Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 6-8 februari 2022 (Kamerstuk 21501-32-1370)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1380
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 februari 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over de brief van 27 januari
2022 inzake de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van
6–8 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1370).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 januari 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Visserij voorgelegd. Bij brief van 15 februari 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Inhoudsopgave
I
Vragen en antwoorden
2
II
Volledige agenda
13
Vragen en antwoorden
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en de
onderliggende stukken. Zij hebben daarbij enkele vragen.
Vogelgriep
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de economische consequenties van
de ophokplicht voor pluimveebedrijven. Eerder hebben zij de Minister gevraagd naar
de mogelijkheid om Europees de handelsnormen van vrije-uitloopeieren aan te passen
conform de regels voor biologische eieren, waarbij geen 16-weken termijn geldt. Zij
lezen in de beantwoording van de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22,
nr. 1493) dat de Minister zich «aan het beraden [is] op welke wijze we de vrije uitloophouderij
in Nederland en de Europese Unie het best kunnen helpen.» Kan hij dat iets nader duiden?
Welke opties zijn er, naast de handhaving van de inkoopprijs door de retail? Op welke
wijze gaan andere lidstaten om met dit probleem?
Antwoord
Er zijn signalen dat ook andere lidstaten tegen het probleem aanlopen dat voor het
tweede jaar op rij sprake is van langdurige perioden van ophokplicht en de gevolgen
ervan voor de vrije uitloopsector. Uit contact met andere lidstaten blijkt dat er
een breder draagvlak is om de Commissie te vragen een oplossing te vinden voor deze
situatie. Ik heb derhalve een AOB punt aangevraagd voor de Landbouw- en Visserijraad
van 21 februari. Bij dit agendapunt zal ik de Commissie vragen om een oplossing voor
de 16 weken termijn voor de vrije uitloopsector vooruitlopend op een meer structurele
oplossing via de herziening van de Europese handelsnormen.
Diertransporten
De leden van de VVD-fractie lezen in de agrarische pers dat de Minister in de vorige
Landbouwraad heeft gepleit voor een verbod op langeafstandstransporten van levend
vee naar buiten de Europese Unie, zowel over land als over zee. Daarnaast zou hij
er voorstander van zijn om in de toekomst het transport van levend vee volledig te
verbieden. Klopt dat, en zo ja kan hij dat nader duiden? Geldt dit dus ook voor het
transport van fokvee naar derde landen? Welke vormen van veetransport zijn wat de
Minister betreft nog wel mogelijk in de toekomst?
Antwoord
Ik heb inderdaad in de Landbouwraad gepleit voor een verbod op langeafstand transporten
van levend vee over de weg of over zee naar bestemmingen buiten de Europese Unie.
Ik heb aangegeven dat dit verbod vastgelegd moet worden in de aanstaande herziening
van de Europese verordening van de Raad (de transportverordening).1 Om transporten van levende dieren over lange afstanden te vermijden, ben ik voorstander
van een verschuiving naar transport van karkassen, vlees en genetisch materiaal in
plaats van transport van levende dieren. Dit standpunt is geheel in lijn met wat mijn
voorganger de afgelopen jaren over dit onderwerp aan uw Kamer heeft gecommuniceerd.
Het EU-brede verbod op langeafstand transporten van levend vee over de weg of over
zee naar bestemmingen buiten de Europese Unie zou ook moeten gelden voor de export
fokvee naar derde landen. Ik haal hierbij graag de schriftelijke verklaring2 aan die Nederland vorig jaar juni samen met Duitsland en Luxemburg in de Landbouwraad
inbracht, voorafgaand aan de stemming over Raadsconclusies ten aanzien van dierenwelzijn
tijdens lange afstand diertransporten naar derde landen over zee. Hierin wordt uiteengezet
dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet kunnen garanderen dat, of controleren
op, het deel van de reis dat buiten de grenzen van de EU plaatsvindt, in overeenstemming
met de EU-regels verloopt. Bovendien is het zo dat, wanneer zich buiten de grenzen
van de EU onvoorziene problemen voordoen die een bedreiging vormen voor het welzijn
van de dieren, dit vaak niet gemeld wordt aan de lidstaat van herkomst en de mogelijkheden
om in te grijpen uiterst beperkt zijn. Als laatste argument worden de omstandigheden
waaraan de dieren na aankomst op hun bestemming worden blootgesteld genoemd, bijvoorbeeld
tijdens het verdere vervoer, op veemarkten en bij het slachten.
Dat ik gepleit zou hebben voor een geheel verbod van transport van vee, berust op
een misverstand. Mijn inbreng ten aanzien van transport staat hierboven beschreven
en het videoverslag van de vergadering is terug te kijken op de website van de Europese
Raad.3 Inmiddels is het betreffende artikel in de agrarische pers overigens ook gecorrigeerd.
Met het oog op dierenwelzijn moet het langdurig vervoeren van dieren zoveel mogelijk
beperkt worden. Dit is geen nieuw standpunt en is zelfs een van de overwegingen in
de Europese transportverordening.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van Informele
Landbouw- en Visserijraad en van het verslag van de vorige Landbouw- en Visserijraad.
Deze leden hebben daar enkele vragen over.
De leden van de PVV-fractie lezen dat een Franse Minister aandacht wil voor mogelijke
negatieve gevolgen van (elementen uit) de Boer-tot-Bord strategie voor de omvang van
de voedselproductie. Deze leden hebben bij de ambtsvoorganger van de Minister aangedrongen
op het intrekken van de Nederlandse steun voor deze slechte strategie. Kan de Minister
aangeven bij welke daling van de omvang van de voedselproductie en bij welke prijsstijging
van voedsel het volgen van deze strategie niet meer acceptabel is?
Antwoord
Ik zie het discussiestuk dat gepubliceerd is door mijn Franse collega als een mooie
basis voor een discussie. Het Franse voorzitterschap beoogt met haar discussiestuk
een eerste oriënterende gedachtewisseling te voeren over het versterken van de samenhang
tussen de Green Deal, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het handelsbeleid om
de transitie naar duurzame voedselsystemen te ondersteunen. De gedachtewisseling zal
de opmaat zijn voor verdere discussies in de komende maanden, waaronder de Landbouw-
en Visserijraad in maart waar de Europese Commissie naar verwachting de voorlopige
resultaten zal presenteren van het onderzoek naar de rationale en juridische haalbaarheid
(waaronder de conformiteit met WTO-regels) van het toepassen van EU gezondheids- en
milieu productiestandaarden (inclusief standaarden voor dierenwelzijn, processen en
productiemethoden) op geïmporteerde producten. Het eindrapport zal in juni verschijnen.
Daarbij onderschrijf ik het belang van coherentie tussen het EU-handelsbeleid, de
Green Deal en het nieuwe GLB evenals van een evenwichtigheid in het uitbouwen van
(1) goede handelsrelaties, (2) het behouden van een robuuste landbouwsector in de
EU die zorgt voor voedselveiligheid en voedselzekerheid en (3) het meer milieuvriendelijk
maken van voedsel- en landbouwsystemen. Welk evenwicht daarin wordt gevonden zal de
komende maanden duidelijker worden. Wel denk ik dat voedselzekerheid zowel op Europees
niveau als op lidstaatniveau zou moeten worden nagestreefd.
Ik wil daarbij wel aantekenen dat het Franse discussiestuk voor wat betreft voedselzekerheid
zich in belangrijke mate baseert op de studie van het Joint Research Centre (JRC)
van de Europese Commissie. Die studie stelt niet alleen dat de van Boer-tot-Bordstrategie
mogelijk zal kunnen leiden tot afname van voedselproductie, maar ook dat de studie
te beperkt is in scope om op basis hiervan beleidsconclusies te trekken. Ik deel die
observatie en vind daarom dan ook dat het te voorbarig is om nu al de conclusie dat
voedselzekerheid in gevaar komt als gevolg van o.a. de Green Deal. Wel heb ik de Commissie
reeds opgeroepen meer aandacht te besteden aan de integrale effecten van Boer-tot-Bordstrategie
wanneer de wetsvoorstellen gepresenteerd worden en zal aan de hand van de resultaten
per wetsvoorstel mijn positie bepalen waarover ik u in de relevante BNC-fiches zal
informeren.
In het verslag komt 18 keer een woord met daarin «koolstof» voor. Het wekt de illusie
dat de EU (de uitstoot van) koolstof ziet als een probleem. Kan de Minister meedelen
aan zijn Europese collega’s dat het hypocriet is een brandstofbesparende vistechniek
als de pulsvisserij te verbieden en het maandelijkse verhuiscircus van Brussel naar
Straatsburg plus het gebruik van privéjets door de Europese Commissie goed te keuren,
terwijl het gewone volk voor «koolstofbeleid» moet bloeden?
Antwoord
Nederland onderschrijft de Europese klimaatdoelstellingen en de noodzaak om broeikasgassenuitstoot
sterk terug te dringen. Aankomende jaren zal Nederland haar Europese collega’s blijven
aanspreken op het belang van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, zowel
in gedrag als in beleid. Zo heeft Nederland de Europese Commissie gewezen op de voordelen
van de pulstechniek op het gebied van duurzaamheid. In dit kader is ook gewezen op
het lagere brandstof verbruik.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerstukken
en de geannoteerde agenda ten behoeve van dit schriftelijk overleg. Zij hebben nog
enkele vragen die zij de Minister willen voorleggen.
EU Biodiversiteitsstrategie
De leden van de D66-fractie vernemen dat er nog steeds geen overeenkomst is tussen
de verschillende lidstaten over de juridisch bindende EU-streefcijfers voor natuurherstel.
Kan de Minister toelichten in welke mate deze beslissing is vertraagd? Wat zijn hier
de laatste ontwikkelingen? Bovendien is ook nog niet duidelijk wat het 30% beschermd
natuurgebied in heel Europa betekent voor de individuele lidstaten. Kan de Minister
hier ook een laatste stand van zaken geven? Deze leden zijn daarnaast benieuwd of
ook Nederland nieuwe beschermde natuurgebieden gaat aanmerken, aangezien EU-lidstaten
voor 2023 aanzienlijke voortgang moeten hebben geboekt in het aanwijzen van nieuwe
beschermde gebieden.
Antwoord
Het EU-wetsvoorstel natuurherstel is nog niet gepubliceerd door de Europese Commissie.
De publicatie is uitgesteld en wordt verwacht op 23 maart. Over het standpunt van
het kabinet ten aanzien van dit voorstel wordt uw Kamer middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vervolgens zullen de lidstaten en het Europees Parlement zich over het wetsvoorstel
buigen. Na afloop van de uitwisseling van standpunten en onderhandelingen daarover
tussen Commissie, lidstaten en parlement, zal het aangepaste wetsvoorstel worden vastgesteld.
Dit traject tot vaststelling zal vermoedelijk enkele jaren in beslag nemen. Op het
moment van vaststelling worden ook de juridisch bindende natuurhersteldoelen van kracht.
Het doel uit de Biodiversiteitsstrategie om 30% van het land en 30% van de zee in
de EU te beschermen, is niet uitgesplitst naar individuele lidstaten, maar wordt in
de praktijk wel vertaald naar regionaal niveau (biogeografische regio’s). Elke lidstaat
moet een billijk deel van de inspanning leveren op basis van objectieve ecologische
criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van
de biodiversiteit van land tot land verschilt. Lidstaten hebben tot eind dit jaar
de tijd om aan te geven wat hun bijdrage zal zijn aan dit doel. Zoals het zich nu
laat aanzien zal Nederland, met de uiteindelijke realisatie van het Natuur Netwerk
Nederland, plus het recent gestarte programma Natuur en de voornemens tot verdere
verbetering uit het coalitieakkoord, een billijke bijdrage kunnen leveren.
Pesticiden
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de beantwoording
van de Minister over de vragen die deze leden hadden over de herziening van het richtsnoer
voor een vergelijkende risicobeoordeling. Zij hebben hierover nog enkele aanvullende
vragen om een beter beeld te krijgen van de effectiviteit van de huidige beoordelingssystematiek.
Kan de Minister aangeven hoeveel middelen, sinds de invoering van de vergelijkende
analyse op 1 augustus 2015 (Uitvoeringsverordening 2015/408) door het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) toegelaten, verlengd,
gewijzigd of uitgebreid zijn die een werkzame stof bevatten die een kandidaat is voor
vervanging? Kan daarbij ook worden aangegeven hoe vaak ervoor is gekozen om geen vergelijkend
onderzoek uit te voeren voor middelen die een dergelijke stof bevatten en waarom hiervoor
is gekozen? Kan tenslotte worden aangegeven hoe vaak naar aanleiding van een dergelijke
analyse is gekozen voor vervanging of een weigering van de toelating van het middel?
Antwoord
Een antwoord op de gestelde vragen vraagt meer tijd dan de gegeven reactietermijn.
Een vergelijkende beoordeling wordt op nationaal niveau uitgevoerd als er een aanvraag
wordt ingediend voor een gewasbeschermingsmiddel met een werkzame stof die op het
moment van aanvraag kandidaat was om voor vervanging in aanmerking te komen. Voor
een actualisatie van de informatie over de vergelijkende beoordelingen die uw Kamer
al eerder heeft ontvangen (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 9/vraag 157–160), is het nodig dat het Ctgb met terugwerkende kracht tot 2015 voor
alle ingediende aanvragen analyseert welke stoffen waren ingedeeld als kandidaat om
voor vervanging in aanmerking te komen, sindsdien mogelijk van categorie zijn veranderd
en hoe dit doorwerkte in aanvragen voor nationale toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen.
Zodra het Ctgb de benodigde informatie heeft verzameld, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Wolven
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden
van de Minister aangaande de beschermde status van de wolf (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366 deel II). Deze leden zijn verheugd om te lezen dat de beschermde status van de wolf
voor dit kabinet niet ter discussie staat. Ook hebben zij met instemming gelezen dat
de Minister waar nodig dit standpunt in Europees verband zal uitdragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken echter op dat in november 2021,
de wolf op initiatief van de Slowaakse delegatie besproken is tijdens de Landbouw-
en Visserijraad. Kan de Minister bevestigen dat Nederland zich tijdens die vergadering
niet actief heeft uitgesproken voor bescherming van de wolf, ondanks dat enkele landen
tijdens deze vergadering de beschermde status van de wolf in twijfel hebben getrokken?
Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Weet de Minister of en wanneer de wolf opnieuw
wordt besproken in de Landbouw- en Visserijraad? Kan de Minister bevestigen dat hij
zich de eerstvolgende keer actief hard zal maken voor behoud van de strikt beschermde
status van de wolf in Europa?
Kan de Minister bevestigen dat Nederland zich vanaf nu actief blijft inzetten om de
beschermde status van de wolf te handhaven? Kan de Minister daarmee ook bevestigen
dat hij het afschieten van de wolf onwenselijk acht en zich daartegen zal verzetten?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals ik eerder richting uw Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1360) heeft Nederland zich in de discussie afzijdig gehouden, omdat deze problemen in
Nederland (nog) niet spelen. Nederland kent slechts enkele roedels met een beperkt
aantal wolven en relatief weinig overlast en schade. Een actieve rol van Nederland
in deze discussie ligt daarom niet voor de hand. Om deze reden zal Nederland ook bij
volgende gelegenheden terughoudend zijn in de discussie.
Natuurbeleid, waaronder de bescherming van de wolf, wordt in principe besproken in
de Milieuraad. Agendering in de Landbouw- en Visserijraad gebeurde op initiatief van
een lidstaat. Op dit moment is mij mede daarom niet bekend of en zo ja wanneer de
wolf op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad staat.
Wolven zijn beschermd en van grote waarde voor een natuurlijk evenwicht en de biodiversiteit.
We moeten vooral leren samenleven met de wolf en tegelijk manieren ontwikkelen om
gehouden dieren te beschermen. Daar zal ik me samen met de Minister voor Natuur en
Stikstof voor blijven inzetten.
Vruchtbaarheidsmiddel uit paardenbloed
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie attenderen de Minister opnieuw op het
voortdurende dierenleed dat gepaard gaat met de productie van Pregnant Mare Serum
Gonadotropin (PMSG). Dit vruchtbaarheidsmiddel wordt geproduceerd van bloed dat afkomstig
is van drachtige paarden. Om PMSG te produceren, worden paarden systematisch drachtig
gemaakt en blootgesteld aan substantiële bloedafnames van wel vijf liter per week.
Dit gaat gepaard met gezondheids- en welzijnsproblemen. PMSG wordt geïmporteerd uit
onder meer Zuid-Amerika en IJsland, maar er is ook sprake van productie in Europa.
In 2017 hebben deze leden dit aangekaart bij de toenmalige Staatssecretaris van Economische
Zaken. Deze heeft daarop aangegeven deze praktijken zeer onwenselijk te vinden. De
Staatssecretaris heeft toen tevens aangegeven via aanpassing van de Europese diergeneesmiddelenverordening
en van de «good manufacturing practices» over vier jaar (in 2021 dus) een juridische
grondslag te hebben om de import van deze stoffen te kunnen tegenhouden (Kamerstuk
21 501-32, nr. 963).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de aanpassingen in de
Europese diergeneesmiddelenverordening en de Good Manufacturing Practices tot dusver
niet geleid hebben tot een import- en productieverbod op PMSG. Deze leden constateren
daarnaast dat recentelijk opnieuw ophef is ontstaan over PMSG, na een Duitse reportage
over hevige dierenwelzijnsproblemen bij de productie in IJsland.4 Stichting Dier&Recht heeft tevens een brandbrief gestuurd aan de Minister over de
problematische productie in IJsland.5
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren tevens dat het Europees
Parlement in haar visie op de Boer-tot-Bord-strategie recentelijk de Europese Commissie
en de lidstaten heeft opgeroepen om de invoer en de binnenlandse productie van (PMSG)
te staken.6 Is de Minister bereid om deze oproep van het Europees Parlement te ondersteunen in
de Landbouw- en Visserijraad, deze kwestie actief te agenderen en daarbij op te trekken
met andere lidstaten om de productie en import van PMSG te stoppen?
Antwoord
Er zijn diergeneesmiddelen toegelaten op de Nederlandse markt waarbij PMSG als grondstof
wordt gebruikt. Deze middelen zijn conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn
2001/82 in Verordening 2019/6. Hiermee voldoet het middel aan de eisen van onder meer
werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico
voor de voedselveiligheid. Uiteraard vind ik elke praktijk waarbij dieren worden mishandeld
onacceptabel. In Nederland wordt geen PMSG gewonnen uit paarden. Dierenwelzijn is
nu echter geen criterium in de eisen van Good Manufacturing Practice (GMP) die in
mondiaal verband zijn afgesproken en waar een producent van grondstoffen voor diergeneesmiddelen
zich volgens de EU-regelgeving aan moet houden. Er is nu geen grondslag om op basis
van gestelde eisen de marktoelating van deze middelen als diergeneesmiddel door te
halen.
In de nieuwe diergeneesmiddelenverordening (2019/6), die op 28 januari 2022 van toepassing
is geworden is opgenomen in overweging 68: «Bij goede vervaardigingspraktijken voor
de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de in de Unie
en op internationaal niveau geldende dierenwelzijnsnormen wanneer werkzame stoffen
vervaardigd worden uit dieren.»
Deze goede vervaardigingspraktijken (GMP) worden herzien door middel van een uitvoeringshandeling,
deze is voorzien voor 28 januari 2025. Op basis van deze implementing act kunnen eisen gesteld worden aan de productie van grondstoffen. Bovenstaande overweging
zal daarbij onderwerp zijn voor opname in de GMP eisen. Ik ondersteun dit proces en
zal me hiervoor inzetten. Dit vergt echter overeenstemming met de lidstaten en de
Europese Commissie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Appreciatie Frans voorzitterschap
Het Franse voorzitterschap zet in op handelsbeleid, ontbossing, «carbon farming» en
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met extra aandacht aan productiemethoden
voor dierlijke en plantaardige producten. In dat kader zet het Franse voorzitterschap
in op spiegelmaatregelen voor geïmporteerde producten. Staat de Minister positief
tegenover het inzetten van spiegelmaatregelen, gezien het feit dat de Minister aangeeft
dat er veel raakvlakken zijn in het coalitieakkoord wat betreft handel? Zo ja, betekent
dit ook dat de Minister voorstander is van het heffen van extra tarieven aan de grens
als spiegelmaatregel voor productiestandaarden? Wat zijn naar verwachting de gevolgen
van dergelijke maatregelen voor lage- en middeninkomens landen die onder de SAP+ vallen?
Kan de Minister een appreciatie geven van de position paper van het Franse voorzitterschap
over spiegelmaatregelen toepassen op gezondheids- en milieuproductie-standaarden op
geïmporteerde producten?
Kan de Minister uitweiden over de effectiviteit van dergelijke spiegelmaatregelen?
Welke alternatieven zijn er? Welke specifieke voorstellen heeft de Minister gedaan
ter garantie van een gelijk speelveld?
Antwoord
Het paper van het Franse voorzitterschap, en een nadere concretisering van wat het
voorzitterschap precies bedoelt met spiegelmaatregelen met betrekking tot geïmporteerde
producten, is nog niet verschenen. De verwachting is dat dit paper voorafgaand aan
de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 februari verschijnt. Het paper zal dan de
basis vormen voor een discussie over de samenhang tussen de Green Deal, het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid, en het handelsbeleid bij de Landbouw- en Visserijraad. Ik kijk uit
naar de ideeën die het voorzitterschap in het paper gaat presenteren. Deze discussie
zal naar verwachting de opmaat zijn voor de Landbouw- en Visserijraad in maart, waar
de Europese Commissie de voorlopige resultaten zal presenteren van het onderzoek naar
de rationale en juridische haalbaarheid (waaronder de conformiteit met WTO-regels)
van het toepassen van EU gezondheids- en milieu productiestandaarden (inclusief standaarden
voor dierenwelzijn, processen en productiemethoden) op geïmporteerde producten. Overigens
betreft het hier een bredere discussie over productiestandaarden in relatie tot de
Wereldhandelsorganisatie (WTO), die ook wordt gevoerd in andere Raadsformaties, met
name de Raad Buitenlandse Zaken/ Handel waarin Nederland wordt vertegenwoordigd door
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Omdat de resultaten van het onderzoek nog niet bekend zijn, kan ik nu ook nog niet
aangeven wat de effectiviteit zou kunnen zijn van dergelijke maatregelen en of men
eventuele gevolgen zou kunnen verwachten voor landen die onder APS+ vallen. Dit zijn
overigens niet lage- en middeninkomens landen maar lage inkomenslanden en laag middeninkomenslanden,
middeninkomenslanden vallen niet meer onder het stelsel.
Volgens het coalitieakkoord zet Nederland in op hoge standaarden voor eerlijke productie,
mensenrechten, voedselveiligheid, duurzame groei en klimaat. Tegelijkertijd zet Nederland
in op beschermen van ondernemers tegen oneerlijke concurrentie. Ziet de Minister in
dat kader noodzaak tot extra wetgeving, naast de te verwachten wetgeving over wetgeving
voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) en de recente Ontbossingsverordening?
Acht de Minister certificeringsystemen voldoende om deze wetgeving effectief ten uitvoer
te brengen?
Antwoord
Op dit moment ligt het niet voor de hand om al in te zetten op aanvullende wetgeving
om invulling te geven aan de doelstellingen uit het regeerakkoord. Momenteel is op
de genoemde gebieden een veelheid van Europese wetgeving in de maak, nationale wetgeving
op het terrein van gepaste zorgvuldigheid wordt conform het regeerakkoord ontwikkeld.
Daarnaast is er een breed scala aan Europees en Nederlands instrumentarium om te genoemde
thema’s te bevorderen.
Gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
is de kern van toekomstige wetgeving op het gebied van IMVO en ontbossing. Bedrijven
kunnen certificering gebruiken bij het uitvoeren van bepaalde gepaste zorgvuldigheidsstappen,
maar certificering kan het gepaste zorgvuldigheidsproces zelf niet vervangen.
Kan de Minister toezeggen het onderzoek van de Commissie over de effectiviteit en
juridische haalbaarheid van spiegelmaatregelen op het moment van presentatie ook rechtstreeks
te delen met de Kamer?
Antwoord
Op dit moment is niet bekend in welke vorm lidstaten worden geïnformeerd door de Europese
Commissie over de (voorlopige) resultaten het onderzoek naar de juridische haalbaarheid
van toepassing van EU gezondheids- en milieu productiestandaarden op geïmporteerde
producten. Als dit door middel van een stuk van de Commissie of het Raadssecretariaat
is dat wordt geagendeerd in de Landbouwraad, dan wordt de Tweede Kamer daarover geïnformeerd
via de geannoteerde agenda. Ook heeft de Tweede Kamer sinds 2013 zelf toegang tot
het EU Delegates Portal en daarbij ook toegang tot de documenten die geagendeerd worden
in de Raad. De beschikbaarheid in het EU Delegates Portal is wel afhankelijk van de
rubricering van het stuk. Hoger gerubriceerde stukken komen niet standaard in het
EU-Delegates Portal. Toegang of inzage kan de Kamer in overleg met de regering overeenkomen.
Mocht de Commissie de Raad zonder onderliggend stuk informeren over het onderzoek,
dan wordt de Kamer via het verslag van deze Raad geïnformeerd en niet apart op het
moment dat de Raad plaatsvindt. Dit is conform de afspraken die gemaakt zijn tussen
de regering en de Tweede Kamer.
In februari organiseert het Franse voorzitterschap een werklunch en marge van de Landbouw-
en Visserijraad over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Wat
zijn naar verwachtingen de grootste discussiepunten tijdens deze werklunch? Kan de
Minister een overzicht geven van het krachtenveld in de Raad over de toekomst van
het GVB?
Antwoord
De voorziene discussie gaat over de rol van wetenschappelijk onderzoek in het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid. Er is nog geen inhoudelijk document gedeeld voor deze discussie. Omdat
de specifieke discussiepunten nog niet bekend zijn kan ik geen krachtenveld schetsen.
Hoe verhoudt het gebruik van bodemberoerende vistuigen zich tot de biodiversiteitsdoelen
voor oceanen? Kan de Minister uitweiden over het gebrek aan alternatief voor bodemberoerende
vistuigen voor Nederlandse vissers? Hoe verhoudt zich dit tot vissers in andere landen?
Heeft de Minister al best practices uitgewisseld met andere lidstaten hierover? Zijn
er best practices die op korte termijn geïmplementeerd kunnen worden? Hoe verwacht
de Minister de biodiversiteits- en klimaatdoelstellingen te halen als bodemberoerende
vistuigen toegestaan blijven worden? Op welke termijn verwacht de Minister bodemberoerende
vistuigen uit te faseren?
Antwoord
De biodiversiteitsdoelen voor de Europese wateren zien op de bescherming van kwetsbare
habitats en soorten. Deze doelen zijn vastgelegd in verschillende Europese richtlijnen;
de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Op grond van
deze richtlijnen en op basis van wetenschappelijke informatie kunnen gebieden aangewezen
worden, waar de bodem beschermd moet worden om de instandhoudingsdoelstellingen te
realiseren en de goede milieutoestand te bereiken. Voor het Nederlandse deel van de
Noordzee, zijn hierover afspraken gemaakt in het Noordzee Akkoord. In 2023 is 13,7%
van de Noordzee binnen ecologische waardevolle gebieden volledig gevrijwaard van bodemberoering
door visserij. Dit percentage loopt op naar 15% in 2030. Zo zal in verschillende beschermde
gebieden, zoals de Doggersbank en het Friese Front, de bodemberoerende visserij hierom
(deels) worden verboden. Er zijn geen beleidsvoorstellen gedaan om de bodemberoerende
visserij in zijn geheel uit te faseren.
Al jarenlang wordt er onderzoek gedaan naar het beperken van bodemberoering, ook met
middelen uit de Europese fondsen voor visserij en aquacultuur. Ook in de komende jaren
blijft innovatie van vistuigen ten behoeve van het beperken van bodemberoering één
van de speerpunten bij de inzet van Europese middelen. Enkele technieken zijn succesvol
in gebruik genomen, zoals de sumwing en de twintig in de visserij op schol. Voor de
belangrijkste Nederlandse bodemvissoort, de tong, is sinds het verbod op de pulstechniek
nog geen alternatief vistuig beschikbaar met minder bodemberoering dan de traditionele
visserij met wekkerkettingen. Platvissen, waaronder schol en tong, hebben de eigenschap
zich enkele centimeters in de zeebodem in te graven, waarbij de tong nog iets dieper
zit dan de schol. Er is voor de visserij op platvis dan ook nog geen zicht op een
vismethode die geheel zonder bodemberoering kan plaatsvinden.
