Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Ceder, Jasper van Dijk, Piri en Simons over het rapport 'Onzichtbaar' van de Amsterdamse Ombudsman en het WODC-onderzoek naar mensen zonder rechtmatig verblijf
Vragen van de leden Ceder (ChristenUnie), Jasper van Dijk (SP), Piri (PvdA) en Simons (BIJ1) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het rapport «Onzichtbaar» van de Amsterdamse Ombudsman en het WODC-onderzoek naar mensen zonder rechtmatig verblijf (ingezonden 15 april 2021).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 26 augustus
2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het geschatte aantal ongedocumenteerde leerlingen in het
Amsterdamse onderwijs van tussen de 4 en 6%?1 Kunt u een schatting geven van het landelijke percentage ongedocumenteerde kinderen
in het onderwijs? Is daarbij ook aan te geven hoeveel van deze kinderen in Nederland
geboren zijn? Zo niet, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Onzichtbaar». Ik heb ook kennis genomen van
de in dat rapport genoemde schatting van Amsterdamse scholen dat zij ongeveer rond
de 4 en 6% ongedocumenteerde leerlingen op school hebben. Het is niet mogelijk om
aan te geven hoeveel onrechtmatig in Nederland verblijvende kinderen landelijk onderwijs
volgen. Wel kan ik aangeven hoeveel kinderen zonder burgerservicenummer (BSN) onderwijs
volgen. Deze getallen omvatten onrechtmatig verblijvende kinderen in Nederland, maar
omvatten ook een bredere groep kinderen. Het komt ook bij andere groepen kinderen
namelijk voor dat ze geen BSN hebben en het onderscheid tussen die groepen is niet
zichtbaar in de gegevens. Mijn inschatting is dat het landelijke aantal onrechtmatig
verblijvende kinderen in het onderwijs lager is dan de totale percentages kinderen
zonder BSN die ik hieronder weergeef. Zoals in het rapport ook wordt aangegeven, zijn
de vermoedelijke Amsterdamse percentages uit het rapport hoger dan het landelijk gemiddelde.
De getallen hieronder hebben betrekking op leerlingen ingeschreven in het schooljaar
2020/21.
Onderwijssoort
Aantal ongedocumenteerde leerlingen/studenten
Totaal aantal leerlingen/studenten
Percentage
Basisonderwijs
10.281
1.573.818
0,65%
MBO
966
720.136
0,13%
SO
292
40.474
0,72%
VO
3.233
947.329
0,34%
VSO
474
49.656
0,95%
15.246
3.331.413
0,46%
Voor het primair onderwijs én het voortgezet onderwijs laat ik een onderzoek uitzetten
naar de verschillende doelgroepen die nieuwkomersonderwijs nodig hebben. Er komen
namelijk signalen binnen dat scholen niet voor alle kinderen die nieuwkomersonderwijs
nodig hebben ook bijzondere bekostiging ontvangen. Daarbij laat ik, naast een aantal
andere groepen, ook kijken naar kinderen die ongedocumenteerd in Nederland verblijven
en die pas korter dan enkele jaren in Nederland zijn. Het doelgroepenbeleid voor nieuwkomers
in het onderwijs is gericht op kinderen die nog nieuw zijn in het Nederlandse onderwijs
en kinderen in Nederland hebben ongeacht hun verblijfsstatus recht op onderwijs. Ik
zie vanuit onderwijskundig perspectief geen noodzaak om onrechtmatig verblijvende
vreemdelingen die al langer in Nederland zijn in het onderzoek te betrekken.
Vraag 2
Klopt het dat deze kinderen vanaf hun 18e verjaardag geen verder onderwijs kunnen
volgen en ook niet kunnen gaan werken? Zo ja, bent u van mening dat dit ongewenst
is, en zo ja, hoe gaat u daar verandering in aanbrengen?
Antwoord 2
Dat klopt ten dele. Na hun 18e verjaardag mag een jongere die niet in het BRP voorkomt
geen nieuwe opleiding meer beginnen. Maar hij of zij mag de opleiding waaraan hij
of zij is begonnen vóór zijn of haar 18e verjaardag blijven volgen totdat deze opleiding
is afgerond, inclusief de stage. Ook als de stage pas start nadat de leerling of student
18 is geworden mag hij of zij deze stage volgen zodat hij of zij de opleiding kan
afronden.
Uiteraard heeft de onmogelijkheid voor jongeren boven de 18 om een nieuwe opleiding
te beginnen ingrijpende gevolgen voor hen. Volwassenen zonder verblijfsrecht hebben
echter ingevolgde de leerplichtwet 1969 geen mogelijkheid om na hun 18e verder vervolgonderwijs
te volgen in Nederland. Van deze groep wordt verwacht dat zij terugkeren naar het
land van herkomst. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie
voor Migratie (IOM) kunnen hierbij begeleiden en ondersteuning bieden bij het vertrek
uit Nederland.
Vraag 3
Bent u bereid in een onderzoek zoals in vraag 1 genoemd te berekenen wat de economische
schade is van het opleiden van zoveel kinderen die vervolgens niet verder kunnen leren
of een plek kunnen innemen op de arbeidsmarkt?
Antwoord 3
Omdat niet bekend is waar deze leerlingen verblijven na het volgen van het onderwijs,
is dit moeilijk te onderzoeken. Er zijn ook geen cijfers over hun activiteit op de
arbeidsmarkt. Gegeven het wettelijke kader, zie ik ook geen reden voor nader onderzoek.
Vraag 4
Hoeveel van deze kinderen die hier geboren zijn en/of het onderwijssysteem in Nederland
hebben gevolgd zijn in de afgelopen 25 jaar teruggekeerd naar land van herkomst? Indien
dit cijfer niet bekend is, bent u bereid ook hier onderzoek naar te doen?
Antwoord 4
Er is in de beschikbare gegevens geen zicht op de totale hoeveelheid personen die
als kind in Nederland waren en naar het land van herkomst zijn teruggekeerd. Ik zie
ook geen noodzaak om daar onderzoek naar te doen. Kinderen hebben namelijk ongeacht
hun verblijfsstatus recht op onderwijs, waar hun toekomst ook ligt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.