Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35850-X) en de wijziging van de begrotingsstaat van het defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35850-K)
35 850 K Wijziging van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 28 juni 2021
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Defensie over de brief van 31 mei 2021 over de wijziging van de begrotingsstaat
van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2021 (wijziging samenhangende
met de Voorjaarsnota) (Kamerstuk 35 850 K).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 juni 2021. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorf
1.
Kunt u toelichten hoe het komt dat de personele vulling bij de landmacht lager is
dan eerder begroot, waardoor de budgetten voor salarissen eigen personeel en gereedstelling
zijn verlaagd?
Dit komt omdat de personele vulling van vast (eigen) personeel de afgelopen jaren
lager was dan de (meerjarige) beschikbare budgetten voor deze categorie. Sinds vorig
jaar is een lichte stijgende lijn in de personele vulling bij de landmacht waarneembaar
(van 76,2% op 1 januari 2020 naar 77,0% op 1 januari 2021 (Personeelsrapportage 2019,
Kamerstuk 35 300 X, nr. 65 en Personeelsrapportage 2020, Kamerstuk 35 570 X, nr. 90)), echter het budget voor vast personeel is nog niet volledig uitgeput. Deze financiële
ruimte wordt alternatief benut voor bijvoorbeeld extra inzet van reservisten en inhuur
van (tijdelijk) personeel en voor aanstellingspremies en bindingspremies om schaarse
categorieën personeel te werven en te behouden. Door de COVID-19 pandemie heeft een
aantal geplande gereedstellingsactiviteiten niet plaats kunnen vinden. Dit heeft zowel
gevolgen voor de salariskosten (oefentoelage) als voor het gereedstellingsbudget (overige
oefenkosten).
2.
Zou gezien het personeelsgebrek bij Defensie het budget voor salarissen eigenlijk
niet ten minste gelijk moeten blijven of zelfs verhoogd worden, om vanuit dat budget
hogere salarissen te kunnen betalen en daarmee meer personeel vast te houden en te
werven?
De hoogte van de salarissen is afhankelijk van de gemaakte arbeidsvoorwaardelijke
afspraken. Op basis daarvan, en op basis van het aantal medewerkers, krijgen krijgsmachtdelen
formatiebudgetten toebedeeld. Defensie kan salarissen dus niet eenzijdig verhogen
of verlagen. Dit kan alleen door het maken van arbeidsvoorwaardelijke afspraken met
de vakcentrales.
De defensiebrede vullingsgraad op 1 januari 2020 was 85,9% (Personeelsrapportage 2021,
Kamerstuk 35 570 X, nr. 90). De beschikbare financiële ruimte die veroorzaakt wordt door ondervulling wordt
alternatief benut voor bijvoorbeeld extra inzet van reservisten en inhuur van (tijdelijk)
personeel en voor aanstellings- en bindingspremies om schaarse categorieën personeel
te werven en te behouden. Overigens blijkt uit de Personeelsrapportage 2020 (Kamerstuk
35 570 X, nr. 90) dat »de wijze waarop de organisatie wordt bestuurd», «gebrek aan loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden»
en de «balans tussen thuis en werk» de voornaamste vertrekredenen zijn van werknemers
die op eigen verzoek Defensie verlaten hebben. Met het nieuwe HR-model komt er meer
focus te liggen op het behoud van personeel door onder andere de komst van specialistische
loopbanen en maatwerk in aanstellings- en contractvormen, individuele keuzes en gewenste
flexibiliteit. Het salaris staat niet meer in de top 6 van vertrekredenen.
3.
Kunt u toelichten waarom de suppletoire begroting van het Defensiematerieelbegrotingsfonds
slechts inzicht biedt in de komende vijf jaar, en niet de komende vijftien jaar, zoals
de bedoeling was?
4.
Kunt u de Kamer alsnog inzicht geven in de financiële mutaties voor de volledige planperiode
van vijftien jaar?
In lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften bieden eerste suppletoire begrotingen
inzicht in het uitvoeringsjaar en de komende vier jaar daaropvolgend (T+4). Voor de
tweede suppletoire begroting wordt inzicht gegeven voor het lopende begrotingsjaar
(T). Volgens de Wet Defensiematerieelbegrotingsfonds (Kamerstuk 35 280, nr. 17) bevat de begroting van het fonds een overzicht voor het begrotingsjaar en de veertien
daarop aansluitende jaren. Defensie wil voldoen aan de wens van de Kamer om – net
zoals bij de fondsbegroting – te voorzien in een vijftienjarig overzicht en zal daarom
in het vervolg inzicht verschaffen in de volledige looptijd van het fonds. Voor de
eerste suppletoire begroting 2021 wordt dit nagezonden aan de Kamer en het streven
is deze aan te bieden vóór het debat over de Voorjaarsnota op 7 juli aanstaande.
5.
Kunt u de mutaties in latere jaren dan 2021 voor de verwervingsbudgetten die groter
zijn dan € 100 miljoen toelichten? Kunt u bijvoorbeeld toelichten waarom het budget
voor de verwerving van defensiebreed materieel in 2022 toeneemt met € 218 miljoen?
Volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften geeft de eerste suppletoire begroting inzicht
in wijzigingen in het uitvoeringsjaar, in dit geval 2021. Er worden toelichtingen
op de budgettaire tabellen geschreven volgens vastgestelde staffelgrenzen, afhankelijk
van de omvang van een artikel. Het komende defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF)
geeft vanaf 2022 inzicht in de grotere projecten (vanaf € 100 miljoen). Daarnaast
geeft Defensie halfjaarlijks via het Defensie Projecten Overzicht (DPO) een gedetailleerd
inzicht in afwijkingen op tijd, product en / of geld voor projecten groter dan € 25
miljoen. Met het DPO beoogt Defensie de Kamer meer inzicht te verschaffen en een completer
beeld te geven van de lopende projecten.
Aan het DMF en het DPO ligt het Defensie Lifecycle Plan ten grondslag, dat tweemaal
per jaar wordt geactualiseerd. Hierbij wordt de fasering van de uitgaven aangepast
aan de meest actuele inzichten, waardoor verschuivingen tussen de jaren ontstaan (in
het geval van de eerste suppletoire begroting 2021 wordt € 218 miljoen naar 2022 geschoven).
Deze schuiven hebben geen gevolg voor de hoogte van het projectbudget, maar betreffen
slechts de fasering van de kasuitgaven. De verplichtingen hiervoor zijn wel reeds
vastgelegd. De aanpassingen in de kasuitgaven per jaar bestaan dan ook uit een veelheid
van projecten en kan niet aan één of enkele projecten worden toegeschreven.
6.
Kunt u toelichten waarom de kasschuif voor de Tijdelijke Toelage Loongebouw over het
defensiematerieelbegrotingsfonds loopt?
Het kasritme van het beschikbare budget en de uitgaven voor de verlenging van de Tijdelijke
Toelage Loongebouw (TTL) loopt niet synchroon, waardoor er een budgettaire schuif
benodigd was. Door een tegengestelde budgettaire schuif te verwerken in het defensiematerieelbegrotingsfonds
(DMF), is de dekking in de juiste jaren gezet. Concreet zijn in 2021 middelen overgeheveld
uit het DMF naar de defensiebegroting en in 2025, 2034 en 2035 zijn deze weer toegevoegd
aan het DMF. De kasschuif over het DMF is louter een technische exercitie.
7.
Hoe verhoudt het onttrekken van en later toevoegen van € 36 miljoen aan het Defensiematerieelbegrotingsfonds
voor de Tijdelijke Toelage Loongebouw zich tot de doelstelling van het fonds om de
schokbestendigheid en voorspelbaarheid van de materieelbegroting te vergroten? Is
reeds besloten in welke jaren de onttrokken middelen weer worden toegevoegd aan het
Defensiematerieelbegrotingsfonds en is dit in de begroting verwerkt?
Het onttrekken van en later toevoegen aan het defensiematerieelbegrotingsfonds was
benodigd om de beschikbare middelen in lijn te brengen met de uitgaven van de Tijdelijke
Toelage Loongebouw. In 2021 is € 36,1 miljoen onttrokken en in de jaren 2025, 2034
en 2035 is respectievelijk € 15,1 miljoen, € 10 miljoen en € 11 miljoen weer toegevoegd
aan het defensiematerieelbegrotingsfonds. Hiermee is de totale omvang van het fonds
niet veranderd, waardoor deze financiële mutatie ook geen invloed heeft gehad op de
schokbestendigheid en voorspelbaarheid van het defensiematerieelbegrotingsfonds.
8.
Wat zijn de gevolgen van het overhevelen van € 30,5 miljoen naar de instandhouding
van IT voor de investeringen in toekomstige IT, zoals uitstel of afstel van investeringsprojecten?
Deze overheveling betreft een budgettaire meevaller bij de investeringen, waardoor
een deel van de gereserveerde middelen niet meer benodigd was. Omdat het een vrijval
betreft, zijn er geen gevolgen voor de investeringsprojecten. Deze vrijgevallen middelen
zijn overgeheveld naar instandhouding IT voor het oplossen van IT-problematiek in
2021 (zoals portfoliomanagement en applicatiebeheer). Voor nadere duiding van deze
problematiek verwijs ik u naar de Kamerbrief «Defensie Duurzaam Digitaal», d.d. 27 mei
2021 (Kamerstuk 31 125, nr. 118).
9.
Uit welke budgetten is geput om het budget voor instandhouding IT met € 63 miljoen
te verhogen?
De genoemde € 63 miljoen is een optelling van vele mutaties, maar bestaat uit drie
hoofddelen:
1. Vanuit de investeringen is € 50 miljoen beschikbaar gekomen voor het oplossen van
IT-problematiek in 2021. Het grootste deel van deze middelen betreft de € 30,5 miljoen
zoals bij vraag 8 is toegelicht.
2. € 7,8 miljoen betreft een klein deel van de verplichtingen die in 2020 niet tot betaling
zijn gekomen. Dit verplichtingenbudget is meegenomen naar 2021.
3. € 4,8 miljoen betreft het uitdelen van prijspeilbijstelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie -
Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier