de EU-Batterijenverordening
                     worden verplichtingen gesteld (1) het verhogen van de inzamel- en recyclingpercentages
                     van batterijen en (2) minimumniveaus van teruggewonnen kobalt (16%), lood (85%), lithium
                     (6%) en nikkel (6%) moeten worden (her)gebruikt in nieuwe batterijen. Momenteel worden
                     er geen recycling verplichtingen gesteld aan de kritieke grondstoffen die zijn geïdentificeerd
                     op de Europese Critical Raw Materials List. De CRMA spoort lidstaten echter wel aan om in het kader van kritieke grondstoffen
                     afvalverzameling en recyclingcapaciteit op te schalen, met daarbij specifieke aandacht
                     voor permanente magneten.
                  
156 t/m 158
Wacht het kabinet tot hoge marktprijzen innovatie aanjagen of heeft het kabinet een
                        plan klaarliggen om innovatie aan te jagen waardoor we minder kritieke grondstoffen
                        nodig hebben? Zijn er opties voor subsidiëren, beprijzen en/of normeren?
Antwoord 156 t/m 158
Het kabinet heeft meerdere instrumenten om innovatie aan te jagen waardoor we minder
                     kritieke grondstoffen nodig hebben. Het missiegedreven innovatiebeleid wordt dit jaar
                     geactualiseerd. Er zal in het bijzonder aandacht zijn voor de drie transities, waaronder
                     de circulaire economie. Circulariteit van kritieke grondstoffen is daarbij een belangrijk
                     onderwerp. Ook bij het ontwikkelen van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds legt
                     het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de focus op de drie transities,
                     waaronder de circulaire economie. Verder neemt het Ministerie van EZK circulariteitseisen
                     op in de aanbestedingen van windmolenparken en voor de ontwikkeling van zonnepanelen.
                     Dit is een vorm van normering die innovatie aan kan jagen. Binnen de maatwerkafspraken
                     verduurzaming industrie verkent het kabinet de mogelijkheden om bedrijven met ambitieuze
                     circulaire projecten te faciliteren.
                  
159 t/m 166
Mocht er nieuwe winning gaan plaatsvinden in de EU, is het kabinet dan van mening
                        dat daar passende milieuwetgeving voor aanwezig is? Hoe voorkomt het kabinet dat de
                        vergunningsaanvraag te lang duurt en hoe zorgen we ervoor dat deze gestandaardiseerd
                        wordt binnen de EU? Welke trajecten lopen hier al voor? Mocht er nieuwe winning gaan
                        plaatsvinden in de EU, hoe wordt er dan volgens het kabinet omgegaan met de rechten
                        van de burgers die daar leven (zoals de Sámi in Zweden)? Welke waarborgen stelt het
                        kabinet om ervoor te zorgen dat ook in tijden van economische crisis de Europese waarden
                        (zoals milieu en mensenrechten) hoog gehouden worden? Kan het kabinet aangeven welke
                        voorzorgsmaatregelen er worden genomen, zodat de raffinage van in de EU gewonnen grondstoffen
                        ook in de EU plaatsvindt? Zijn de vergunningsprocedures er klaar voor om dat snel
                        te kunnen regelen? Acht het kabinet het haalbaar om certificering in te voeren waarmee
                        negatieve externaliteiten van winning buiten de EU kan worden beprijsd?
Antwoord 159 t/m 166
Het kabinet zet in op duurzame mijnbouw en raffinage op Europees niveau. De CRMA zet
                     hier ook op in, onder andere middels inzet op de versnelling en versoepeling van vergunningverlening
                     voor kritieke grondstoffen projecten (zoals winning, verwerking en/of recycling van
                     kritieke grondstoffen).
                  
Waar nieuwe winning in de EU voorzien wordt in gebieden waar inheemse bevolking woont
                  (zoals de Sámi in Zweden), dienen zij conform de VN-Verklaring over de Rechten van
                  Inheemse Volkeren geraadpleegd te worden voorafgaand aan de goedkeuring van mijnbouwprojecten.
                  In lijn met de Nederlandse Polaire Strategie vindt het kabinet het van belang dat
                  eventuele winning van grondstoffen in het noordpoolgebied op een verantwoorde manier
                  plaatsvindt en voldoet aan zeer strenge milieu en veiligheidsnormen, rekening houdend
                  met de specifieke kwetsbaarheid van het gebied.
               
