Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kuzu en Van Kooten-Arissen over het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg
Vragen van de leden Kuzu (DENK) en Van Kooten-Arissen (Van Kooten-Arissen) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg (ingezonden 15 januari 2021).
Antwoord van Minister Van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 25 februari 2021). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1559.
Vraag 1
Bent u bekend met de bestaande infectiepreventiemaatregelen van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die gelden voor zorgpersoneel?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de regering er alles aan moet doen om COVID-19-besmettingen
te voorkomen onder zorgpersoneel? Zo ja, wat heeft de regering tot nu toe allemaal
gedaan om infectiepreventie te realiseren onder zorgpersoneel die COVID-19-patiënten
behandelen?
Antwoord 2
Ja, die mening deel ik uiteraard. Leidend bij de activiteiten van de regering zijn
de adviezen van de experts uit wetenschap en praktijk. Zo heeft het OMT in meerdere
adviezen, waaronder ook op verzoek van de regering, aangegeven welke beschermende
maatregelen zorgmedewerkers in verschillende situaties moeten nemen om verspreiding
van SARS-CoV-2 te voorkomen. Deze zijn verwerkt in de algemene uitgangspunten van
de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM voor de zorg
buiten het ziekenhuis. Voor de zorg in het ziekenhuis zijn leidraden opgesteld door
de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Het is uiteindelijk aan de beroepsverenigingen
en koepels om deze adviezen en uitgangspunten te vertalen naar leidraden en handreikingen
voor de praktijk. Waar nodig roep ik partijen op om tot eenduidige normen te komen,
zoals ik ook recent heb gedaan in gesprekken met de vakbonden, koepels en beroepsverenigingen
naar aanleiding van het 97e OMT-advies. Los daarvan is en blijft het voor zorgmedewerkers altijd mogelijk om
op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van
deze algemene uitgangspunten.
Ik vind het de verantwoordelijkheid van de regering om ervoor te zorgen dat er geen
belemmeringen zijn om deze gebruiksvoorschriften in de praktijk te brengen. Zo moeten
de voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen die
worden ingezet bij infectiepreventie op peil zijn. Zoals u weet, houd ik hiervoor
de ontwikkelingen in de gaten en zorg ik ervoor dat er te allen tijde een noodvoorraad
beschikbaar is bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Ook de kosten mogen geen
belemmering zijn. Er zijn meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep
op kunnen doen.
Naast het gebruik van mondneusmaskers zijn andere maatregelen van belang om infectiepreventie
te realiseren zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne,
schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere persoonlijke beschermingsmiddelen
(PBM) dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed
worden nageleefd.
Hierover is veel informatie beschikbaar op de RIVM-website en voor de langdurige zorg
op de site van Vilans. Ook is hier de CoronaWegwijzer te vinden die verpleeghuisorganisaties
een handreiking biedt om te werken volgens de coronarichtlijnen en -kennis.
Vraag 3, 4
Deelt u de mening dat de huidige RIVM-richtlijn omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen
in de zorg ruimte creëert voor een onnodig infectietransmissie-risico?2 Zo ja, hoe beheerst u infectiepreventie bij zorgpersoneel? Zo nee, wat heeft de regering
tot nu toe gedaan?
Bent u het eens met het RIVM dat een chirurgisch masker van het type IIR voldoende
is om zorgmedewerkers te beschermen tegen SARS-CoV-2?
Antwoord 3, 4
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer welke type PBM/mondneusmasker voorgeschreven
dient te worden voor gebruik door zorgmedewerkers. In het 97e OMT-advies, dat u als bijlage bij de Stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari
2021 is toegezonden, wordt toegelicht dat de huidige richtlijnen voor het gebruik
van mondneusmaskers in de zorg, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten,
volstaan.
Vraag 5
Bent u van mening dat, zoals wordt vermeld in wetenschappelijke literatuur, het chirurgisch
mondmasker (ongeacht het type) niet dient ter bescherming tegen aerogene transmissie
van virussen?3 4
Antwoord 5
Een chirurgisch mondneusmasker is een medisch hulpmiddel en dient primair ter bescherming
van de patiënt/cliënt. Een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR beschermt
de maskerdrager ook tegen druppeltjes van buitenaf. Het RIVM geeft desgevraagd aan
dat in wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat chirurgische mondneusmaskers
type IIR, wat betreft de bescherming tegen druppelinfecties, niet onderdoen voor FFP2
maskers. Bij aerosolvormende handelingen, waarbij zeer kleine druppeltjes (aerosolen)
vrij kunnen komen, is wel altijd een FFP2 masker nodig.
Vraag 6
Bent u van mening dat SARS-CoV-2 ook overdraagbaar is via droplet nuclei in aerosolen
(aerogene transmissie)?5 6 7
Antwoord 6
Het RIVM stelt dat het op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene
transmissie een relevante rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering
vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden
geadviseerd om besmetting via de gegenereerde aerosolen te voorkomen. Aerosolen bestaan
uit een wolk van grote (> 5–10 µm) en kleine fijne druppels (< 5 µm) en druppelkernen.
Vraag 7
Hoe is het RIVM in de factsheet «Wanneer is welk persoonlijk beschermingsmiddel nodig in de zorg» tot het advies gekomen om alleen het chirurgisch mondmasker van het type IIR te gebruiken
bij blootstelling van personeel aan COVID-19-patiënten, terwijl het chirurgisch mondmasker
van het type IIR de drager niet beschermt tegen het inademen van virusdeeltjes in
de droplet nuclei?8
Antwoord 7
De adviezen voor het maskergebruik zoals nu beschreven in de RIVM uitgangspunten voor
gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de genoemde factsheet sluiten aan
bij de WHO-adviezen van 1 december 2020. Hierin wordt toegelicht dat de wijze van
overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk gaat via druppel- en contactbesmetting, waarvoor
een chirurgisch mondneusmasker type IIR volstaat. Wetenschappelijk onderzoek laat
zien dat zorgmedewerkers met een chirurgisch mondneusmasker IIR even goed beschermd
zijn tegen influenza (een druppelinfectie) als zorgmedewerkers die een met FFP2 vergelijkbaar
masker dragen (Bartoszko et al., 2020; Long et al., 2020). Oudere studies (Smith et
al., 2016) en recent Nederlands onderzoek (Wertheim et al., 2020) sluiten aan bij
de twee bovengenoemde systematische reviews die erop wijzen dat chirurgische maskers
IIR in de dagelijkse praktijk niet onder doen voor FFP2 maskers.
Bij bepaalde zorghandelingen waarbij aerosolen kunnen vrijkomen wordt overigens door
zowel WHO als RIVM een FFP-2 masker geadviseerd. Ook de leidraad van de FMS geeft
hetzelfde advies. Het is belangrijk te beseffen dat mondneusmaskergebruik een onderdeel
is van een pakket van maatregelen om goed beschermd te zijn zoals onderling afstand
van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken
en correct gebruik van andere PBM dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen
uit het pakket goed worden nageleefd.
Vraag 8
Bent u bekend met de functionaliteit van FFP2-maskers en wanneer deze ingezet moeten
worden?
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Vindt u dat het noodzakelijk is dat het zorgpersoneel het FFP2-masker draagt om zichzelf
te beschermen tegen virusdeeltjes in aerosolen?
Antwoord 9
Zoals gezegd geven de richtlijnen aan dat gebruik van FFP2-maskers nodig is bij aerosolvormende
handelingen.
Vraag 10
Vindt u dat op basis van de huidige wetenschap het dragen van een chirurgisch mondmasker
bij blootstelling aan COVID-19-patiënten leidt tot een verhoogd risico van infectietransmissie
onder zorgmedewerkers, zoals ook in de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld?9
Antwoord 10
Nee, zie mijn antwoord op 4.
Vraag 11
Waarom wordt het gebruik van FFP2-maskers niet uit voorzorg geadviseerd aan zorgmedewerkers
die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten, zodat zij zichzelf kunnen beschermen
tegen aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Antwoord 11
Zoals u bericht bij brief van 20 januari jongstleden10, heb ik het OMT om advies gevraagd of de recente ontwikkelingen, met name de besmettelijker
«Britse» variant, reden zijn om de uitgangspunten en richtlijnen aan te passen. Het
OMT heeft in zijn 97e advies aangegeven dat het met de huidige kennis niet aannemelijk is dat de overdracht
van de «Britse» variant op een andere wijze verloopt dan die van het klassieke virus
en dat dit ook het standpunt is van de WHO en ECDC. Het OMT stelt daarom dat op basis
van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie een chirurgisch
mondneusmasker IIR in de zorg voor personen met (vermoeden van) COVID-19 nog steeds
volstaat, zolang er geen aerosolvormende handelingen worden uitgevoerd. Het OMT wijst
daarbij op het belang dat dit mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht
en correct gebruikt en vervangen wordt.
Het is mij bekend dat er partijen zijn, waaronder V&VN, die vinden dat FFP2-mondneusmaskers
op basis van het voorzorgbeginsel standaard zouden moeten worden gedragen door zorgmedewerkers.
Anderen, waaronder de FMS en Verenso, sluiten aan bij het advies van het OMT, en stellen
dat er geen reden is om FFP2-mondneusmaskers standaard voor te schrijven. Ik heb de
partijen daarom opgeroepen om zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden
over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
Dit heeft ertoe geleid dat er zowel in de uitgangspunten van het RIVM als in de leidraad
van de FMS-ruimte is om in de lokale situatie op basis van een risico-inschatting
en de professionele afweging af te wijken van de algemene uitgangspunten.
Vraag 12
Wat vindt u ervan dat een aantal ziekenhuizen in het land ervoor kiest om zijn zorgpersoneel
te beschermen tegen aerogene transmissie van het coronavirus middels het leveren van
FFP2-maskers aan zijn zorgpersoneel in plaats van dat deze ziekenhuizen de adviezen
van het RIVM opvolgen om alleen een chirurgisch mondmasker type IIR te dragen?11
Antwoord 12
Ik wijs erop dat ook de FMS in haar leidraad nu expliciet aangeeft dat er ruimte moet
blijven om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van
de genoemde norm, als de situatie daarom vraagt. Mochten medewerkers in een bepaald
ziekenhuis zo’n afweging maken, dan kan het ziekenhuis hen daarbij als werkgever ondersteunen.
Vraag 13
Wat zijn volgens u de motieven van het RIVM om het dragen van FFP2-maskers door zorgpersoneel
die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten buiten beschouwing te laten in het
advies?
Antwoord 13
Het RIVM laat het dragen van FFP2-maskers niet buiten beschouwing. Het OMT en het
RIVM wegen af of het op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied
van infectiepreventie en COVID-19 zinvol is om bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen
te gebruiken.
Vraag 14
Waarom worden volgens u de RIVM-adviezen omtrent het gebruik van maskers niet aangepast
op basis van de wetenschappelijke literatuur omtrent de effectiviteit van FFP2-maskers
ter preventie van aerogene infectietransmissie?12
Antwoord 14
Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, zijn de RIVM-uitgangspunten gebaseerd
op de laatste wetenschappelijke inzichten. In reactie op het in de vraag aangehaalde
artikel nog het volgende. De transmissie van SARS-CoV-2 gaat voornamelijk via druppels
en direct contact. Daar waar in de RIVM uitgangpunten ruimte wordt gemaakt om zelf
een professionele afweging te maken en in specifieke situaties gemotiveerd af te wijken
van de genoemde norm staat nu het volgende voorbeeld beschreven ter toelichting: in
situaties waarbij er in de zorg voor personen met COVID-19 een verhoogd risico is
om gedurende langere tijd in nauw contact te komen met een patiënt, dichtbij het gelaat,
leidend tot langdurige blootstelling op zeer korte afstand, is een FFP2-masker te
overwegen in plaats van een chirurgisch masker IIR. De werkgever heeft hierin op van
grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid. De werkgever dient over een geactualiseerde
risico-inschatting te beschikken van de verschillende functies/taken/werkomstandigheden
en op basis van richtlijnen, handreikingen en arbocatalogi een hierop afgestemd en
passend beleid te formulieren. De werkgevers kunnen zich hierbij laten bijgestaan
door inhoudsdeskundigen zoals arboprofessionals, een deskundige infectiepreventie,
arts-microbioloog en/of arts infectieziektebestrijding. In specifieke situaties kan
dan gemotiveerd afgeweken worden van de standaard, en, met betrekking tot maskergebruik,
gekozen worden voor gebruik van FFP2-maskers.
Vraag 15
Bent u van mening dat als een zorgmedewerker wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten
en vraagt om een FFP2-masker, deze het masker ongeacht wat het RIVM adviseert, behoort
te krijgen van het ziekenhuis?
Antwoord 15
Zoals gezegd, moet het mogelijk zijn voor zorgmedewerkers om op basis van de eigen
professionele afweging af te wijken van de geldende uitgangspunten, leidraden en richtlijnen.
Ik vind dat hiervoor geen belemmeringen moeten bestaan. Ik heb de werkgevers daarom
opgeroepen om ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan. Het is hierbij ook belangrijk
dat de werkgever het gevoel van onveiligheid met de werknemer bespreekt. De werkgever
heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
de verplichting om op basis van een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie in
overleg met zijn werknemers een beleid te formuleren dat gezien de situatie passend
is. Hierbij moet hij oog blijven houden voor andere mogelijkheden tot preventief beleid.
De werkgeversorganisaties hebben overigens opgeroepen om signalen te melden van werkgevers
die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomen.
Vraag 16
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het gebruik van FFP2-maskers voor zorgpersoneel dat wordt
blootgesteld aan COVID-19-patiënten wordt opgenomen in de RIVM-richtlijnen?
Antwoord 16
Zoals u bericht in mijn brief van 20 januari jongstleden, is dat niet aan mij. Ik
vind het belangrijk om te benadrukken dat de RIVM-richtlijnen en uitgangspunten tot
stand komen op basis van de laatste inzichten van experts uit de wetenschap en praktijk,
niet die van de politiek.
Vraag 17
Bent u het ermee eens dat communicatie over het maskerbeleid in de zorg duidelijker
moet en evidence-based?
Antwoord 17
Ik ben het eens dat de communicatie over het juiste gebruik van mondneusmasker gebaat
is bij eenduidigheid. Dat is de reden dat ik de bonden, koepels en beroepsverenigingen
heb opgeroepen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige
uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling en implementatie op de werkvloer.
Zij zijn het immers die daarvoor dienen zorg te dragen. Daarbij dient ook meegenomen
te worden, zoals het OMT ook aangeeft, dat een mondneusmasker zo goed mogelijk moet
aansluiten op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt. Goede voorlichting,
instructie en toezicht op juist gebruik zijn hierbij van belang.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.