Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de vierde voortgangsrapportage Kwartiermakers toekomst accountancysector en onderzoek naar het audit only-model
33 977 Evaluatie Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta)
Nr. 43
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 februari 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 20 juli 2022 over de vierde voortgangsrapportage
Kwartiermakers toekomst accountancysector en onderzoek naar het audit only-model (Kamerstuk
33 977, nr. 41).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 oktober 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 22 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de kwartiermakers positief zijn over
de ontwikkelingen die zij in de sector zien, ondanks dat het tempo van verandering
een uitdaging blijft. Deze leden zien het wetsvoorstel toekomst accountancysector
graag tegemoet. Deze leden vragen het kabinet om de nadere analyse van de structuurmodellen
na afronding met de Kamer te delen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Graag bedanken de leden van de D66-fractie de Kwartiermakers Toekomst Accountancysector
(kwartiermakers) voor hun vierde voortgangsrapportage. Deze leden hebben nog enkele
vragen en opmerkingen over deze rapportage en de bijbehorende brief van de Minister
van Financiën.
Omdat de leden van de fractie van D66 herhaaldelijk hebben gepleit voor het opnemen
van de vereiste om accountants de mogelijkheid te bieden de risicobeheersing te onderzoeken
middels een Verklaring Omtrent Risicobeheersing (VOR, in control statement) in de
Corporate Governance Code, herkennen deze leden zich in de zorgen van de kwartiermakers
hierover. Omdat de Minister in haar reactie schrijft dat zij wettelijke verankering
op dit moment nog niet nodig vindt, vragen deze leden het kabinet naar de stappen
die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de VOR wordt opgenomen in de Corporate
Governance Code, aangezien deze leden hebben begrepen dat dit in de laatste conceptversie
nog niet het geval was. Kan het kabinet concreet toezeggen dat de VOR wordt opgenomen
in de eerstvolgende Corporate Governance Code of gelijktijdig wettelijk van kracht
wordt?
Welke voorbereidende stappen neemt het kabinet als achtervang om de VOR wettelijk
te verankeren in het teleurstellende geval wanneer deze niet wordt opgenomen in de
Corporate Governance Code? Herkent het kabinet zich in de constatering van deze leden
dat er breed draagvlak is voor het invoeren van de VOR en kan het kabinet uiteenzetten
waarom de VOR ondanks dit grote draagvlak niet in de laatste conceptversie van de
Corporate Governance Code is opgenomen? Concreet vragen deze leden welke belangen
de invoering van de VOR nog blokkeren en hoe het kabinet hen wil overtuigen de VOR
alsnog in te voeren.
De leden van de D66-fractie hebben gezien dat de reacties op de consultatie van de
Corporate Governance Code, ruim zes maanden na sluiting van de consultatie, nog niet
gepubliceerd zijn. Wat is daar volgens het kabinet de reden voor en deelt het kabinet
de mening van deze leden dat ook de Monitoring Commissie de reacties openbaar moet
maken na sluiting van de consultatie? Deze leden vragen voorts welke stappen worden
ondernomen om te zorgen voor spoedige openbaarmaking van de consultatiereacties en
snellere publicatie hiervan in de toekomst.
Het verder nadenken over de vormgeving van de verdere analyse van de operationele
splitsing door de accountancysector en de Minister op verzoek van de kwartiermakers,
volgen de leden van de D66-fractie met interesse. Aangezien deze leden begrijpen dat
de kwartiermakers een overkoepelende appreciatie van de onderzoeken willen geven in
de slotrapportage van de kwartiermakers, vragen deze leden of het kabinet in de gesprekken
over de verdere analyse van de operationele splitsing stuurt op het in ieder geval
afronden van deze verdere analyse voordat de kwartiermakers hun overkoepelende appreciatie
gaan schrijven.
Naast de verklaring omtrent risicobeheersing lezen de leden van de D66-fractie in
de vierde voortgangsrapportage over de verklaring omtrent levensvatbaarheid. Omdat
deze leden begrijpen dat de kwartiermakers de sector vragen om het voortouw te nemen
bij deze verklaring, vragen deze leden naar de kijk van het kabinet op deze verklaring.
Kan een verklaring omtrent levensvatbaarheid van toegevoegde waarde zijn als het kabinet
zich genoodzaakt ziet om bedrijven te steunen middels (tijdelijke) steunmaatregelen
zoals tijdens de coronacrisis gebeurde?
Omdat de leden van de D66-fractie het belang van cultuurverandering herkennen, achten
deze leden het positief dat er al veel werk is verzet door verschillende betrokkenen.
Deze leden denken dat de cultuur van een organisatie en daarmee van een sector in
grote mate beïnvloed kan worden door de cultuur tijdens de opleiding en vragen daarom
naar de veranderingen die plaatsvinden in de opleidingsfase, bijvoorbeeld op het gebied
van diversiteit.
In de aanbiedingsbrief van de Minister lezen de leden van de D66-fractie geen antwoord
op de vraag van de kwartiermakers over een commissie die het onderwijs voor accountants
gaat onderzoeken. Deze leden vragen hoe het kabinet kijkt naar het opstarten van een
dergelijke commissie, voordat er een helder toekomstbestendig beroepsprofiel is opgesteld.