Daarnaast draagt innovatie ertoe bij dat we kritieke grondstoffen op een duurzame
                  manier, met respect voor mensenrechten, kunnen delven en raffineren. Het kabinet wil
                  innovatie aanjagen door middel van het missiegedreven innovatiebeleid. In 2023 worden
                  de kennis- en innovatieagenda’s van het missiegedreven innovatiebeleid geactualiseerd,
                  in lijn met de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij zal in het bijzonder aandacht
                  zijn voor de drie transities (klimaat- en energietransitie, digitalisering en circulaire
                  economie) en sleuteltechnologieën. Voor circulaire economie is ook circulariteit van
                  kritieke grondstoffen een belangrijk onderwerp voor innovatie.
               
167 t/m 169
Welke mogelijkheden zijn er om een analogie van het Carbon Border Adjustment Mechanism
                        (CBAM) te maken, maar dan voor alle aspecten van IMVO?
Antwoord 167 t/m 169
Het EU Carbon Border Adjustment Mechanisme (CBAM) moet de doeltreffendheid van EU
                     klimaatbeleid waarborgen door koolstoflekkage te voorkomen. Op 1 oktober a.s. gaat
                     een overgangsperiode van start. Vanaf 2026 moeten importeurs van specifieke goederen
                     CBAM-certificaten overhandigen voor de uitgestoten CO2-emissies die zijn vrijgekomen bij de productie van die goederen buiten de EU. De
                     hoogte van de CBAM is gebaseerd op het emissiehandelssysteem dat voor EU producenten
                     geldt.
                  
Het idee om voor IMVO-aspecten een maatregel vergelijkbaar met de CBAM in te stellen
                  roept veel vragen op. Ten eerste omdat IMVO zich richt op bedrijven als centrale actoren,
                  die worden geacht gepaste zorgvuldigheid toe te passen, gericht op het aanpakken en
                  voorkomen van misstanden in de waardeketen, in samenwerking met ketenpartners. Daarbij
                  staat het type product en de daaraan gerelateerde producent niet vast, in tegenstelling
                  tot de CBAM waar specifieke goederen onder vallen. Ten tweede is het de vraag of een
                  heffing bij import de gewenste uitwerking heeft, en welke neveneffecten hiermee gepaard
                  gaan. Doordat voor IMVO er geen sprake is van een equivalent beprijzingssyteem binnen
                  de EU, zoals de CBAM gelinkt is aan het EU-ETS, is het ook lastig om vast te stellen
                  welke correctie er aan de grens betaald zou moeten worden. Zeker als de IMVO-thema’s
                  niet nader zijn uitgewerkt, zou dit feitelijk een ophoging van de algehele tarieven
                  van de EU kunnen betekenen. Met betrekking tot importtarieven is de EU gebonden aan
                  bepaalde tarieven waarover zij in WTO-verband of onder bilaterale handelsakkoorden
                  afspraken heeft gemaakt. Tenslotte zou een dergelijke aanpak waarschijnlijk strijdig
                  zijn met de non-discriminatieprincipes van de WTO. Waar met de CBAM het speelveld
                  op de EU interne markt gelijk wordt getrokken voor binnenlandse en buitenlandse producten,
                  zou een IMVO importtarief alleen voor buitenlandse producten gelden. Het is om al
                  deze overwegingen dat het kabinet zeer kritisch staat tegenover een Europees CBAM
                  voor alle aspecten van IMVO.
               
170
Kan het kabinet aangeven met welke landen Nederland en de EU al een memorandum of
                        understanding (MoU) hebben op het gebied van kritieke grondstoffen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft MoU’s op het gebied van grondstoffen met o.a. Oekraïne,
                     Namibië, en Kazachstan. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om partnerschappen
                     te sluiten met verschillende andere landen. Zie verder de beantwoording op vraag 7
                     en 8, VVD.
                  
171
Is het onderdeel van zowel de Nederlandse als de Europese grondstoffenstrategie om
                        die landen en hun bedrijven ook mee te nemen in het verduurzamen van de processen,
                        dus niet alleen eisen stellen, maar ook kijken naar wat zij nodig hebben om het op
                        een duurzame manier te realiseren?
Antwoord
De Europese grondstoffenpartnerschappen zijn brede partnerschappen waarin ook de opbouw
                     van lokale productiecapaciteit en ook verduurzaming van de sector en bijvoorbeeld
                     het harmoniseren van standaarden hiervoor aan bod komen. De partnerschappen verschillen
                     inhoudelijk onderling, al naargelang de wensen en ambities van de partnerlanden en
                     de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking. Zo gaat het recent afgesloten EU-partnerschap
                     met Namibië over kritieke grondstoffen en groene waterstof, gericht op het integreren
                     van de onderlinge ketens. Het EU-partnerschap met Kazachstan gaat eveneens over grondstoffen,
                     groene waterstof en over batterijen en beoogt Europese investeringen in Kazachstan
                     te bevorderen. Daarbij is het van belang dat Nederland en de EU zelf ook inzetten
                     op verduurzaming van mijnbouw en raffinage binnen de EU om invloed uit te kunnen oefenen
                     in de waardeketen, en dat zij actief bijdragen aan lokale waardecreatie in partnerlanden
                     om zich internationaal te onderscheiden.
                  
172
Wat is er Europees opgezet om een circulaire economie daadwerkelijk te realiseren?
173
Welke belemmeringen zijn er op dit moment?
174
Is er een centrum voor kennisdeling?
175
Kan de EU een faciliterende rol spelen tussen Europese partners?
Antwoord 172 t/m 175
Het Europese circulaire economiebeleid wordt vormgegeven onder het Circular Economy Action Plan (CEAP), dat onderdeel is van de Green Deal. Maatregelen zijn onder meer een breed
                     scala aan wetgevende initiatieven die gericht zijn op een groei naar duurzame producten
                     als norm binnen de EU en versterking van de rol van consumenten en overheidsinkopers.
                     Het Plan heeft een focus op sectoren die de meeste grondstoffen gebruiken en waar
                     het potentieel voor circulariteit het grootst is: elektronica en ICT, batterijen en
                     voertuigen, verpakkingsmaterialen, plastics, textiel, bouw, voeding, water en nutriënten.
                     Het Plan kent tevens externe aspecten, onder meer de Global Alliance on Circular Economy and Resource Efficiency (GACERE), gericht op verbinden van mondiale partners op weg naar volledige circulariteit.
                     In het European Circular Economy Stakeholder Platform (bedrijven, kennisinstellingen, overheden, consumenten en andere geïnteresseerden)
                     komen kansen, uitdagingen en belemmeringen aan bod. Uw Kamer heeft ook het nieuwe
                     Nationaal Programma Circulaire Economie ontvangen, dat in nauwe verbinding staat met
                     de Grondstoffenstrategie.
                  
176
Hoe wordt bij het opzetten van de infrastructuur voor winning en raffinage rekening
                        gehouden met toekomstige kwetsbaarheden, zoals sabotage vanuit buitenlandse statelijke
                        actoren?
Antwoord
Het opzetten van infrastructuur voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen
                     vindt momenteel grotendeels buiten Nederland plaats. De rol van Nederland in het voorkomen
                     van sabotage is in deze gevallen beperkt. Op 28 november jl. werd uw Kamer geïnformeerd
                     over de aanpak van statelijke dreigingen. Hierin is het Nederlandse beleid op dit
                     terrein uiteen gezet.38
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden voor winning en raffinage van kritieke grondstoffen
                  binnen Nederland. Voor zover de winning en raffinage in Nederland zou plaatsvinden,
                  is er allereerst sectorale wetgeving die bepaalde voorwaarden stelt die de continuïteit
                  van de processen moet borgen. Daarnaast gelden er aanvullende vereisten als het proces
                  als vitaal is aangemerkt, waarbij ook risicobeoordelingen moeten worden uitgevoerd
                  ten aanzien van mogelijke (sabotage)kwetsbaarheden. Het huidige stelsel Vitaal legt
                  de basis voor deze verantwoordelijkheden, en met meer sturing vanuit de EU – te weten
                  de herziening van de Netwerk en Informatie Beveiligingsrichtlijn (NIB2) en de introductie
                  van de Critical Entities Resilience (CER)-richtlijn – wordt dit verder aangescherpt om de weerbaarheid van vitale infrastructuur
                  tegen een reeks bedreigingen, waaronder sabotage, te versterken.
               
177
Hoe wordt er op dit moment voorkomen dat kritieke grondstoffen die binnen de EU gewonnen
                        worden in buitenlandse handen vallen?
178
Hoe worden bedrijven die grondstoffen voor cruciale processen gebruiken en deze grondstoffen
                        zelf op dit moment via beleid binnen de EU beschermd, zodat deze niet zomaar naar
                        buiten de EU gebracht worden en dat deze in Europese handen blijven?
Antwoord 177 en 178
Kritieke grondstoffen zijn niet specifiek beschermd. Dit betekent dat er geen specifiek
                     beleid is om ervoor te zorgen dat kritieke grondstoffen niet buiten de EU terechtkomen.
                     De wettelijke mogelijkheden om in de EU gedolven kritieke grondstoffen enkel in de
                     EU te houden zijn zeer beperkt en de vraag is of je daar naar moet streven. Exportbeperkingen
                     zijn volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen gerechtvaardigd onder
                     bepaalde omstandigheden en moeten altijd tijdelijk van aard zijn (art. XI General
                     Agreement on Tariffs and Trade). Ook de mogelijkheden om via gunning van mijnbouwconcessies
                     restricties te leggen op de verkoop van de grondstoffen zijn wettelijk zeer beperkt.
                     Daarbij zorgt internationale handel over het algemeen juist voor het voorkomen van
                     tekorten en ondermijnen exportbeperkende maatregelen de weerbaarheid van mondiale
                     leveringsketens.
                  
Daarnaast zijn we in de EU, gezien onze beperkte productie en verwerking van kritieke
                  grondstoffen, in sterke mate afhankelijk van import van grondstoffen van buiten de
                  EU. We hebben er dus baat bij als handelspartners geen exportbeperkingen instellen
                  op kritieke grondstoffen en zetten actief in op het vergroten van markttoegang hiervoor.
                  Deze inzet zal onder druk komen te staan als de EU vervolgens zelf exportbeperkende
                  maatregelen gaat nemen.
               
179 t/m 186
Welke afwegingen moeten er gemaakt worden bij keuzes over diepzeemijnbouw? Hoe worden
                        deze afwegingen onderbouwt? Hoe gaat de Kamer bij deze afwegingen betrokken worden?
                        Wat is het plan van het kabinet voor diepzeemijnbouw in internationale wateren? Is
                        hiervoor extra wetgeving nodig en wordt daar al aan gewerkt? Wat is het afwegingskader
                        van het kabinet om diepzeemijnbouw wel of niet toe te staan? Welke onderhandelingen
                        worden er gevoerd? Hoe ziet het internationale speelveld eruit en met welke landen
                        trekt Nederland op? Wat is de rol van de EU?
Antwoord 179 t/m 186
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25 en 93 raakt het onderwerp
                     aan verschillende beleidsterreinen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen
                     voor de energie- en andere transities (grondstoffenleveringszekerheid) en het verminderen
                     van risicovolle strategische afhankelijkheden daarbij, de klimaatdoelen en de bescherming
                     van biodiversiteit en de oceanen en zal het kabinet ten aanzien van al deze onderwerpen
                     en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van
                     het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland, de verschillende vormen
                     van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk
                     onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse maritieme cluster. Voor het
                     kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht
                     van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel
                     en voldoende wetenschappelijke kennis over de potentiële gevolgen ervan. Nederland
                     ondersteunt ook wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op
                     het mariene milieu. Voor diepzeemijnbouwactiviteiten in gebieden buiten de rechtsmacht
                     van staten is inderdaad extra (nationale) wetgeving nodig ter implementatie van de
                     regelgeving onder het VN-Zeerechtverdrag. Onder het vorige kabinet is gestart met
                     een verkenning naar de mogelijkheden van nationale regelgeving voor diepzeemijnbouw.
                     Het huidige kabinet beraadt zich nog op een nader standpunt over diepzeemijnbouw,
                     zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen 23 t/m 25, 68 en 93 en zal
                     daarbij ook ingaan op de opties voor implementatie van de internationale verplichtingen
                     in nationale regelgeving.
                  
Momenteel wordt in het kader van de Internationale Zeebodemautoriteit (hierna: Autoriteit),
                  opgericht onder het VN-Zeerechtverdrag en aangewezen als de beheerder van de internationale
                  zeebodem, gewerkt aan een volledige regeling voor de exploitatie van de internationale
                  zeebodem. Deze regeling zal het afwegingskader vormen voor besluitvorming over aanvragen
                  voor exploitatieactiviteiten (zie ook de beantwoording van vragen van de leden Van
                  Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun
                  aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 202239).
               
Als lid van de Assemblee en de Raad van de Autoriteit draagt Nederland bij aan de
                  ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van
                  Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier en in lijn
                  met het VN-Zeerechtverdrag te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat
                  exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat
                  regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en
                  biodiversiteit is geborgd. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, voldoende wetenschappelijke
                  kennis over potentiële gevolgen van diepzeemijnbouw, strikte voorwaarden en voortdurende
                  monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid
                  van de ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Nederland trekt
                  op dit onderdeel op met gelijkgestemde landen.
               
In 2021 zijn de internationale ontwikkelingen in een stroomversnelling geraakt als
                  gevolg van het inroepen van een spoedprocedure door Nauru («tweejaarsbepaling»). Op
                  basis daarvan is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling
                  vast te stellen. Mede als gevolg hiervan is zowel het mondiaal als Europees krachtenveld
                  ten aanzien van diepzeemijnbouw sterk in beweging. In het mondiaal krachtenveld bestaat
                  erkenning van de risico’s voor het mariene milieu en de noodzaak tot nader wetenschappelijk
                  onderzoek naar de mogelijke effecten van diepzeemijnbouw. Sommige landen bepleiten
                  om die reden een verbod op diezeemijnbouw of om vooralsnog (tijdelijk) af te zien
                  van exploitatieactiviteiten in de diepzee, ten minste totdat meer bekend is over de
                  mogelijke risico’s. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere
                  belangen, zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming
                  van nationale grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het
                  gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid.
               
De Europese landen die actief zijn op het onderwerp diepzeemijnbouw delen de milieuzorgen,
                  waarbij Frankrijk, Duitsland en Spanje zich het afgelopen jaar nadrukkelijker zijn
                  gaan profileren op dat aspect van het onderwerp. Tegelijkertijd verkent een aantal
                  Europese landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, België, Polen, Noorwegen, Denemarken
                  en Portugal, maar ook Frankrijk en Duitsland, de strategische kansen voor de staat
                  en het eigen bedrijfsleven. Enkele van deze landen hebben ook reeds exploratiecontracten
                  (zie ook het antwoord op vraag 93).
               
De Europese Commissie en het Europees Parlement roepen op tot een voorwaardelijk verbod
                  op exploitatie, dat ten minste zou moeten gelden totdat een internationale regeling
                  is aangenomen die gebaseerd is op het voorzorgsbeginsel, de hoogste milieunormen en
                  voldoende wetenschappelijke kennis om ervoor te zorgen dat exploitatieactiviteiten
                  geen schadelijke gevolgen hebben voor het diepzeemilieu. Door de uiteenlopende standpunten
                  van de lidstaten bestaat er op dit moment geen integraal EU-beleid voor diepzeemijnbouw
                  en de inschatting is dat dit ook niet op korte termijn zal worden ontwikkeld.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale
                     Grondstoffenstrategie. Zij hebben daarover nog enkele vragen
187
De leden van de SGP-fractie constateren dat het belangrijk is voor het bedrijfsleven
                        dat het aanbod van kritieke grondstoffen voldoende groot is. Is er enig zicht op hoe
                        groot het aanbod van kritieke grondstoffen zou moeten zijn op termijn?
188
Wat is «voldoende» in dit verband?
189
Kan het kabinet enkele scenario’s schetsen voor de toekomst, waarin ook ingegaan wordt
                        op het aanbod van kritieke grondstoffen?
Antwoord 187 t/m 189
Er bestaan al schattingen, onder andere van het IEA40, Metabolic e.a.41 en LSE42 waar we ons op kunnen baseren. Meer cijfermatig inzicht in de toekomstige behoefte
                     en het aanbod van kritieke grondstoffen maakt deel uit van het handelingsperspectief
                     «kennisopbouw en monitor». Dit wordt opgenomen in de aangekondigde programmatische
                     aanpak. Het kabinet zal er in het kader van de CRMA voor pleiten dat hier op het niveau
                     van de EU ook mee inzicht in komt.
                  
190
De leden van de SGP-fractie lezen dat voor onze vitale infrastructuur gebruik wordt
                        gemaakt van kritieke grondstoffen. Zij vragen deze vitale infrastructuur verder te
                        concretiseren.
191
Kan het kabinet daarnaast aangeven hoe de energie-infrastructuur zich hiertoe verhoudt?
Antwoord 190 en 191
Specifiek op het terrein van energie-infrastructuur zijn de volgende processen vitaal
                     verklaard: landelijk transport, distributie en productie van elektriciteit, regionale
                     distributie van elektriciteit, gasproductie, landelijk transport en distributie van
                     gas, regionale distributie van gas en olievoorziening.43 Dit zijn processen die zo essentieel zijn voor de Nederlandse samenleving dat uitval
                     of verstoring tot ernstige maatschappelijke ontwrichting leidt en een bedreiging vormt
                     voor de nationale veiligheid. Deze processen vormen de Nederlandse vitale infrastructuur.
                  
192
De leden van de SGP-fractie constateren dat bij de analyse van de weerbaarheid van
                        de vitale infrastructuur wordt ingegaan op kritieke grondstoffen en halffabricaten.
                        Tegelijkertijd is het ook van belang dat hierbij producten worden betrokken die kritiek
                        zijn voor de Nederlandse economie. Welke voornemens heeft het kabinet op dit punt?
193
Is het kabinet bereid, naast kritieke grondstoffen en halffabricaten, ook te bezien
                        hoe (eind)producten hierbij betrokken kunnen worden?
Antwoord 192 en 193
Het belang van niet alleen kritieke grondstoffen maar ook de daaraan gerelateerde
                     strategische componenten en finale producten wordt erkend in de grondstoffenstrategie.
                     Via het te ontwikkelen nationale monitoringsysteem zullen deze stapsgewijs voor onder
                     andere belangrijke vitale infrastructuur zoals die voor de energietransitie in beeld
                     worden gebracht. Daarnaast zullen de vakdepartementen in het kader van de versterkte
                     aanpak vitale infrastructuur de komende tijd weerbaarheidsanalyses uitvoeren ten aanzien
                     van de als vitaal aangemerkte processen, waarbij ook expliciet aandacht zal worden
                     geschonken aan risicovolle afhankelijkheden in brede zin.
                  
194
De leden van de SGP-fractie constateren dat het kabinet erkent dat met name in landen
                        die niet goed weerbaar zijn voor de effecten van klimaatverandering en daardoor waterstressgevoeliger
                        zijn kritieke grondstoffen gemijnd worden. De mijnbouw draagt hoge risico’s voor watervervuiling
                        en verminderde beschikbaarheid van water, welke lokale waterbehoeften en ecosystemen
                        onder druk zetten. Deze leden missen een samenhangende visie op dit thema. Hoe is
                        het kabinet van plan om zich, in het licht van het zesde Sustainable Development Goal
                        (SDG) en klimaatverandering, die al waterstress veroorzaakt in ontwikkelingslanden,
                        in te zetten bij de winning en productie van kritieke grondstoffen in ontwikkelingslanden
                        zonder de waterkwaliteit en de beschikbaarheid voor de behoefte van de lokale bevolking
                        en de natuurlijke ecosystemen extra in gevaar te brengen?
Antwoord
Zie antwoorden op vraag 76–80 (D66) en vraag 113 t/m 115, PvdA/GL
195 en 196
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de doelstellingen die het kabinet
                        formuleert. Zij missen echter de kwantitatieve gegevens en een concretisering van
                        doelstellingen. Daarnaast vragen zij zich af wat dit betekent voor het circulaire
                        bedrijfsleven. Aangezien het bedrijfsleven afhankelijk is van kritieke grondstoffen,
                        vragen de leden van de SGP-fractie zich af in hoeverre de voorgenomen handelingsperspectieven
                        beantwoorden aan de verwachte toekomstige vraag naar kritieke grondstoffen. Hoe wordt
                        gemonitord wat het aanbod van kritieke grondstoffen en de Nederlandse afhankelijkheid
                        daarvan is? Hoe houdt het kabinet zicht op de vraag of de voorgenomen maatregelen
                        voldoende zijn of dat opschaling eventueel noodzakelijk is?
Antwoord 195 en 196
Circulariteit is een belangrijk handelingsperspectief binnen de grondstoffenstrategie.
                     Het nieuwe Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE) vormt de basis hiervoor
                     en de uitwerking ervan zal in nauwe samenwerking met de grondstoffenstrategie plaatsvinden.
                     In het NPCE is aangekondigd dat de doelstellingen voor 2030 en 2050 voor de gehele
                     Nederlandse economie verder worden doorontwikkeld. Deze doelstellingen raken de internationale
                     waardeketens van de Nederlandse als Europese economie. Deze circulaire doelen zullen
                     binnen het NPCE nader worden uitgewerkt, terwijl de daaraan gerelateerde leveringszekerheidsvraagstukken
                     en doelen in het kader van de grondstoffenstrategie worden uitgewerkt. Zie ook de
                     beantwoording van de vragen 80 en 81. Binnen de grondstoffenstrategie zal het te ontwikkelen
                     nationale monitoringsysteem de afhankelijkheden met kritieke grondstoffen en daaraan
                     gerelateerde strategische componenten en finale producten in kaart brengen. Hierin
                     zal ook stap voor stap de toekomstige vraag en aanbod van kritieke grondstoffen en
                     de inventarisatie van mogelijke maatregelen een plek gaan krijgen. De gegevens uit
                     het monitoringsysteem zullen stap voor stap beschikbaar worden gesteld aan het bedrijfsleven
                     via onder andere de bestaande Grondstoffenscanner.
                  
197 t/m 202
De leden van de SGP-fractie brengen in herinnering dat in 2016 de doelstelling aangenomen
                        is om in 2030 het gebruik van abiotische primaire grondstoffen te halveren. Uit de
                        Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het PBL leiden de leden van de
                        SGP-fractie af dat er in 2030 hiervoor 125 Mton additionele secundaire grondstoffen
                        en biogrondstoffen nodig zijn voor de Nederlandse economie. Herkent het kabinet zich
                        in deze berekening van 125 Mton? Zo niet, wat is dan het juiste getal? Waar zullen
                        deze 125 Mton secundaire en biogrondstoffen in 2030 vandaan komen? Welk deel zal naar
                        verwachting geïmporteerd moeten worden om aan de behoefte te voldoen? Hoeveel residuen
                        zullen vrijkomen bij de opwerking van deze stromen tot hoogwaardig bruikbare stromen?
                        In hoeverre zal de huidige verwerkingscapaciteit voor recyclingresiduen bij afvalenergiecentrales
                        afdoende zijn bij het behalen van de 2030-doelstelling? Is het kabinet bereid een
                        kwantitatieve analyse van dit scenario te laten uitvoeren door het PBL?
Antwoord 197 t/m 202
Het reduceren van primaire grondstoffengebruik kan deels door deze te vervangen door
                     secundaire grondstoffen- en hoogwaardige toepassing van duurzame biogrondstoffen.
                     Dit zal echter niet voldoende zijn om de doelstelling te behalen. Net als bij primaire
                     fossiele grondstoffen nu, zal het importeren van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
                     noodzakelijk zijn. Het kabinet herkent zich niet in de berekening van 125 Mton omdat
                     het kabinet niet alleen inzet op het gebruik van secundaire- en duurzame biogrondstoffen
                     om de doelen te halen. Meerdere circulariteitsstrategieën zijn nodig, zoals grondstofvermindering
                     doordat producten worden gedeeld of efficiënter worden geproduceerd, en levensduurverlenging
                     omdat producten en onderdelen langer en intensiever gebruikt worden door hergebruik
                     en reparatie. De mate waarin welke strategie het beste kan worden ingezet verschilt
                     per productgroep.
                  
Daar waar materialen in de afvalfase zijn beland, is het noodzakelijk om te streven
                     naar een zo hoogwaardig mogelijke verwerkingswijze. Het kabinet beseft zich dat bij
                     het recyclen van materialen residuen vrij komen, die vervolgens moeten worden verwerkt
                     in een afvalverbrandingsinstallatie of op een stortplaats. Daarom wordt ook ingezet
                     op de hierboven beschreven circulariteitsstrategieën. Deze inzet leidt ertoe dat we
                     binnen de circulaire economie verbranden en storten tot een minimum kunnen beperken.
                     Meer informatie over concrete maatregelen die bij deze inzet horen, vindt u in het
                     Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE).
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 D.D. van Dijke, adjunct-griffier
