Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over bericht geld universiteiten berekend met 37 jaar oude data (Kamerstuk 31288/31865-917)
2021D37268 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 augustus 2021 inzake Reactie op verzoek
commissie over het bericht in het Digitaal Universiteitsblad van de Universiteit van
Utrecht, d.d. 23 juni 2021, «Rekenkamer: geld voor universiteiten berekend met 37-jaar-oude
data» (Kamerstuk 31 288, nr. 917).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
3
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «Reactie op
verzoek commissie over het bericht in het Digitaal Universiteitsblad van de Universiteit
van Utrecht, d.d. 23 juni 2021, «Rekenkamer: geld voor universiteiten berekend met
37-jaar-oude data».
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister daarin het volgende stelt: «Voor
het herhalen van het tijdschrijfonderzoek of uitvoeren van een onderzoek naar de wenselijke
verwevenheid van onderwijs en onderzoek was geen draagvlak bij de universiteiten.»
De leden vragen of het bestaan van draagvlak bij universiteiten de enige maatstaf
is voor het wel of niet uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Wil de Minister niet
juist ook zelf de meest recente, objectief vastgestelde daadwerkelijke verhouding
in tijdsbesteding tussen onderwijs en onderzoek kennen? Wat is de reden dat er geen
draagvlak is bij de universiteiten, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief en de onderliggende
stukken. Zij zien hierin een bevestiging dat het bekostigingsmodel voor de hogescholen
en universiteiten gebreken kent. Zij wensen de Minister enkele nadere vragen te stellen.
De leden van de D66-fractie lezen in de Kamerbrief dat in 2001 besloten is om het
component onderzoeksbekostiging niet afhankelijk te maken van de ontwikkeling van
de studentenaantallen. De verhouding onderwijs en onderzoek zijn toen vastgesteld
op basis van een tijdschriftonderzoek uit 1984. Deze leden vragen de Minister wat
de conclusie van het tijdschrift was en of het aantal publicaties wel een goede graadmeter
is van het onderzoek dat plaatsvindt op een universiteit.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in enkele Europese landen overheden een
bekostigingssystematiek hanteren dat als het «capaciteitsmodel» geduid kan worden.
Hogescholen en universiteiten krijgen zodoende een vast budget per student. Deze leden
vragen de Minister of het capaciteitsmodel in het verleden in Nederland overwogen
is. Is bekend welke landen voor het model gekozen hebben en wat zijn de voor- en nadelen
van het capaciteitsmodel, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat er grote verschillen zitten in de vaste
voet – de «opslag in procenten» – tussen de universiteiten. De leden vragen of de
Minister kan toelichten wanneer de opslag is vastgesteld, wat de ratio achter de vaste
voet is en wat de verschillen tussen de universiteiten verklaart.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over het bericht in het Digitaal Universiteitsblad van de Universiteit
van Utrecht, «Rekenkamer: geld voor universiteiten berekend met 37 jaar oude data».
Zij vinden het erg vreemd dat de huidige bekostiging nog steeds is gebaseerd op data
die 37 jaar oud is en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister in haar brief meldt dat er onder
universiteiten geen draagvlak zou zijn voor het herhalen van het tijdschrijfonderzoek
of uitvoeren van een onderzoek naar de wenselijke verwevenheid van onderwijs en onderzoek.
De leden zijn benieuwd waarom universiteiten dit niet willen. Hoe zit het met het
draagvlak onder het personeel? Het personeel is immers de groep die de nadelen ondervindt
van deze verouderde data.
De leden van de SP-fractie merken op dat het feit dat de bekostiging van universiteiten
is gebaseerd op 37 jaar oude data bij de leden de vraag doet rijzen welke andere berekeningen
op verouderde data zijn gebaseerd. Daarom vragen de leden of de Minister bereid is
om berekeningen, schattingen en ramingen die relevant zijn in het hoger onderwijs
onder de loep te nemen en indien nodig te actualiseren.
De leden van de SP-fractie merken op dat opleidingen alleen worden gefinancierd voor
de nominale studieduur van een ingeschreven student. De leden zien hierin een prikkel
om studenten zo snel mogelijk aan een diploma te helpen, en vragen of de Minister
het hiermee eens is. Een andere perverse prikkel is het aannemen van zoveel mogelijk
studenten, om zo een groter deel van de bekostigingstaart te ontvangen. De leden vragen
nogmaals of de Minister dit ook ziet en wat zij hieraan gaat doen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.