Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 765 Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het toevoegen van decentrale loting als selectiemethode voor opleidingen met capaciteitsfixus in het hoger onderwijs
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
Sinds 2013 worden studenten voor opleidingen met een capaciteitsbeperking decentraal
geselecteerd op basis van ten minste twee, door de instelling vast te stellen, kwalitatieve
criteria. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de Inspectie)
blijkt dat de studentenpopulatie van deze opleidingen minder divers is dan andere
opleidingen.1 Dit wijst mogelijk op een verminderde toegankelijkheid van deze opleidingen voor
bepaalde groepen aspirant-studenten.2 Bovendien geven verschillende opleidingen aan meer maatwerk te willen kunnen toepassen
in de selectieprocedures. Daarom wordt met dit wetsvoorstel, tevens naar aanleiding
van de motie Paternotte en Van der Molen,3 decentrale loting toegevoegd als selectiemethode (in aanvulling op de reeds bestaande
mogelijkheid tot decentrale selectie) bij associate degree-opleidingen en bacheloropleidingen
met een capaciteitsfixus.4 Hierdoor kunnen universiteiten en hogescholen per opleiding meer maatwerk toepassen
bij het inrichten van selectieprocedures en wordt beoogd de kansengelijkheid voor
aspirant-studenten te vergroten.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Voorgeschiedenis
Het instellen van een capaciteitsfixus is een zwaar middel dat door universiteiten
en hogescholen kan worden ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te borgen bij
opleidingen met beperkte capaciteit. Capaciteitsfixusopleidingen hebben als nadeel
dat zij de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperken, omdat slechts een beperkt
aantal opleidingsplaatsen beschikbaar zijn. Hierdoor kunnen niet alle aspirant-studenten
worden toegelaten tot de opleiding van hun keuze, hoewel zij wel voldoen aan de toelatingseisen.
Het is daarom belangrijk dat de selectiemethode die toegepast wordt om aspirant-studenten
te selecteren, niet de kansenongelijkheid tussen groepen aspirant-studenten vergroot.
De selectiemethoden voor opleidingen met een capaciteitsfixus voor het hoger onderwijs
zijn aan meerdere veranderingen onderhevig geweest. Tot 1999 kende Nederland alleen
een stelsel van (gewogen) centrale loting. In 1999 werd bij wet mogelijk gemaakt dat
instellingen ook een deel van de aspirant-studenten decentraal mochten selecteren,
hoewel minstens de helft van de opleidingsplaatsen van capaciteitsfixusopleidingen
nog steeds werd toegewezen door gewogen loting en alle aspirant-studenten die gemiddeld
een acht of hoger hadden voor hun eindexamencijfer in het voortgezet onderwijs ook
altijd werden toegelaten.
In 2013 is met de Wet kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs de centrale loting
afgeschaft, ten faveure van de decentrale selectie.5 Hiermee werd beoogd aspirant-studenten meer grip te geven op hun kans om toegelaten
te worden tot een opleiding met een capaciteitsfixus, instellingen meer zeggenschap
te geven over het selectieproces en een betere match tussen de student en de opleiding
te bewerkstelligen. Bij decentrale selectie worden aspirant-studenten geselecteerd
op basis van ten minste twee kwalitatieve criteria. Loting is op dit moment niet toegestaan.
2.2 Het debat over selectie
Selectie op basis van kwalitatieve criteria, zoals cijfers of motivatie, kent zowel
voor- als nadelen. Het decentraal selecteren van aspirant-studenten op basis van kwalitatieve
criteria heeft tot doel om de meest geschikte student op de juiste plek te krijgen.6 Selecteren kan ook negatieve neveneffecten hebben, zoals bewuste of onbewuste zelfselectie
door (bepaalde groepen) aspirant-studenten, waarmee ze zichzelf op voorhand uitsluiten
van deelname aan een studie.7 Ook zijn er selectiemethoden die groepen aspirant-studenten, bijvoorbeeld door hun
culturele of sociaaleconomische achtergrond, mogelijk onbewust bevoordelen en daarmee
andere groepen op achterstand zouden kunnen zetten. Dergelijke mechanismen kunnen
de toegankelijkheid van het hoger onderwijs ondergraven. Het is dus van belang dat
met selectie als instrument zorgvuldig wordt omgegaan.
De vraag in hoeverre deze voor- en nadelen zich in de afgelopen jaren hebben gematerialiseerd,
is onderwerp van debat. Sommige onderzoeken laten zien dat decentrale selectie op
basis van kwalitatieve criteria een nuttig middel is. In een proefschrift over selectie
bij de Geneeskundeopleiding in Maastricht bleek bijvoorbeeld dat studenten die positief
op bepaalde selectiecriteria scoorden, ook beter presteerden gedurende de bachelor.8 Ander onderzoek laat echter zien dat er geen verschil is in studieprestaties of uitval
tussen studenten die door middel van decentrale selectie zijn toegelaten of door middel
van loting.9 Onderzoek naar de nadelen van decentrale selectie op basis van kwalitatieve criteria
suggereert dat de toegankelijkheid voor bepaalde groepen onder druk kan komen te staan.
Zo blijkt uit een onderzoeksrapport van ResearchNed10 dat selectie op basis van tenminste twee kwalitatieve criteria een aantal ongewenste
effecten kan hebben op de kansengelijkheid in het hoger onderwijs.11
De Inspectie heeft daarnaast eerder geconstateerd dat opleidingen met een capaciteitsfixus
een minder diverse studentenpopulatie kennen.12 Dit kan erop wijzen dat er sprake is van kansenongelijkheid voor aspirant-studenten
uit verschillende bevolkingsgroepen. Dat is ook een belangrijke aanleiding geweest
voor de motie Paternotte en Van der Molen,13 die de regering vraagt loting weer onderdeel te maken van het selectie-instrumentarium
van de onderwijsinstellingen. Hoewel de beschikbare onderzoeken geen uitsluitsel geven
over het effect van loting, kan de toevoeging van loting ertoe leiden dat instellingen
voor elke opleiding met een capaciteitsfixus de meest geschikte selectiemethode toe
kunnen passen, kijkende naar de kansengelijkheid en het uitgangspunt van de juiste
student op de juiste plaats. Door differentiatie kan bovendien de beschikbare kennis
over de effecten van verschillende selectiemethoden worden vergroot. Hier ligt ook
een verantwoordelijkheid bij de instellingen om de effecten van de door hen gekozen
selectiemethode te monitoren.
2.3 Visie van de regering
Met het oog op de toegankelijkheid van het onderwijs is het belangrijk dat instellingen
voor hoger onderwijs een passende keuze kunnen maken in het gebruik van selectie-instrumenten
gericht op hun specifieke opleidingsdoelen. Instellingen zijn het meest bekend met
welke voorkennis van aspirant-studenten voor een bepaalde opleiding wordt vereist
en de aard van de studentenpopulatie die zich daarvoor aanmeldt. Daarbij is van belang
dat de kennis over de effecten van selectie wordt vergroot en dat ervaringen worden
gedeeld. Onder meer via de Expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) beoogt
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de kennis over selectie te vergroten
en een dynamiek op gang te brengen waarin structureel kennis over selectie kan worden
gegenereerd. Hiermee kan verder onderzoek worden uitgevoerd en de verkregen kennis
kan zo breder worden gedeeld.14 Instellingen werken daarnaast doorlopend aan het verbeteren van het selectie-instrumentarium
en aan onderlinge kennisdeling op dit gebied.
Onderdeel van deze visie is dat instellingen worden geacht een afgewogen keuze te
kunnen maken voor de wijze waarop ze aspirant-studenten selecteren. Daarbij spelen
verschillende zaken een rol, zoals het vergroten van de kansengelijkheid en het kunnen
plaatsen van de meest geschikte student op de juiste plek. Op dit moment kunnen instellingen
voor hoger onderwijs bij capaciteitsfixusopleidingen alleen decentraal selecteren
op basis van minimaal twee kwalitatieve criteria. De regering meent dat hiermee de
handelingsruimte voor instellingen te veel wordt ingeperkt; een keuze voor capaciteitsfixus
hoeft immers niet per definitie een keuze voor kwalitatieve selectie te impliceren.
Door decentrale loting toe te voegen als selectie-instrument in aanvulling op de huidige
selectiecriteria, krijgen hoger onderwijsinstellingen meer ruimte om per opleiding
te bepalen welk selectie-instrumentarium het beste past. De VH en VSNU zijn ook positief
over het uitbreiden van het bestaande selectie-instrumentarium met loting op een wijze
waarbij de instellingen de ruimte wordt geboden daar zelf invulling aan te geven.
2.4 Het instrument loting
Decentrale loting zal als extra instrument beschikbaar worden gesteld in aanvulling
op decentrale selectie op basis van minimaal twee selectiecriteria.
Door toevoeging van loting ontstaat een systeem met drie selectiemethoden.
1) Selectie op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria;
2) Ongewogen loting; of
3) Een combinatie van selectie en loting, zoals gewogen loting.
Op deze derde mogelijkheid wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf.
De keuze van selectiemethode is aan de instellingen, na afstemming met de medezeggenschap.
De centrale studentenraden kunnen daarbij gebruikmaken van hun adviesrecht. De aspirant-studenten
dienen tijdig te worden geïnformeerd over de selectieprocedure en de selectiecriteria.
Het wordt ook mogelijk gemaakt om aspirant-studenten (deels) te selecteren op basis
van ongewogen loting. Het is namelijk mogelijk dat een capaciteitsfixus voor een opleiding
noodzakelijk is, maar dat er geen kwalitatieve selectiecriteria zijn die – naast de
vooropleidingseisen – kunnen voorspellen welke aspirant-studenten meer of minder geschikt
zijn voor de opleiding. Het is daarnaast mogelijk dat enkel voor een deel van de aspirant-studenten
de mate van geschiktheid met enige zekerheid kan worden vastgesteld, terwijl voor
alle overige aspirant-studenten dit niet goed vast te stellen is waardoor het eerlijker
is om onder hen te loten. In de visie van de regering is het daarom gewenst om ook
(gedeeltelijke) ongewogen loting als selectiecriterium toe te staan.
2.5 De combinatie van selectie en loting en aanvullende regels in ministeriële regeling
Op grond van het nieuwe artikel 7.53, tweede lid, van de WHW kunnen selectie en loting
gecombineerd worden. Er is dan vaak sprake van gewogen loting. Gewogen loting wordt
gezien als een bijzondere combinatie van selectie en loting, waarbij voorafgaand aan
de loting een bepaald lotingsgewicht wordt toegekend, bijvoorbeeld op basis van behaalde
cijfers uit de vooropleiding of behaalde scores op de selectie-instrumenten. Bij het
toepassen van gewogen loting wordt altijd vereist dat ten minste twee kwalitatieve
selectiecriteria zijn toegepast. Hiermee wordt een lijn getrokken met de eisen die
gelden bij de decentrale selectie. Indien slechts één kwalitatief selectiecriterium
wordt toegepast (bijvoorbeeld de behaalde cijfers), bevordert dit de kansengelijkheid
onvoldoende, omdat de kans groter is dat bepaalde groepen studenten een voorsprong
hebben door bijvoorbeeld het volgen van bijlessen.15
Ook kunnen selectie en loting worden gecombineerd, waarbij een deel van de studenten
wordt geplaatst op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria, en het restant
van de plaatsen wordt gevuld op basis van (gewogen of ongewogen) loting. Het wordt
echter niet toegestaan om een deel van de aspirant-studenten reeds na de selectie
af te wijzen en daarmee uit te sluiten van deelname aan loting. Gezien het feit dat
in principe alle aspirant-studenten voldoen aan de vooropleidingseisen en daarmee
in principe toelaatbaar zijn tot de opleiding, vindt de regering het uitsluiten van
aspirant-studenten van deelname aan loting in deze combinatie onvoldoende te rechtvaardigen.
De wijze waarop de gewogen loting uitgevoerd dient te worden kan bij ministeriële
regeling nader worden uitgewerkt. In de ministeriële regeling worden in elk geval
nadere regels opgenomen omtrent gewogen loting. Ook worden in de ministeriële regeling
nadere regels opgenomen over de organisatie van loting, zoals de aanwezigheid van
een notaris.
2.6 Reikwijdte
Met dit wetsvoorstel worden de regels omtrent het maximum aantal pogingen en inschrijvingen
voor capaciteitsfixusopleidingen niet gewijzigd. De Inspectie zal op basis van signalen
toezicht houden op de invulling van de selectieprocedure. Van instellingen zelf wordt
verwacht dat zij ook monitoren wat de effecten van de gekozen selectieprocedure zijn
voor de toegankelijkheid, de samenstelling van de studentenpopulatie en de kansengelijkheid.
Dit wetsvoorstel richt zich alleen op associate degree-opleidingen en bacheloropleidingen
met een fixus (zowel de capaciteitsfixus als de arbeidsmarktfixus). Toelating en selectie
bij masteropleidingen werkt anders dan bij bachelor- en associate degree-opleidingen.
Selectie op basis van kwalitatieve selectiecriteria is een logischer onderdeel van
toelating tot een masteropleiding, omdat hier vaak sprake is van verdere specialisatie.
Bovendien zijn masterstudenten al bekend met het hoger onderwijs en zullen zich daarom
minder snel laten afschrikken door een selectieprocedure. De toegankelijkheid staat
daarmee minder onder druk.
3. Gevolgen voor de privacy
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor de privacy van de studenten.
4. Gevolgen voor de regeldruk
Op basis van de laatste gegevens zijn er 91 bacheloropleidingen met een capaciteitsfixus
op 26 verschillende instellingen (14 hogescholen en 12 universiteiten) met een totale
capaciteit van 23.827 studenten.16
De uitvoeringslast blijft beperkt tot de instellingen die gebruik wensen te maken
van decentrale loting als selectiemethode. Voor instellingen die blijven vasthouden
aan hun huidige selectieprocedures verandert niets.
Lasten van selectieprocedures en loting
Er zijn verschillende soorten selectieprocedures die verschillende lasten kennen voor
de instellingen. De selectie vindt vaak plaats aan de hand van cognitieve toetsen
of de beoordeling van motivaties. Dit is een arbeidsintensieve en kostbare taak voor
de instellingen die elke aspirant-student apart moeten beoordelen op geschiktheid.
Om een beter beeld te vormen van de kosten van decentrale selectie wordt uitgegaan
van de volgende punten:
– Uitgaande van een gemiddeld aantal studenten die door de selectie komen van 262 studenten
(23.827 plaatsen gedeeld door 91 opleidingen), dat maal twee doordat het aantal aanmeldingen
vaak vele malen hoger ligt dan de capaciteit, geeft een aantal van 524 studenten.
– Uitgaande van een werklast van ongeveer een half uur per student, waaronder het nakijken
van de cognitieve toets en het beoordelen van de motivatie.
– Uitgaande dat selectie twee maal per jaar plaatsvindt.
Op basis van deze uitgangspunten kan een raming worden gemaakt van een werklast van
1.048 uur per jaar, oftewel 52.400 euro. Dit is nog een conservatieve inschatting
aangezien de aanmeldingen in de praktijk vaak nog vele malen hoger zijn.
De beslissing om loting weer toe te voegen als selectiemethode leidt tot een aantal
administratieve en financiële lasten, dit zijn:
– Het opstellen van een nieuwe selectieprocedure en deze vastleggen in het reglement.
– Het tijdig informeren van studenten.
– Structurele uitvoering van de aangepaste selectieprocedure.
De eenmalige nalevingskosten voor instellingen die loting weer willen toepassen in
hun selectieprocedure worden geraamd op een werklast van 44 uur, oftewel 2.200 euro
in het studiejaar 2023–2024. Hierbij is rekening gehouden met de uren die nodig zijn
om een nieuwe selectieplan op te zetten, dit intern te toetsen en het reglement aan
te passen. Verder is er enige werklast om de website aan te passen en brochures te
ontwikkelen ten behoeve van het informeren van aspirant-studenten.
De structurele nalevingskosten voor instellingen die loting weer willen toepassen
in hun selectieprocedure worden geraamd op een werklast van 41 uur, oftewel 2.050 euro
vanaf het studiejaar 2023–2024. Hierbij is rekening gehouden met de kosten die een
instelling moet maken om de lotingsprocedure op een correcte wijze te kunnen uitvoeren
(al dan niet met extern toezicht). Een klein deel van deze kosten zien op het op de
hoogte houden van (aspirant-)studenten.
Deze inspanningen bij elkaar opgeteld leiden in het eerste jaar tot 4.250 euro aan
totale lasten voor de betreffende instellingen, waarvan 2.050 euro structureel van
aard zijn.
Vergeleken met de kosten van decentrale selectie, levert het selecteren op basis van
loting een besparing op van maximaal 48.150 euro per instelling. Het is niet mogelijk
op voorhand exact in te schatten hoeveel opleidingen voornemens zijn de selectieprocedure
aan te passen. Daardoor kan er geen exacte raming gemaakt worden van de totale administratieve
lasten voor alle instellingen. Indien slechts 30% van alle opleidingen loting toepassen
als selectiemethode toepassen, kunnen de besparingen oplopen tot 1.444.500 euro.
Bovenstaande berekening geeft een eenzijdige vergelijking van uitvoeringskosten van
de huidige selectieprocedure tegenover een lotingprocedure. Hoewel de initiële uitvoeringskosten
voor loting laag zijn door de simpele procedures, kan het de instelling op de langere
termijn meer kosten opleveren. Bijvoorbeeld omdat meer studenten uitvallen die zijn
ingeloot, dan dat studenten uitvallen die op basis van de huidige selectieprocedure
zouden zijn binnengekomen.17
Door de verschillende combinaties tussen loting en selectie die met dit wetsvoorstel
mogelijk worden, is het niet mogelijk om exact in te schatten wat de precieze administratieve
lasten zijn (zowel op de korte als de lange termijn). Bijvoorbeeld in de gevallen
waarbij een instelling kiest voor gewogen loting.
5. Financiële gevolgen
Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor de financiën van de rijksoverheid.
6. Gevolgen voor het doenvermogen
Door de wetswijziging ontstaat een systeem van drie selectiemethoden waar instellingen
in geval van een capaciteitsfixus uit kunnen kiezen. Voor aspirant-studenten hebben
de keuzes die door onderwijsinstellingen worden gemaakt indirecte gevolgen. Ten aanzien
van het doenvermogen van de aspirant-studenten geldt dat het van belang is dat zij
tijdig en duidelijk worden geïnformeerd over de capaciteitsfixus, zodat zij voldoende
zijn voorbereid op de wijze waarop instellingen uitvoer hebben gegeven aan de wet.
7. Gevolgen voor gendergelijkheid
Bij het gebruik van loting als selectiemethode ontstaat er een gelijke kans op toelating
tot een numerus fixusopleiding voor iedere aspirant-student die voldoet aan de vooropleidingseis,
ongeacht gender of welke andere persoonskenmerken dan ook.
8. Uitvoering
DUO stelt vast dat aan dit wetsvoorstel voor DUO geen uitvoeringsconsequenties zijn
verbonden. In het kader van het geïntegreerde toezicht is de uitvoeringstoets ook
uitgezet bij de Inspectie en de ADR.
8.1 Inspectie van het onderwijs
De Inspectie heeft aangegeven dat zij via de projectgroep Selectie en Toegankelijkheid
al in een eerder stadium betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Men constateert dat het voorstel dat nu voorligt de goedkeuring van de Inspectie kan
wegdragen. Zo is opgenomen dat aandacht moet zijn voor borging van een eerlijke wijze
van loting. De Inspectie ziet ten aanzien van de uitvoeringstoets geen knelpunten
of aandachtspunten die direct gelinkt zijn aan hun toezichtsrol en mogelijk niet uitvoerbaar
zijn als zij de naleving willen handhaven.
8.2 Studielink
Studielink geeft aan dat meerdere uitvoeringsmogelijkheden denkbaar zijn van het wetsvoorstel.
Aspirant-studenten die deelnemen aan capaciteitsfixusopleidingen worden op eenzelfde
wijze aan Studielink doorgegeven als decentrale selectiekandidaten. Hiervoor wordt
het bestaande proces gehanteerd. Dit betekent dat er geen aanpassing op Studielink
benodigd is.
9. Gevolgen voor Caribisch Nederland
Ten tijde van de centrale loting, bestonden er zogenoemde «ministersplaatsen» voor
een beperkt aantal leerlingen uit het Caribisch deel van het Koninkrijk, dat wil zeggen
uit Caribisch Nederland (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) en uit Curaçao, Aruba en
Sint-Maarten. De ministersplaatsen zorgden ervoor dat een beperkt aantal aspirant-studenten
uit deze gebieden direct geplaatst werden op een opleiding met een capaciteitsbeperking.
Centrale loting werd in 2016 afgeschaft, omdat de instellingen bij uitstek geacht
werden de meest geschikte aspirant-studenten te selecteren op basis van voor ieder
gelijk geldende criteria. Gegarandeerde plaatsen voor bepaalde studenten (de 8-plusplaatsen
en de ministersplaatsen) zouden niet vanzelfsprekend leiden tot de juiste student
op de juiste plek. Wel is bij de afschaffing van loting geregeld, dat instellingen
verplicht zijn om in hun procedures rekening te houden met aspirant-studenten uit
het Caribisch deel van het Koninkrijk, omdat voor deze studenten het vanwege de afstand
praktisch gezien lastig is om mee te doen aan selectieactiviteiten. Deze verplichting
is vastgelegd in artikel 7.53, derde lid, WHW. Deze verplichting zal ook gaan gelden
voor onderwijsinstellingen die gebruik willen gaan maken van decentrale loting.
10. Advies en consultatie
Het concept wetsvoorstel is met verschillende partijen afgestemd en is van 8 oktober
tot en met 8 november 2020 voorgelegd voor internetconsultatie. Hieronder volgt een
opsomming van de adviezen en consultaties en hoe deze verwerkt zijn in dit wetsvoorstel.
10.1 Internetconsultatie en vertegenwoordigers van de instellingen en studenten
Op de internetconsultatie zijn zes openbare reacties binnengekomen, de reacties waren
overwegend positief. De Vereniging Hogescholen (VH) en Vereniging Nederlandse Universiteiten
(VSNU) spreken beide hun steun uit, met de wens dat meer combinaties van selectie
en loting mogelijk worden. Aan deze wens is gehoor gegeven. Daarnaast zijn kritische
punten aangedragen ten aanzien van de onderbouwing in de memorie van toelichting en
de geschatte kostenberekening. Ook de VSNU had hier opmerkingen over met daarbij ook
vragen over de praktische invulling van loting door instellingen. Het Interstedelijk
Studentenoverleg (ISO) en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) hebben benadrukt dat
de medezeggenschap in het vaststellen van de selectieprocedures geborgd moet zijn.
De LSVb heeft ook de wens uitgesproken dat studenten niet zouden moeten kunnen worden
uitgesloten van deelname aan loting. Het ISO benadrukt dat het belangrijk is de medezeggenschap
en studenten bij de monitoring te betrekken. Hieronder wordt op elk van deze punten
afzonderlijk dieper ingegaan.
10.2 Mogelijk maken van combinaties met loting en selectie
De belangrijkste wens die naar voren kwam uit de internetconsultatie was om naast
de genoemde mogelijkheden uit het wetsvoorstel (decentrale selectie zonder loting,
gewogen loting op basis van minstens twee criteria gevolgd door ongewogen loting),
ook andere combinaties van loting en selectie mogelijk te maken. Specifiek zijn twee
voorbeelden genoemd, namelijk:
• Dichotome combinatie: De instelling selecteert een deel van de aspirant-studenten,
de overige aspirant-studenten worden op basis van loting al dan niet toegelaten.
• Sequentiële combinatie: Er vindt eerst selectie plaats, daarna worden onder diegenen
die zijn geselecteerd geloot.
Er is gekozen deze wens van onder andere de VH en de VSNU gedeeltelijk mee te nemen
in het huidige wetsvoorstel. Een combinatie tussen loting en selectie vergroot de
mogelijkheden voor een instelling om een passend selectie-instrumentarium te vinden,
die zo nog meer rekening kan houden met de verschillende studentenpopulaties. Er is
echter voor gekozen om de sequentiële combinatie niet mogelijk te maken. Onder meer
door de LSVb is erop gewezen dat deze variant de kansengelijkheid niet vergroot en
tevens het mogelijke probleem van zelfselectie niet wegneemt. Het is daarom niet toegestaan
na selectie een deel van de studenten al af te wijzen, voordat de loting plaatsvindt.
Nadere regels hierover worden in de ministeriële regeling opgenomen.
De VH en VSNU hebben in een gesprek blijk gegeven zich ook bewust te zijn van de potentiele
valkuilen van een open systeem, bijvoorbeeld het ontstaan van grote verschillen in
selectieprocedures tussen gelijksoortige opleidingen bij verschillende instellingen
en window shopping door studenten. Het is daarom van belang om altijd goed te onderbouwen
welke keuzes worden gemaakt. Effecten van bepaalde keuzes zijn soms lastig aan te
tonen, maar dat ontslaat opleidingen niet van de plicht om goed na te denken over
wat ze doen. De VH en VSNU geven aan dat opleidingen hun keuzes goed zullen moeten
beargumenteren, onderbouwen en evalueren, in afstemming met de medezeggenschapsorganen.
10.3 Onderbouwing van het wetsvoorstel
De kritiek op de onderbouwing van de consultatieversie van dit wetsvoorstel richtte
zich met name op twee punten:
– Het gebruik van de verschillende onderzoeken voor de onderbouwing is onvoldoende,
en
– De kostenberekening die is gegeven is te simpel geschetst.
De weergave van de conclusies van de beschikbare onderzoeken is naar aanleiding van
de consultatie aangepast. Het voornaamste punt blijft dat veel onduidelijk is over
de precieze effecten van de verschillende selectieprocedures. Juist door nu loting
toe te voegen aan het instrumentarium voor selectie, kan in de toekomst hierover meer
kennis worden gegenereerd, mits de effecten voldoende worden gemonitord. Naar aanleiding
van het tweede punt is paragraaf 4 – over de kostenberekening – van deze toelichting
uitgebreid.
Tot slot vraagt de VSNU om richtlijnen voor de praktische invulling van de lotingsprocedure.
Deze punten worden verder besproken in samenwerking met Studielink en de koepelorganisaties,
waarbij formele afspraken hierover zullen worden meegenomen in de uitwerking van de
ministeriële regeling.
10.4 Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Het ontwerpwetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). Het wetsvoorstel is door de ATR getoetst aan een door het college gehanteerd
toetsingskader. Het college constateert dat nut en noodzaak van de voorgenomen maatregelen
voldoende zijn onderbouwd. Het college heeft geen aanvullende opmerkingen. Wel waren
er twee adviespunten:
Het college adviseert toe te lichten of en zo ja welke (rapportage)verplichtingen
er zijn voor de onderwijsinstellingen met betrekking tot de invulling van de selectieprocedures
bij opleidingen met een capaciteitsfixus. Voor de instellingen gelden dezelfde rapportageverplichtingen
aan de medezeggenschap en de inspectie van het onderwijs over de keuze en voortgang
van selectieprocedures zoals die ook gelden onder de huidige selectieprocedure.
Verder adviseert de ATR de gevolgen voor de regeldruk volledig in beeld te brengen
en te berekenen conform de rijksbreed geldende methodiek. Het college adviseert na
te gaan wat de eenmalige implementatiekosten kunnen gaan worden voor de instellingen
nu instellingen opnieuw moeten nagaan wat het geëigende selectie-instrument is voor
een opleiding met een capaciteitsfixus. Met de koepels van de instellingen is contact
geweest over de verwachte kosten voor de instellingen als wordt gekozen voor loting.
Ook daar is aangegeven dat de eerdere kostenberekening een te simpele weergave was
die de lange termijn kosten voor loting niet weergaven. Daarnaast is met de inhoudelijke
wijziging van het wetsvoorstel, om ook combinaties van loting en selectie toe te staan,
het nog complexer geworden om een inschatting te maken van de kosten voor de instelling
(op de korte en lange termijn). In de regeldrukparagraaf is de tekst hierop aangepast.
10.5 Consultatie Caribisch Nederland
De Saba Comprehensive School heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben bij het wetsvoorstel.
Het Openbaar Lichaam Bonaire (OL Bonaire) heeft in haar reactie benoemd dat studenten
uit Caribisch Nederland vanwege de afstand en vaak beperkte internetverbinding op
de eilanden, niet goed in staat zijn zich optimaal voor te kunnen bereiden op decentrale
selectieprocedures. Volgens de gedeputeerde van OL Bonaire betekent dit dat weinig
studenten van de eilanden worden toegelaten voor de studie geneeskunde met als gevolg
dat er ook weinig afgestudeerde artsen op Bonaire werkzaam zijn met een eilandbinding.
Net zoals dat nu het geval is, zijn ook na de invoering van loting instellingen verplicht
in hun procedures rekening te houden met aspirant-studenten uit het Caribisch deel
van het Koninkrijk. Gegarandeerde plaatsen voor bepaalde studenten (de 8+ plaatsen
en de ministersplaatsen) hebben in het verleden niet vanzelfsprekend geleid tot de
juiste student op de juiste plek. Instellingen hebben met het wetsvoorstel nu de ruimte
de meest geschikte aspirant-studenten te selecteren op basis van voor ieder gelijk
geldende criteria of op basis van lotingscriteria. De instellingen dienen in hun selectieprocedure
rekening houden met de studenten uit Caribisch Nederland.
11. Inwerkingtreding
De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2022. Instellingen kunnen zich
dan gedurende het jaar 2022 voorbereiden op de selectieprocedures in het voorjaar
van 2023. Daarmee heeft het wetsvoorstel dus voor het eerst effect tijdens de selectieprocedures
voor toelating tot de opleidingen in het studiejaar 2023–2024.
II Artikelsgewijs
Artikel I (artikel 7.53, tweede, derde lid en zevende lid, WHW)
Met de wijziging van artikel 7.53, tweede lid, van de WHW wordt geregeld dat loting
en een combinatie van loting en selectie op basis van ten minste twee kwalitatieve
selectiecriteria worden toegevoegd als selectiemethoden in aanvulling op de bestaande
selectiemogelijkheden voor opleidingen met een capaciteitsfixus, waarbij aspirant-studenten
worden geselecteerd op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria.
Hierdoor krijgt het instellingsbestuur de volgende mogelijkheden om aspirant-studenten
te selecteren in verband met de beschikbare onderwijscapaciteit:
1. selectie op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria, artikel 7.53,
tweede lid, sub a (de huidige wijze van selectie);
2. ongewogen loting, artikel 7.53, tweede lid, sub b (Bij ongewogen loting worden geen
andere selectiecriteria betrokken en is kans bepalend voor de toelating van de student);
3. een combinatie van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria en loting, artikel 7.53,
tweede lid, sub c.
Artikel 7.53, tweede lid, sub c, maakt het mogelijk dat instellingen kunnen kiezen
voor gewogen loting bij de selectie. Bij gewogen loting worden ten minste twee kwalitatieve
selectiecriteria gecombineerd met loting. Deze kwalitatieve selectiecriteria kunnen
eenvoudig vergelijkbaar met elkaar zijn (bijvoorbeeld cijfers en een toets), maar
het is ook mogelijk dat minder meetbare criteria gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld
een interview. Ook maakt artikel 7.53, tweede lid, sub c het mogelijk dat instellingen
een deel van de aspirant-studenten kunnen toelaten op basis van de selectie op grond
van twee kwalitatieve selectiecriteria en vervolgens de overige studenten loten. Bij
deze loting kan gewicht toegekend worden aan de prestaties van de studenten bij de
selectie op basis van de kwalitatieve criteria.
Met de wijziging van artikel 7.53, derde lid, wordt geregeld dat het instellingsbestuur
tijdig de lotingsprocedure bekendmaakt in een reglement. Artikel 7.53, derde lid,
bevat op dit moment de verplichting voor instellingen om per reglement tijdig de kwalitatieve
selectiecriteria en de selectieprocedure bekend te maken. Nu loting wordt toegevoegd
als selectiemethode, is het wenselijk dat deze verplichting ook op de lotingsprocedure
gaat zien.
Op grond van de zevende lid, onderdeel c, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften
gesteld worden over de uitvoering van de loting. Er kan bijvoorbeeld voorgeschreven
worden dat de loting onder toezicht van een notaris dient plaats te vinden. Met het
nieuwe onderdeel b kunnen bij ministeriële regeling voorschriften gesteld worden over
de wijze waarop de gewogen loting plaats dient te vinden.
De wijzigingen van dit artikel werken ook door op artikel 7.56 (de arbeidsmarktfixus).
Artikel II (artikel 13 Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing)
Met de inwerkingtreding van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs is
paragraaf 4a van titel 3 van hoofdstuk 7 van de WHW komen te vervallen. Abusievelijk
is bij deze wijziging artikel 13 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie
en collegegeldheffing niet aangepast. Dit wordt met deze wijziging hersteld.
Artikel III
In artikel III is een samenloopbepaling opgenomen. Met deze samenloopbepaling worden
de wijzigingen van dit wetsvoorstel afgestemd met de wijzingen van een aantal artikelen
in het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Artikel IV
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt bij koninklijk besluit bepaald.
Beoogd wordt de wet op 1 januari 2022 in werking te laten treden. Dit betekent dat
instellingen loting kunnen hanteren als selectiemethode bij de selectie voor het studiejaar
2023–2024.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.