Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 791 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES inhoudende dat er in de verzorging en opvoeding van een kind geen plaats is voor het gebruik van geestelijk of lichamelijk geweld jegens of van enige andere vernederende behandeling van kinderen in de verzorging en opvoeding
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
In de motie van het lid Van der Graaf (CU) c.s. van 10 oktober 2019 wordt de regering
onder meer opgeroepen om «in samenspraak met de openbare lichamen met een wetsvoorstel
te komen om geestelijk geweld, lichamelijk geweld of andere vernederende behandeling
in de opvoeding op de BES te verbieden».1 Daaraan ligt, aldus de motie, de constatering ten grondslag dat onder meer in het
Burgerlijk Wetboek van Europees Nederland «is opgenomen dat in de verzorging en opvoeding
van het kind de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende
behandeling mogen toepassen, maar dat een soortgelijke wet in het Burgerlijk Wetboek
BES ontbreekt.» (hierna: BW BES). Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan deze motie.
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Algemeen
Het wetsvoorstel strekt tot aanpassing van het tweede lid van artikel 247 van Boek
1 van het BW BES. In dat lid is reeds bepaald dat onder verzorging en opvoeding mede
worden verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk
welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.
Aan het lid wordt toegevoegd dat onder verzorging en opvoeding ook wordt verstaan
de zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind. Aan het lid wordt
tevens toegevoegd dat in de verzorging en opvoeding geen geestelijk of lichamelijk
geweld of enige andere vernederende behandeling mag worden toegepast.
Het wetsvoorstel is gemodelleerd naar het Europees Nederlandse wetsartikel 1:247 lid
2 BW. Gelet daarop wordt hierna eerst ingegaan op de Europees Nederlandse wetsgeschiedenis
en vervolgens op de voorgestelde uitbreiding tot de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (hierna ook: de BES-eilanden).
2.2 Achtergronden bij de Europees Nederlandse wetsgeschiedenis
Het Europees Nederlandse artikel 1:247 lid 2 BW is in 2007 tot stand gekomen.2 Het doel was een bijdrage te leveren aan de preventie van kindermishandeling door
ouders de verplichting op te leggen om hun kinderen te verzorgen en op te voeden zonder
toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van welke andere vernederende behandeling
dan ook. Daarmee is, kort gezegd, geweld in de opvoeding verboden. Het gaat hierbij
om alle denkbare vormen van geweld, dus ook het alledaagse geweld tegen kinderen dat de ouders
gebruiken als opvoedingsmiddel.3 Mishandeling van het kind, terwijl de ouders zeggen dat zij hun kinderen slechts
een «pedagogische tik» geven, is daarom in strijd met de regeling van artikel 1:247
lid 2 BW.4
In de toelichting bij de Europees Nederlandse regeling is daarnaast tot uitdrukking
gebracht dat niet iedere handeling die de bedoeling tot corrigeren heeft, geweld oplevert.
Het stevig beetpakken van een kind om te voorkomen dat het iets gevaarlijks doet,
valt niet onder het toepassen van geweld. Hier overheerst immers niet het bestraffen,
maar het voorkomen van gevaar. Wel kan het opzettelijk een kind pijn laten ondervinden
worden aangemerkt als een vorm van geweldsuitoefening in de zin van artikel 1:247
lid 2 BW.5
In artikel 1:247 lid 2 BW is tot uitdrukking gebracht dat de ouders verantwoordelijk
zijn voor de veiligheid van hun kinderen. Deze verantwoordelijkheid geldt zowel binnen
als buiten het gezin. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen
of laten zitten. Denk hierbij aan onveilige situaties binnen het gezin, bij familie,
op school, de sportclub of andere verbanden waarin derden bijdragen aan de opvoeding
en ontplooiing van het kind. Het behoort daarom ook tot de ouderlijke verantwoordelijkheid
om situaties waarin ouders vermoeden dat hun kind mishandeld of misbruikt wordt of
zal worden, te voorkomen of te stoppen. De verantwoordelijkheid van de ouders strekt
zich daarmee uit tot de hele leefomgeving van het kind.6
Opmerking verdient dat de reikwijdte van artikel 1:247 lid 2 BW niet is beperkt tot
ouders. Uit artikel 1:248 BW volgt dat het lid van overeenkomstige toepassing is op
de voogd en op degene die een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het
gezag over die minderjarige toekomt, zoals de pleegouders.7
2.3 Uitbreiding tot de BES-eilanden
Dit wetsvoorstel is van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba. Net als bij artikel 1:247 lid 2 BW voor Europees Nederland is het doel een
bijdrage te leveren aan de preventie van kindermishandeling door ouders de verplichting
op te leggen in de verzorging en opvoeding van hun kinderen geen geestelijk of lichamelijk
geweld of enige andere vernederende behandeling toe te passen. Hiermee zijn, net als
voor de Europees Nederlandse regeling, alle vormen van geweld in de opvoeding verboden.
Het wetsvoorstel verbiedt derhalve onder meer lijfstraffen, waaronder de pedagogische
tik, het gebruik van gewelddadige of bedreigende taal als opvoedingsmiddel, lichamelijke
of geestelijke verwaarlozing en seksueel misbruik.8 Opgemerkt wordt dat niet iedere handeling die de bedoeling tot corrigeren heeft,
geweld oplevert. Het stevig beetpakken van een kind om te voorkomen dat zijn handen
in aanraking komen met de ronddraaiende bladen van een ventilator, valt niet onder
de toepassing van geweld. Hier gaat het immers niet om bestraffen, maar om het voorkomen
van gevaar.
Onderzoek duidt er op dat kindermishandeling in de huiselijke sfeer op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (hierna ook: de BES) regelmatig voorkomt.9 Gelet hierop is het gewenst dat in artikel 1:247 lid 2 BW BES tot uitdrukking wordt
gebracht dat in de opvoeding van een kind geen plaats is voor geestelijk of lichamelijk
geweld, of voor welke vernederende behandeling dan ook. Dat uitgangspunt ligt ook
besloten in het eerste lid van artikel 19 van het Internationaal verdrag inzake de
rechten van het kind (IVRK).10 De nu bestaande tekstuele verschillen tussen de artikelen 1:247 lid 2 BW en 1:247
lid 2 BW BES zouden ten onrechte kunnen suggereren dat geweld in de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba wel een onderdeel van de opvoeding zou mogen zijn.
Dat is niet het geval, zo wil de regering met dit voorstel onderstrepen.
Artikel 1:248 BW BES breidt het toepassingsgebied van artikel 1:247 lid 2 BW BES verder
uit. Naast de ouders vallen ook de voogd en degene die de minderjarige verzorgt en
opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt, onder de reikwijdte
van het artikellid. Dat betekent dat ook pleegouders, en grootouders of ooms en tantes
die de opvoeding en verzorging feitelijk ter hand nemen, gehouden zijn om te handelen
in overeenstemming met artikel 1:247 lid 2 BW BES.
In de praktijk dragen voorts ook derden bij aan de opvoeding en ontplooiing van het
kind. Denk hierbij aan het onderwijs op school, de kinderdagopvang of de (sport)club.
Net als in de Europees-Nederlandse context zijn de ouders binnen en buiten het gezin
verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Indien ouders vermoeden dat
hun kind door derden wordt mishandeld of misbruikt, dienen zij daarom stappen te ondernemen
om deze mishandeling of dit misbruik te stoppen. Naast ouders dragen professionals
en organisaties ook een verantwoordelijkheid om kinderen in Caribisch Nederland te
vrijwaren van (geestelijk) geweld en geen lijfstraffen toe te passen. Zo heeft het
bevoegde gezag volgens de vigerende onderwijswetgeving in Caribisch Nederland een
zorgplicht voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.
3. Het huidige (wettelijke) stelsel op de BES
Voor het jeugdbeleid in Caribisch Nederland zijn twee overheden verantwoordelijk:
de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn verantwoordelijk voor
de preventieve jeugdactiviteiten en de laagdrempelige eerstelijns opvoedondersteuning
aan ouders; het Ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de ambulante en residentiële
jeugdzorg bij meer complexe (multi-)problematiek, de pleegzorg en de uitvoering van
de kinderbeschermingsmaatregelen. Op Bonaire zijn de preventie en opvoedondersteuning
belegd bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. Op Sint Eustatius en Saba zijn deze taken
recentelijk overdragen aan de openbare lichamen. De preventie en opvoedondersteuning
zijn aldaar belegd bij units social support. Dit stelt de openbare lichamen in staat om laagdrempelig hulp en ondersteuning te
organiseren bij opvoedvragen van ouders of verzorgers. Op dit moment wordt de zwaardere
jeugdzorg uitgevoerd door drie aanbieders: Jeugdzorg en Gezinsvoogdij CN (JGCN) en
de residentiële instellingen Stichting Project en Rosa di Sharon. Vanaf 2016 is de
kwaliteit van de jeugdzorg genormeerd en het toezicht op de uitvoering van jeugdzorg
belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.11
JGCN is belast met de uitvoering van de ambulante jeugdzorg, de pleegzorg en de kinderbeschermingsmaatregelen.
Er wordt gewerkt aan de hand van een methodiek die gericht is op de veiligheid van
het kind.12 Doel hiervan is oorzaken van onveiligheid weg te nemen en te komen tot een situatie
waarin de kinderen voldoende veilig zijn en het gezin zonder JGCN verder kan.
Op elk eiland is verder een Zorg- en Veiligheidshuis ingericht voor de aanpak van
multiproblematiek die aansluit bij de lokale situatie per eiland. Casuïstiek waar
sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling is in deze Zorg- en Veiligheidshuizen
geprioriteerd.13
Het Ministerie van VWS heeft met de openbare lichamen het Bestuursakkoord aanpak huiselijk
geweld en kindermishandeling 2017–202014 gesloten en voor de uitvoering hiervan middelen beschikbaar gesteld. Op grond van
dit bestuursakkoord hebben de openbare lichamen en het ministerie samengewerkt aan
preventie, deskundigheidsbevordering, het versterken van de hulpverlening en het inrichten
van laagdrempelige advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling. Om
de ingeslagen weg te continueren en de aanpak verder uit te werken en te bestendigen,
heeft het Ministerie van VWS met de openbare lichamen een nieuw bestuursakkoord getekend
voor de periode 2021–2024.
Regelgeving in Europees Nederland die betrekking heeft op de aanpak van kindermishandeling
geldt veelal niet op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De door middel van de Wet verplichte
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling15 in verschillende wetten, zoals de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015, opgenomen verplichting tot het vaststellen van een meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling geldt niet in Caribisch Nederland. Het Besluit verplichte meldcode
huiselijk geweld en kindermishandeling16, waarin de genoemde verplichting is uitgewerkt, is evenmin van toepassing in Caribisch
Nederland. Wel is er in 2019 een juridische handreiking BES ontwikkeld waarin een
«Stappenplan melden bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling» is
opgenomen. De handreiking draagt verder bij aan de kennis van professionals in verschillende
beroepsgroepen over hun wettelijke bevoegdheden rondom het melden van vermoedens van
kindermishandeling. Zo worden in de handreiking de regels beschreven die specifiek
per beroepsgroep gelden voor het delen van informatie. Ook wordt ingegaan op het klacht-
en tuchtrecht dat voor de verschillende beroepsgroepen in Caribisch Nederland van
toepassing is.
De eilanden zijn in verschillende mate gevorderd met het inrichten van een advies-
en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: meldpunt).17 Op Bonaire is in het najaar van 2020 gestart met het gefaseerd opzetten van een meldpunt.
Voor Saba en Sint Eustatius wordt toegewerkt naar het gefaseerd opzetten van een gezamenlijk
meldpunt in het eerste kwartaal van 2021. Inwoners en professionals die huiselijk
geweld of kindermishandeling vermoeden kunnen zich in ieder geval en tot die tijd
wenden tot bijvoorbeeld de politie, de Voogdijraad BES of JGCN voor advies en meldingen.
Als een kind zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid
ernstig worden bedreigd, kan de rechter het kind onder toezicht stellen indien aan
de vereisten van artikel 1:254 BW BES is voldaan. Dit gebeurt veelal op verzoek van
de Voogdijraad BES op grond van een uitgevoerd onderzoek naar de situatie van het
kind. Een ondertoezichtstelling kan ook worden uitgesproken op verzoek van een van
de ouders, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en
opvoedt, een van de bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of op vordering
van het Openbaar Ministerie. In het uiterste geval kan een ouder door de rechter worden
ontzet van het ouderlijk gezag over een of meer van zijn kinderen (artikel 1:269 lid
1 onderdeel a BW BES).
Het spreekt voor zich dat geweldsuitoefening in de opvoeding op de BES-eilanden daarnaast
ook in strafrechtelijke zin als kindermishandeling kan worden aangemerkt. Mishandeling
is als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 313 Wetboek van Strafrecht BES. Wanneer
de mishandeling wordt begaan tegen het eigen kind, is dit bovendien een strafverzwarende
omstandigheid (artikel 317, aanhef en onder 1°, Wetboek van strafrecht BES).
4. Gevolgen
Het wetsvoorstel beoogt, evenals artikel 1:247 lid 2 BW doet voor Europees Nederland,18 een bijdrage te leveren aan de preventie van kindermishandeling op de BES-eilanden.
Dat gebeurt concreet op twee manieren: ten eerste door het stellen van de wettelijke
norm dat ouders geen geweld in de opvoeding van het kind mogen toepassen en, ten tweede,
doordat daarmee een aanknopingspunt voor professionals wordt geboden om het gesprek
over kindermishandeling aan te gaan.
Het voorstel is in hoofdzaak normstellend van aard. Daartoe is verduidelijkt wat de
ouderlijke verantwoordelijkheid inhoudt door te bepalen dat er geen ruimte is voor
toepassing van geweld in de opvoeding. Dit draagt tevens bij aan de bewustwording
van ouders ten aanzien van het gebruik van geweld in de opvoeding. Dat kan aanleiding
zijn voor ouders om geweld in de opvoeding onderling te bespreken en ervaringen uit
te wisselen over het bestraffen van kinderen. Er kan zo ruimte ontstaan voor het aandragen
van alternatieve (geweldvrije) oplossingen door familie, vrienden of andere ouders.
Ook kan het aanleiding zijn voor ouders om ondersteuning te vragen bij de opvoeding
van hun kinderen. Het voorstel kan in die zin bijdragen aan het voorkomen van de toepassing
van geweld tegen kinderen als «opvoedingsmiddel».
Bij het voorgaande wordt nog het volgende opgemerkt. De ouders zijn op grond van dit
wetsvoorstel steeds verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kind. Die ouderlijke
verantwoordelijkheid geldt voor de hele leefomgeving van het kind.19 Dat geldt dus ook in die situaties waarin derden bijdragen aan de opvoeding en ontplooiing
van het kind. Het komt op de BES-eilanden ook voor dat kinderen worden opgevoed door
familieleden (bijvoorbeeld: een grootouder van de kinderen), buren of bekenden in
plaats van door de (biologische) ouder(s). De ouderlijke verantwoordelijkheid brengt
dan mee dat de ouders dienen in te grijpen als zij weten of vermoeden dat hun kind
wordt mishandeld of misbruikt door één of meer derden die het kind verzorgen en opvoeden.
Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door het aanspreken van deze opvoeders door de ouder(s)
of door het inschakelen van een hulpverlener. Herhaald zij overigens dat de in artikel
1:247 lid 2 BW BES neergelegde norm ook rechtstreeks toepasselijk is op derden die
de minderjarige verzorgen en opvoeden (artikel 1:248 BW BES), waarmee het verbod op
het toepassen van geweld in de opvoeding zich ook uitstrekt tot familieleden, buren
of bekenden die de opvoeding en verzorging feitelijk ter hand nemen.
Het voorstel kan verder hulpverleners helpen om geweld in de opvoeding bespreekbaar
te maken en ouders te overtuigen van de noodzaak om hulp te aanvaarden bij de opvoeding
van hun kinderen. Hierdoor kan erger worden voorkomen. Ten slotte kan het stellen
van de norm een bijdrage leveren aan het vroegtijdig signaleren van kindermishandeling
door professionals en burgers. Naar aanleiding van de melding kan zo nodig van overheidswege
worden ingegrepen.20
Voor kinderen kan de norm ook een steun in de rug zijn. Zij hebben immers recht op
een geweldvrije opvoeding en dit maakt het voor hen gemakkelijker om «hun geheim»
te bespreken met iemand die zij vertrouwen of op school.21
5. Constitutionele toetsing
Het wetsvoorstel is niet bedoeld om verder dan noodzakelijk te treden in de verantwoordelijkheid
en vrijheid die ouders, mede gelet op artikel 8 van het verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hebben bij de wijze waarop
zij invulling geven aan de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Naast de vrijheid
van ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht staat evenwel
de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk
of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing
of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik
(artikel 19 IVRK).22 Het gaat daarbij ook om de rechten van kinderen zelf, namelijk het recht op lichamelijke
en geestelijke integriteit, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de artikelen 3 (verbod
op vernederende behandeling) en 8 (recht op privéleven) van het EVRM.23 Met het voorstel wordt een balans gevonden tussen de verantwoordelijkheid en vrijheid
van ouders en de plicht tot bescherming van kinderen door de overheid.
6. Uitvoering en handhaving
Artikel 1:247 BW BES maakt deel uit van de regeling omtrent het gezag over minderjarige
kinderen (titel 14 van Boek 1 BW BES). Dit gezag wordt uitgeoefend door de ouder(s)
of de voogd. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig
kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW BES). Ouders zijn daarom
primair verantwoordelijk voor een geweldvrije opvoeding van de kinderen zoals nu ook
is geregeld in artikel 1:247 lid 2 BW BES. Artikel 1:248 BW BES brengt mee dat artikel
1:247 lid 2 BW BES van overeenkomstige toepassing is op de voogd en op degene die
een minderjarige verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige
toekomt. Zoals hiervoor (in paragraaf 4) reeds is geschetst kan het wetsvoorstel ertoe
leiden dat de toepassing van geweld in de opvoeding bespreekbaar en voorkomen wordt.
Voor de handhaving van dit wetsvoorstel kan worden aangesloten bij de bestaande middelen
van handhaving in het BW BES ten aanzien van kwesties behorend tot het ouderlijk gezag,
waaronder in het uiterste geval de ontzetting van het ouderlijk gezag door de rechter
(artikel 1:269 lid 1 onderdeel a BW BES).
Het wetsvoorstel laat de strafrechtelijke handhavingsmogelijkheden onverlet. Geweld
in de relationele sfeer kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van mishandeling (artikel
313 Wetboek van Strafrecht BES). Tegen het gebruiken van geweld in de opvoeding van
kinderen kan zo eveneens strafrechtelijk worden opgetreden.
7. Gevolgen van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Het wetsvoorstel zal
naar verwachting ook geen financiële gevolgen hebben voor de andere betrokkenen, waaronder
de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Voor het Caribisch deel van Nederland leidt de voorgestelde wetswijzing naar verwachting
niet tot extra administratieve lasten. Zoals hiervoor reeds is toegelicht worden de
bestaande middelen van handhaving immers onverlet gelaten. Verder zal het wetsvoorstel
naar verwachting geen aanleiding geven tot een grotere belasting van de rechterlijke
macht. Geweld tegen kinderen in de opvoeding kan immers nu ook al voor de rechter
worden gebracht. De voorgestelde wijziging van artikel 1:247 lid 2 BW BES kan hierbij
behulpzaam zijn, doordat het onderstreept dat geweld tegen kinderen in de opvoeding
is verboden.
8. Advies en consultatie
De BES-eilanden zijn op de reguliere wijze betrokken bij de voorbereiding van dit
voorstel. Vervolgens heeft van 25 september 2020 tot 6 november 2020 de internetconsultatie
plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan zijn twee reacties ontvangen, een openbare
reactie van Unicef en een reactie van de Kinderombudsman24. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft te kennen gegeven het wetsvoorstel
niet te selecteren voor een formeel advies.
De binnengekomen reacties zijn positief.
Unicef heeft voorgesteld om in artikel 1:247 lid 2 BW BES naast «ouders» tevens «verzorgers»
op te nemen. Verzorgers dienen evenals ouders af te zien van het toepassen van geestelijk
of lichamelijk geweld in de opvoeding en verzorging van het kind. Daarnaast hebben
ook verzorgers een verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind en dienen
zij in te grijpen als ze weten of vermoeden dat het kind te maken heeft met geestelijk
of lichamelijk geweld van derden die bijdragen in de opvoeding van het kind. De Kinderombudsman
wijst er in zijn reactie eveneens op dat het verbod op het gebruik van geweld in de
opvoeding niet alleen moet gelden voor de ouders, maar ook voor andere verzorgers,
zoals grootouders, ooms en tantes.
Met Unicef en de Kinderombudsman wordt het belang van de rol van de verzorger bij
de opvoeding van het kind in Caribisch Nederland onderkend. Het Burgerlijk Wetboek
BES bevat daartoe een regeling. Artikel 1:248 BW BES bepaalt namelijk: «Artikel 247,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de voogd en op degene die een minderjarige
verzorgt en opvoedt zonder dat hem het gezag over die minderjarige toekomt.» De in
artikel 1:247 lid 2 BW BES genoemde concretisering van de omvang van het ouderlijk
gezag, waaronder de zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind,
geldt daarmee ook voor anderen dan de ouders, zoals de voogd, pleegouders of anderen
die feitelijk de verzorging en opvoeding ter hand nemen. Paragraaf 2 van deze memorie
is daarop aangevuld.
Verder stelt de Kinderombudsman dat de regeling van een verbod op het gebruik van
geestelijk of lichamelijk geweld in de opvoeding en verzorging van het kind zonder
flankerend beleid, weinig effect zal hebben. In paragraaf 3 is gewezen op het (lopende)
beleid vanuit de ministeries van VWS en JenV met betrekking tot kindermishandeling
en opvoedondersteuning. Het wetsvoorstel vormt een ondersteuning voor dit beleid.
Er zal afstemming plaatsvinden tussen de ministeries van VWS en JenV en de openbare
lichamen over de wijze waarop middels bewustwording en voorlichting deze wetswijziging
onder de aandacht zal worden gebracht van professionals en burgers in Caribisch Nederland.
De Kinderombudsman heeft gevraagd om de mening van kinderen mee te nemen in de voorbereiding
op dit wetsvoorstel. De regering hecht belang aan de mening van kinderen in zaken
die voor hen van belang zijn. Uit het rapport «Als je het ons vraagt. De Kinderombudsman
op kinderrechtentour in Caribisch Nederland», uit 2017, en de reactie van de Kinderombudsman
op het wetsvoorstel, blijkt dat dit wetsvoorstel goed past bij wat kinderen en jongeren
aan de Kinderombudsman hebben aangegeven. Het voornemen is voorts om bij de invulling
van het (lopende) beleid kinderen te betrekken.
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Er is geen noodzaak voor een bepaling van overgangsrecht.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Voorgesteld wordt dat het tweede lid van artikel 1:247 BW BES letterlijk in overeenstemming
wordt gebracht met het equivalent in het Europees Nederlandse BW. Hiermee komt tot
uitdrukking dat het een ondeelbaar uitgangspunt is dat ouders in de verzorging en
opvoeding van een kind geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende
behandeling toepassen. Om dezelfde reden wordt nu in het BW BES verduidelijkt dat
de verzorging en de opvoeding van een kind niet alleen ziet op het geestelijk en lichamelijk
welzijn van het kind, maar ook op diens «veiligheid». Dat was tot dusver wel in het
Europees Nederlandse BW, maar niet in het BW BES geëxpliciteerd. Voor de inhoud en
strekking van het voorgestelde tweede lid van artikel 1:247 BW BES wordt verwezen
naar het voorgaande, in het bijzonder paragraaf 2 van deze toelichting.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.