Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Contouren regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (Kamerstuk 29023-383)
29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie
36 200
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 393
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 17 februari 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 16 december 2022
over de Contouren regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (Kamerstukken
29 023 en 36 200, nr. 383).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 december 2022 aan de Minister voor Klimaat en
Energie voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Inleiding
Op 16 december (Kamerstukken 29 023 en 36 200, nr. 383) en 17 januari (Kamerstukken 29 023 en 36 200, nr. 389) jl. is uw Kamer geïnformeerd over de (eerste) contouren en de subsidiebedragen van
de regeling tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen (TTB). Deze regeling zal voorzien in een tegemoetkoming voor de hoge energieprijzen van de
huishoudens in Nederland achter een blokaansluiting. Naar aanleiding van eerstgenoemde
brief heeft uw Kamer op 19 januari jl. een schriftelijk overleg gehouden. Met deze
brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
antwoord op de gestelde vragen en schets ik eveneens de nadere contouren van de regeling.
Ten behoeve van de leesbaarheid en overzichtelijkheid van deze brief, heb ik de antwoorden
en nadere contouren geclusterd per onderwerp.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Algemeen en proces
Sinds de laatste brief van 17 januari jl. is door de ministeries van Economische Zaken
en Klimaat en Financiën, alsmede door de Belastingdienst, met grote urgentie doorgewerkt
aan de regeling voor huishoudens met een blokaansluiting. Deze urgentie past ook bij
de signalen die ons vanuit de samenleving bereiken over de hoge energiekosten voor
huishoudens met een blokaansluiting.
Uw Kamer heeft mij in het kader van deze regeling een groot aantal vragen gesteld.
Voordat ik overga tot beantwoording van deze vragen, schets ik graag kort het spanningsveld
waarbinnen deze regeling wordt uitgewerkt, als achtergrond bij de gegeven antwoorden.
In de uitwerking van een gemiddelde regeling worden drie doelen parallel nagestreefd:
1) een zo snel mogelijke inwerkingtreding, en daarmee samenhangend een beperkte uitvoeringslast,
2) een zo goed mogelijk dekkende regeling voor verschillende situaties en 3) een zo
doelmatig mogelijke regeling, met controles op fraude en oneigenlijk gebruik. De urgentie
van het bieden van een tegemoetkoming aan huishoudens met blokaansluitingen, maakt
dat ik bij de uitwerking van de regeling soms keuzes moet maken die in het kader van
volledigheid of doelmatigheid niet optimaal zijn. Ik vraag uw Kamer om begrip hiervoor.
In mijn beantwoording heb ik gepoogd dit spanningsveld zo volledig mogelijk weer te
geven.
Proces
Inhoudelijk zijn de contouren van de regeling de afgelopen werken verder ingevuld,
zodat het kabinet met deze brief inzicht biedt in de gemaakte beleidskeuzes met betrekking
tot de regeling TTB. Deze worden momenteel vastgelegd in een regelingstekst. Helaas
zal de tekst nog niet gepubliceerd kunnen worden per medio februari, zoals eerder
toegezegd. Het kabinet heeft, onder andere naar aanleiding van een aantal werksessies
waarin de uitgangspunten van de regeling getest werden op verschillende situaties
van blokaansluitingen (zogenaamde botsproeven), geconstateerd dat meer tijd nodig was voor uitwerking en besluitvorming. Hierdoor
kon pas later gestart worden met de uitvoeringstoets van de Belastingdienst. Pas na
deze toets kan de regeling definitief gemaakt worden en gepubliceerd worden in de
Staatscourant. De nieuwe datum voor publicatie is voorzien in maart.
De latere publicatie van de regeling doet niet af aan het moment waarop de regeling
opengesteld kan worden. Het kabinet verwacht zo snel mogelijk na publicatie, naar
het er nu uitziet in april, de regeling open te kunnen stellen voor aanvragen. Om
spoedige openstelling mogelijk te maken is reeds begonnen met de bouw van een aanvraagportaal
en het inrichten van een uitvoeringsorganisatie. Eerdere openstelling van de regeling,
bijvoorbeeld voor alleen de aanvullende forfaitaire tegemoetkoming van € 380 voor
blokelektriciteit, zoals het lid Omtzigt voorstelt, is dus niet haalbaar omdat de
regeling, het aanvraagportaal en de uitvoeringsorganisatie nog niet klaar zijn.
Bevoorschotting
Vooruitlopend op openstelling van de regeling is met de brief van 17 januari jl. aan
belangenorganisaties van verhuurders en verenigingen van eigenaren (VvE’s) een handreiking
geboden aan deze organisaties met informatie over de verwachte hoogte van de subsidie,
opdat zij deze informatie nu reeds mee kunnen nemen in het vaststellen van de voorschotten.
Ik heb geconstateerd dat bij de leden van de SP-fractie enige onduidelijkheid bestaat
over de aard van deze brief. De brief is, in tegenstelling tot de suggestie van de
leden van de SP-fractie, niet de regeling zelf, maar een beleidsdocument met daarin
een indicatie van de voorziene hoogte van het subsidiebedrag. De regeling zelf zal
worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Deze brief is op nadrukkelijk verzoek van onder andere Aedes en de Woonbond opgesteld,
zodat verhuurders en VvE’s al in dit stadium rekening kunnen houden met de regeling
bij het vaststellen van de voorschotbedragen. Naar aanleiding van beide Kamerbrieven
heeft Aedes onder andere een webinar gehouden voor haar leden. Tijdens dit webinar
is naar voren gekomen dat op dat moment 20% van de corporaties reeds aan de slag was
gegaan met de informatie uit de brief. Andere corporaties beraadden zich hierop, hadden
hun servicekosten reeds bevroren of wachtten bijvoorbeeld af tot er op nadere elementen
als de ondergrenzen en de te hanteren verdeelsleutel duidelijkheid geboden zou worden.
Met onderhavige brief worden ook deze punten nader ingevuld. Door in het vaststellen
van de voorschotbedragen te anticiperen op de regeling kan op de korte termijn – en
reeds voor openstelling – lastenverlichting gerealiseerd worden bij huishoudens met
een blokaansluiting.
Overige algemene vragen
De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben mij gevraagd welke zorgen en
vragen er leven onder belangenverenigingen van verhuurders, VvE’s en huurders. In
het reguliere contact met deze organisaties worden wekelijks notities gedeeld over
zowel de inhoud als de uitvoering van de regeling. Ook heb ik deze organisaties betrokken
bij bovengenoemde botsproeven en bij een recente praktijkconsultatie over het aanvraagproces.
Over de vormgeving van dit proces voorzie ik de komende periode intensievere afstemming.
De vragen en zorgen vanuit genoemde partijen gaan over onder andere de contouren en
vereisten van het aanvraagproces, de eisen voor het verrekenen van de tegemoetkoming
met de energiekosten van huishoudens en de mate waarin de voorgestelde tarieven passend
zijn voor de doelgroep.
De leden van de SP-fractie vragen mij hoe ik met reacties van burgers en andere geïnteresseerde
partijen omga. Ik neem daar terdege kennis van en betrek deze bij de uitwerking en
implementatie van de TTB.
Het lid Omtzigt vraagt specifiek naar de stand van zaken rond laagdrempelige geschillenbeslechting
bij het prijsplafond. Ik heb hiervoor inmiddels een samenwerkingsovereenkomst getekend
met de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken, de Consumentenbond en
Energie-Nederland. Op dit moment wordt gezamenlijk gewerkt aan de laatste praktische
details voor de instelling van de Geschillencommissie Energie Prijsplafond. De inzet
is dat consumenten uiterlijk vanaf medio maart geschillen kunnen indienen bij deze
commissie. De behandelingsdatum zal vanaf 1 april 2023 zijn. De Geschillencommissie
Energie Prijsplafond is bedoeld voor consumenten met een kleinverbruikersaansluiting
en heeft als taak om, in het kader van het prijsplafond, geschillen over facturen
over het leveringsjaar 2023 tussen consumenten en energieleveranciers op te lossen.
De commissie zal dit doen door in een dergelijk geschil een bindend advies uit te
brengen of door een schikking te bevorderen. Geschillen worden behandeld door de onafhankelijke
Commissie bestaande uit een voorzitter (in het dagelijks leven rechter of vergelijkbaar)
en twee commissieleden. Zij worden benoemd op voordracht van de Consumentenbond en
Energie-Nederland en opereren binnen de Commissie zonder last of ruggenspraak. In
de reguliere voortgangsbrieven rond het prijsplafond zal ik de Kamer informeren over
de voortgang van de commissie.
Reikwijdte regeling
Blokaansluiting
Een deel van de vragen heeft betrekking op de reikwijdte van de regeling. Vooropgesteld:
het begrip blokaansluiting is geen officieel begrip en kent daarom geen officiële
definitie waarbij kan worden aangesloten. Over het algemeen geldt dat niet zozeer
de aansluiting in technische zin bepalend is voor de vraag of er sprake is van een
blokaansluiting,1 maar meer waaraan de aan de aansluiting geleverde of geproduceerde energie wordt
doorgeleid en door welke partij dat wordt gedaan. Dit gegeven is één van de elementen
die de TTB-regeling complex maakt.
In de regeling zal daarom afgebakend worden wat hieronder wordt verstaan en wordt
onderscheid gemaakt tussen een blokaansluiting voor elektriciteit en een blokaansluiting
voor warmte. Hieronder geef ik de kenmerken van beide soorten blokaansluitingen die
onder de reikwijdte van de TTB vallen.
1. Een blokaansluiting voor elektriciteit. Hierbij gaat het om een verbinding tussen
het elektriciteitsnet en een pand waarin of terrein waarop zich één of meerdere zelfstandige
of onzelfstandige wooneenheden bevinden die niet individueel op het elektriciteitsnet
zijn aangesloten. De bewoners hebben voor de wooneenheid dus niet afzonderlijk een
overeenkomst voor de levering van elektriciteit.
2. Een blokaansluiting voor warmte. Ook hier gaat het om een pand waarin of terrein waarop
zich één of meerdere zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden bevinden en bewoners
niet individueel een overeenkomst voor warmtelevering aan de wooneenheid afzonderlijk
hebben. Specifiek kan dit type aansluiting onderverdeeld worden in:
a. Warmtelevering waarbij warmte vanuit een warmtenet vanaf een centraal punt wordt doorgeleid
naar de wooneenheid of wooneenheden
b. Warmte die in het pand of op het terrein wordt geproduceerd door de verhuurder of
VvE en wordt doorgeleid naar de wooneenheid of wooneenheden. Warmteproductie op locatie
kan bijvoorbeeld op basis van gas met een cv-ketel, op basis van elektriciteit met
een warmtepomp, of op basis van biogrondstoffen of andere brandstoffen die geschikt
zijn om warmte te produceren.
Wooneenheden
De definitie van zelfstandige wooneenheden zal zien op zowel eenheden die in de basisregistratie
adressen en gebouwen (BAG) zijn geregistreerd met een woonfunctie, als eenheden die
zelfstandig zijn en permanent bewoond worden. Bij laatstgenoemde categorie kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan zelfstandige eenheden die in het BAG geregistreerd staan met een
andere functie, bijvoorbeeld recreatie, maar wel feitelijk permanent bewoond worden.
Een wooneenheid is zelfstandig als deze essentiële woonvoorzieningen, in elk geval
een keuken en toilet, bevat en niet deelt met andere wooneenheden.
Bij onzelfstandige eenheden gaat het om wooneenheden die niet zelfstandig zijn, omdat
die belangrijke voorzieningen delen met andere wooneenheden, en deel uitmaken van
een zelfstandige wooneenheid dat ofwel in de BAG geregistreerd staat met een woonfunctie,
ofwel feitelijk permanent bewoond wordt. Een onzelfstandige eenheid in de zin van
de regeling TTB kan enkel worden bewoond op basis van een huurovereenkomst.
De leden van de D66-fractie vragen in dit kader specifiek of zes studenten die een
huis delen en een gezin met zes samenwonende gezinsleden kwalificeren als blokaansluiting
en onder de regeling vallen. Het onderscheid tussen beide situaties zal zijn dat het
bewonen van een studentenkamer in de regel op basis van een huurovereenkomst zal plaatsvinden
en het bewonen van een slaapkamer in een gezinshuis niet. De slaapkamers in een studentenhuis
kwalificeren, ervan uitgaande dat deze op basis van een huurovereenkomst verhuurd
worden, daardoor als onzelfstandige wooneenheden. Bij slaapkamers in een gezinssituatie
zal hier geen sprake van zijn. Bij de uitvoering van de regeling kan op dit onderscheid
gecontroleerd worden door huurovereenkomsten op te vragen.
Overige eenheden en voorzieningen
Specifiek uitgesloten van de reikwijdte van de regeling worden die eenheden die geen
woonfunctie hebben en niet voor een woonfunctie ingezet worden. Hieronder vallen ook
gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen. Hoewel het kabinet zich terdege realiseert
dat gemeenschappelijke voorzieningen als bijvoorbeeld liften en hydroforen grote energiegebruikers
kunnen zijn, acht het kabinet een tegemoetkoming voor deze kosten niet uitvoerbaar
om twee redenen.
• Allereerst omdat dergelijke gemeenschappelijke voorzieningen voorkomen in alle meergezinswoningen
in Nederland, dus zowel panden waarin de wooneenheden individueel aangesloten zijn,
als de panden waarin wooneenheden achter een blokaansluiting zitten. Hier zou op twee
manieren mee omgegaan kunnen worden: ofwel door enkel subsidie te verstrekken voor
gemeenschappelijke voorzieningen in panden met wooneenheden achter een blokaansluiting,
ofwel door subsidie te verstrekken aan alle panden met gemeenschappelijke voorzieningen.
De eerste optie leidt tot rechtsongelijkheid – panden met wooneenheden achter een
blokaansluiting krijgen dan namelijk wel een subsidie voor hun gemeenschappelijke
voorzieningen en panden met wooneenheden met individuele aansluitingen niet. Onder
de Subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers 2023 (hierna:
de regeling voor het prijsplafond) wordt immers ook geen tegemoetkoming geboden voor
deze voorzieningen. De tweede optie leidt tot een onevenredige vergroting van de reikwijdte
van de regeling. De grotere omvang en de grotere variëteit aan situaties die bij deze
optie onder de TTB zouden moeten vallen, zouden de regeling ongeschikt maken voor
een snelle openstelling en adequate uitvoering.
• Aanvullend speelt mee dat gemeenschappelijke voorzieningen niet alleen ten dienste
staan van de wooneenheden in een pand, maar ook van eventueel aldaar gevestigde bedrijfseenheden.
Het subsidiëren van het energiegebruik van deze voorzieningen voor bedrijven zou mogelijk
als staatssteun kwalificeren. Hiervoor zou moeten worden onderzocht of de subsidie
verenigbaar is met de interne markt op basis van de Europese staatssteunregelgeving
of dat goedkeuring van de Europese Commissie nodig is. Dit zou vertraging opleveren
voor het kunnen openstellen van de regeling.
Alles overziend, heeft het kabinet besloten geen tegemoetkoming voor deze voorzieningen
op te nemen. Met bovenstaande uiteenzetting heb ik eveneens de vragen van de leden
van de fracties van de ChristenUnie, SGP en BBB over gemeenschappelijke voorzieningen
beantwoord.
Ondergrenzen
In de brief van 16 december heeft het kabinet aangekondigd de reikwijdte van de regeling
te willen beperken tot die blokaansluitingen die onvoldoende of geen voordeel genieten
onder het prijsplafond. Het kabinet zal dit doen middels ondergrenzen voor het aantal
wooneenheden achter de blokaansluiting. Blokaansluitingen met een aantal wooneenheden
onder deze ondergrenzen worden geacht voldoende voordeel te halen uit het prijsplafond.
De leden van de fracties van de PVV, GroenLinks en PvdA, alsmede het lid Omtzigt hebben
hier vragen over gesteld, die ik hieronder beantwoord.
Concreet worden deze grenzen voorzien:
• Blokaansluiting voor elektriciteit: subsidie vanaf 1 zelfstandige wooneenheid of 4
onzelfstandige wooneenheden;
• Blokaansluitingen voor warmte: subsidie vanaf 3 zelfstandige wooneenheden of 4 onzelfstandige
wooneenheden.
Op basis van de aangenomen verbruiksvolumes onder de TTB en de voorziene woningkarakteristieken
zullen aansluitingen tot de genoemde grenzen uitkunnen met het prijsplafond.2 In de regel is er tot en met 2 zelfstandige en 3 onzelfstandige wooneenheden sprake
van een kleinverbruiksaansluiting. Het kabinet is zich ervan bewust dat dit in uitzonderlijke
gevallen niet zo kan zijn, maar acht dit risico klein.3 Het kabinet heeft verschillende opties gewogen om dit risico verder te verkleinen,
waaronder het uitvragen of de aanvrager een klein- of grootverbruikersaansluiting
heeft en het geheel laten vervallen van de ondergrenzen, maar constateert dat deze
opties in termen van uitvoeringslast, uitvoeringssnelheid en doelmatigheid niet haalbaar
of te zwaar zijn voor het te verkleinen risico.
Voor blokelektriciteit wordt daarnaast een uitzondering gemaakt en een lagere ondergrens
voor zelfstandige wooneenheden vastgesteld met het oog op de forfaitaire optelling
van de twee maal € 190 uit november en december 2022. Een ondergrens van 3 zelfstandige
eenheden zou hier onbillijk zijn, omdat collectief aangesloten huishoudens dan een
significant lagere tegemoetkoming zouden ontvangen over november en december 2022
ten opzichte van huishoudens met een individuele aansluiting.
De leden van de VVD- en SGP-fracties vragen of ondernemers die boven hun winkel wonen
en winkels met een groepscontract binnen de regeling vallen. Voor ondernemers die
boven hun winkel wonen is de vraag leidend of het aantal wooneenheden de ondergrens
passeert. Bij blokelektriciteit zal hier altijd sprake van zijn. Bij blokverwarming
is dit het geval vanaf 3 zelfstandige wooneenheden. De TTB ziet voorts louter op een
tegemoetkoming voor eenheden waarvan de functie of het gebruik wonen betreft en niet
voor eenheden met enkel een bedrijfsfunctie of bedrijfsmatig gebruk.
Het lid Omtzigt vraagt naar twee specifieke situaties.
• Allereerst een situatie met een hoofdaansluiting in een gesplitste woning die aan
andere zelfstandige wooneenheden doorlevert via tussenmeters. Deze situatie valt onder
de regeling: het bestaan van tussenmeters doet niet af aan het kunnen zijn van een
blokaansluiting. Wel kan het zo zijn dat gesplitste woningen buiten de regeling vallen
indien zij niet voldoen aan de ondergrenzen per aansluiting.
• Ten tweede – de situatie van onderhuur: een eigenaar (bijvoorbeeld een hospita) verhuurt
bijvoorbeeld een of twee kamers in een zelf bewoond huis. Deze situatie kan onder
de regeling vallen wanneer er sprake is van verhuurovereenkomsten en bovengenoemde
ondergrenzen gehaald worden. Deze specifieke casus voldoet niet aan de ondergrens
van vier onzelfstandige wooneenheden, omdat het slechts om één of twee onzelfstandige
eenheden gaat.
Vaste contracten onder niveau prijsplafond
Naast aansluitingen die al voldoende voordeel ontvangen onder het prijsplafond, wil
het kabinet ook aansluitingen met een vast contract met een tarief dat het hele jaar
onder het prijsniveau van het prijsplafond zit, uitsluiten van de regeling. Aansluitingen
met dergelijke contracten ondervinden immers geen nadeel van de huidige hoge energieprijzen
en zouden ook niet gecompenseerd worden door middel van het prijsplafond. Met het
oog op de verrekening van de twee maal € 190 uit november en december 2022 bij blokelektriciteit,
zal deze uitsluitingsgrond- naar analogie van bovengenoeme ondergrenzen – niet gelden
voor blokelektriciteit. Ook voor warmteopwekking op locatie met andere brandstoffen
dan elektriciteit en aardgas zal deze eis niet gelden. Prijzen voor biogrondstoffen
of andere brandstoffen zijn immers niet vastgelegd in de prijsplafondregeling.
De leden van de VVD-fractie vragen in dit kader specifiek aandacht voor de handhaafbaarheid.
Op het subsidieaanvraagformulier zal onder andere expliciet worden uitgevraagd of
er geen sprake is van een vast contract met een tarief dat het hele jaar ligt onder
het prijsniveau van het prijsplafond. Het kabinet voorziet het meesturen van leveringsovereenkomsten
verplicht te stellen bij deze regeling – aan de hand van deze overeenkomsten kan gecontroleerd
worden of het aanvraagformulier naar waarheid is ingevuld.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het indicatieve getal van 700.000 huishoudens
achter een blokaansluiting en of met bovengenoemd onderscheid in blokaansluitingen
al deze situaties zijn afgedekt. Het kabinet verwacht met bovenstaande indeling het
merendeel van de verschijningsvormen van blokaansluitingen te dekken. Het hanteren
van ondergrenzen maakt echter dat bepaalde gevallen, zoals gesplitste woningen met
twee appartementen of kamergewijze verhuur van drie kamers, buiten de regeling geplaatst
worden. Dit wordt gerechtvaardigd doordat er bij deze lage aantallen gemiddeld gesproken
voldoende profijt is van de prijsplafondregeling waar kleine blokaansluitingen ook
onder vallen. Het kabinet is verder doorlopend in contact met de sector om zowel de
verschillende soorten als het aantal blokaansluitingen scherper in beeld te krijgen.
Over het aantal wooneenheden waarvoor uiteindelijk een aanvraag ingediend zal worden,
kan het kabinet op dit moment geen zinvolle schattingen maken omdat gedetailleerde
spreidingsdata over het aantal eenheden onder en boven de ondergrenzen ontbreekt.
Vorm en hoogte tegemoetkoming
Forfaitaire bedragen
Door de leden van meerdere fracties zijn vragen gesteld over het werken met forfaitaire
bedragen, de gevolgen daarvan en mogelijkheden om het risico van over- of ondercompensatie
te verkleinen.
De keuze van het kabinet te werken met forfaitaire bedragen is ingegeven door het
belang van een relatief eenvoudige en uitvoerbare regeling. Mede gelet op het grote
aantal verschillende vormen van blokaansluitingen bleek het niet mogelijk om een eenvoudige
en uitvoerbare regeling te ontwerpen waarmee de hoogte van de subsidie exact hierop
zou kunnen worden toegesneden en zeker niet op het nog grotere aantal verschillende
situaties van bewoners achter een blokaansluiting. In mijn brief van 16 december over
de contouren van de regeling heb ik aangegeven dat ik de hoogte van het forfaitaire
bedrag wel wil differentiëren op basis van de relevante energiedrager (elektriciteit
of warmte)4 en op basis van de verschillen in gemiddelde energieverbruiken tussen zelfstandige
en onzelfstandige wooneenheden.
Het uitgaan van gemiddelde indicatoren betekent dat de subsidie niet exact zal aansluiten
bij de situatie die voor een specifieke blokaansluiting geldt en ook niet bij de specifieke
situatie van de bewoners achter de blokaansluiting. Er zullen zich altijd situaties
voordoen waarbij het voor een specifieke individuele bewoner voordeliger zou zijn
geweest als hij onder het prijsplafond zou vallen, of juist andersom.
Hoogte subsidie
In de contourenbrief van 16 december is aangekondigd dat de forfaitaire bedragen voor
elektriciteit en warmte per wooneenheid halfjaarlijks worden vastgesteld op basis
van de formule:
• Forfaitair bedrag = gemiddeld energieverbruik x (gemiddelde energieprijs – relevante
plafondprijs5).
Het exacte bedrag per blokaansluiting zal bestaan uit het forfaitaire bedrag maal
het aantal tellende eenheden. Op deze drie elementen: gemiddelde energieprijs, gemiddeld
energieverbruik en telling eenheden wordt hieronder ingegaan.
Energieprijs
De gemiddelde energieprijs gebaseerd wordt op basis van de data die de energieleveranciers
aanleveren onder de prijsplafondregeling bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland
(RVO). In deze prijzen zijn de contracten die onder het prijsniveau van het prijsplafond
liggen en de dynamische contracten niet meegewogen. In tegenstelling tot mijn eerdere
inschatting blijkt er geen wettelijke grondslag nodig om deze prijsdata te extraheren
uit de aanvragen van energieleveranciers onder de prijsplafondregeling. De gemiddelde
energieprijs die volgt uit de aanvragen van alle leveranciers is namelijk niet herleidbaar
tot de individuele leveranciers en is daardoor geen privacy- of concurrentiegevoelige
informatie. Hiermee heb ik de betreffende vraag van het lid Omtzigt beantwoord.
Het kabinet heeft besloten de energieprijs tweemaal vast te stellen: voor de eerste
jaarhelft in januari, voor de tweede jaarhelft in juli. Hiermee beoogt het kabinet
de hoogte van de subsidie zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de gemiddelde voor
blokaansluitingen relevante ontwikkeling. Om al in dit stadium een redelijke mate
van zekerheid te bieden over de hoogte van het forfaitaire bedrag per zelfstandige
en onzelfstandige wooneenheid in het tweede halfjaar heb ik in de brief van 17 januari
meegedeeld dat het subsidiebedrag per eenheid energie6 in het tweede half jaar minimaal 50% zal zijn van het bedrag dat geldt voor het eerste
halfjaar.
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of het juist is om het forfaitaire bedrag
voor de tweede helft van het jaar te baseren op de in de zomermaanden geldende prijs
als deze prijs gedurende de tweede helft van het jaar ook weer kan stijgen. Allereerst
merk ik op dat dit effect zich ook, maar dan omgekeerd, kan voordoen in de eerste
helft van het jaar. Het is niet onrealistisch om aan te nemen dat de markttarieven
in april, mei en juni lager zullen zijn dan het tarief in januari. Het kabinet verwacht
dat dit effect gemitigeerd wordt door het eerste forfaitaire bedrag te baseren op
de energietarieven in januari en het tweede bedrag op de energietarieven in juli.
Daarnaast hanteert het kabinet voor het tweede tarief in juli een grens van maximaal
50% prijsdaling, waarmee het risico op ondercompensatie over het gehele jaar sterk
afneemt. De leden van de PVV-fractie, en ook het lid Omtzigt, vragen naar de beweegredenen
van het kabinet om deze ondergrens in te bouwen. Reden achter deze ondergrens is dat
het kabinet de wens heeft om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren bij
de huishoudens achter een blokaansluiting. Het is voor verhuurders en VvE’s alleen
mogelijk om op de korte termijn passende lastenverlichting door te voeren als er zekerheid
geboden is over de subsidiebedragen over het hele jaar. Dit speelt te meer omdat verhuurders
slechts eenmaal per jaar hun voorschotten naar boven mogen bijstellen. Zonder zekerheid
over de tweede jaarhelft zijn verhuurders hierdoor genoopt om uit te gaan van het
meest conservatieve scenario voor de tweede jaarhelft, namelijk geen subsidie, en
zouden de voorschotten slechts beperkt verlaagd worden op de korte termijn. Het kabinet
begrijpt dat dit besluit een risico op overcompensatie inhoudt, maar vindt dit risico
opwegen tegen het vooruitzicht van een te conservatieve bijstelling van de voorschotten.
Energieverbruik
In de brief van 16 december 2022 heeft het kabinet aangegeven welke verbruiksvolumes
worden aangenomen als basis voor de forfaitaire bedragen onder de TTB. Deze volumes
staan onveranderd vast voor het kabinet en laten zich in tabel 1 hieronder vinden.
Deze tabel bevat ook de forfaitaire bedragen voor de eerste jaarhelft, omdat voor
deze periode de energieprijzen reeds bekend zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen mij of ik de inschatting deel dat er grote verschillen
zijn in individuele verbruiksvolumes en dat een appartement met eigen warmtebron een
heel ander gemiddeld verbruik kan hebben dan een studentenhuis of woning met meerdere
appartementen achter één aansluiting? Ik erken dit punt volmondig en heb juist daarom
gepoogd om binnen de vier voorgenomen categorieën aansluitingen een zo passend mogelijk
verbruiksvolume vast te stellen met hulp van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) en Kences. Juist om deze reden kan ik ook niet meegaan in de suggestie van de
PVV-fractie om 12 x € 190 uit te keren aan deze doelgroep – een dergelijke benadering
zou geen rekening houden met de wezenlijke verschillen tussen het energieverbruik
van zelfstandige en onzelfstandige wooneenheden, en tussen wooneenheden met blokaansluiting
en wooneenheden zonder blokaansluiting. De observatie van de PVV-fractie dat de gehanteerde
parameters ertoe leiden dat een huishouden met blokaansluiting gemiddeld € 1.600 krijgt,
kan ik niet plaatsen omdat het subsidiebedrag voor de tweede jaarhelft nog niet vaststaat.
Het lid Omtzigt en de leden van de GroenLinks-, PvdA- en ChristenUnie-fracties vragen
of de verbruiksvolumes die gebruikt worden om het forfaitaire bedrag te berekenen,
opgehoogd kunnen worden. De gekozen volumes gaan uit van het gemiddelde energiegebruik
van huishoudens met een blokaansluiting zoals aangeleverd door het CBS. Door de verdeling
van de energieverbruiken is het zo dat 50 tot 60% van de huishoudens een verbruik
hebben dat gelijk of lager is dan het gemiddelde. Onder het prijsplafond wordt een
soortgelijke dekkingsgraad voorzien. Naar verwachting valt 50 tot 60% van de huishoudens
met hun volledige energieverbruik onder het prijsplafond.
De leden van de GroenLinks-, PvdA- en ChristenUnie-fracties vragen naar de verwachte
energiebesparing van 10% ten opzichte van het gemiddelde verbruik zoals aangeleverd
door het CBS. Bij het bepalen van de verbruiksvolumes voor de regeling tijdelijke
tegemoetkoming blokaansluitingen is – net als bij de prijsplafondregeling – uitgegaan
van een verwachte besparing van 10% ten opzichte van het gemiddelde verbruik. Die
10% besparing moet komen van gedragsveranderingen en kleine investeringen zoals het
niet verwarmen van (tijdelijk) ongebruikte ruimtes, verwarmen tot een lagere temperatuur,
installeren van tochtstrips, radiatorfolie et cetera. Deze maatregelen kunnen ook
genomen worden door bewoners van wooneenheden achter blokaansluitingen.
De fracties van de VVD, PvdA en GroenLinks vragen daarnaast hoe omgegaan wordt met
blokaansluitingen die niet meer zijn aangesloten op het aardgasnet. Dergelijke aansluitingen
zullen in de regel hun warmte op andere wijze betrekken, zoals bijvoorbeeld via een
warmte-en koudeopslag (WKO), gezamenlijke warmtepomp of biogrondstofketel. Al deze
varianten van collectieve warmteproductie zijn subsidiabel onder de regeling. Gevallen
waarbij elektriciteit naar individuele wooneenheden wordt doorgeleid om in deze eenheden
individueel via bijvoorbeeld een warmtepomp omgezet te worden in warmte zullen praktisch
nagenoeg niet voorkomen. Het inrichten van een aparte categorie hiervoor en/of het
ophogen van de volumes voor blokelektriciteit acht het kabinet daarom niet proportioneel.
De fracties van PvdA en GroenLinks vragen daarnaast hoe omgegaan wordt met uitzonderingssituaties,
bijvoorbeeld wanneer door het gebruik van zorgapparatuur meer energie verbruikt wordt.
Het kabinet ziet geen ruimte om dergelijke uitzonderingen mee te nemen in deze regeling
– de TTB is al gericht op een grote diversiteit aan blokaansluitingen, waardoor het
accommoderen van uitzonderingen nagenoeg niet mogelijk is. Mensen met een hoge zorgbehoefte
kunnen op verschillende manieren een vergoeding krijgen voor (hogere) energiekosten.
Zo zijn er mogelijkheden in de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de bijzondere
bijstand. Ook kunnen huishoudens sinds 7 februari 2023 een beroep doen op het Tijdelijk
Noodfonds Energie als zij aan de voorwaarden voldoen. Het fonds is gericht op lage
en middeninkomens die te maken krijgen met relatief hoge energiekosten. Daarbij is
het niet relevant wat de oorzaak van de hoge energienota is. Huishoudens kunnen tot
eind maart een aanvraag doen over de periode oktober 2022 – maart 2023.
Telling van het aantal wooneenheden
De totaal uit te keren subsidie aan de aanvrager zal afhangen van het aantal subsidiabele
wooneenheden. Zoals hierboven uiteengezet gaat het hierbij om zelfstandige en onzelfstandige
wooneenheden die zijn aangesloten op een blokaansluiting.
Het kabinet zal 1 april hiervoor als peildatum hanteren. Alle wooneenheden die voor
dit moment gesloopt worden of na dit moment worden opgeleverd zijn niet subsidiabel.
De keuze voor 1 april maakt het mogelijk tijdig een database aan te leggen ten behoeve
van de controle op het aantal wooneenheden. Het kabinet heeft overwogen om na 1 april
herijkingen toe te passen voor gesloopte en nieuw opgeleverde panden, maar ziet hier
met het oog op de uitvoeringslast van af.
Het recht op subsidie is afhankelijk van de vraag of de wooneenheid op 1 april geregistreerd
staat met een woonfunctie. Indien een registratie ontbreekt, dan is er alsnog recht
op subsidie als 1 april of 1 januari een persoon op dat adres in de Basisregistratie
Personen (BRP) stond ingeschreven.7
In de brief van 16 december 2022 heeft het kabinet aangegeven een zogenaamde n-1 regel
te overwegen om zo altijd voor één wooneenheid minder subsidie uit te keren, dan achter
de aansluiting aanwezig. Reden hierachter is dat het prijsplafond bij kleinverbruiksaansluitingen
voor ten minste één wooneenheid voordeel zal bieden. Doelmatige vormgeving van de
regeling zou vragen om dit voordeel in mindering te brengen op het subsidiebedrag
onder de TTB. De fracties van de PVV, ChristenUnie, SGP en het lid Omtzigt hebben
hier vragen over gesteld en onder meer aandacht gevraagd voor de onrechtvaardigheid
om de n-1 ook van toepassing te verklaren op grootverbruiksaansluitingen.
Het kabinet heeft onderzocht of het mogelijk is de n-1 alleen toe te passen bij kleinverbruiksaansluitingen,
maar concludeert dat het daarvoor mogelijk moet zijn om op toegankelijke en geautomatiseerde
wijze na te gaan of sprake is van kleinverbruiksaansluitingen en dat die informatie
op korte termijn ontbreekt. Het feit dat er verschillende soorten blokaansluitingen
bestaan speelt hierbij een rol. Ook is het vaststellen van een redelijke bovengrens
tot wanneer er in de regel sprake is van een kleinverbruiksaansluiting complex, zoals
ik hierboven heb onderstreept met betrekking tot de ondergrenzen. Dit overwegende,
heeft het kabinet besloten af te zien van het toepassen van een n-1 regel, omdat de
voordelen in termen van doelmatigheid niet opwegen tegen het risico op onterechte
ondercompensatie en tegen de verhoging van de uitvoeringslast. In plaats daarvan is
enkel gekozen voor redelijke ondergrenzen zoals hierboven toegelicht.
Aanvullende forfaitaire tegemoetkoming blokelektriciteit
Het kabinet heeft in de brief van 16 december 2022 aangekondigd dat zelfstandige wooneenheden
met een blokaansluiting voor elektriciteit een aanvullende forfaitaire tegemoetkoming
zullen ontvangen van € 380 ter compensatie voor het niet ontvangen van de twee maal
€ 190 in november en december 2022 zoals individueel aangesloten wooneenheden met
een kleinverbruiksaansluiting. Voor onzelfstandige eenheden met blokelektriciteit
heeft het kabinet aangekondigd een lagere tegemoetkoming te bieden. Deze zal vastgesteld
worden op € 160 per onzelfstandige wooneenheid.8 Hiermee geef ik antwoord op de vraag van de PVV-fractie op dit punt.
