Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid De Hoop over de verlenging van het Nationaal Programma Onderwijs
Vragen van het lid De Hoop (PvdA) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de verlenging van het Nationaal Programma Onderwijs (ingezonden 2 maart 2022).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 25 maart
2022).
Vraag 1
Rekening houdend met het feit dat de subsidie per leerling in het primair onderwijs
omlaag gaat naar circa € 500,– op welke manier zullen de inzet en resultaten van basisscholen
anders worden beoordeeld volgend schooljaar? Of betekent deze bijstelling omlaag van
de subsidie niks voor de resultaten die u verwacht dat worden behaald? Bent u van
mening dat basisscholen dezelfde interventies kunnen uitvoeren met € 500,– per leerling
in plaats van € 700,– per leerling?1
Antwoord 1
Mijn voorganger heeft u en scholen eerder geïnformeerd dat er naar inschatting minimaal
€ 500 per leerling beschikbaar zou zijn in het po en vo. Het definitieve bedrag zou
afhankelijk zijn van de uitkomsten van de implementatiemonitor en de actuele achterstanden.2 Die inzichten zijn dan ook de basis geweest voor de verdeling van de middelen voor
het schooljaar 2022–2023.
De gevolgen van de coronapandemie zijn namelijk niet gelijk verdeeld over de onderwijssectoren.
Dit heeft er mede mee te maken dat scholen in het vo de deuren langer hebben moeten
sluiten dan scholen in het po. Uit de eerste voortgangsrapportage bleek ook dat de
gemiddelde leervertraging in de onderbouw van het vo groter is dan in het po. Daarom
zijn de middelen voor het schooljaar 2022–2023 op een andere wijze verdeeld. Mijn
intentie is dat er voor het vo een bedrag van ongeveer € 820 per leerling beschikbaar
is en voor het po een bedrag van € 500 per leerling. Zo komen de middelen daar terecht
waar ze het hardst nodig zijn.
Vraag 2
Klopt het dat scholen pas in het voorjaar uitsluitsel krijgen over het exacte bedrag
dat zij zullen ontvangen gebaseerd op de telling van 1 oktober 2021? Heeft u er begrip
voor dat dit wordt gezien als te laat om dan nog het schoolprogramma aan te passen?
Is er een mogelijkheid dit moment te verschuiven?
Antwoord 2
Ja, dat klopt. Scholen horen in het voorjaar welk bedrag ze exact krijgen op basis
van de leerlingtelling en achterstandsscores. De leerlingtelling en achterstandsscores
zijn op basis van 1 oktober 2021 en worden pas in het voorjaar bekend. Het is helaas
niet mogelijk deze bedragen eerder te publiceren. De exacte bedragen hangen namelijk
af van de achterstandsscores en deze zijn niet eerder bekend. Vanuit het volle besef
dat scholen al eerder duidelijkheid kunnen gebruiken, communiceren wij dit jaar ook
al eerder dan afgelopen jaar de indicatieve bedragen voor het po en vo. Hiermee kom
ik ook tegemoet aan kritiek op het NP Onderwijs van het afgelopen jaar dat de bedragen
toen laat zijn gecommuniceerd. Op basis van deze indicatieve bedragen kunnen scholen
een goede inschatting maken welk bedrag zij zullen ontvangen voor het schooljaar 2022–2023.
Vraag 3
Kunt u toelichten wat de financiële gevolgen zullen zijn min of meer van het feit
dat er niet geïndexeerd wordt?
Antwoord 3
Over de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs wordt in schooljaar 2021–2022
geen loon- en prijsbijstelling uitgekeerd. Wat de financiële gevolgen zullen zijn
is afhankelijk van wat de hoogte van de loon- en prijsbijstelling zou zijn als deze
wel zou worden uitgekeerd. Dat is op dit moment nog niet bekend. De hoogte van de
loon- en prijsbijstelling voor de reguliere bekostiging wordt voor de zomer bekend
gemaakt. Omdat er sprake is van tijdelijke middelen zullen de gevolgen beperkt zijn.
De middelen van de arbeidsmarkttoelage worden wel geïndexeerd.
Vraag 4
Kunt u al enig beeld schetsen van de manier waarop de gerichtere verdeling van de
middelen naar scholen met grotere achterstanden zal worden uitgevoerd?
Antwoord 4
De scholen met veel leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand hebben gemiddelde
hogere leervertragingen opgelopen. Vaak zijn dit de leerlingen met ouders met een
lage of midden sociaaleconomische status (SES). Mijn intentie is daarom dat er voor
het vervolg van het programma 22% van het totaal van de middelen naar deze scholen
gaat. In schooljaar 2021–2022 was dit 12%. Deze middelen worden op dezelfde wijze
verdeeld als voor het schooljaar 2021–2022. Voor het basisonderwijs en het voortgezet
onderwijs gebeurt dit op basis van de CBS-indicator en voor het speciaal basisonderwijs
en het (voortgezet) speciaal onderwijs op basis van de CUMI-indicator.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.