Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Jasper van Dijk en Kwint over gesponsorde hoogleraren
Vragen van de leden Jasper van Dijk en Kwint (beiden SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over gesponsorde hoogleraren (ingezonden 2 juni 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 12 juli
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3090.
Vraag 1
Wat is uw oordeel over het artikel van Nieuwsuur: «Een hoogleraar kado»?1
Antwoord 1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op de volgende vragen.
Vraag 2
Erkent u dat «hoogleraren van de universiteiten van Rotterdam, Tilburg en Amsterdam
(VU) voor hun wetenschappelijke werk zijn gefinancierd door de Belastingdienst en
accountantskantoren, terwijl dat nergens werd vermeld»?
Antwoord 2
Volgens het Ministerie van Financiën blijkt uit openbaar beschikbare stukken dat de
Minister van Financiën (waaronder de Belastingdienst, Douane en Toeslagen) op dit
moment zeven leerstoelen financiert. Dit zijn:
1. Maatschappelijke en historische context van belastingrecht, Universiteit Leiden
2. Indirect Tax, Universiteiten: VU, Tilburg, Maastricht en Leiden
3. Tax & Technology, Universiteiten: VU, Tilburg en Maastricht
4. Publiek Private Samenwerking, VU
5. Publieke Inkoop, Universiteit Utrecht
6. Effectiviteit van regelgevingsstrategieën, Universiteit Nyenrode
7. Tax Assurance (Belastingrecht), Universiteit Tilburg
Over de mate waarin accountantskantoren openheid van zaken hebben gegeven kan ik geen
uitspraak doen. Waar het artikel in elk geval op wijst is dat van een aantal hoogleraren
niet direct helder is vanuit welke organisatie zij een salaris ontvangen. Daar zou
geen misverstand over moeten bestaan.
Vraag 3
Deelt u de mening dat betaling door een andere werkgever dan de universiteit ertoe
kan leiden «dat in een wetenschappelijke publicatie de belangen van de werkgever positief
worden meegenomen»?
Antwoord 3
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is expliciet
de mogelijkheid geboden voor openbare universiteiten om mensen uit de praktijk binnen
te halen ter verrijking van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Bijzondere
universiteiten passen deze bepalingen uit de WHW naar analogie toe.
Daarnaast heeft de wetgever destijds de mogelijkheid van bijzondere leerstoelen gecreëerd
voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam
en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen.
Bijzonder hoogleraren die deze leerstoelen bekleden worden niet gefinancierd door
de universiteit maar door een derde partij. Bijzondere hoogleraren worden buiten de
reguliere bekostiging betaald en zijn niet in dienst van de universiteit. Dit is de
bedoeling van deze constructie.
De onafhankelijkheid van bijzondere hoogleraren dient te allen tijde te worden geborgd
door de universiteit. Pas als het college van bestuur van een openbare universiteit
er vertrouwen in heeft dat een derde de academische vrijheid en de onafhankelijkheid
van een bijzonder hoogleraar borgt en de kandidaat hoogleraar voldoet aan de vereisten
voor hoogleraar, mag zij de private organisatie bevoegd verklaren om een bijzondere
leerstoel te vestigen. Op grond van de WHW dient het college van bestuur de bevoegdverklaring
in te trekken als het belang van het wetenschappelijk onderwijs zich niet meer verdraagt
met deze verklaring. Het niet onafhankelijk uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek,
dat verweven is met het onderwijs, is een voorbeeld hiervan.
Vraag 4
Wat gaat u doen om dit soort ondoorzichtige constructies te voorkomen?
Antwoord 4
Wetenschap moet onomstreden en transparant zijn. Alleen dan kunnen we vertrouwen op
de resultaten van onderzoek. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit
staan normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het is van belang
om een beeld te krijgen van de effectiviteit, handhaving en naleving van de normen
en zorgplichten over onafhankelijkheid en transparantie. Daarom zal ik met de opstellers2 van de gedragscode in overleg treden om deze normen in de loop van dit jaar te laten
evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de
evaluatie zal ik bezien of wettelijke verankering noodzakelijk is.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat «het goed zou zijn als bijzonder hoogleraren in dienst komen
van de universiteit in plaats van in dienst te blijven van de werkgever»? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
De ontwikkeling dat sommige faculteiten meer bijzondere hoogleraren hebben dan gewone
hoogleraren vind ik zorgelijk. Dat maakt het beoefenen van onafhankelijk wetenschappelijk
onderzoek en het verzorgen van onafhankelijk wetenschappelijk onderwijs binnen die
faculteiten kwetsbaar. Ik ben bereid om hierover het gesprek met de sector te voeren.
De meerwaarde van de bijzondere leerstoel moet niet op voorhand overboord worden weggegooid.
Vraag 6
Is het juist dat er «geen wettelijke bepaling bestaat op basis waarvan de inspectie
van het onderwijs kan handhaven als het gaat over externe financiering van wetenschappelijk
onderzoek»?
Antwoord 6
Dat is juist. Indien er een vermoeden bestaat dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit wordt geschonden kan een klacht worden ingediend bij en behandeld door
de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de kennisinstelling waar de persoon
waartegen de klacht zich richt werkzaam is. Daarnaast is er het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke
Integriteit (LOWI), een onafhankelijk adviesorgaan in de klachtenprocedure voor mogelijke
schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI kan op verzoek beoordelen
of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er
normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending
vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden.
Vraag 7
Bent u bereid wetgeving te maken inzake externe financiering, opdat dit soort onwenselijke
constructies wordt voorkomen? Zo nee, hoe voorkomt u ondoorzichtige financiering en
(de schijn van) belangenverstrengeling in de wetenschap?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 4.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Omtzigt (Omtzigt),
ingezonden 31 mei 2022 (vraagnummer 2022Z10731).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.