Wil het kabinet de beroepsorganisatie van accountants (NBA) vragen om te onderzoeken
of een geschikt beroepsprofiel van de accountant, dat rekening houdt met de toekomstige
ontwikkelingen in de beroepspraktijk, gepubliceerd kan worden voordat het onderwijs
voor accountants wordt onderzocht?
Het aangepaste beroepsprofiel is volgens de leden van de D66-fractie uitermate belangrijk
in het kader van de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD).
Het beroepsprofiel draagt volgens deze leden bij aan voldoende kwaliteit van de assurance
bij duurzaamheidsinformatie, omdat het voorschrijft welke kennis, houding en gedrag
zowel accountants, als de onafhankelijke assurance services providers, moeten bezitten
om de assurance te kunnen verstrekken in het kader van de CSRD. Deze leden vragen
het kabinet welke acties worden ondernomen om aan deze kennisbehoefte te voldoen middels
het onderwijs voor accountants en hoe deze kennis van duurzaamheid op een duurzame
manier wordt geborgd.
Het belang van innovatie, waarover de kwartiermakers schrijven, wordt herkend door
de leden van de D66-fractie. Deze leden begrijpen dat de kwartiermakers van mening
zijn dat de accountancysector meer kan en moet innoveren. Het inzetten van data-analyse
lijkt ondertussen eerder gebruikelijk dan een innovatie, maar deze leden lezen dat
data-analyse volgens de kwartiermakers nog onvoldoende wordt gebruikt. Deze leden
vragen wat het kabinet doet om, al dan niet gezamenlijk met beroepsorganisaties, het
belang van data-analyse voor bijvoorbeeld fraudebestrijding te benadrukken richting
accountants en hen op de ruimte voor innovatie te blijven wijzen die de regelgeving
wel degelijk biedt. Deze leden vragen daarnaast of het belang van innovatie in de
accountancy voor de toekomst van accountancy terugkomt in het wetsvoorstel over de
toekomst van de accountancy en wanneer dit wetsvoorstel naar de Kamer wordt gestuurd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers zeggen dat zij met een overkoepelende
appreciatie over de onderzoeken en het experiment ten aanzien van de structuurmodellen
zullen komen in hun slotrapportage. Zij zijn nu inmiddels twee jaar bezig. Betekent
dat dan dat over twee jaar een advies wordt gegeven over de beste mogelijkheid voor
een structuurmodel? Komt dat overeen met de verwachting van het kabinet voor een tijdspad
voor het inzetten op vernieuwing?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers van mening zijn dat bij ketenverantwoordelijkheid
een verplichte in control statement op de agenda thuishoort en zelfs dient te worden
geregeld in de wet, zodat grote ondernemingen (niet alleen beursgenoteerde ondernemingen)
naar Nederlands recht worden verplicht een in control statement af te leggen. De Minister
zegt in haar brief dit niet nodig te achten. De Minister heeft voorkeur voor uitbreiding
van de corporate governance code, maar die raakt alleen beursgenoteerde ondernemingen.
Hoe ziet het kabinet de uitbreiding van de reikwijdte naar grote ondernemingen zoals
de kwartiermakers voorstellen?
De leden van de CDA-fractie lezen in de rapportage dat de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) fraude als belangrijk thema heeft aangemerkt in haar toezicht de komende jaren.
Deze leden hebben tijdens het laatst commissiedebat ook aan de Minister gevraagd om
hier blijvend aandacht voor te vragen. Deze leden vragen daarom of het kabinet haar
opvattingen kan delen over hoe het toezicht op het gebied van fraude er de komende
jaren uit moet komen te zien.
De leden van de CDA-fractie lezen verder in de rapportage dat accountants op het gebied
van toekomstbestendigheid een belangrijkere rol gaan spelen; bijvoorbeeld bij een
verklaring omtrent levensvatbaarheid. De kwartiermakers vragen de sector om het voortouw
hierin te nemen. Deze leden hebben begrepen dat de sector hier een start mee heeft
gemaakt, maar in hoeverre is het bekend bij de Minister dat accountants tegen het
probleem aanlopen dat zij pas een uitspraak kunnen doen over de toekomstbestendigheid
van een onderneming als deze onderneming eerst in het bestuursverslag een uitspraak
heeft gedaan over zijn continuïteit en toekomstbestendigheid?
Is het kabinet ervan op de hoogte dat steeds meer vraag komt naar een dergelijk toekomstbestendigheidsstatement,
ook in het kader van het terugbetalen van de corona(belasting)schulden? Kan daar niet
nog meer vraag naar komen in het kader van de tegemoetkoming energiekosten voor het
MKB, waar op korte termijn mogelijk ook dergelijke statements moeten worden afgegeven?
