Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het OVV onderzoek naar de moord op Peter R. de Vries
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het OVV onderzoek naar de moord op Peter R. de Vries (ingezonden 25 oktober 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 19 november
            2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 675.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met
               name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting)
               en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van
               Europa, inclusief Nederland?
            
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk
               heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht
               zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook
               om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder
               zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen
               het Verenigd Koninkrijk (1999)?
            
Antwoord 2
            
Ja.
Vraag 3
            
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten
               volgen en een onderzoeksplicht:
            
a. De materiële plicht van de staat om het leven niet te doden, tenzij «absoluut noodzakelijk»
b. een algemene positieve verplichting om «een kader van wetten, voorzorgsmaatregelen,
                     procedures en handhavingsmiddelen in te stellen dat, voor zover redelijkerwijs mogelijk,
                     het leven beschermt»:
                  
c. een positieve verplichting, vaak omschreven als de «operationele verplichting», om
                     preventieve maatregelen te nemen ter bescherming van een geïdentificeerde persoon
                     wiens leven in gevaar is, wanneer de autoriteiten weten, of behoren te weten, dat
                     er een reëel en onmiddellijk risico bestaat voor het leven van die persoon. Wanneer
                     de operationele verplichting zich voordoet, moeten de autoriteiten binnen het kader
                     van hun bevoegdheden de maatregelen treffen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen
                     dat zij het levensgevaar kunnen voorkomen. Deze verplichting is zeer breed (Öneryildiz
                     v. Turkey (2005))
                  
d. De procedurele verplichting of onderzoeksplicht: een verplichting om een doeltreffend
                     onderzoek in te stellen naar mogelijke schendingen van de materiële verplichtingen
                     van artikel 2?
                  
Antwoord 3
            
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting
               voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van
               het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht
               op leven te beschermen.
            
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting
               om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht
               op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele
               maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting
               voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben,
               of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk
               gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten
               zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs
               van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in
               een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
            
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM
               tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van
               de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken
               te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende
               verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte
               omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen
               («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van
               artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen
               of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat
               zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving
               te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen
               of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat
               bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid
               plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het
               EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het
               onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen
               die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de
               onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat
               het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële
               art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen
               worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM
               heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart,
               en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door
               het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Vraag 4
            
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending
               van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het
               hof?
            
Antwoord 4
            
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve
               bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze
               verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende
               situaties.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige
               in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven
               van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn
               neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht
               (ruimschoots) gehaald is?
            
Antwoord 5
            
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op
               Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar
               de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij
               essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig
               zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar
               was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over
               de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden
               uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad
               voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na
               te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer,
               de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces.
               Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk
               onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele
               verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
            
Vraag 6
            
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht
               van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat
               niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer
               delen?
            
Antwoord 6
            
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er
               geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het
               OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt
               voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek
               te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen
               7 t/m 9.
            
Vraag 7
            
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen
               om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
            
Antwoord 7
            
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief
               onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats
               een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid
               van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend
               strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend
               onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties
               van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in
               het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde
               strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt
               voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM
               om onderzoek te doen.
            
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder
               een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie
               slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV,
               onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen
               en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht.
               Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan
               degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
            
Vraag 8
            
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Antwoord 8
            
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een
               officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke
               aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop
               is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek
               van de OVV.
            
Vraag 9
            
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in
               het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
            
– De autoriteiten moeten zelf het intiatief genomen hebben voor het onderzoek
– Het onderzoek moet volledig onafhankelijk zijn
– Het onderzoek moet fouten en omissies van autoriteiten aan het licht kunnen brengen
                     en degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn.
                  
– De familieleden (en belanghebbenden) moeten betrokkenen zijn, toegang hebben tot bewijs
                     en vragen kunnen stellen als zij willen.
                  
– Het onderzoek moet tijdig beginnen
– Het onderzoek moet zowel de smalle vraag beantwoorden (waren er in deze specifieke
                     casus aanleiding om andere maatregelen te nemen) en de bredere vraag (hoe komt het
                     dat er zo’n klimaat van moorden en angst in Nederland kon ontstaan)
                  
Antwoord 9
            
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel
               aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
            
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek.
               Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid
               bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan.
               De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord
               op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan
               als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV
               ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd
               wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als
               getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
            
Vraag 10
            
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 10
            
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.