Uitvoeringskosten
Om de subsidieontvangers, in de meest voorkomende gevallen verhuurders of VvE’s, tegemoet
te komen in hun uitvoeringskosten, zal het kabinet een separaat bedrag toevoegen aan
de subsidie voor uitvoeringskosten. Deze hoeven niet verrekend te worden met de aangesloten
wooneenheden, maar zijn bedoeld voor de kosten gemaakt door de subsidieontvanger.
Het kabinet zal het exacte bedrag nog vaststellen en zal daarbij zo dicht mogelijk
in de buurt te blijven van de soortgelijke tegemoetkoming die energieleveranciers
ontvangen voor hun uitvoeringskosten onder de prijsplafondregeling.
Doelmatigheid
Algemeen is door meerdere fracties gevraagd naar de mogelijkheid tot een nacalculatie
na de subsidieperiode of een grotere differentiatie in het aantal calculatiemomenten
door bijvoorbeeld de subsidie niet per halfjaar, maar per kwartaal te berekenen. Het
kabinet is van mening dat de nadelen hiervan niet opwegen tegen de voordelen.
Concreet zijn er twee nadelen. Allereerst maakt nacalculatie de regeling gecompliceerder.
Nacalculatie vraagt meer handelingen van de uitvoeringsinstantie, omdat per geval
zou moeten worden berekend of het reeds uitgekeerde bedrag achteraf gecorrigeerd moet
worden op basis van de daadwerkelijke prijzen in 2023 en vervolgens in geval van een
tekort moet worden bijbetaald of in geval van een overschot moet worden teruggevorderd.
Hiervoor zal tevens meer communicatie nodig zijn tussen de uitvoeringsorganisatie
en de aanvrager. Daarnaast vraagt nacalculatie ook meer handelingen van de aanvrager
die een bijbetaling of terugvordering vervolgens achteraf moet verrekenen met de energiekosten
van bewoners. Door nacalculatie neemt de uitvoeringslast voor zowel de uitvoeringsorganisatie
als de aanvragers dus significant toe.
Ten tweede is nacalculatie in strijd met de wens om zekerheid te bieden, omdat het
gevolg daarvan kan zijn dat reeds uitbetaalde subsidiebedragen zouden moeten worden
teruggevorderd. Verhuurders en VvE’s zullen dit risico op terugvordering naar verwachting
verdisconteren in de voorschotbedragen voor energie die ze bij bewoners in rekening
brengen waardoor die voorschotbedragen hoger zullen worden vastgesteld en de lastenverlichting
op de korte termijn beperkt blijft. Dit laatstgenoemde nadeel, de extra onzekerheid
en de effecten daarvan op de bevoorschotting, geldt ook voor het vergroten van het
aantal calculatiemomenten en acht ik daarom onwenselijk.
De leden van de SGP-fractie vragen verder of er ook andere alternatieven zijn overwogen
dan de huidige keuze om het forfaitaire bedrag voor de tweede helft te baseren op
de dan geldende gemiddelde energieprijs. Bij het ontwerp van de regeling is, naast
bovengenoemde opties met nacalculatie en meerdere wegingsmomenten, ook overwogen om
het forfaitaire bedrag niet bij te stellen en voor het hele jaar te baseren op de
gemiddelde energieprijzen van januari 2023. Gelet op het risico dat het forfaitaire
bedrag dan behoorlijk kan gaan afwijken van de gemiddelde prijsontwikkeling is hier
niet voor gekozen.
De leden van de SP-fractie stellen dat er bij het ontwerp van de TTB in vergelijking
met de prijsplafondregeling met twee maten gemeten zou worden, omdat er bij de TTB
vooral ingegaan zou worden op het voorkomen van overcompensatie terwijl die urgentie
er bij de prijsplafondregeling niet zou zijn. Ik herken mij niet in deze suggestie.
Allereerst merk ik op dat in de prijsplafondregeling bepalingen zijn opgenomen waarmee
wordt voorkomen dat energiebedrijven hogere dan redelijke marges kunnen halen. Verder
heb ik hierboven juist aangegeven dat ik bij de TTB een zekere mate van risico op
overcompensatie accepteer. Het verschil met de prijsplafondregeling zit in het ontwerp
van de twee regelingen. De prijsplafondregeling biedt een bewoner tot de plafondgrens
zekerheid over de hoogte van de energieprijs waardoor de compensatie afhankelijk is
van het individuele energieverbruik. De TTB biedt een bewoner een forfaitair bedrag
gebaseerd op gemiddelde gegevens voor blokaansluitingen. Daardoor is de compensatie
niet afhankelijk van het individuele energieverbruik en kan die in individuele gevallen
meer of minder zijn op grond van het prijsplafond. Met dit laatste heb ik ook antwoord
gegeven op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie over het verschil tussen
de prijsplafondregeling met een vaste energieprijs voor huishoudens en de regeling
tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen met een vast subsidiebedrag.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties, de SGP-fractie en de BBB-fractie hebben
vragen gesteld over situaties waarbij eigenaren van een blokaansluiting energiecontracten
met vaste tarieven hebben in relatie tot de in de regeling voorziene aanpassing van
het forfaitaire bedrag in de tweede helft van het jaar. De leden van de GroenLinks-
en PvdA-fracties vroegen daarbij specifiek of ik bereid ben om maatregelen te treffen
voor corporaties met contracten met vaste energietarieven die bij de tweede betaling
van de subsidie nadeel zullen ondervinden als het forfaitaire bedrag in de tweede
helft lager wordt vastgesteld op basis van een mogelijke lagere gemiddelde energieprijs.
Bij de vormgeving van de regeling is gebleken dat het gecompliceerd, en daarmee zeer
moeilijk uitvoerbaar is, om rekening te houden met de vele verschillende soorten energiecontracten
en de daarin overeengekomen prijs. Ik zie dan ook geen mogelijkheden om in de regeling
rekening te houden met de in de vragen genoemde situatie. Ook dit vloeit voort uit
de keuze om te werken met forfaitaire bedragen die gebaseerd zijn op gemiddelden,
waarbij dus niet gekeken wordt naar het grote aantal verschillende kenmerken van individuele
situaties. Om de onzekerheid die een herijking van het forfaitaire bedrag in de tweede
helft van het jaar met zich meebrengt te verkleinen heb ik zoals hierboven reeds aangegeven
besloten om een ondergrens van 50% in te bouwen.
Tabel 1 – Overzicht volumes, prijzen en forfaitaire bedragen TTB 2023.