Is het kabinet bereid om te kijken of de gehele keten van gebruikers samengebracht
kan worden op dit thema om snelheid te maken zoals de kwartiermakers vragen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers het kabinet adviseren om een
commissie in te stellen die de noodzakelijke vernieuwing kan brengen in de huidige
vormgeving van het opleidingsstelsel en de verdeling van bevoegdheden daarin, met
een uiteindelijk aanpassing van de wet op het accountantsberoep. Zij zien daarin een
noodzaak om verandering in educatie te bewerkstelligen, ook met het oog op aantrekkelijkheid
van de opleiding en daarmee aantrekkelijkheid van het beroep. Dit lijkt deze leden
een belangrijk advies, omdat je juist via educatie aan het begin van verbetering in
de sector kunt staan. Hoe kijkt het kabinet aan tegen dit advies?
II Reactie van de bewindspersoon
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die verschillende partijen hebben
gesteld naar aanleiding van de brief van 20 juli 2022 over de vierde voortgangsrapportage
van de Kwartiermakers toekomst accountancysector (Kamerstukken 33 977, nr. 41). Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde aangehouden van het verslag.
Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de kwartiermakers positief zijn over
de ontwikkelingen die zij in de sector zien, ondanks dat het tempo van verandering
een uitdaging blijft. Deze leden zien het wetsvoorstel toekomst accountancysector
graag tegemoet. De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet om de nadere analyse
van de structuurmodellen na afronding met de Kamer te delen.
De Kwartiermakers toekomst accountancysector (de kwartiermakers) verrichten momenteel
nader onderzoek naar structuurmodellen. Zij hebben eind december jl. hun vijfde voortgangsrapportage
opgesteld en zullen nog dit jaar een zesde voortgangs- en een eindrapportage opstellen.
In deze rapportages beschrijven zij de voortgang van hun werk ten aanzien van de structuurmodellen.
Deze rapportages zal ik met uw Kamer delen. In reactie op het eindrapport van de kwartiermakers
(verwacht eind november 2023) zal ik mijn beoordeling van hun bevindingen van de resultaten
van de onderzoeken naar structuurmodellen eveneens met uw Kamer delen.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
Omdat de leden van de fractie van D66 herhaaldelijk hebben gepleit voor het opnemen
van de vereiste om accountants de mogelijkheid te bieden de risicobeheersing te onderzoeken
middels een Verklaring Omtrent Risicobeheersing (VOR, in control statement) in de
Corporate Governance Code, herkennen deze leden zich in de zorgen van de kwartiermakers
hierover. Omdat de Minister in haar reactie schrijft dat zij wettelijke verankering
op dit moment nog niet nodig vindt, vragen de leden van de D66-fractie naar de stappen
die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de VOR wordt opgenomen in de Corporate
Governance Code, aangezien deze leden hebben begrepen dat dit in de laatste conceptversie
nog niet het geval was?
Kan het kabinet concreet toezeggen dat de VOR wordt opgenomen in de eerstvolgende
Corporate Governance Code of gelijktijdig wettelijk van kracht wordt? Welke voorbereidende
stappen neemt het kabinet als achtervang om de VOR wettelijk te verankeren in het
teleurstellende geval wanneer deze niet wordt opgenomen in de Corporate Governance
Code?
Ten eerste wil ik benadrukken dat de Corporate Governance Code (hierna: de Code) een
product is van zelfregulering van marktpartijen, de zogenoemde schragende partijen.1 De Monitoring Commissie Corporate Governance Code (hierna: de Commissie), ingesteld
door de overheid, heeft tot taak de actualiteit en bruikbaarheid van de Code te bevorderen.
Aangezien de Code zelfregulerend is bepaalt de overheid niet de inhoud van de Code
en is dit aan de Commissie en de schragende partijen. De Code is wettelijk verankerd,
wat betekent dat beursvennootschappen verantwoording afleggen over de naleving van
de Code in hun bestuursverslag.2 Volgens het «pas toe of leg uit»-principe leven de beursvennootschappen de bepalingen
in de Code na door deze toe te passen of in het bestuursverslag uit te leggen waarom
zij van de betreffende bepalingen afwijken.
Naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie toekomst accountancysector («Cta»)
heeft mijn ambtsvoorganger de Universiteit Leiden opdracht gegeven om onderzoek te
doen naar hoe gecontroleerde entiteiten zelf hun verantwoording kunnen verbeteren
rondom de accountantscontrole en de jaarverslaggeving.3 Op basis van haar onderzoek beveelt de Universiteit Leiden in haar rapport «Versterking
verantwoordingsketen» onder andere aan om in Boek 2 Burgerlijk Wetboek wettelijk te
verankeren dat het bestuur dient te verklaren of en in hoeverre de entiteit beschikt
over effectieve en adequate risicobeheersings- en controlesystemen van operationele-, compliance- en verslaggevingsrisico’s.
Volgens de onderzoekers kunnen ondernemingen dit weergeven in een Verklaring omtrent
Risicobeheersing (VOR).4
Volgens de huidige Code (bepaling 1.4.3) dient het bestuur al een verklaring te geven
omtrent haar risicobeheersing. Op basis hiervan dient het bestuur te verklaren dat
zij voldoende inzicht heeft gegeven in de strategische, operationele, compliance en
verslaggevingsrisico» en dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen een
redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaggeving geen materiële
onjuistheden bevat. Ik heb eerder aangegeven dat het mijn voorkeur heeft om de aanbeveling
van de Cta binnen het bestaande kader op te volgen door uitbreiding van deze verklaring
in de Code, met de bijbehorende wettelijke verankering via het bestuursverslag en
het «pas toe of leg uit»-principe. Mijn ambtsvoorganger heeft de aanbeveling destijds
ook besproken met de Commissie.5 De Commissie heeft toen laten weten welwillend te zullen kijken naar de aanbeveling
en deze te bespreken met de schragende partijen om tot actualisering en verdere duiding
van de Code te komen.
In de geactualiseerde Code, gepubliceerd op 20 december 2022 (en ook in het voorstel
voor actualisatie van 19 februari 2022), is de uitgebreidere VOR niet opgenomen. In
het Verantwoordingsdocument licht de Commissie toe dat zij van mening is dat het opnemen
van een VOR zoals aanbevolen door de Cta een controversieel onderwerp is waaraan ruimschoots
tijd en aandacht moet worden besteed. Deze uitgebreidere VOR is geen onderdeel geweest
van de consultatie en zou een te ingrijpende inhoudelijke verandering zijn ten opzichte
van het geconsulteerde voorstel. Het valt daarom buiten het bestek van de actualisatie,
aldus de Commissie. In haar Slotdocument van 20 december 2022 beveelt de Commissie
aan dat een volgende commissie deze aanbeveling oppakt.
Op 1 januari 2023 is de vierjarige termijn van de Commissieleden afgelopen. Mijn ambtsgenoot
van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd te
wachten met de benoeming van nieuwe leden van de Commissie. Zij licht toe de resultaten
af te wachten van een inmiddels, in samenwerking met de betrokken ministeries en de
schragende partijen, gestarte verkenning naar de vraag hoe de Code toekomstbestendig
kan worden ingericht.6
Inmiddels heeft VNO-NCW mij laten weten voornemens te zijn om in maart 2023 een bijeenkomst
met alle schragende partijen, de NBA, de AFM en de betrokken ministeries te organiseren
om te spreken over uitbreiding van de VOR, waarbij VNO-NCW heeft aangegeven «een extra
stap» te willen zetten ten opzichte van de betreffende bepaling in de huidige Code.
VNO-NCW hecht aan het belang dat vennootschappen een juist inzicht geven in (de omgang
met) de risico’s die zijn verbonden aan het ondernemen. Ik vind het goed en constructief
dat VNO-NCW als vertegenwoordiger van de te controleren entiteiten zelf het initiatief
neemt om dit onderwerp op te pakken. Voor mij is bij het ontwikkelen van een VOR een
aantal elementen van belang. Een VOR moet betekenisvol zijn voor de gebruikers, uitvoerbaar
voor de ondernemingen en controleerbaar door de accountant. Ik zal uw Kamer informeren
over het vervolg van dit traject, waarbij ik de vraag of nadere wettelijke bepalingen
nodig zullen zijn zal beoordelen in het licht van de mate waarin wordt voldaan aan
de door mij genoemde criteria.
Herkent het kabinet zich in de constatering van deze leden dat er breed draagvlak
is voor het invoeren van de VOR en kan het kabinet uiteenzetten waarom de VOR ondanks
dit grote draagvlak niet in de laatste conceptversie van de Corporate Governance Code
is opgenomen? Concreet vragen deze leden welke belangen de invoering van de VOR nog
blokkeren en hoe het kabinet hen wil overtuigen de VOR alsnog in te voeren.
Ik herken niet dat er breed draagvlak is voor het invoeren in de Code van een VOR,
zoals bedoeld in het rapport «Versterking Verantwoordingsketen».7 Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoord op vragen 2, 3 en 4, heeft de Commissie
toegelicht dat het opnemen van een uitgebreidere VOR een controversieel onderwerp
is waaraan ruimschoots tijd en aandacht moet worden besteed. VEUO en VNO-NCW, schragende
partijen van de Code, onderschrijven in hun consultatiereactie dat een uitgebreidere
VOR een (meer) controversieel onderwerp betreft dat nadere discussie behoeft. Hierbij
gaf VEUO aan zeer kritisch te zijn over het voorstel van de Universiteit Leiden en
meende zij dat nut en noodzaak ervan eerst goed onderzocht en onderbouwd dienen te
worden, ook in internationaal perspectief.
Ook de Universiteit Leiden stipt in haar rapport «Versterking Verantwoordingsketen»
de bezwaren en discussiepunten van de invoering van een VOR aan. Zo schreef zij dat
het debat over de VOR «sterk emotioneel, en ideologisch [is] geladen omdat het ingrijpt
in de vrijheid van de bestuurskamers.»8 Verder gaf zij aan dat werd «aangevoerd dat een dergelijke maatregel de concurrentie,
innovatie of de investeringen en het aantal beursnoteringen remt door de extra regels
en lasten en het eventuele risicomijdende gedrag dat uit de aansprakelijkheid voortvloeit.»9 Daarnaast werd in het rapport besproken dat het gevaar bestaat dat een VOR leidt
tot een afvinkexercitie, wat vaak een inhoudsloos proces is. Daarmee bestaat het risico
dat de invoering van een VOR niet leidt tot daadwerkelijke verantwoordelijkheid voor
opzet, bestaan en werking van de risicobeheersings- en controlesystemen.10
Inmiddels heb ik dus kennisgenomen van het initiatief van VNO-NCW. Ik vind het positief
dat VNO-NCW, als vertegenwoordiger van de te controleren entiteiten, het belang van
een discussie over de VOR erkent.
De leden van de D66-fractie hebben gezien dat de reacties op de consultatie van de
Corporate Governance Code, ruim zes maanden na sluiting van de consultatie, nog niet
gepubliceerd zijn. Deze leden van de D66-fractie vragen zich af wat daar volgens het
kabinet de reden voor is en deelt het kabinet de mening van deze leden dat ook de
Monitoring Commissie de reacties openbaar moet maken na sluiting van de consultatie?
Deze leden vragen voorts welke stappen worden ondernomen om te zorgen voor spoedige
openbaarmaking van de consultatiereacties en snellere publicatie hiervan in de toekomst.
De Commissie is, zoals ik al aangaf, een onafhankelijke commissie, die is ingesteld
door de overheid en die bij de uitvoering van haar werkzaamheden haar eigen afwegingen
maakt. Zij moet draagvlak zien te vinden, gegeven de uiteenlopende belangen, onder
de schragende partijen van de Code. De Commissie heeft inmiddels de consultatiereacties
op de website van de Commissie gepubliceerd, tegelijkertijd met publicatie van de
geactualiseerde Code en een verantwoordingsdocument waarin zij toelicht hoe de verschillende
consultatiereacties zijn meegenomen.
Het verder nadenken over de vormgeving van de verdere analyse van de operationele
splitsing door de accountancysector en de Minister op verzoek van de kwartiermakers,
volgen de leden van de D66-fractie met interesse. Aangezien deze leden begrijpen dat
de kwartiermakers een overkoepelende appreciatie van de onderzoeken willen geven in
de slotrapportage van de kwartiermakers, vragen deze leden of het kabinet in de gesprekken
over de verdere analyse van de operationele splitsing stuurt op het in ieder geval
afronden van deze verdere analyse voordat de kwartiermakers hun overkoepelende appreciatie
gaan schrijven.
Momenteel loopt nog het experiment met het intermediairmodel. Daarnaast heb ik de
kwartiermakers gevraagd ook aan de slag te gaan met de verdere analyse van een operationele
splitsing als vorm van het audit only-model. Ik verwacht dat de kwartiermakers dit
onderdeel en ook een algehele appreciatie zullen kunnen meenemen in hun slotrapportage.
De kwartiermakers hebben ook aangegeven daarin terug te komen op het partnermodel.
De rapportage waarin de kwartiermakers hun bevindingen zullen opnemen zal ik na ontvangst
met appreciatie delen met uw Kamer.
Naast de verklaring omtrent risicobeheersing lezen de leden van de D66-fractie in
de vierde voortgangsrapportage over de verklaring omtrent levensvatbaarheid. Omdat
deze leden begrijpen dat de kwartiermakers de sector vragen om het voortouw te nemen
bij deze verklaring, vragen deze leden naar de kijk van het kabinet op deze verklaring.
Kan een verklaring omtrent levensvatbaarheid van toegevoegde waarde zijn als het kabinet
zich genoodzaakt ziet om bedrijven te steunen middels (tijdelijke) steunmaatregelen
zoals tijdens de coronacrisis gebeurde?
Het lijkt mij goed als de sector eerst zelf een visie bepaalt op de inhoud voor een
verklaring omtrent de levensvatbaarheid (VOL), die ziet op de middellange termijn.
Gegeven de onderscheiden rol en taak van kapitaal- of kredietverschaffers of schuldeisers,
(gebruikers) ondernemingen en controlerend accountants is het zaak dat zij tot een
voorstel komen.
In de vierde voortgangsrapportage hebben de kwartiermakers de sector opgeroepen een
verklaring van levensvatbaarheid vorm te geven. Een werkgroep van de NBA, onder toeziend
oog van de door de kwartiermakers aangestelde expertgroep, heeft daartoe een oorzakenanalyse
uitgevoerd naar ondernemingen die failliet zijn gegaan, terwijl de meest recente jaarrekening
op continuïteitsbasis was gewaardeerd. Dit onderzoek is vorig jaar afgerond. De expertgroep
is inmiddels opgehouden te bestaan. De werkgroep gaat nu zelf verder werken aan de
uitkomsten. Omdat een van de uitkomsten was dat een VOL toegevoegde waarde kan hebben
voor gebruikers (dus onder andere kapitaal- of kredietverschaffers of schuldeisers)
is een van haar volgende acties om de ontwikkeling van een VOL te agenderen bij belanghebbenden.
Ik vind het belangrijk dat alle betrokken partijen het opstellen van dergelijke verklaringen
steunen. Daarom is dit zorgvuldige proces belangrijk en moet het een kans krijgen
te slagen, in het belang van de betrokken partijen met ieder hun eigen rol en taak.
Omdat de leden van de D66-fractie het belang van cultuurverandering herkennen, achten
deze leden het positief dat er al veel werk is verzet door verschillende betrokkenen.
Deze leden denken dat de cultuur van een organisatie en daarmee van een sector in
grote mate beïnvloed kan worden door de cultuur tijdens de opleiding en vragen daarom
naar de veranderingen die plaatsvinden in de opleidingsfase, bijvoorbeeld op het gebied
van diversiteit. In de aanbiedingsbrief van de Minister lezen de leden van de D66-fractie
geen antwoord op de vraag van de kwartiermakers over een Commissie die het onderwijs
voor accountants gaat onderzoeken. Deze leden van de D66-fractie vragen zich af hoe
het kabinet kijkt naar het opstarten van een dergelijke Commissie, voordat er een
helder toekomstbestendig beroepsprofiel is opgesteld? Verder vragen deze leden zich
af op het kabinet de beroepsorganisatie van accountants (NBA) wilt vragen om te onderzoeken
of een geschikt beroepsprofiel van de accountant, dat rekening houdt met de toekomstige
ontwikkelingen in de beroepspraktijk, gepubliceerd kan worden voordat het onderwijs
voor accountants wordt onderzocht?
De leden van de D66-fractie stellen vragen die verband houden met het toekomstbestendig
maken van het stelsel van opleidingen in de accountancysector, in het licht van de
conclusie in de vierde voortgangsrapportage van 30 juni 2022 van de kwartiermakers
dat een «grondige herijking» nodig is van dit stelsel. Ik onderschrijf die conclusie.
De expertise, die nodig is om te kunnen adviseren over betekenisvolle inhoudelijke
en onderwijskundige verbeteringen, zit in de sector. Ik heb de kwartiermakers gevraagd
om hier opvolging aan te geven door het aanwijzen van een expertgroep die zal adviseren
over de herziening in den brede van (het stelsel van) de opleiding. Daarvoor is echter
van belang dat ook naar het beroepsprofiel wordt gekeken. Dat is een verantwoordelijkheid
van de NBA. De NBA zal de expertgroep vragen ook hierover met een advies te komen.
Zowel over de opdrachtverlening als over de aansturing zal de NBA daarbij in nauw
overleg blijven met de kwartiermakers.
Het aangepaste beroepsprofiel is volgens de leden van de D66-fractie uitermate belangrijk
in het kader van de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD).
Het beroepsprofiel draagt volgens deze leden bij aan voldoende kwaliteit van de assurance
bij duurzaamheidsinformatie, omdat het voorschrijft welke kennis, houding en gedrag
zowel accountants, als de onafhankelijke assurance services providers, moeten bezitten
om de assurance te kunnen verstrekken in het kader van de CSRD. Deze leden van de
D66-fractie vragen het kabinet welke acties worden ondernomen om aan deze kennisbehoefte
te voldoen middels het onderwijs voor accountants en hoe deze kennis van duurzaamheid
op een duurzame manier wordt geborgd.
De richtlijn duurzaamheidsverslaggeving is pas zeer recent gepubliceerd, namelijk
op 16 december 2022. Verschillende partijen zijn begonnen met de voorbereidingen op
de implementatie van de richtlijn. Zo heeft de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding
(CEA) al standaarden ontwikkeld en gedeeld met onderwijsinstellingen naar aanleiding
van deze richtlijn. Deze aanpassing werkt door in de opleidingen. De betreffende onderwijsaanbieders
vullen hun programma’s aan om blijvend te kunnen voldoen aan de aangevulde eindtermen
inzake duurzaamheidsverslaggeving. Bij de bovengenoemde herziening van beroepsprofielen
zal uiteraard ook rekening worden gehouden met een goede aansluiting op de CSRD.
Het belang van innovatie, waarover de kwartiermakers schrijven, wordt herkend door
de leden van de D66-fractie. Deze leden begrijpen dat de kwartiermakers van mening
zijn dat de accountancysector meer kan en moet innoveren. Het inzetten van data-analyse
lijkt ondertussen eerder gebruikelijk dan een innovatie, maar deze leden lezen dat
data-analyse volgens de kwartiermakers nog onvoldoende wordt gebruikt. Deze leden
van de D66-fractie vragen zich af wat het kabinet doet om, al dan niet gezamenlijk
met beroepsorganisaties, het belang van data-analyse voor bijvoorbeeld fraudebestrijding
te benadrukken richting accountants en hen op de ruimte voor innovatie te blijven
wijzen die de regelgeving wel degelijk biedt. Deze leden vragen daarnaast of het belang
van innovatie in de accountancy voor de toekomst van accountancy terugkomt in het
wetsvoorstel over de toekomst van de accountancy en wanneer dit wetsvoorstel naar
de Kamer wordt gestuurd.
Tot de taken van de kwartiermakers behoort onder andere het aanjagen van kwaliteitsbevorderende
maatregelen bij accountantsorganisaties ten aanzien van het gebruik van nieuwe technologieën
en innovatie, en het waar nodig wegnemen van belemmeringen. Een andere taak behelst
de aansluiting van de opleiding en de permanente educatie bij de door de Commissie
toekomst accountancysector gesignaleerde aandachtspunten, waaronder innovatie, in
samenspraak met betrokkenen. Het belang van data-analyse voor fraudebestrijding is
daarbij een belangrijk aspect. De doelmatigheid en doelgerichtheid van de wettelijke
controle is gediend met een innovatief onderzoek. Accountants moeten niet alleen toegerust
zijn om optimaal gebruik te kunnen maken van bijvoorbeeld data-analysemethodieken.
Ook moeten de accountantsorganisaties de accountant in staat willen en kunnen stellen
gebruik te maken van nieuwe technologieën en innovatie.
Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers zeggen dat zij met een overkoepelende
appreciatie over de onderzoeken en het experiment ten aanzien van de structuurmodellen
zullen komen in hun slotrapportage. Zij zijn nu inmiddels twee jaar bezig. Deze leden
van de CDA-fractie vragen zich af of dat betekent dat over twee jaar een advies wordt
gegeven over de beste mogelijkheid voor een structuurmodel? Komt dat overeen met de
verwachting van het kabinet voor een tijdspad voor het inzetten op vernieuwing?
De kwartiermakers zullen mij in hun slotrapportage eind dit jaar informeren over hun
overkoepelende bevindingen ten aanzien van de verschillende structuurmodellen. Dit
onderzoek vergt tijd, die ik wil geven, binnen het tijdspad van de werkzaamheden van
de kwartiermakers.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers van mening zijn dat bij ketenverantwoordelijkheid
een verplichte in control statement op de agenda thuishoort en zelfs dient te worden
geregeld in de wet, zodat grote ondernemingen (niet alleen beursgenoteerde ondernemingen)
naar Nederlands recht worden verplicht een in control statement af te leggen. De Minister
zegt in haar brief dit niet nodig te achten. De Minister heeft voorkeur voor uitbreiding
van de corporate governance code, maar die raakt alleen beursgenoteerde ondernemingen.
Deze leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe het kabinet de uitbreiding van de
reikwijdte naar grote ondernemingen ziet zoals de kwartiermakers voorstellen?
De door de kwartiermakers voorgestelde reikwijdte beslaat alle grote ondernemingen
terwijl de reikwijdte van de Code zich beperkt tot beursgenoteerde ondernemingen.
Het verschil in reikwijdte houdt verband met mijn voorkeur tot zelfregulering boven
wettelijke regulering. Zelfregulering in de vorm van de Code zou een beperking betekenen
van de reikwijdte tot beursgenoteerde ondernemingen. VNO-NCW heeft nu het initiatief
genomen om verder te praten over de VOR. De reikwijdte van de VOR is daar wat mij
betreft onderdeel van dit gesprek.
De leden van de CDA-fractie lezen in de rapportage dat de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) fraude als belangrijk thema heeft aangemerkt in haar toezicht de komende jaren.
Deze leden hebben tijdens het laatst Commissiedebat ook aan de Minister gevraagd om
hier blijvend aandacht voor te vragen. Deze leden van de CDA-fractie vragen daarom
of het kabinet haar opvattingen kan delen over hoe het toezicht op het gebied van
fraude er de komende jaren uit moet komen te zien.
Ik juich het toe dat de AFM in haar toezicht aandacht wil besteden aan de wijze waarop
accountantsorganisaties alert zijn op signalen over het risico op fraude en op hoe
doortastend zij optreden indien zij fraude ontdekken. Tegelijkertijd zijn degenen
die binnen de onderneming verantwoordelijk zijn voor risicobeheer primair aan zet
om het risico van het ontstaan van fraude te beheersen, om over die frauderisicobeheersingsmaatregelen
transparant te zijn en om de gevolgen van fraude zo veel als mogelijk op te vangen.
En om daarmee als eerstelijnstoezichthouder te functioneren. Vervolgens is de betreffende
controlerend accountant de tweedelijnstoezichthouder, die een scherp oog moet hebben
voor het frauderisico bij de onderneming. De AFM is dan de derdelijnstoezichthouder
die toezicht houdt op de accountantsorganisatie waar de controlerend accountant werkt.
Het blijft echter niet bij de inspanningen van de onderneming zelf, via de accountant
tot en met de AFM. Naast de aandacht die de kwartiermakers geven aan het frauderisico
draagt ook de NBA bij aan het bewustzijn van accountants over hun verplichting om
te rapporteren over fraude. Daarbij ondersteunt de NBA ook met tools en informatie.
De leden van de CDA-fractie lezen verder in de rapportage dat accountants op het gebied
van toekomstbestendigheid een belangrijkere rol gaan spelen; bijvoorbeeld bij een
verklaring omtrent levensvatbaarheid. De kwartiermakers vragen de sector om het voortouw
hierin te nemen. Deze leden hebben begrepen dat de sector hier een start mee heeft
gemaakt, maar deze leden van de CDA-fractie vragen zich af in hoeverre het bekend
is bij de Minister dat accountants tegen het probleem aanlopen dat zij pas een uitspraak
kunnen doen over de toekomstbestendigheid van een onderneming als deze onderneming
eerst in het bestuursverslag een uitspraak heeft gedaan over zijn continuïteit en
toekomstbestendigheid?
De jaarrekening berust al op het beginsel van de continuïteit van de onderneming (artikel
384, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Bij de waardering van de onderneming
gaat zij uit van de veronderstelling dat zij de onderneming voortzet. Als die veronderstelling
onjuist is of aan gerede twijfel onderhevig is, dient de onderneming dit in de toelichting
op de jaarrekening uiteen te zetten. De veronderstelling en de eventuele toelichting
daarover zijn al onderwerp van het onderzoek van de accountant. Er is bovendien geen
norm in het jaarrekeningrecht die de onderneming ervan hoeft te weerhouden om in een
verklaring vooruit te kijken op middellange termijn en daarmee verder vooruit te kijken
dan is begrepen in de continuïteitsveronderstelling.
Daarnaast is de onderneming al gehouden in haar bestuursverslag een beschrijving op
te nemen van de voornaamste risico’s en onzekerheden, waarmee de rechtspersoon wordt
geconfronteerd (artikel 391, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). De
onderneming is voorts gehouden in zijn bestuursverslag informatie te geven over de
verwachte gang van zaken (artikel 391, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek).
De controlerend accountant heeft dus al diverse aanknopingspunten om vragen te stellen
over de levensvatbaarheid van de onderneming op middellange termijn. De accountant
neemt in het belang van het vertrouwen dat gebruikers moeten kunnen hebben in de levensvatbaarheid
van het bedrijfsmodel op middellange termijn juist zijn verantwoordelijkheid door
hier navraag naar te doen bij de onderneming. Uit hoofde van hun maatschappelijke
functie hebben accountants ten slotte een unieke mogelijkheid zich een beeld te verschaffen
van de levensvatbaarheid van de te controleren onderneming op middellange termijn.
Zij kunnen de professionele ruimte en verantwoordelijkheid nemen om in feite namens
investeerders, financiers, schuldeisers of andere belanghebbenden vragen te stellen
over de bedreigen en risico’s op middellange termijn voor het bedrijfsmodel van de
onderneming. Het is wenselijk dat de accountant hier bij bijzonderheden proactief
verslag van doet, zeker als de accountant dat vanuit een professionele beroepshouding
nodig acht in het belang van de gebruikers van de jaarrekening en het bestuursverslag.
Is het kabinet ervan op de hoogte dat steeds meer vraag komt naar een dergelijk toekomstbestendigheidsstatement,
ook in het kader van het terugbetalen van de corona(belasting)schulden? Kan daar niet
nog meer vraag naar komen in het kader van de tegemoetkoming energiekosten voor het
MKB, waar op korte termijn mogelijk ook dergelijke statements moeten worden afgegeven?
Is het kabinet bereid om te kijken of de gehele keten van gebruikers samengebracht
kan worden op dit thema om snelheid te maken zoals de kwartiermakers vragen?
Er is nu geen gedetailleerde verplichting tot het opstellen van een verklaring omtrent
de levensvatbaarheid gericht op de middellange termijn, anders dan wat ik in het vorige
antwoord heb uiteengezet over de beginselen van het jaarrekeningrecht, noch wettelijk,
noch op grond van de Corporate Governance Code noch op grond van de verslaggevingsregels
(RJ 400 Bestuursverslag). In het kader van het terugbetalen van corona(belasting)schulden
speelt een dergelijke verklaring geen rol; de regels voor die terugbetaling zijn bepaald.
De accountancysector heeft zoals ik eerder aangaf al eerste stappen gezet, zoals verzocht
door de Kwartiermakers. Het is aan accountants, ondernemingen en gebruikers om gezamenlijk
te onderzoeken of zij kunnen komen tot een betekenisvolle, uitvoerbare en controleerbare
verklaring omtrent de levensvatbaarheid op middellange termijn.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kwartiermakers het kabinet adviseren om een
Commissie in te stellen die de noodzakelijke vernieuwing kan brengen in de huidige
vormgeving van het opleidingsstelsel en de verdeling van bevoegdheden daarin, met
een uiteindelijk aanpassing van de wet op het accountantsberoep. Zij zien daarin een
noodzaak om verandering in educatie te bewerkstelligen, ook met het oog op aantrekkelijkheid
van de opleiding en daarmee aantrekkelijkheid van het beroep. Dit lijkt deze leden
een belangrijk advies, omdat je juist via educatie aan het begin van verbetering in
de sector kunt staan. Hoe kijkt het kabinet aan tegen dit advies?
Met de kwartiermakers vind ik het belangrijk dat de accountantsopleidingen passen
bij de huidige eisen aan en verwachtingen van accountants. Dat de kwartiermakers hebben
geadviseerd na te denken over een «grondige herijking» van het stelsel van vakbekwaamheid
van accountants begrijp ik en vind ik belangrijk. Ik heb de kwartiermakers daarom
gevraagd hier opvolging aan te geven door het samenstellen van een expertgroep die
zich hier over zal buigen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
R.L. van den Bos, adjunct-griffier