Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de zomerbrief Maatwerk (Kamerstuk 29826-148)
2022D38780 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
                  aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over Zomerbrief Maatwerk
                  (Kamerstuk 29 826, nr. 148).
               
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
11
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige stuk. Deze leden
                  zijn blij dat de Minister hard werkt aan het verder uitwerken van de maatwerkafspraken.
                  Zij vinden het belangrijk dat de industrie in Nederland verduurzaamt. Hiermee brengen
                  we onze ambitieuze klimaatdoelen dichterbij en versterken we het verdienvermogen van
                  Nederland. De maatwerkafspraken leveren een belangrijke bijdrage aan het versnellen
                  van de verduurzaming van de Nederlandse industrie. Bovendien kunnen de maatwerkafspraken
                  tevens ook de verduurzaming van andere sectoren versnellen. Volgens de leden van de
                  VVD-fractie reden temeer om de maatwerkafspraken zo snel als mogelijk af te ronden.
                  Over de snelheid en het opstellen van de maatwerkafspraken hebben deze leden nog enkele
                  vragen.
               
De leden van de VVD-fractie onderstrepen dat de uitwerking van de twintig maatwerkafspraken
                  met de grootste uitstoters het belangrijkste nieuwe instrument zal zijn om onze industrie
                  te verduurzamen. Eerder was het voorstel om eind twintig23 alle Joint Letters of Intent
                  af te hebben. De leden van de VVD-fractie hebben destijds al aangegeven dat dit veel
                  te laat is. Deelt de Minister deze opvatting? Nadat de Joint Letters of Intent zijn
                  afgerond, moeten de afspraken nog worden beoordeeld en uitgewerkt. Deelt de Minister
                  de inschatting dat er met deze tijdslijn op zijn vroegst in twintig25 zal worden gestart
                  met de uitvoering van de afspraken? De brief van de Minister gaat niet in op dit onderdeel
                  van het tijdspad. Kan de Minister daarom in haar beantwoording dit onderdeel van het
                  tijdspad toelichten en daarbij aangegeven wanneer zij verwacht dat de afspraken uiteindelijk
                  in werking zullen treden? Kan de Minister tevens een appreciatie van het tijdspad
                  geven, daarbij in het achterhoofd houdend dat dit het belangrijkste en meest impactvolle
                  instrument is om onze industrie te verduurzamen?
               
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Minister zo pragmatisch mogelijk
                  te werk moet gaan wat betreft de maatwerkafspraken. Hierbij zien deze leden dat de
                  maatwerkafspraken mogelijk sneller in werking kunnen treden als eerst de afspraken
                  rondom CO2-uitstoot worden uitgewerkt. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister bereid
                  om eerst de afspraken rondom CO2-uitstoot uit te werken en daarna aan de slag te gaan met de andere afspraken?
               
De leden van de VVD-fractie willen dat alle industrie in Nederland de kans krijgt
                  om te verduurzamen. Hiervoor zijn de stok en de wortel nodig. Het is de taak van de
                  overheid om ervoor te zorgen dat alle randvoorwaarden voor verduurzaming tijdig aanwezig
                  zijn. Andersom mag van het bedrijfsleven worden verwacht dat zij ambitieus en hard
                  te werk gaan om te verduurzamen. De leden van de VVD-fractie vinden de stok in de
                  vorm van een marginale CO2-heffing passend. Hoe apprecieert de Minister dit? De leden van de VVD-fractie willen
                  daarbij voorstellen gebruik te maken van een hardheidsclausule. Als de overheid haar
                  deel van de afspraken nakomt, maar de bedrijven doen dit niet, dan zal de heffing
                  in werking treden. Maar als de overheid haar deel van de afspraken niet nakomt, waardoor
                  het voor de bedrijven ook niet mogelijk is om hun deel uit te voeren, zal de heffing
                  niet in werking treden. Kan de Minister zich vinden in dit voorstel? Kan de Minister
                  haar antwoord toelichten? Welke andere instrumenten kan de Minister daarnaast gebruiken
                  om de wederkerigheid te borgen?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de medeoverheden betrokken zijn bij de voorbereiding
                  en uitwerking van de maatwerkafspraken. Kan de Minister deze betrokkenheid verder
                  verduidelijken? Om welke medeoverheden gaat het precies? Zijn ook de omgevingsdiensten
                  betrokken? Kan er vertraging in het proces optreden door de betrokkenheid van medeoverheden?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Rijk zich inspant om, in samenwerking met
                  de medeoverheden en netbeheerders, de projecten in het kader van het Meerjarenprogramma
                  Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) op tijd te realiseren. Kan de Minister aangeven
                  of er al wordt gewerkt aan een versnelling om te voorkomen dat het proces van de maatwerkafspraken
                  niet wordt vertraagd?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet is uitgesloten dat in een latere fase
                  de maatwerkaanpak ook op andere bedrijven kan worden toegepast. Kan de Minister aangeven
                  om welke hoeveelheid bedrijven dit eventueel kan gaan? Worden hiermee ook bedrijven
                  in de keten van de top twintig grootste industriële uitstoters bedoeld? Op welke termijn
                  zullen ook andere bedrijven worden ondersteund om hun verduurzamingsopgave te realiseren?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden
                  markeren de cruciale rol die deze grootste uitstoters en tevens energie-intensieve
                  bedrijven spelen in het behalen van de klimaatdoelen en het stoppen met het gebruik
                  van fossiele brand- en grondstoffen. Zij wijzen daarbij op de oproep van het College
                  van Rijksadviseurs, waarin de regering wordt opgeroepen om te komen met een nieuwe
                  economische hoofdinfrastructuur waarbinnen nagedacht moet worden over de rol van deze
                  bedrijven. Voorts constateren zij dat besluitvorming over het voortbestaan, de locatie
                  en de energievraag van deze bedrijven een randvoorwaarde is voor de grote investeringen
                  die Nederland moet doen in de toekomstige energie-infrastructuur. Het voorgaande in
                  overweging nemend zijn deze leden bijzonder kritisch over de snelheid en ambitie van
                  de Minister op dit dossier. Zij hebben dan ook verschillende vragen.
               
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de energiecrisis aantoont dat in de
                  hoeveelheid energie-intensieve industrie in Nederland niet toekomstbestendig is. In
                  Nederland is ruimte schaars en de druk op natuur en milieu hoog. Nederland kent vanwege
                  historisch-economische redenen (toegang tot goedkoop gas als gevolg van het Groningenveld)
                  een disproportioneel hoog aantal energie-intensieve industriële bedrijven. Gezien
                  de verantwoordelijkheid van Nederland om de uitstoot van CO2 terug te dringen en zo de klimaatdoelen te halen is de vraag of dit houdbaar is.
                  De energiecrisis versnelt de roep om een antwoord op deze vraag en vraagt om visie
                  op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland. Deze visie zou ook
                  oog moeten hebben voor de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van buitenlandse
                  fossiele grondstoffen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister uitgebreid te
                  reflecteren op deze opvatting.
               
De leden van de D66-fractie constateren dat de energiecrisis nu en de komende jaren
                  waarschijnlijk grote problemen met zich meebrengt voor de industrie in termen van
                  rentabiliteit en beschikbaarheid van grondstoffen. Hoeveel van de bedrijven waarmee
                  gesproken wordt over de maatwerkafspraken hebben hun productie al verminderd als gevolg
                  van energiebesparende afspraken met de overheid of omdat productie niet langer rendabel
                  is? Betreffende die bedrijven waar dit reeds het geval is, zoals bijvoorbeeld Aldel
                  in Groningen of Nyrstar in Noord-Brabant vragen de leden van de D66-fractie of de
                  Minister dit een houdbare situatie vindt en voor hoe lang. Verwacht zij dat deze bedrijven
                  steun van de overheid nodig hebben? Is de Minister daar dan toe bereid? Deelt de Minister
                  de opvatting van de leden van de D66-fractie dat dergelijke steun in eerste instantie
                  gefinancierd kan worden uit reserves van de bedrijven zelf en daarna, en onder strenge
                  voorwaarden rond verduurzaming, uit de financiële middelen van de maatwerkafspraken?
                  In hoeverre verwacht zij dat de aanstaande boycot van de Europese Unie op Russische
                  olie hier een versterkende rol in gaat spelen?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat de meeste bedrijven voor 2030 nog een zogenaamd
                  turnaround-moment hebben. Om hoeveel bedrijven gaat het hier? Voor hoeveel van de
                  beoogde bedrijven waarmee de overheid maatwerkafspraken beoogt te maken is dit niet
                  geval? Wat betekent dit volgens de Minister voor het behalen van de 60 procent CO2-reductie in 2030? Brengt de Minister in kaart welke nieuwe (buitenlandse) afhankelijkheden
                  ontstaan als gevolg van de transitie van deze bedrijven naar bijvoorbeeld kritieke
                  mineralen en andere schaarse grondstoffen?
               
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie goedkeuring
                  heeft verleend aan de subsidieregeling Indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS).
                  Is de Minister voornemens dit instrument in 2023 in te zetten? Heeft zij hiervoor
                  ruimte op haar begroting? Hoeveel van de twintig bedrijven waarmee de Minister in
                  gesprek is in het kader van de maatwerkafspraken staan op de lijst van 62 bedrijven
                  die in aanmerking komen voor deze subsidieregeling? Kan de Minister ingaan op welke
                  Europese lidstaten gebruik maken van de regeling, waarmee wordt gedoeld op het beschikbaar
                  stellen van financiële middelen?
               
De leden van de D66-fractie vragen de Minister verder uit te wijden over randvoorwaardelijke
                  criteria, zoals de beschreven CO2-reductie in de keten, die zij voornemens is te stellen. Werkt zij bijvoorbeeld aan
                  een afwegingskader voor (verplichte) voorwaarden rond circulariteit en een afbouwpad
                  voor het gebruik van fossiele brandstoffen? Is zij, in die gevallen waar een industrie
                  over moet gaan op elektrische bedrijfsprocessen, bereid om afspraken op te nemen over
                  flexibele productieprocessen (produceren op momenten dat er veel groene stroom wordt
                  opgewekt) om zo bij te dragen aan optimalisatie van het elektriciteitsnet?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister wijst op de noodzaak van wederkerigheid
                  en de noodzakelijke acties van (mede-)overheden. Zij noemt in dit kader bijvoorbeeld
                  infrastructuur en energieaanbod. In de brief schrijft de Minister dat het aanbod van
                  bijvoorbeeld elektriciteit en de energie-infrastructuur verzekerd moet zijn. Deze
                  leden constateren echter dat onder meer de netbeheerders in Nederland in afwachting
                  zijn van besluitvorming rond de grote industriële clusters in Nederland voor het aanleggen
                  voor van deze infrastructuur. Hoe gaat de Minister deze kip-eidiscussie oplossen?
                  Erkent zij dat, zoals de netbeheerders in het rapport «Alles uit de kast» stellen,
                  de CO2-reductiedoelen mogelijk onhaalbaar zijn bij het uitblijven van meer ambitie en snelheid
                  in de onder andere de maatwerkafspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat zij
                  doen om dit proces te versnellen? Op wat voor termijn kan de Minister de netbeheerders
                  helderheid geven, al dan niet op het niveau van de Cluster Energie Strategieën (CES),
                  over de benodigde (infrastructurele) energiebehoefte? Kan de Minister ingaan op de
                  mogelijkheden die RepowerEU biedt om vergunningverlening te versnellen? Ligt de Minister
                  op schema om de door haar genoemde doelen van 10 tot 15 Expressions of Interest en
                  twee tot vijf concept Joint Letters of Intent voor het einde van dit jaar te behalen?
               
De leden van de D66-fractie menen uit de brief van de Minister op te maken dat zij
                  niet actief het gesprek aangaat met de twintig grootste uitstoters, maar hen een open
                  uitnodiging doet om zelf het initiatief te nemen om in gesprek te gaan over maatwerk.
                  Deze leden hebben vraagtekens bij deze aanpak. Zij zijn van mening dat een afwachtende
                  aanpak alleen werkt als er sprake is van normering. Is de Minister bereid om actief
                  het gesprek aan te gaan met deze bedrijven en daarin helder haar verwachtingen en
                  doelen op tafel te leggen?
               
De leden van de D66-fractie vragen ook wanneer de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten
                  Industrie (NIKI) ter behandeling aan de Kamer wordt aangeboden.
               
De leden van de D66-fractie lezen over de intensieve gesprekken die het ministerie
                  voert met Tata Steel Nederland (TSN). Deze leden vragen wanneer de Minister verwacht
                  meer helderheid te kunnen geven over de benodigde investeringen en tijdslijnen? Verwacht
                  de Minister inderdaad dat de zogenoemde detailleringsstap nog dit jaar binnenkomt?
                  Welke stappen onderneemt zij indien vertraging optreedt in het proces, wat in essentie
                  betekent dat geen sprake is van CO2-reductie rond 2030?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben
                  daarover enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie zien in de maatwerkafspraken een goed instrument om de
                  verduurzaming van de Nederlandse industrie te versnellen en bedrijven waar nodig daarbij
                  te ondersteunen door als overheid onder andere te zorgen voor de benodigde infrastructuur
                  voor het transport van onder andere elektriciteit, waterstof en CO2. Het is voor bedrijven die willen investeren in verduurzaming belangrijk dat er tijdig
                  duidelijkheid is over de beschikbaarheid van deze infrastructuur.
               
Voor de leden van de CDA-fractie is wederkerigheid een van de belangrijkste voorwaarden
                  voor het maken van maatwerkafspraken. Wanneer de overheid zorgt voor onder andere
                  de benodigde infrastructuur mag van bedrijven een stevig commitment worden verwacht
                  qua verduurzaming. Deze leden zien deze wederkerigheid ook terug in de brief van de
                  Minister, bijvoorbeeld daar waar zij aangeeft dat de mate van inspanning van de overheid
                  mede afhankelijk zal zijn van de inspanning die een bedrijf doet aan onder andere
                  extra CO2-reductie. De leden van de CDA-fractie merken hierbij echter wel op dat er in de tweede
                  bijlage van de brief wel enige onduidelijkheid ontstaat over de wederkerigheid van
                  de afspraken. Zo lezen zij dat bedrijven zich moeten committeren aan een plan met
                  bindende afspraken voor CO2-reductie in zowel scope 1, 2 en 3, terwijl de overheid zich inspant om ervoor te
                  zorgen dat de benodigde infrastructuur tijdig beschikbaar is. De leden van de CDA-fractie
                  vragen de Minister wat de consequenties zijn voor een bedrijf waarmee een maatwerkafspraak
                  gemaakt is als zij, doordat de infrastructuur die nodig is om de bindende afspraken
                  waaraan zij zich committeren ondanks de inspanning van de overheid niet tijdig wordt
                  gerealiseerd, de afgesproken CO2-reductie niet halen. In hoeverre en op welke wijze zal een bedrijf in een dergelijke
                  situatie worden afgerekend op het niet halen van de doelen? Kan de Minister tevens
                  aangeven in hoeverre hier daadwerkelijk sprake zal zijn van een wederzijds commitment?
               
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister stelt dat de financiële ondersteuning
                  voor de maatwerkafspraken zoveel mogelijk zal plaatsvinden via generieke ondersteuningsinstrumenten
                  zoals de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++), de Demonstratie Energie- en
                  Klimaatinnovatie (DEI+) en Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI). De keuze
                  voor maatwerk met generieke instrumenten komt op deze leden als enigszins paradoxaal
                  over. Zij vragen de Minister om toe te lichten hoe deze generieke instrumenten daadwerkelijk
                  ingezet kunnen worden om maatwerk te bieden. Tevens merken zij op dat er voor de financiering
                  van de NIKI, het voortzetten van de VEKI en uitbreiding van de DEI+ nog besluitvorming
                  moet plaatsvinden over het budget. Zij vragen de Minister op welke termijn deze besluitvorming
                  plaats zal vinden en waaraan wordt gedacht qua budgetten voor deze regelingen.
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ernaar streeft om eind dit jaar
                  10 tot 15 Expressions of Interest op te stellen met bedrijven en 2 tot 5 Joint Letters
                  of Intent. Vervolgens moet een beoordelingsfase, uitwerkingsfase en uitvoeringsfase
                  worden doorlopen. Zij vragen de Minister om ook voor deze fases een tijdpad te schetsen.
                  Wanneer verwacht zij daadwerkelijk tot uitwerking en uitvoering te kunnen komen van
                  de maatwerkafspraken? Deze leden merken op dat het bij de afspraken over verduurzaming
                  van TSN na een beoordelingsfase van een half jaar (vanaf begin 2023) nog eens een
                  jaar zal duren om tot een concrete maatwerkafspraak te komen. Dan is het inmiddels
                  medio 2024, voordat aan uitvoering kan worden gedacht. Verwacht de Minister dat een
                  dergelijk tijdpad ook voor maatwerkafspraken met andere bedrijven zal gelden? Welke
                  mogelijkheden ziet de Minister om (individuele) maatwerkafspraken te versnellen, bijvoorbeeld
                  wanneer er sprake is van tijdsgevoelige duurzame investeringsbeslissingen?
               
De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat de maatwerkafspraken als hoofddoel
                  hebben om te komen tot snelle en substantiële CO2-reductie in de industrie. Naast dit doel worden echter ook een veelheid aan andere
                  beleidsdoelen betrokken in het maatwerk zoals milieu- en veiligheidseisen, eisen met
                  betrekking tot goed werkgeverschap en bestuur en energiebesparing. Deze leden onderschrijven
                  deze doelen, maar vragen in hoeverre het meenemen van deze beleidsdoelen in de maatwerkafspraken
                  leidt tot onnodige complexiteit waarmee de daadwerkelijke ondersteuning van verduurzamingsprojecten
                  wordt vertraagd of in gevaar komt. Zij vragen de Minister om hierop te reflecteren
                  en daarbij in te gaan op hoe het traject van het maken van maatwerkafspraken zo snel
                  mogelijk kan leiden tot (het ondersteunen van) concrete projecten.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
                  brief.
               
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister heeft gekozen voor maatwerk
                  bij bedrijven in de transitie naar een groene industrie. De leden uiten zich kritisch
                  tegenover de keuze van de Minister om TSN als «voorloper» op de maatwerkaanpak te
                  nemen. Is de Minister het met de leden eens dat TSN onvoldoende heeft verduurzaamd
                  de afgelopen jaren en veel te weinig maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft getoond
                  om als voorbeeld van een maatwerkaanpak te fungeren? Kan de Minister beargumenteren
                  waarom TSN als voorbeeld genomen wordt?
               
De leden van de SP-fractie zien «maatwerk» als te vrijblijvend. Er wordt te weinig
                  urgentie getoond. De recente ontwikkeling van de energieprijs benadrukt alleen al
                  de economische urgentie van deze transitie. In het coalitieakkoord wordt gesproken
                  over bindende maatwerkafspraken. Is de Minister nog steeds van plan om de maatwerkafspraken
                  bindend te laten zijn voor industrie? Op welke manier waarborgt de Minister dat bedrijven
                  de overeengekomen afspraken ook daadwerkelijk nakomen? Zijn er bijvoorbeeld sancties
                  als het niet nagekomen wordt?
               
De leden van de SP-fractie kijken kritisch naar de wijze waarop de Minister de bedrijven
                  wil helpen bij hun aanspraak op het «generieke instrumentarium», waarmee de verschillende
                  subsidiemogelijkheden worden bedoeld. Indien dit niet op tijd mogelijk blijkt, dan
                  is de Minister in staat om specifieke financiële steun te onderzoeken. Is de Minister
                  het met de leden van de SP-fractie eens dat dit er toe kan leiden dat bedrijven afwachten
                  om zo voor specifieke, meer toegespitste steun in aanmerking te komen? Vindt de Minister
                  niet dat dit een averechts effect heeft op zowel het besteden van publieke middelen
                  (niet kosteneffectief), als ook de snelheid van de transitie? De leden van de SP-fractie
                  vragen een kritische reflectie van de Minister over het toekennen van publieke steunmiddelen
                  aan bedrijven terwijl de winsten geprivatiseerd kunnen worden.
               
De leden van de SP-fractie zien in dat het verduurzamen van de industrie het balanceren
                  is tussen enerzijds de industrie in Nederland houden en anderzijds afdwingen dat zij
                  investeren in het verduurzamen. Dat kan tot hogere kosten kan leiden waardoor zij
                  misschien (internationaal) minder concurrerend zijn. Is de Minister bereid om in meer
                  detail dit afwegingskader met de Kamer te delen? Kan zij hierbij ingaan op de vraag
                  tot hoe ver zij bereid is te gaan om concessies te doen richting de industrie? Kan
                  zij reflecteren op de positie van haar huidige beleid in dit afwegingskader? Kan zij
                  hierin ook meenemen in hoeverre de IKC-ETS en de keuze van het kabinet om deze voor
                  de komende jaren te continueren tot een maximum van 835 miljoen euro zich verhoudt
                  tot dit afwegingskader? Hoe verhoudt maatwerk zich tot het eerlijk verdelen van de
                  publieke middelen en het in stand houden van een eerlijk speelveld voor industrie
                  in Nederland? De leden van de SP-fractie vragen hierbij in het bijzonder aandacht
                  voor het (al dan niet tijdelijk) sluiten van fabrieken met een hoog energiegebruik,
                  zoals Nyrstar en Aldel.
               
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de Minister bedrijven met een groot
                  energiegebruik wil verplichten om energiebesparende en energieopwekkende maatregelen
                  met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Hoe is de Minister
                  van plan om te toetsen of bedrijven zich hieraan houden? Hoe is de Minister van plan
                  om te handhaven? Kan zij bijvoorbeeld ingaan op mogelijke sancties voor bedrijven
                  die zich hier niet aan houden?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen in de Zomerbrief Maatwerk geen
                  beschouwing over welke industrie we in Nederland nodig hebben, zoals welke industrie
                  relatief veel en relatief weinig bijdraagt aan de Nederlandse maatschappij. Het is
                  noodzakelijk eerst te reflecteren over hoe een groene Nederlandse economie in 2050
                  eruit zou kunnen zien, alvorens alles wordt gedaan om de bestaande industriebedrijven
                  te proberen te verduurzamen. Hoe ziet de Minister dit? Is hierover nagedacht? Met
                  welke energievraag rekent de Minister bij een CO2-reductiedoel van 60 procent? In het commissiedebat heeft de Minister toegezegd voorafgaand
                  aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
                  deze verschillende scenario’s uit te werken en haar visie hierop mee te geven. Kunnen
                  de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties deze brief op korte termijn verwachten?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister zekerheid wil geven
                  over de beschikbare energie- en grondstoffeninfrastructuur. De leden zien risico’s
                  op lock-ins als daarin nu geen slimme keuzes worden gemaakt. Het is goed dat de Minister
                  niet alleen kijkt naar de doelen voor 2030, maar ook kijkt naar de eindsituatie (Nederland
                  klimaatneutraal). Energie-infrastructuur gaat echter decennia mee, dus hoe gaat de
                  Minister voorkomen dat er een fossiele lock-in komt, bijvoorbeeld bij de aanleg van
                  pijpleidingen ten behoeve van carbon capture and storage (CCS)?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister blauwe waterstof
                  ziet als een van de verduurzamingsopties. Tegelijkertijd zien de leden dat de wereld
                  door de oorlog in Oekraïne is veranderd en betoogde de Minister recent dat de prijs
                  voor aardgas niet meer zal terugkeren naar het oude niveau. Bovendien zal de CO2 die vrijkomt bij blauwe waterstof moeten worden afgevangen en opgeslagen en ook dat
                  is duur. Is de Minister nog van mening dat blauwe waterstof een (financieel) verstandige
                  keuze is? Kan deze route niet beter worden overgeslagen nu groene waterstof snel wordt
                  opgeschaald? Is de Minister bereid deze twee opties in het licht van de nieuwe energieprijzen
                  naast elkaar te zetten en te analyseren?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen hoe de maatregelen uit het coalitieakkoord
                  rondom CO2-besparing in de industrie bij elkaar optellen. In hoeverre zit er overlap tussen
                  de aangescherpte CO2-heffing, de uitbreiding van de energiebesparingsverplichting naar de industrie en
                  de maatwerkafspraken met de industrie? Deze leden zijn niet tegen maatwerk om de industrie
                  te helpen met verduurzamen, wanneer die industrie past binnen een groene economie
                  op de lange termijn, maar deze leden lezen weinig over de drie miljard euro uit het
                  Klimaatfonds die is vrijgemaakt voor de maatwerkafspraken. Waarom is dit bedrag nodig
                  wanneer er ook een CO2-heffing en een energiebesparingsverplichting is? Op welke manier gaat de Minister
                  voorkomen dat deze miljarden de CO2-heffing ondermijnen? Op basis waarvan is de 22 miljoen euro gebaseerd die nu voor
                  2023 is uitgetrokken voor maatwerkafspraken? Hoe waarborgt de Minister dat dit geld
                  doelmatig en doeltreffend wordt uitgegeven?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen de Minister in hoeverre scope-3-uitstoot
                  ook wordt meegenomen in de maatwerkafspraken. Deze leden zijn van mening dat dit belangrijk
                  is, aangezien de impact van de industrie zich veel verder strekt dan de uitstoot op
                  het fabrieksterrein.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van
                  de onderhavige brief. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de maatwerkbrief urgentie
                  mist. We zouden nog alle tijd hebben om maandenlang te onderhandelen met grote vervuilers
                  hoe ze hun bedrijfsvoering gaan verduurzamen. De Minister start de onderhandelingen
                  met slechts twintig bedrijven. Daarnaast krijgen bedrijven die «aantoonbaar beperkte
                  opties hebben om te verduurzamen» zelfs tot 2050 de tijd voor omschakeling. Deze leden
                  zijn van mening dat er geen tijd te verliezen is. Het plan van de Minister zou leuk
                  zijn geweest in de jaren negentig, maar niet anno 2022. Om de doelen uit het Parijsakkoord
                  te halen moet de uitstoot zo snel mogelijk zo veel mogelijk naar beneden. De wereld
                  heeft nog slechts enkele jaren de tijd om het passeren van de kritische grens van
                  anderhalve graden opwarming te voorkomen. Een rijk land als Nederland met een groot
                  aandeel in het veroorzaken van de klimaatcrisis dient hierin conform het Parijsakkoord
                  het voortouw te nemen. Kan de Minister reflecteren op het feit dat haar aanpak niet
                  in lijn is met de doelen in het Parijsakkoord? Waar haalt ze het vertrouwen vandaan
                  dat we de tijd hebben om te starten met slechts twintig bedrijven, gezien de steeds
                  urgentere oproepen van klimaatwetenschappers dat we veel sneller moeten reduceren
                  om een acceptabele kans op anderhalve graden te behouden? Hoe verhoudt de hoge uitstoot
                  die Nederland na 2030 nog zal hebben als grote vervuilers toegestaan wordt pas richting
                  2040/2050 te verduurzamen zich tot de doelen in het Parijsakkoord, met name op het
                  gebied van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat grote vervuilers
                  die hun bedrijfsvoering niet op tijd hebben aangepast moeten sluiten. Gezien de grote
                  urgentie waarmee de uitstoot naar beneden moet worden gebracht is dat moment allang
                  aangebroken. Vervuilers zoals Shell weten al sinds de jaren negentig dat ze een gigantisch
                  aandeel hebben in het veroorzaken van catastrofale klimaatontwrichting. Al die tijd
                  hebben ze nagelaten te investeren in duurzame energie, gelobbyd tegen ambitieus klimaatbeleid
                  en geweigerd de bedrijfsvoering toekomstbestendig te maken. Nu zetten ze in op discutabele
                  technieken als CCS en grijze waterstof, die de fossiele verslaving in stand houden.
                  Acht de Minister dergelijke bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners? Waar haalt
                  ze het vertrouwen vandaan dat deze bedrijven zelf met ambitieuze klimaatplannen gaan
                  komen die de reductiedoelen daadwerkelijk dichterbij brengen? Welke zekerheid kan
                  zij bieden dat de reductieopgave gehaald gaat worden met deze vrijblijvende aanpak?
                  De leden van de Partij voor de Dieren-fractie denken dat een klimaatplicht meer zekerheid
                  zou bieden dat de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden. Kan de Minister uitleggen
                  waarom zij de industrie niet wettelijk verplicht tot de reductieopgave?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de industrie dik wordt
                  betaald om te verduurzamen met behulp van discutabele technieken. Terwijl de industrie
                  tientallen jaren heeft gehad om te verduurzamen, een groot deel van de tijd gratis
                  kon vervuilen en nauwelijks belasting betaalt, houden ze nu de hand op bij de overheid.
                  Deze leden vinden dat de belastingbetaler niet dient op te draaien voor de onverantwoordelijke
                  struisvogelpolitiek van de vervuilende industrie en al helemaal niet als dat geld
                  gebruikt gaat worden voor dure en onzekere technieken zoals CCS, grijze en blauwe
                  waterstof en biomassa, die de fossiele verslaving in stand houden en de natuurcrisis
                  verergeren. Waarom kiest de Minister niet voor het principe «de vervuiler betaalt»?
                  Op welke manier is sprake van de door de Minister zo vurig gewenste wederkerigheid
                  als de overheid blijft geven en de industrie alleen maar neemt?
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn het met de Minister eens dat «bedrijven
                  die deze transitie niet willen of kunnen maken, op termijn zullen verdwijnen.» De
                  enige manier om de uitdagingen van deze tijd te lijf te gaan is door de verschillende
                  crises, de klimaat-, natuur-, gezondheids- en bestaanszekerheidscrisis, in samenhang
                  op te lossen. Daarbij dient de fundamentele vraag gesteld te worden welke energiebehoefte
                  past binnen de ecologische grenzen van de planeet en bij het Nederland van de toekomst.
                  Niet alles kan. We hebben geen kunstmestproducenten nodig voor de landbouw van de
                  toekomst en we hebben geen olieraffinaderijen nodig voor een klimaatneutrale economie.
                  De huidige industrie zal moeten krimpen en de overheid moet daarin het voortouw nemen.
                  Alleen op die manier zijn we ervan verzekerd dat alleen de bedrijven die het publieke
                  belang dienen blijven bestaan. De Minister wil deze fundamentele keuzes aan de markt
                  overlaten. Waar haalt de Minister het vertrouwen vandaan dat de markt de huidige crises
                  gaat oplossen als het ook het vertrouwen in de heilige marktwerking is geweest dat
                  ons überhaupt in de problemen heeft gebracht? Waar is die visie op de energiebehoefte
                  van de toekomst en welke industrie binnen die energiebehoefte van de toekomst past?
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief.
                  Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn allereerst teleurgesteld over het gebrek
                  aan concrete resultaten van gesprekken met de industrie. Zij lezen een lange brief
                  met een beschrijving van wat er allemaal in de maatwerkafspraken zou moeten komen,
                  maar zij hadden al op zijn minst richtinggevende reductiedoelstellingen willen lezen.
                  Wordt er voldoende vanuit het eindresultaat gedacht in plaats van af te wachten tot
                  er een idee vanuit een bedrijf komt? Een voldoende heldere opdracht is ook in het
                  belang van bedrijven, gezien de door de Minister genoemde investeringsrondes. Waarom
                  heeft de industrie niet, net als de landbouw, een concrete reductiedoelstelling stikstof
                  opgelegd gekregen? Hoe voorkomt de Minister vertraging in de verduurzamingsopgave,
                  wanneer de in het najaar te presenteren plannen tot onvoldoende reductie zouden leiden?
               
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van onderhavige
                  brief
               
Het lid van de BBB-fractie is verbaasd dat de Minister in haar brief wel aangeeft
                  dat een ambitieuze verduurzamingsagenda voor onze industrie cruciaal is voor onze
                  maatschappij en dat er meer van onze industrie wordt verwacht, maar dat er op Prinsjesdag
                  vervolgens geen enkele aandacht was voor de energiekosten van de ondernemers en de
                  mate waarin dit ervoor zorgt dat vele ondernemers bezig zijn met overleven en dus
                  helemaal geen financiële ruimte beschikbaar hebben om te investeren in verduurzaming.
                  Deelt de Minister de mening dat wie rood staat niet groen kan investeren?
               
Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of en op welke termijn er een
                  kapitaalfonds komt waaruit zonder extra financieringseisen geïnvesteerd kan worden
                  in verduurzaming, zodat ondernemers ondanks de energiecrisis toch kunnen blijven investeren.
               
Het lid van de BBB-fractie leest dat de Minister ook aangeeft dat maatwerk aanleiding
                  kan vormen om MIEK-projecten te versnellen vanwege de klimaatwinst en vanwege een
                  duidelijk commitment van industriële partijen. Het lid van de BBB-fractie vindt dit
                  veel te vrijblijvend. Investering in onze energie-en grondstoffeninfrastructuur is
                  niet alleen van essentieel belang maar ook zeer urgent. Het is onvoorstelbaar dat
                  uitbreidingen van elektriciteitsnetwerken nog steeds worden beperkt door de financieringsstructuur
                  waarbij netbeheerders pas mogen investeren in uitbreiding van netwerkcapaciteit als
                  een nieuw te vestigen bedrijf of een bedrijf die uitbreiding wenst eerst grond op
                  een industrieterrein aangekocht heeft. Dit in plaats van te doen wat ondernemers gewoonlijk
                  doen: voorsorteren op toekomstige vraag. Kan de Minister aangeven of en wanneer ze
                  hier andere spelregels voor op gaat stellen?
               
II Antwoord / Reactie van de Minister
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 D.D. van Dijke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
