Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peter de Groot over het bericht 'Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken'
Vragen van het lid Peter de Groot (VVD) aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het bericht «Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken» (ingezonden 4 februari 2022).
Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), (ontvangen
            3 maart 2022).
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het artikel «Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen
               huizen is wensdenken»?1
Antwoord 1
            
Ja, daar ben ik bekend mee
Vraag 2
            
Kunt u, onder verwijzing naar het artikel waaruit blijkt dat er veel haken en ogen
               zitten aan de opgegeven plancapaciteit, ingaan op de genoemde onzekerheden, zoals
               dat elke provincie de plannen anders optelt, perioden waarin wordt geteld niet overeenkomen
               of dat sloopplannen niet van het totaal aantal plannen wordt afgetrokken?
            
Antwoord 2
            
Sinds begin 2021 zijn we samen met de provincies en de gemeenten gestart met de monitoring
               van de voortgang op de plancapaciteit en de realisatie van de woningbouw. Doel daarvan
               is volledige en actuele gegevens te hebben rondom plancapaciteit, transformatielocaties,
               onttrekkingen/ sloop en gerealiseerde woningbouw zodat we goed zicht hebben op de
               voortgang.
            
Het artikel van Cobouw laat zien dat we bij de uitvoering van de monitoring tegen
               praktische knelpunten aanlopen. Zo klopt het inderdaad dat niet altijd dezelfde definitie
               voor «harde» en «zachte» plannen worden gebruikt en dat niet altijd van dezelfde periode
               wordt uitgegaan.
            
Om de relatie tussen de woningbouwplannen en de woningbouwopgave in beeld te krijgen
               is het uiteraard belangrijk dat we ook goed zicht hebben op het aantal te slopen woningen.
               Deze aantallen vragen we ook uit, maar niet alle sloopplannen zijn (vroegtijdig) bij
               gemeenten in beeld. Daarom gaan we ook deels uit van ramingen.
            
Vraag 3
            
Bent u bereid om zelf beter inzichtelijk te krijgen hoeveel concrete bouwplannen er
               daadwerkelijk zijn door middel van data en duidelijke criteria en daarbij voortvarend
               aan de slag te gaan om de plancapaciteit betrouwbaar in beeld te krijgen?
            
Antwoord 3
            
Dat ben ik zeker. Met de medeoverheden werk ik verder aan uitbouw van de monitoring.
               Daarbij bespreken we ook het gewenste schaalniveau van de informatie en welke informatie
               openbaar zou moeten zijn. De eerstvolgende uitvraag dit jaar voor de monitoring gaat
               uit van eenduidige definities over o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype
               en een uniforme meetperiode.
            
Ook bespreek ik hoe ik de sloopcijfers nauwkeuriger in kaart kan brengen. De eerstvolgende
               rapportage in juni is dus gebaseerd op deze verbeterde informatie.
            
Vraag 4
            
Acht u het wenselijk dat provincies standaard 30% extra nieuwe woningen plannen om
               uitval op te vangen en het overschot aan plannen op papier te halen?
            
Antwoord 4
            
Ik heb met de provincies afgesproken om 30% extra plancapaciteit te realiseren in
               die gebieden met de grootste opgave (overprogrammering). Met meer dan 100% plancapaciteit
               kan vertraging van plannen en planuitval opgevangen worden. 130% is daarbij niet een
               doel op zich, maar een middel om een grotere zekerheid te krijgen dat de benodigde
               woningbouwproductie gehaald kan worden. Gelet op de recent gerealiseerde verhoging
               van de plancapaciteit, is nu niet zozeer het verder ophogen van de plancapaciteit
               van, maar de realisatie van voldoende woningbouwplannen en de woningbouw te versnellen.
               In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen langs welke lijnen ik de realisatie van
               deze woningbouwplannen wil realiseren. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
            
Vraag 5
            
Zijn er manieren om die uitval tegen te gaan en de eventuele 30% in te zetten voor
               flexibele aanpassingen?
            
Antwoord 5
            
Overprogrammering is geen doel op zich maar is nodig om flexibel te zijn en waar nodig
               te kunnen opschalen en afschalen, bijvoorbeeld vanwege veranderde omstandigheden,
               bijvoorbeeld een hogere woningbehoefteprognoses of een economische crisis. Mijn doel
               is om 900.000 woningen te realiseren en om te versnellen naar 100.000 woningen. Daar
               zijn mijn inspanningen op gericht.
            
Vraag 6
            
Hoe kijkt u aan tegen het aanstellen van Kwartiermakers (of iets soortgelijks) om
               bouwlocaties vlot te trekken en gemeenten te helpen met expertise?
            
Antwoord 6
            
Ik juich alle initiatieven toe die leiden tot het oplossen van knelpunten bij de totstandkoming
               van woningen om versnellen van de realisaties mogelijk te maken en ik ondersteun gemeenten
               ook daarbij. In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen hoe ik sneller van plan naar
               realisatie wil komen. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
            
Vraag 7
            
Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van een team van verschillende disciplines bij
               deze Kwartiermakers die gemeenten gaat ondersteunen om de businesscase van het ontwikkelen
               van woningen rond te maken? Denk u hierbij ook aan experts op het gebied van grondexploitaties,
               vergunningverlening, bouwen en bouwconcessie-onderhandelingen?
            
Antwoord 7
            
Ik deel uw standpunt dat het belangrijk is om gemeenten te ondersteunen met een team
               van verschillende disciplines. Daarom ondersteun ik gemeenten o.a. door inzet van
               het Expertgroep Woningbouw vanuit RVO. Dit team biedt expertise aan gemeenten om de
               woningbouw te kunnen versnellen en ondersteunt gemeenten bij het oplossen van belemmeringen
               tijdens het realiseren van woningbouw. Hierbij worden gemeenten ondersteunt in een
               breed pakket aan expertise op het gebied van de WBI, gebiedsontwikkeling, woningbouw
               en stikstof, flexwonen, vastgoedtransformatie, zelfbouw, transformatie vakantieparken,
               klimaatadaptatie. Hierbij wordt door het expertteam ook geëxperimenteerd met verschillende
               innovaties zoals Vergunning in 1 dag. Door industrialisatie versnelt het bouwproces.
               In een pilot onderzoeken wij bij gemeenten de mogelijkheden om tegelijkertijd de snelheid
               en voorspelbaarheid van ontwikkel- en vergunningsprocessen te vergroten.
            
Vraag 8
            
Gezien de opgave die er ligt om op te schalen naar 100.000 woningen, hoeveel kwartiermakers
               en teams zijn er nodig om de helpende hand te bieden aan voldoende gemeenten?
            
Antwoord 8
            
In mijn woningbouwprogramma dat ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen zal ik nader
               ingaan op de ondersteuning die ik bied om gemeenten te ondersteunen bij hun opgave.
            
Vraag 9
            
Welke instrumenten zijn er nog meer nodig om op een snelle manier scherp inzicht te
               krijgen in het aantal woningen dat gebouwd zou kunnen worden, omdat het op korte termijn
               nodig is om voor Nederland voldoende betaalbare woningen te hebben?
            
Antwoord 9
            
Kwalitatief goede, volledige en actuele data rondom plancapaciteit is van groot belang
               om zicht te krijgen op het aantal geplande betaalbare woningen. Om scherper zicht
               te krijgen op het aantal plannen dat op korte termijn gerealiseerd kan worden wil
               ik dat een groter deel van de plancapaciteit bestaat uit «harde plannen». Dat zijn
               plannen die juridisch zeker zijn, wat een belangrijke stap is om tot snelle realisatie
               te komen. Hier wil ik dus ook afspraken over maken met de medeoverheden en hen daarbij
               ondersteunen.
            
Vraag 10
            
Onder verwijzing naar het artikel waarin is te lezen dat gemeentelijke beleidsmedewerkers
               stoeien met de definitiekwestie van harde en zachte plannen, wat kunt u doen om deze
               wisselwerking te verbeteren en om te voorkomen dat belangrijke details over de haalbaarheid
               van plannen verdwijnen?
            
Antwoord 10
            
Ik heb inmiddels met de medeoverheden afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige
               definities voor o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype (zie ook beantwoording
               vraag 2). Hierover is een brief aan provincies en gemeenten gestuurd om hen hierover
               te informeren vooruitlopend op de eerstvolgende uitvraag plancapaciteit. Ik werk met
               hen nu verder aan uitbouw van de monitoring.
            
Vraag 11
            
Kunt u reflecteren op de uitspraak «De ruimtelijke ordening van Nederland vergt een
               verdere horizon dan vasthouden aan het magische jaartal 2030»?
            
Antwoord 11
            
Ik onderschrijf dat ik ook verder moet kijken dan tot 2030, zowel als het gaat om
               de woningbouw als om de brede ruimtelijke opgaves. Dat doen we ook via de verstedelijkingsstrategieën
               die een horizon hebben tot 2040 ook voor wat betreft de woningbouwopgave en de NOVI
               die een langetermijnvisie hanteert voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling
               van de leefomgeving in Nederland. Ik richt mij dus op de opgave tot en met 2030 maar
               kijk ook vooruit na deze periode.
            
Vraag 12
            
Gelet op het in het artikel gestelde dat tot en met 2035 51% van de plancapaciteit
               uit eengezinswoningen bestaat, terwijl van de huidige woningvoorraad 64% een eengezinswoning
               is, hoe gaat u de juiste keuzes maken over wat we gaan bouwen en waar, om te voorkomen
               dat we de komende jaren een woningtekort voor bepaalde doelgroepen creëren zoals starters,
               jongeren en ouderen?
            
Antwoord 12
            
Om een goed beeld te krijgen van aan welke woningen er behoefte is, voer ik eens in
               de drie jaar een grootschalig Woningbehoefte onderzoek uit, WoON2 waarvan ik de resultaten later dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
            
Daarnaast is de vraag welke woningen er precies gebouwd gaan worden een lokale aangelegenheid,
               waarbij gemeenten samen met projectontwikkelaars en bouwers een inschatting maken
               van de lokale woningbehoefte. Hierbij maakt men ook gebruik van eigen prognoses en
               lokale woningbehoefteonderzoeken.
            
Uitgangspunt bij de afspraken die ik van plan ben te gaan maken met de provincies
               is dat 2/3 deel van de 900.000 woningen tot en met 2030 betaalbaar gerealiseerd gaat
               worden op de juiste plek. Hierbij komt uitvoerig aandacht voor de diverse doelgroepen
               op de woningmarkt opdat nationaal en provinciaal de juiste keuzes worden gemaakt wat
               we voor wie waar gaan bouwen.
            
Vraag 13
            
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 13
            
Ja
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.