Ook in andere lidstaten wordt gebruik gemaakt van bodemberoerende visserijtechnieken.
Er is veel internationale samenwerking op het gebied van visserijtechnieken, zowel
op het niveau van lidstaten als tussen wetenschappers. Bij de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) zijn twee werkgroepen gericht op innovaties aan visserijtechnieken en de impact op
het ecosysteem, waaraan Nederland actief deelneemt. Ook de Europese Commissie organiseert
met enige regelmaat overleggen waarin lidstaten op specifieke onderwerpen best practices
met elkaar kunnen delen.
De Minister geeft aan dat de strategische autonomie van de EU staat voor het vermogen
om op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar
te zijn in een onderling verbonden wereld. Kan de Minister concrete voorbeelden geven
binnen landbouwbeleid van strategische autonomie? Kan de Minister daarbij uitweiden
welke beleidsvoorstellen Nederland zal doen teneinde de strategische autonomie te
vergroten? Kan de Minister aangeven wat de verschillen zijn tussen de Nederlandse
invulling van strategische autonomie en de Franse invulling daarvan? Kan de Minister
daarbij ook een overzicht geven van de discussiepunten op specifieke beleidsvoorstellen
binnen de Raad aan de hand van deze verschillende interpretaties?
Antwoord
Het kabinet werkt eraan om strategische afhankelijkheden te identificeren en verminderen,
zodat de strategische wordt autonomie vergroot. Een concreet voorbeeld van strategische
autonomie betreft eiwitten (voornamelijk voor diervoeding), die thans met name uit
Brazilië en de Verenigde Staten geïmporteerd worden. Om deze afhankelijkheid te verminderen,
worden diverse opties verkend en in sommige gevallen al toegepast. Denk hierbij aan
de teelt van eiwitrijke gewassen, het recyclen van reststromen in de waardeketen,
of het kweken van insecten. Ik ben aan het onderzoeken welke verdere afhankelijkheden
in de voedselwaardeketen geïdentificeerd en verminderd kunnen worden om de strategische
autonomie van zowel Nederland als Europa te vergroten. Vanzelfsprekend heeft dat raakvlakken
met de Franse invulling van het concept, zeker op het gebied van eiwitten. Echter,
het Franse voorzitterschap is pas recentelijk begonnen, en ik zal voorstellen op dit
gebied beoordelen wanneer ze de revue passeren, waarbij ik een protectionistische
houding waar mogelijk wil voorkomen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de agenda van de Informele Landbouw-
en Visserijraad van 7 en 8 februari en heeft daarbij nog enkele vragen en opmerkingen.
Ten eerste is het lid van de BBB-fractie verheugd om te lezen dat de Franse Minister
Denomandie het belang van voldoende en gezond voedsel erkent en aandacht vraagt voor
de mogelijke negatieve effecten van de Boer-tot-Bord strategie op de omvang van de
voedselproductie. Kan de Minister aangeven of hij de Franse Minister hierin bijval
gegeven heeft en wat de belangenafweging is van de Minister? Zo wordt er vastgesteld
dat er evenwicht moet worden nagestreefd tussen: 1) het uitbouwen van goede handelsrelaties,
(2) het behouden van een robuuste landbouwsector in de EU die zorgt voor voedselveiligheid
en voedselzekerheid en (3) het meer milieuvriendelijk maken van voedsel- en landbouwsystemen.
Kan de Minister aangeven hoe zo’n evenwicht er volgens hem uit zou kunnen zien en
welke prioritering daarin aangebracht zou moeten worden? Is de Minister daarbij van
mening dat voedselzekerheid vooral op Europees niveau zou moeten worden nagestreefd
of ziet de Minister daarin ook het belang van voedselzekerheid op lidstaatniveau?
Kan de Minister hierover zijn visie uiteenzetten?
Antwoord
Voor de Landbouw- en Visserijraad op 21 februari heeft het Franse voorzitterschap
notitie opgesteld ter ondersteuning van een eerste oriënterende gedachtewisseling
over het versterken van de samenhang tussen de Green Deal, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
en het handelsbeleid om de transitie naar duurzame voedselsystemen te ondersteunen.
De gedachtewisseling zal de opmaat zijn voor de komende maanden, waaronder de Landbouw-
en Visserijraad in maart waar de Europese Commissie naar verwachting de voorlopige
resultaten zal presenteren van het onderzoek naar de rationale en juridische haalbaarheid
(waaronder de conformiteit met WTO-regels) van het toepassen van EU gezondheids- en
milieu productiestandaarden (inclusief standaarden voor dierenwelzijn, processen en
productiemethoden) op geïmporteerde producten. Het eindrapport zal naar verwachting
in juni verschijnen.
Ik onderschrijf het belang van coherentie tussen het EU-handelsbeleid, de Green Deal
en het nieuwe GLB evenals van een evenwichtigheid in het uitbouwen van (1) goede handelsrelaties,
(2) het behouden van een robuuste landbouwsector in de EU die zorgt voor voedselveiligheid
en voedselzekerheid en (3) het meer milieuvriendelijk maken van voedsel- en landbouwsystemen.
Welk evenwicht daarin wordt gevonden zal de komende maanden duidelijker worden. Wel
denk ik dat voedselzekerheid zowel op Europees niveau als op lidstaatniveau zou moeten
worden nagestreefd.
Ten slotte wil ik aantekenen dat de Franse notitie voor wat betreft voedselzekerheid
zich in belangrijke mate baseert op de studie van het Joint Research Centre (JRC)
van de Europese Commissie. Die studie stelt niet alleen dat de Van-Boer-tot-Bordstrategie
mogelijk zal kunnen leiden tot afname van voedselproductie, maar ook dat de studie
te beperkt is in scope om op basis hiervan beleidsconclusies te trekken. Ik deel die
observatie en vind daarom dan ook dat het te voorbarig is om nu al de conclusie dat
voedselzekerheid in gevaar komt als gevolg van o.a. de Green Deal. Wel heb ik de Commissie
reeds opgeroepen meer aandacht te besteden naar de integrale effecten van de Boer-tot-Bord
strategie wanneer de wetsvoorstellen gepresenteerd worden en zal aan de hand van de
resultaten per wetsvoorstel mijn positie bepalen waarover ik u in het BNC fiche zal
informeren.
Tegen 2030 wil de EU het totale gebruik van chemische pesticiden en de daarmee samenhangende
risico’s evenals het gebruik van gevaarlijkere pesticiden met 50% verminderen. Het
uitfaseren van gewasbeschermingsmiddelen waarbij er geen alternatieven voorhanden
zijn kan echter een catastrofe bewerkstelligen op het gebied van de voedselzekerheid
en juist de import van inferieure producten bevorderen uit landen waar deze middelen
wel zijn toegestaan. Is de Minister bereid zich hard te maken dat er geen middelen
worden uitgefaseerd zonder dat er alternatieven zijn? Gaat de Minister actief inzetten
op ondersteuning van de oproep van Minister Denormandie die aandacht vraagt voor striktere
maximum residuwaarden in geïmporteerde goederen en betere harmonisatie in de EU? Kan
de Minister zijn inzet daaromtrent met ons delen?
Antwoord
Het EU streven om tot 50% vermindering van gebruik en risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen
te komen, zoals de Europese Commissie dat heeft opgenomen in de Van boer-tot-bord
strategie, betekent niet automatisch het uitfaseren van middelen. Er zijn meerdere
manieren om tot een 50% vermindering te komen van gebruik en risico’s, bijvoorbeeld
via weerbare gewassen en – teelten en inzet van niet-chemische middelen en – maatregelen
en precisielandbouw. In het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030
zijn daartoe acties opgenomen.
Van uitfasering kan wel sprake zijn als bij de Europese herbeoordeling van de goedkeuring
van werkzame stoffen blijkt dat een veilig gebruik voor mens, dier en milieu niet
meer aangetoond kan worden. Dit is een al langer lopend proces waarvan de kaders in
2009 zijn vastgelegd in een Europese verordening (Verordening (EU) 1107/2009) en de
goedkeuringscriteria als gevolg van nieuwe wetenschappelijk inzichten kunnen worden
aangepast.
Nederland heeft al verschillende malen aangegeven de initiatieven van de Europese
Commissie te steunen om te komen tot internationale afspraken over de gelijke inzet
van gewasbeschermingsmiddelen in de teelt van producten die naar de EU worden geëxporteerd.
Dit om te voorkomen dat op die producten residuen worden aangetroffen van middelen
die in de EU niet meer mogen worden gebruikt, ook al zijn daarvoor in EU verband veilige
import toleranties vastgesteld.
De Franse oproep tot betere harmonisatie in de EU is mede ingegeven door huidig Frans
nationaal beleid om te komen tot een reductie (50%) van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in 2025. Ik ondersteun het streven van de Van boer tot bord strategie om in de EU
het gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen verder terug te dringen. Dat
streven is in lijn met het Uitvoeringsprogramma en de nieuwe ambities van het kabinet
tot intensivering van toepassing van geïntegreerde gewasbescherming.
II Volledige agenda
Geannoteerde agenda van de Informele Landbouw- en Visserijraad van 6-8 februari 2022
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1370 – Brief d.d. 27-01-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Verslag informele Landbouw- en Visserijraad 17 januari 2022
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1369 – Brief d.d. 26-01-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier