Schriftelijke vragen : Huidige verlagingen van variabele pensioenuitkeringen met wel 10%, de brief van de Commissie Parameters en de tussenliggende periode tot mogelijke ingangsdatum van de Wet toekomst pensioenen
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over huidige verlagingen van variabele pensioenuitkeringen met wel 10%, de brief van de Commissie Parameters en de tussenliggende periode tot mogelijke ingangsdatum van de Wet toekomst pensioenen (ingezonden 26 september 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel uit Pensioenpro «Variabele pensioenuitkering volgend
jaar tot 10% omlaag»?1
Vraag 2
Klopt dat in het nieuwe stelsel alle gepensioneerden in het solidaire contract een
variabele uitkering krijgen?
Vraag 3
Deelt u de mening dat die variabele uitkering in principe op een vergelijkbare manier
werkt als de variabele uitkeringen die nu op de markt worden aangeboden in het kader
van de Wet verbeterde premieregeling? Waarbij de variabele uitkeringen meebewegen
met onder meer aandelenkoersen en veranderingen in de risicovrije rente.
Vraag 4
Klopt het dat uit de berekeningen van u zelf blijkt dat gepensioneerden een beleggingsmix
moeten aanhouden die ten minste voor 50% uit zakelijke waarden bestaat om in theorie
de conservatieve inflatie van 2% op lange termijn bij te houden?
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat een dergelijke beleggingsmix een erg volatiele uitkering veroorzaakt
bij de huidigefluctuaties in de aandelenmarkt?
Vraag 6
Klopt het dus dat als het stelsel nu reeds was ingegaan, waarbij we aannemen dat de
solidariteitsreserve leeg is, dat voor komend jaar een verlaging van de uitkeringen
van 5% tot 10% zou resulteren zoals ook aangegeven in het artikel?
Vraag 7
Deelt u de observatie dat een daling van de uitkering met 10% zoals nu ook in het
artikel is aangegeven, terwijl de inflatie meer dan 10% is, een achteruitgang in koopkracht
van meer dan 20% in één enkel jaar betekent?
Vraag 8
Kunt u de hoogste daling van de koopkracht geven die in de modellen die gebruikt zijn
om het nieuwe stelsel door te rekenen, is opgetreden? In welke berekening kwam die
daling voor en hoe verhoudt die zich de daling van 20% in de koopkracht die een aantal
deelnemers bij PPI’s zullen ervaren?
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat in het huidige stelsel bij sommige pensioenfondsen er dit jaar
juist ruimte is ontstaan om de vaste uitkeringen te indexeren en er bij vrijwel geen
enkel fonds op dit moment meer een noodzaak lijkt om die vaste uitkeringen te korten,
laat staan om te korten met 10%?
Vraag 10
Kunt u aangeven welke uitkering, mede gezien de inflatie van ruim 10%, dit jaar eerder
uitzicht gaf op een koopkrachtig pensioen – een belofte die vaak gemaakt wordt over
het nieuwe stelsel – de variabele uitkeringen of de bestaande vaste uitkeringen die
veel pensioenfondsen nu aanbieden?
Vraag 11
Klopt het dat gepensioneerden die nu een variabele uitkering hebben ook hadden kunnen
kiezen voor een vaste uitkering? En dat zij daarbij keuzebegeleiding krijgen om te
kijken of ze het risico van een variabele uitkering wel willen en/of kunnen dragen?
Vraag 12
Klopt het dat gepensioneerden die keuze en bijbehorende begeleiding in het solidaire
contract niet krijgen en dus gedwongen meedoen met de variabele uitkering, zoals ingericht
bij het pensioenfonds?
Vraag 13
Denkt u niet dat een mogelijke daling van een pensioenuitkering met wel 10% bij een
inflatie van ook ruim 10% tot veel onrust zal leiden bij gepensioneerden? Wat zou
dat volgens u doen met het vertrouwen in het pensioenstelsel?
Vraag 14
Klopt het ook dat bestaande vaste pensioenuitkeringen binnen pensioenfondsen omgezet
kunnen worden in dit soort variabele pensioenuitkeringen zonder individueel bezwaarrecht
of collectief instemmingsrecht voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden?
Vraag 15
Constaterende dat in het artikel van PensioenPro staat dat aanbieders steeds risicovoller
zijn gaan beleggen voor jongere deelnemers: het meest defensieve beleid was bijvoorbeeld
eerst 70% zakelijke waarden en nu 80% en constaterende dat het solidaire contract
nog een stap verder gaat, hierin kan je voor meer dan 100% zakelijke waardenblootstelling
voor jongeren genereren, daarbij is het bekend dat zeer veel zakelijke waarden goed
uit doorrekeningen komt met bijvoorbeeld de economische scenarioset zoals die van
de huidige commissie parameters, zowel het verwachte pensioen als het pensioen in
slecht weer komen beter uit dit soort sommen; hoe gaat u voorkomen dat er een race
naar meer risico plaats gaat vinden onder het solidaire contract?
Vraag 16
Bent u bekend met de inhoud van de brief over het gesprek tussen de voorzitter van
de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de voorzitter van de Commissie
Parameters van 21 september 2022?
Vraag 17
Bent u bekend met de passage: «Na oplevering van het advies kan de wetgever de benodigde
lagere wet- en regelgeving rondom de scenario’s en de parameters opstellen. De commissie
kan zich voorstellen dat voor dat doel de effecten van de scenario’s, parameters en
UFR op de verschillende wettelijke toepassingen door de wetgever inzichtelijk gemaakt
en beoordeeld worden.»?
Vraag 18
Deelt u de opvatting dat de commissie parameters de wetgever hiermee adviseert de
gevolgen van de scenariosets inzichtelijk te maken en te beoordelen voor ze de lagere
wet en regelgeving omtrent de parameters maakt?
Vraag 19
Deelt u de mening dat daaruit kan worden geconcludeerd dat de economische scenariosets
bekend moeten zijn – en de doorrekeningen – alvorens de regering de wetgeving kan
afronden en de Tweede Kamer over de wetgeving kan stemmen?
Vraag 20
Erkent u dat werkgevers die per 1 januari aanstaande een nieuwe pensioenregeling willen
afsluiten dat nu niet kunnen omdat nog steeds niet bekend is welk fiscaal kader daarvoor
gebruikt moet worden? En dat werkgevers aan nieuwe medewerkers daarom ook niet duidelijk
kunnen zijn over de arbeidsvoorwaarden waaronder de werknemer wordt aangenomen?
Vraag 21
Bent u bereid om dit probleem op te lossen door zo spoeldig mogelijk formeel de datum
van (mogelijke) inwerkingtreding door te schuiven, met bijvoorbeeld één jaar, om zo
meer duidelijkheid te bieden? Zo nee, hoe vindt u dat werkgevers hiermee dan om moeten
gaan?
Vraag 22
Klopt het dat het Vrijstellingsbesluit van 17 december 2021 (nr. 2021–0000185966)
niet geldt voor de peildatum van 31 december 2022, uw successieve voorgangers gaven
aan dat de uitwerking van het pensioenakkoord in combinatie met de uitzonderlijke
economische omstandigheden (lees: de voortdurende ultra lage rente) voldoende aanleiding
om gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid die artikel 142 Pensioenwet en
artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioen- regeling?
Vraag 23
Bent u voornemens om wederom gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van beide
genoemde artikelen? Kunt u in dat verband aangeven waar precies de uitzonderlijke
omstandigheden zich voordoen die een dergelijk besluit rechtvaardigen en waar deze
verschillen van de voorgaande jaren?
Vraag 24
Kan een dergelijke maatregel gelden voor een half jaar, te rekenen vanaf 1 januari
2023?
Vraag 25
Klopt het dat het transitie-FTK, volgens de huidige planning, pas ingaat op 1 januari
2023?
Vraag 26
Betekent dit dat pensioenfondsen die op peildatum 31 december 2022 voor de zesde keer
een te lage dekkingsgraad hebben (onder Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV), maar
boven 90%) een MVEV-korting moeten doorvoeren?
Vraag 27
Kunt u ook verduidelijken of de regel dat pensioenfondsen, met een intentie om in
te varen, al bij een dekkingsgraad van minimaal 105% mogen indexeren ook in 2023 zal
gelden, mocht het transitie Financieel Toetsingskader (FTK) niet per 1 januari 2023
ingaan? De tijdelijke regeling (9 juni 2022, Staatsblad 2022, 21), vervalt immers per 1 januari 2023.
Vraag 28
Bent u voornemens genoemde tijdelijke regeling te verlengen? Is het daardoor mogelijk
dat pensioenfondsen twee keer van de tijdelijke maatregel gebruik kunnen maken; zo
ja: kunt u aangeven of dit onevenwichtige gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld onevenwichtig
voor bepaalde generaties ten opzichte van andere generaties, doordat middelen voor
toeslagen gebruikt worden die wellicht onder het nieuwe systeem anders ingezet zouden
zijn?
Vraag 29
Wilt u deze vragen een voor een en voor het vervolg van het Wetgevingsoverleg pensioenen
beantwoorden, zowel met het oog op zorgvuldige wetgeving alsook om duidelijkheid te
geven aan de sector?
Indieners
-
Gericht aan
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Indiener
Pieter Omtzigt, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.