1. Volume Q1/2 per wooneenheid
2. Volume Q3/4 per wooneenheid
3. Prijsverschil (marktprijs – prijsplafond) Q1/2
4. Minimaal prijsverschil (marktprijs – prijsplafond) Q3/4
5. Eenmalige tegemoetkoming 2022 (nov/dec)
6. Forfaitair bedrag Q1/2
7. Minimale forfaitaire bedrag Q3/4
8. Forfaitair bedrag totaal (minimaal)
Zelfstandig
Gas + warmte
535 m3
374 m3
€ 1,47
€ 0,74
€ 0
€ 786,45
€ 276,76
€ 1.063,21
Elektriciteit
949 kWh
968 kWh
€ 0,37
€ 0,19
€ 380
€ 351,13
€ 183,92
€ 915,05
Niet-zelfstandig
Gas + warmte
224 m3
157 m3
€ 1,47
€ 0,74
€ 0
€ 329,28
€ 116,18
€ 445,46
Elektriciteit
399 kwh
407 kwh
€ 0,37
€ 0,19
€ 160.
€ 147,63
€ 77,33
€ 384,99
Uitvoering
Aanvrager
De subsidie kan worden aangevraagd door degene die de overeenkomst tot levering van
elektriciteit, gas of warmte voor de blokaansluiting heeft gesloten met een energieleverancier.
In de praktijk wordt dit de contracthouder genoemd. Onder een overeenkomst tot levering
van warmte wordt hierbij ook verstaan de levering van gas ten behoeve van een collectieve
cv-ketel of van elektriciteit voor een bijvoorbeeld een warmtekrachtkoppeling of collectieve
warmtepomp. Vaak is de contracthouder de verhuurder van een pand of de VvE, maar dit
kan bijvoorbeeld ook één van de bewoners van een woongroep of een studentenhuis zijn,
zoals het lid Omtzigt in zijn vraag benoemt. In dat voorbeeld kan die bewoner de subsidie
aanvragen en zal diegene vervolgens de subsidie moeten verrekenen met de energiekosten
van de andere bewoners.
Als het warmtelevering betreft waarbij geen sprake is van een leveringsovereenkomst
met een externe warmte-, gas- of elektriciteitsleverancier, zoals in het geval van
bijvoorbeeld een propaan- of biogrondstofketel die wordt bedreven door een verhuurder
of VvE die warmte levert aan zijn eigen huurders respectievelijk leden, dan kan de
subsidie worden aangevraagd door die verhuurder of VvE.
Er is gekozen voor een aanvrager die in direct verband met de elektriciteits-, gas-
of warmtelevering staat, zodat in elke situatie van een blokaansluiting slechts één
persoon kwalificeert als aanvrager. Er is immers per aansluiting maar één leveringsovereenkomst
met een energieleverancier. Dit schept duidelijkheid en voorkomt eventuele dubbele
aanvragen voor dezelfde aansluiting. Die persoon is in de regel ook degene die de
energiekosten aan de leverancier betaalt en de energiekosten in rekening brengt bij
bewoners. Daardoor is die persoon geschikt om de subsidie te ontvangen en te verrekenen
met de kosten van bewoners. Omdat het voor het grootste deel zal gaan om contracthouders,
is het voordeel daarnaast dat die persoon te verifiëren is aan de hand van het energiecontract.
Om bovenstaande redenen is het niet mogelijk dat iemand die niet op het energiecontract
staat of bij gebrek aan een overeenkomst iemand die niet verantwoordelijk is voor
de productie en doorgeleiding van warmte, de subsidie aanvraagt, zoals de leden van
D66 voorstellen in hun vraag.
Aanvraagproces
Momenteel werkt de Belastingdienst met grote spoed aan het bouwen van een aanvraagformulier
en het inrichten van een uitvoeringsorganisatie. De exacte karakteristieken van het
aanvraagproces, zoals de specificaties van de aanvraag, de stukken die moeten worden
meegestuurd en de behandel- en verwerkingstermijnen worden nog verder uitgewerkt,
maar de contouren zijn aangegeven. In contact met verschillende belangenverenigingen
is expliciet aandacht gevraagd voor de uitvoeringslast, in het bijzonder bij partijen
met grote aantallen panden in beheer of eigendom die verwachten hierdoor een groot
aantal aanvragen te moeten gaan doen, zoals woningbouwcorporaties. Het kabinet beziet
specifiek of en hoe in het aanvraagproces van dergelijke partijen de uitvoeringslast voor zowel aanvrager
als de uitvoeringsorganisatie beperkt zou kunnen worden.
Handhaafbaarheid verrekening van de subsidie
Veel fracties hebben vragen gesteld over hoe zeker gesteld kan worden dat de aanvraag-gerechtigde
partij, oftewel de contracthouder, van een blokaansluiting een aanvraag gaat doen
en vervolgens het subsidiegeld daadwerkelijk conform de voorgeschreven subsidiabele
activiteit verrekent met de energiekosten van de huishoudens achter de blokaansluiting.
Met onderstaande uiteenzetting bied ik antwoord op de vragen van de leden van de fracties
van VVD, PVV, D66, CDA, GroenLinks, PvdA, BBB en het lid Omtzigt.
Communicatie
Vanuit het kabinet is er intensief contact met de belangenvertegenwoordigers van woningbouwcorporaties,
verhuurders en VvE’s. Door deze vertegenwoordigers wordt een nadrukkelijke wens uitgesproken
om zo snel mogelijk lastenverlichting te realiseren bij huurders en eigenaren achter
een blokaansluiting. Alleen al de woningbouwcorporaties zijn in dit opzicht goed voor
ca. 240.000 huishoudens achter een blokaansluiting.
Voor partijen die minder dicht betrokken zijn bij het beleidsproces leidend tot de
TTB, alsmede voor de huurders en eigenaren die door deze partijen vertegenwoordigd
worden, werkt het kabinet verder aan een informatiecampagne om zowel verhuurders en
VvE’s, als huurders en eigenaren te wijzen op de subsidiemogelijkheden voor blokaansluitingen.
Deze campagne wordt nu voorbereid en start na publicatie van de regeling. Ook wordt
nu al informatie gedeeld over de voortgang van de regeling op rijksoverheid.nl.
Verplichte verrekening en verdeelsleutel
In de regeling zal als voorwaarde voor de subsidieverlening worden opgenomen dat de
ontvanger – de verhuurder of de vereniging van eigenaren – de ontvangen subsidie doorberekent
aan de bewoners via een verlaging van de in rekening gebrachte of te brengen energiekosten
(servicekosten).
Tevens zal worden voorgeschreven dat voor dit in mindering brengen van de subsidie
op de betalingsverplichtingen van de bewoners wordt aangesloten bij de periodiciteit
en de reguliere wijze van verdeling van de energiekosten over de bewoners. In het
algemeen zal dit erop neerkomen dat de ontvangen subsidie in mindering wordt gebracht
op – het bewonersdeel van – de totale energiekosten van de verhuurder of vereniging
van eigenaren, waarna het aldus verlaagde bedrag op reguliere wijze aan de eigenaren
of bewoners in rekening wordt gebracht.
De praktische consequentie van deze voorgeschreven wijze van verdelen is dat wooneenheden
individueel in de regel niet het exacte bedrag zullen ontvangen dat per wooneenheid
wordt overgemaakt aan de subsidieontvanger, maar een bedrag dat naar aanleiding van
de bestaande verdeelsleutel binnen een pand hoger of lager uit kan vallen. Deze verdeelsleutel
staat al vast binnen een pand en kan rekening houden met aspecten die van effect zijn
op het energieverbruik van deze woonheid, zoals de vloeroppervlakte. Wanneer huurders
en eigenaren in een VvE het niet eens zijn met deze verdeelsleutel, en de redelijkheid
daarvan, dan kunnen zij naar de huurcommissie of rechter stappen om verlaging van
de servicekosten te verzoeken. Juist de samenhang met deze juridische toetsing, maakt
dat het kabinet kiest voor deze verrekenmethode. Aansluiting bij bestaande verdeelsleutels
draagt eraan bij de bewoners van individuele wooneenheden via bestaande rechtswegen
servicekostenverlaging kunnen afdwingen, zowel in situaties waarin de subsidie niet
is aangevraagd, als in situaties waarin de subsidie niet volledig is verekend. Hieronder
wordt nader op dit punt ingegaan.
Het kabinet zal verrekening volgens bestaande verdeelsleutels voorschrijven voor zowel
de tegemoetkoming voor de hoge energiekosten in 2023 als de forfaitaire ophoging van
dit tarief voor blokelektriciteit naar aanleiding van de gemiste twee maal € 190 in
november en december 2022. Dit bedrag zal dus door de subsidieontvanger verrekend
moeten worden met servicekosten in 2023. Het lid Omtzigt heeft in dit kader een vraag
gesteld over hoe het kabinet om wil gaan met bewoners die na november of december
afgelopen jaar verhuisd zijn. Uit voorgaand besluit volgt dat in dergelijke situaties
de nieuwe bewoners de aanvullende forfaitaire tegemoetkoming over hun servicekosten
verrekend krijgen. Naast bovengenoemde argumenten over aansluiting bij bestaande redelijke
verdeelsleutels en de wens om deze tegemoetkoming zoveel mogelijk toetsbaar te maken
via bestaande rechtsinstanties, speelt bij de omgang met verhuizingen bij de twee
maal € 190 nog één aanvullend argument mee: in het bijzonder voor verenigingen van
eigenaren vervalt de rechtsrelatie tussen VvE en voormalige eigenaren zo snel het
apartementsrecht wordt overgedragen. Dit is ook het moment waarop verrekening van
alle kosten plaatsvindt. Het opsporen van voormalige eigenaren, alsmede het overboeken
van gelden aan deze eigenaren is voor VvE’s zowel praktisch als juridisch complex.
Waarborgen in de relatie tussen subsidieverstrekker en aanvrager
De subsidieverstrekker zal na het ontvangen van een subsidieaanvraag een besluit nemen
op deze aanvraag in de vorm van een beschikking tot subsidieverlening of afwijzing
van de aanvraag. Wanneer de aanvrager zich niet kan vinden in dit besluit, dan kan
hij bezwaar en beroep aantekenen. Hierop is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
toepassing. In de beschikking zal informatie worden opgenomen over de mogelijkheid
tot bezwaar en beroep.
Omgekeerd zal de subsidieverstrekker toezicht houden op de uitvoering van de subsidiabele
activiteit. Dergelijke controle is nodig om te voorkomen dat aanvragers de subsidie
zelf houden en er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun. In het algemeen geldt
namelijk dat staatssteun verboden is tenzij deze verenigbaar met de Europese interne
markt is op grond van Europese regelgeving of een goedkeuringsbesluit van de Europese
Commissie. Van beide zal voor de TTB geen sprake zijn. De controle zal uitgevoerd
worden via beproefde controlemechanismen. Het kabinet is nog bezig met het inrichten
van het definitieve nacontroleregime, maar zal ten minste het bijhouden van een sluitende
administratie verplicht stellen. Het opvragen van deze administratie, alsmede bewijs
in de vorm van een accountantsverklaring, behoren tot de instrumenten die het kabinet
beziet.
Waarborgen in de relatie tussen aanvrager en huishoudens
Voor de doorberekening van energiekosten gelden – in huursituaties – de reguliere
voorschriften uit het huurrecht. Kortgezegd komen deze erop neer dat de reële kosten
op redelijke wijze worden doorberekend. Als een huurder het niet eens is met de in
rekening gebrachte servicekosten, kan deze naar de huurcommissie als er geen sprake
is van een geliberaliseerde huurprijs. De huurcommissie heeft de bevoegdheid om servicekosten
naar redelijkheid vast te stellen. De huurder zal hierbij ook de wijze waarop de verhuurder
met de subsidie is omgegaan aan de orde kunnen stellen omdat dit direct van invloed
is op de uiteindelijk in rekening gebrachte energiekosten. De huurcommissie zal dit
dan op basis van de onderbouwing door de verhuurder en de voorschriften uit de subsidieregeling
kunnen meenemen bij de toets van de in rekening gebrachte servicekosten bij de individuele
huurder. De bevoegdheid van de huurcommissie om de servicekosten «naar redelijkheid»
vast te stellen ziet daarbij ook op de situatie waarin de kosten door toedoen van
de verhuurder onnodig hoog zijn. De huurcommissie heeft dus de bevoegdheid de servicekosten
lager vast te stellen als de verhuurder de ontvangen subsidie ten onrechte niet heeft
doorberekend of, in voorkomende gevallen, als deze nagelaten heeft de subsidie aan
te vragen.
Het voorgaande geldt ook als er sprake is van een geliberaliseerde huurprijs, met
dien verstande dat de huurder zich dan tot de (kanton)rechter kan wenden bij een geschil
met de verhuurder over de servicekosten.
Bij een aanvraag door een VvE geldt dat elke eigenaar lid is van, en daarmee direct
betrokken is bij, deze vereniging en de financiële belangen daarvan. Het is daarbij
primair aan de VvE om – met inachtneming van de verhouding met de eigenaren en de
gestelde voorwaarden over de doorberekening – op een passende wijze uitvoering te
geven aan de subsidieregeling (binnen het bredere kader van het in rekening brengen
van servicekosten). Mocht toch een geschil over een besluit van de VvE ontstaan, dan
kan een lid dit aan de (civiele) rechter voorleggen.
Om huurders en individuele eigenaren te ondersteunen in de uitoefening van deze rechten,
onderzoek ik of het mogelijk is een openbaar subsidieregister in te richten dat toont
voor welke blokaansluitingen reeds subsidie is verstrekt.
Budget
Het volledige budgettaire beslag van de regeling is nog lastig te ramen vanwege het
feit dat de regeling nog niet volledig is uitgewerkt. Echter, op basis van de huidige
uitgangspunten is de verwachting dat de kosten van deze regeling tussen de € 700 miljoen
en € 1 miljard liggen. De uiteindelijke kosten van deze regeling zijn afhankelijk
van het verloop van de energieprijs door het jaar heen. Bij voorjaarsnota zal het
kabinet – zoals aangekondigd bij de miljoenennota voor 2023 – deze kosten in de dekkingsopgave
van het reguliere prijsplafond meenemen. De subsidieregeling valt onder de begroting
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en budgettair lopen de uitgaven
mee in de reservering voor het reguliere prijsplafond.
Vervolg
De contouren uit deze brief zullen de komende weken vastgelegd worden in de definitieve
regelingstekst, en parallel beoordeeld worden in de uitvoeringstoets van de Belastingdienst.
Met inachtneming van de uitkomsten uit deze toets, zal de regeling zo spoedig mogelijk
daarna worden gepubliceerd in de Staatscourant. Tegelijk met deze publicatie zal ik
uw Kamer per brief informeren over de definitieve inhoud van de regeling en de uitkomsten
van de uitvoeringstoets.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier