Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Amhaouch en Palland over het bericht 'Schuifdakenfabrikant Inalfa Venray zet zeker 190 mensen op straat'
Vragen van de leden Amhaouch en Palland (beiden CDA) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Schuifdakenfabrikant Inalfa Venray zet zeker 190 mensen op straat» (ingezonden 1 februari 2021).
Antwoord van Minister Van ’t Wout (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 5 maart 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Schuifdakenfabrikant Inalfa Venray zet zeker 190 mensen
op straat»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vanaf welk moment was u op de hoogte van het voornemen van Inalfa om productie naar
Polen en Slowakije te verplaatsen en banen in Venray te schrappen? Wanneer bent u
voor het eerst geïnformeerd over deze aanzienlijke hoeveelheid ontslagen? Is er contact
geweest tussen u en Inalfa over de ontstane situatie en het voornemen om banen te
schrappen? Wanneer is dit geweest? Welke acties hebt u ondernomen om (te proberen)
dit ontslag te voorkomen?
Antwoord 2
Er is tot op heden geen direct contact geweest tussen de rijksoverheid en Inalfa over
de op handen zijnde reorganisatie bij het bedrijf. LIOF (de regionale ontwikkelingsmaatschappij
van de provincie Limburg) heeft in 2020 drie gesprekken gevoerd met Inalfa over de
uitdagende omstandigheden als gevolg van de coronacrisis. Hierover is het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op 4 juni 2020 geïnformeerd door LIOF. Op dat
moment waren er geen concrete signalen over baanverlies of andere ingrijpende maatregelen
bij Inalfa.
Naast het informeren over relevante generieke COVID-ondersteuningsmaatregelen heeft
LIOF aangeboden om provincie Limburg te betrekken en met hen in gesprek te gaan, en
is een direct EZK- en NFIA/RVO-contact aangereikt om gezamenlijk met Inalfa de mogelijkheden
te verkennen. Inalfa heeft hier voor zover ons bekend geen vervolg aan gegeven; een
en ander heeft niet tot concrete acties geleid.
Inalfa heeft wel een melding bij het UWV gedaan in het kader van de Wet melding collectief
ontslag voor twee bedrijven, te weten Inalfa Roof Systems BV en Inalfa development
& Support Systems. Deze meldingen zijn nog in behandeling.
Vraag 3
Kunt u kwantificeren wat Inalfa betekent voor de regionale werkgelegenheid? Voor hoeveel
directe en indirecte banen zorgt het bedrijf? In welke mate heeft het beëindigen van
de fabricage in Venray ook effecten voor de werkgelegenheid bij andere ondernemingen
in de regio, zoals toeleveranciers en het midden- en kleinbedrijf? Wat is de toegevoegde
waarde van Inalfa voor Noord-Limburg, bijvoorbeeld als het gaat om leefbaarheid?
Antwoord 3
Het verlies van minimaal 190 van de 550 arbeidsplaatsen bij Inalfa is voor het bedrijf
substantieel te noemen. Tegelijkertijd vestigen in Limburg volgens het UWV regelmatig
nieuwe werkgevers uit de maakindustrie, waartoe Inalfa behoort, met een substantiële
vraag naar werknemers. Daarnaast zijn de werknemers van Inalfa goed gekwalificeerd
en opgeleid. Wel hebben deze werknemers door hun leeftijd een minder goede arbeidspositie.
De verwachting is dat er voor medewerkers die hun baan verliezen – hoe vervelend dat
altijd blijft voor de direct betrokkenen – het perspectief goed is. Inalfa bood naast
werkgelegenheid ook stageplekken aan voor de mensen in de regio. Dit zal ook een (tijdelijk)
verlies zijn voor de regio.
Het effect op de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio is onbekend.
Vraag 4
Bent u op dit moment met Inalfa, de gemeente Venray, de provincie Limburg en partners
als de regionale ontwikkelingsmaatschappij voor Limburg (LIOF) en MKB-Limburg in gesprek
over de gevolgen voor de regio, zoals langdurige werkloosheid, en hoe deze op te vangen?
Welke mogelijkheden ziet u?
Antwoord 4
Alhoewel de situatie bij Inalfa op zichzelf staat, is in algemene zin de verwachting
dat als gevolg van de coronacrisis de komende jaren veel mensen op zoek moeten naar
een nieuwe baan. Om die reden heeft het kabinet in 2020 1,4 miljard euro vrijgemaakt
voor het sociaal pakket2. Dit bestaat uit maatregelen om mensen zo snel mogelijk weer aan het werk te helpen.
Een deel van deze mensen heeft daarbij behoefte aan extra ondersteuning. Hiervoor
kunnen ze terecht bij regionale mobiliteitsteams, waarin werkgeversorganisaties, vakbonden,
gemeenten en UWV samenwerken. Zij zetten hun specifieke expertise in en zoeken aansluiting
bij bestaande regionale publieke dienstverlening van o.a. het werkgeversservicepunt
(WSP) en leerwerkloket. De arbeidsmarktregio Noord-Limburg, waar Venray onder valt,
kan een belangrijke rol spelen bij het weer aan het werk helpen van de ontslagen medewerkers
van Inalfa. Daarbij kan het eigen WSP mensen helpen die extra ondersteuning nodig
hebben om weer aan het werk te komen. Het WSP kent de regionale arbeidsmarkt, de werkzoekenden
en de branches die mensen zoeken. Ook kan het WSP adviseren over beschikbare subsidies
en instrumenten en het passend maken van het werk indien nodig.
Vraag 5
Hoezeer kan de nieuwe subsidieregeling voor bedrijven in de automotive, luchtvaart
en maritieme sectoren, bedoeld om «de teruggang in R&D-investeringen als gevolg van
de coronacrisis te mitigeren» (Zaaknummer 2021Z01131), Inalfa Venray en de regio Noord-Limburg helpen met bijvoorbeeld een doorontwikkeling,
het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen en/of het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid?
Antwoord 5
In algemene zin geldt dat wanneer een bedrijf meedoet in een ecosysteem versterkend
project met een hoog R&D-gehalte en indien het voorstel als goed wordt beoordeeld,
dat er dan rond de zomer subsidie beschikbaar zou kunnen worden gesteld.
Vraag 6
Wanneer gaat deze subsidieregeling open? Ziet u mogelijkheden om openstelling te versnellen
gelet op de urgentie maakindustrie voor Nederland te behouden? Acht u openstelling
vóór 1 april 2021 mogelijk en reëel?
Antwoord 6
De planning is om de regeling uiterlijk 15 mei 2021 open te stellen (conform de aangenomen
motie Amhaouch, Kamerstuk 35 669, nr. 21), zodat ook een aanzienlijk deel van 2021 kan worden benut voor de uitvoering van
de R&D-projecten. De hightech Top regeling uit 2009 moet nog worden aangepast aan
de huidige staatssteunkaders en de actuele thematiek in de drie mobiliteitssectoren.
Daarnaast spreekt het Ministerie van EZK met deze sectoren om ervoor te zorgen dat
er kwalitatief goede voorstellen worden ingediend. Daarmee is 15 mei al een betrekkelijke
korte termijn en is openstelling voor 1 april 2021 niet reëel.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er door het beëindigen van de fabricage
in Venray door Inalfa wederom maakindustrie uit Nederland verdwijnt, waar afgelopen
jaar ook bedrijven als Apollo Vredestein in Enschede en Eaton in Hengelo aankondigden
banen te schrappen en productie te verplaatsen naar lagelonenlanden aan de randen
van Europa?
Antwoord 7
Ik ben het eens dat het verdwijnen van productiewerk in beginsel zoveel mogelijk voorkomen
zou moeten worden. Dit is echter niet altijd te voorkomen, omdat Nederland niet kan
concurreren met lagelonenlanden wat betreft loonkosten. Deze beslissing is een strategische
overweging van het bedrijf in antwoord op tegenvallende bedrijfsresultaten als gevolg
van moeilijke marktomstandigheden. Het is niet aan de overheid om op de stoel van
de ondernemer te zitten. Waar het kabinet zich samen met onder andere de NFIA en de
regionale ontwikkelmaatschappijen wel voor inzet is om hoogwaardige industriële bedrijven
zoveel mogelijk te binden aan de regio door het scheppen van de juiste voorwaarden.
Bijvoorbeeld het verbeteren van het vestigingsklimaat, samenwerking met kennisinstellingen
en clustervorming.
Vraag 8
In hoeverre biedt de op 30 oktober 2020 gepresenteerde Visie op de toekomst van de
industrie in Nederland (Kamerstuk 29 826, nr. 124) volgens u een oplossing voor de glijdende schaal waarop Nederland zich bevindt omdat
steeds meer maakindustrie naar het buitenland verdwijnt?
Antwoord 8
Hoewel de voorbeelden die u noemt de indruk kunnen wekken dat in grote getalen Nederlandse
banen in de maakindustrie verdwijnen naar het buitenland, ziet het Centraal Planbureau
(CPB) over de gehele linie geen toename van offshoring3. Ook heeft DNB erop gewezen dat de gevonden effecten van offshoring op de werkgelegenheid
in Nederland over het algemeen bescheiden of onduidelijk zijn4.
Wel is het zo dat door de laagconjunctuur de industrie – waaronder de automotive sector
– onder vraaguitval lijdt. Het kabinet heeft zich uitgesproken voor een sterke industrie
in Nederland vanwege de groeiambitie van het kabinet en passend bij de eerdere visie
op de duurzame basisindustrie. Goed industriebeleid draagt bij aan een sterke maakindustrie
en daarmee aan werkgelegenheid. Geforceerde inzet op behoud van de werkgelegenheid
bij alle bedrijven is niet mogelijk, maar de inzet van het kabinet is om over het
geheel voldoende werkgelegenheid in de industrie te houden. Gelukkig is de werkgelegenheid
in de industrie de afgelopen jaren wat gestegen, en de hoop is dat dit via stijgende
arbeidsproductiviteit kan worden voortgezet.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de nieuwe industrievisie zo snel mogelijk moet worden vertaald
naar een actieplan om maakindustrie voor Nederland te behouden dan wel naar Nederland
terug te halen, aangezien het vijf voor twaalf is voor de maakindustrie in Nederland?
Wordt hier aan gewerkt?
Antwoord 9
Het kabinet werkt volop – zowel nationaal als in EU-verband – aan het versterken van
de industrie in Nederland. Het kabinet heeft zich in de brief «visie op de maakindustrie»
(Kamerstuk 29 826, nr. 124) uitgesproken voor een sterke industrie in Nederland. De Nederlandse industrie zal
nog innovatiever moeten worden. Dit vraagt slimme productieprocessen, nieuwe technologieën,
digitalisering en robotisering en verduurzaming (circulaire maakindustrie). Deze creëren
andere groeimogelijkheden van de maakindustrie. Uitvoering van het industriebeleid
verloopt via bijvoorbeeld het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid en het
Smart Industry programma waarbij het kabinet met partners uit de regio’s inzet om
de concurrentiekracht van de maakindustrie te verbeteren.
Zoals in de brief «visie op de maakindustrie» geduid en inmiddels in een SER-briefadvies
is bevestigd5, dienen geen hoge verwachtingen te worden gemaakt van een inzet op reshoring (productie
naar Nederland terughalen waar deze eerder naar een buitenland was verplaatst). De
overheid kan bedrijven die besluiten hun productie naar Nederland terug te halen,
ondersteunen met een voorwaardenscheppend klimaat. Naar verwachting adviseert de SER
in het voorjaar van 2021 over de bredere inzet op industrieversterking. Het kabinet
zal op basis van dit advies beoordelen of aanvullende acties nodig zijn en daarover
in gesprek gaan met de regionale overheden.
Ook in het EU industriebeleid weerklinkt ambitie als het gaat om positieversterking
voor de industrie, om Europa sterker en weerbaarder te maken. Het kabinet zet erop
in om de industrie te steunen bij het aangrijpen van kansen voor meer samenwerkingen
binnen Europa: bilateraal of met meerdere Europese partners. Bijvoorbeeld in de IndustrieAllianties
die de EU voorstelt.
Vraag 10
Bent u bereid om samen met provincies een sterkte-zwakteanalyse (SWOT-analyse) per
provincie te maken en hierbij de topsectoren te betrekken?
Antwoord 10
De provincies zijn primair verantwoordelijk voor regionaal economisch beleid. Het
kabinet zet samen met topsectoren, ontwikkelingsmaatschappijen en partners in de regio,
waaronder provincies, in op missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid en het
Smart Industry programma om de concurrentiekracht van de maakindustrie te verbeteren.
Ik acht het niet nodig om aanvullend hierop een aparte SWOT-analyse per provincie
te maken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.