Amendement : Amendement van het lid Dik-Faber c.s. over opkoopbescherming
35 517 Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet
Nr. 28
                   AMENDEMENT VAN HET LID DIK-FABER C.S.
            
Ontvangen 8 februari 2021
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In het opschrift wordt na «Wijziging van de» ingevoegd «Huisvestingswet 2014 en de».
II
In de beweegreden wordt na «van die wet» ingevoegd «en te voorzien in de mogelijkheid
                     van opkoopbescherming in de Huisvestingswet 2014».
                  
III
Voor artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL 0I
                     
De Huisvestingswet 2014 wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 7 komt te luiden:
HOOFDSTUK 7. TIJDELIJKE REGELING INZAKE OPKOOPBESCHERMING
                              
§ 1. Begripsbepalingen
                                 
Artikel 39
                                    
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
akte:
akte als bedoeld in artikel 89 lid 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
openbare registers:
openbare registers als bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
§ 2. Toepassing bevoegdheid
                                 
Artikel 40
                                    
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 maakt de gemeenteraad van zijn bevoegdheden
                                             op grond dit hoofdstuk slechts gebruik indien zij dat noodzakelijk en geschikt acht
                                             voor het bestrijden van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen of voor
                                             het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
                                          
2. Aanvullend op het bepaalde in artikel 4 kan de gemeenteraad op grond van dit hoofdstuk
                                             in de huisvestingsverordening regels stellen omtrent het in gebruik geven van in die
                                             verordening aangewezen goedkope en middeldure koopwoningen.
                                          
§ 3. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
                                 
Artikel 41
                                    
1. Het is verboden om een woonruimte behorend tot een met het oog op de samenstelling
                                             van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen
                                             categorie van woonruimten, die gelegen is in een in die verordening aangewezen gebied
                                             zonder vergunning van burgemeester en wethouders, in gebruik te geven binnen een periode
                                             van vier jaar na de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van
                                             levering van die woonruimte aan de nieuwe eigenaar.
                                          
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening slechts categorieën van woonruimten
                                             als bedoeld in het eerste lid, aanwijzen voor zover:
                                          
a. dit goedkope en middeldure koopwoningen zijn;
b. de woonruimte op de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van
                                                   levering aan de nieuwe eigenaar:
                                                
1°. vrij van huur en gebruik was;
2°. in verhuurde staat was voor een periode van minder dan 6 maanden, of
3°. werd verhuurd met een vergunning als bedoeld in het eerste lid.
c. de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van levering van die
                                                   woonruimte aan de nieuwe eigenaar ligt na het tijdstip van inwerkingtreding van het
                                                   verbod, bedoeld in het eerste lid.
                                                
3. De gemeenteraad bepaalt in de huisvestingverordening voor welke vormen van het in
                                             gebruik geven van een in die verordening aangewezen woonruimte een vergunning als
                                             bedoeld in het eerste lid, wordt verleend. Een vergunning als bedoeld in het eerste
                                             lid, wordt in ieder geval verleend indien:
                                          
a. de woonruimte in gebruik wordt gegeven aan een woningzoekende die een bloed- of aanverwantschap
                                                   in de eerste of tweede graad heeft met de eigenaar;
                                                
b. de eigenaar na de datum van inschrijving in de openbare registers van de akte van
                                                   levering van die woonruimte aan hem, ten minste 12 maanden zijn woonadres als bedoeld
                                                   in artikel 1.1, onderdeel o, onder 1°, van de Wet basisregistratie personen, in die
                                                   woonruimte heeft en de eigenaar met een woningzoekende schriftelijk overeenkomt dat
                                                   de woningzoekende de woonruimte voor een termijn van ten hoogste 12 maanden, anders
                                                   dan voor toeristische verhuur, in gebruik neemt, of
                                                
c. de woonruimte onlosmakelijk deel uitmaakt van een winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte.
4. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening aan burgemeester en wethouders
                                             de bevoegdheid geven om ontheffing van dat verbod te verlenen. Aan een ontheffing
                                             kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
                                          
5. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening regels over de wijze van aanvragen
                                             van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, en de gegevens die door de aanvrager
                                             worden verstrekt bij de aanvraag van die vergunning.
                                          
§ 4. Goed verhuurderschap
                                 
Artikel 42
                                    
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening voorschriften stellen die verband
                                             houden met inzake de bij of krachtens de wet op de aanvrager van een vergunning als
                                             bedoeld in artikel 41, eerste lid, rustende verplichtingen met betrekking tot het
                                             in beheer geven, het gebruiken of in gebruik geven van een woonruimte of het handelen
                                             zoals een goed verhuurder betaamt. Deze voorschriften hebben uitsluitend betrekking
                                             op:
                                          
a. het voorkomen van intimidatie en discriminatie van woningzoekenden of huurders;
b. het naleven van de dwingendrechtelijke bepalingen uit het huurrecht door de verhuurder;
c. het tegengaan van illegaal gebruik van de woning, en
d. het niet naleven van:
1°. de verboden, bedoeld in artikel 8, artikel 21, eerste lid, artikel 22, eerste lid,
                                                         artikel 23a, eerste lid, artikel 23b, eerste lid en artikel 23c, eerste lid, en
                                                      
2°. de voorwaarden en voorschriften, bedoeld in artikel 24.
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat burgemeester en wethouders
                                             aan een vergunning als bedoeld in artikel 41, eerste lid, voorwaarden en voorschriften
                                             kunnen verbinden inzake de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, en informatieverplichtingen
                                             van de verhuurder bij het afsluiten van de huurovereenkomst.
                                          
§ 5. Aanvraag van de vergunning
                                 
Artikel 43
                                    
1. De vergunning, bedoeld in artikel 41, eerste lid, kan slechts worden aangevraagd
                                             door de eigenaar van de woonruimte.
                                          
2. In afwijking van artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, stellen
                                             burgemeester en wethouders de elektronische weg open voor de aanvraag van een vergunning
                                             als bedoeld in artikel 41, eerste lid.
                                          
§ 6. Weigering van de vergunning
                                 
Artikel 44
                                    
1. De vergunning, bedoeld in artikel 41, eerste lid, kan worden geweigerd indien de
                                             eigenaar binnen vier jaar voorafgaand aan de aanvraag van de vergunning de verplichtingen,
                                             bedoeld in artikel 42, eerste lid, of de voorwaarden en voorschriften, bedoeld in
                                             artikel 42, tweede lid, niet heeft nageleefd.
                                          
2. De vergunning, bedoeld in artikel 41, eerste lid, kan voorts worden geweigerd in
                                             het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur.
                                          
3. Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden
                                             gevraagd.
                                          
4. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om een vergunning als bedoeld
                                             in artikel 41, eerste lid, binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
                                          
5. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn, bedoeld in het vierde lid, eenmaal
                                             verlengen met ten hoogste zes weken. Zij maken hun besluit daartoe bekend binnen de
                                             termijn, bedoeld in het vijfde lid.
                                          
6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
§ 7. Intrekking van de vergunning
                                 
Artikel 45
                                    
1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel 41, eerste
                                             lid, intrekken indien de verplichtingen, bedoeld in artikel 42, eerste lid, of de
                                             voorwaarden en voorschriften, bedoeld in artikel 42, tweede lid, niet worden nageleefd.
                                          
2. De vergunning, bedoeld in artikel 41, eerste lid, kan voorts worden ingetrokken in
                                             het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur.
                                          
3. Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen
                                             door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden
                                             gevraagd.
                                          
§ 8. Bestuurlijke boete
                                 
Artikel 46
                                    
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete
                                             kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van het verbod, bedoeld in artikel
                                             41, eerste lid.
                                          
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde
                                                   lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel
                                                   41, eerste lid, en
                                                
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde
                                                   lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van een verbod als bedoeld in
                                                   artikel 41, eerste lid, indien binnen een tijdvak van vier jaar voorafgaand aan de
                                                   constatering door een ambtenaar als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die overtreding
                                                   een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van hetzelfde verbod.
                                                
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke
                                             boete die voor de overtreding kan worden opgelegd.
                                          
B
Aan artikel 51 worden vier leden toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt uiterlijk vijf
                                             jaar na de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 en vervolgens iedere vijf jaar
                                             een verslag over de noodzaak en de relevantie in de economische situatie van dat moment
                                             in de praktijk van de maatregelen in hoofdstuk 7 aan beide Kamers der Staten-Generaal.
                                          
5. Indien uit het verslag, bedoeld in het vijfde lid, blijkt dat de noodzaak of de relevantie
                                             in de economische situatie van dat moment van de maatregelen onvoldoende kan worden
                                             aangetoond, vervalt hoofdstuk 7 op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
                                          
7. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen koninklijk besluit
                                             wordt niet eerder gedaan dan twee maanden nadat het ontwerp aan beide Kamers van de
                                             Staten-Generaal is overgelegd.
                                          
8. Indien toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid, vervalt de regeling in een huisvestingsverordening
                                             op basis van hoofdstuk 7, twee jaar na het tijdstip bedoeld in het zesde lid.
                                          
Toelichting
               
Algemeen
Steeds meer koopwoningen worden opgekocht door beleggers. Onderzoek1 van het Kadaster laat zien dat het aandeel koopwoningen gekocht door particuliere
                     beleggers tussen 2009 en 2017 is toegenomen.
                  
In 2009 werd 2 procent van de bestaande koopwoningen die op de markt kwamen gekocht
                     door een particuliere verhuurder2; in 2018 was dit 6 procent. In grote steden en studentensteden is dit aandeel groter:
                     in Amsterdam werd in 2009 4 procent van de koopwoningen die op de markt kwamen gekocht
                     door een particuliere verhuurder; in 2018 was dit 12 procent. Voor Groningen was dit
                     in 2009 6 procent en in 2017 15 procent3. De opgekochte woningen worden vervolgens verhuurd, waardoor deze niet meer beschikbaar
                     zijn als koopwoning. In buurten waar veel koopwoningen worden opgekocht door beleggers
                     ontstaat regelmatig een schaarste aan goedkope of middeldure koopwoningen, wat leidt
                     tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor woningzoekenden in deze categorie.
                     Zo neemt de huur bij een bewonerswisseling gemiddeld toe met 9,5%4, waarbij in grote steden een stijging van meer dan 10 procent niet de uitzondering
                     maar de regel is. De hoge huurprijzen die particuliere beleggers vragen zorgen er
                     daarnaast voor dat deze woningzoekenden ook moeilijk een alternatieve betaalbare huurwoning
                     kunnen vinden.
                  
Wij willen dat starters betaalbaar kunnen starten op de woningmarkt. Momenteel is
                  dat een forse uitdaging, zeker in steden, waarbij de schaarse voorraad aan betaalbare
                  koopwoningen wordt opgekocht door particuliere beleggers. Dit zorgt voor nog meer
                  schaarste, en daarmee stijgende prijzen. Om te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen
                  beschikbaar blijven, stellen de indieners voor om gemeenten de mogelijkheid te bieden
                  opkoopbescherming in te stellen. Dit instrument biedt gemeenten de mogelijkheid om
                  gebiedsgericht de onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope
                  en middeldure koopwoningen tegen te gaan. Gemeenten kunnen het instrument gebiedsgericht
                  invoeren, daar waar zij de noodzaak ervan zien. Dit draagt bij aan een eerlijker speelveld
                  voor woningzoekenden zoals starters en mensen met middeninkomens en het komt tevens
                  de leefbaarheid in de betreffende buurt ten goede.
               
De gemeenteraad kan een opkoopbescherming voor (een) nader te bepalen gebied(en) invoeren,
                  in de vorm van een verbod om de woning zonder vergunning te verhuren. In buurten waar
                  goedkope en middeldure koopwoningen schaars zijn, kan de opkoop voor verhuur van deze
                  woningen leiden tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor bepaalde groepen
                  omdat zij hierdoor onvoldoende kans maken op een betaalbare koopwoning. Om de maatregel
                  in te voeren moet de gemeenteraad eerst vaststellen of en in welke buurten van de
                  gemeente er sprake is van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen. De problematiek
                  kan van buurt tot buurt verschillen. Zo kunnen er binnen een gemeente buurten zijn
                  waar goedkope en middeldure koopwoningen massaal worden opgekocht door beleggers voor
                  de verhuur en waardoor er schaarste- of leefbaarheidsproblemen ontstaan in die buurten,
                  terwijl er in andere buurten geen problemen hoeven te ontstaan of er juist behoefte
                  is aan een groter huursegment. Om de problematiek daar waar nodig aan te kunnen pakken,
                  kunnen gemeenten de opkoopbescherming gebiedsgericht invoeren via de huisvestingsverordening.
               
Het is niet in alle gevallen redelijk om de eigenaar van een koopwoning te verbieden
                     de woning te verhuren.
                  
Zo kunnen er situaties zijn waarin het wel wenselijk is dat er wordt verhuurd. In
                     deze uitzonderingsgevallen kan de eigenaar van de woning een vergunning aanvragen
                     bij de gemeente. Gemeenten moeten bijvoorbeeld een vergunning afgeven voor verhuur
                     aan eerste- en tweedegraads familie. Wanneer de gemeente deze vergunning heeft afgegeven
                     mag er alsnog worden verhuurd.
                  
Indieners zijn ervan overtuigd dat dit amendement gemeenten een instrument biedt waarmee
                  onevenwichtigheden in de woningmarkt aangepakt kunnen worden. Op die manier, kunnen
                  meer kansen worden geboden aan starters en gezinnen op de woningmarkt. Onderstaand
                  volgt een uiteenzetting van de verhouding tussen opkoopbescherming en eigendomsrecht
                  en een artikelsgewijze toelichting.
               
Verhouding tot eigendomsrecht
De opkoopbescherming is een regulering van het eigendomsrecht5. Een regulering van het eigendomsrecht is slechts toelaatbaar indien ze gerechtvaardigd
                  is. Dit houdt in dat voldaan moet zijn aan vier voorwaarden:
               
• De maatregel moet bij wet voorzien zijn. Dat betekent dat de beperking voldoendetoegankelijk,
                           precies en voorzienbaar in de toepassing moet zijn.
De bevoegdheid tot het instellen van de opkoopverplichting en de mogelijkheden en
                        contouren ervan zijn neergelegd in dit wetsvoorstel. Het democratisch gekozen orgaan
                        van de gemeente kan deze opkoopbescherming slechts invoeren door dit op te nemen in
                        de gemeentelijke huisvestingverordening. Daarmee is voldaan aan het criterium dat
                        de regulering van het eigendomsrecht bij wet moet zijn voorzien.
                     
• De beperking moet noodzakelijk zijn in het algemeen belang. Dit wil zeggen dat de
                           maatregel een legitiem doel dient en met de maatregelen het beoogde effect wordt bereikt.
Het doel van de opkoopbescherming is om goedkope en middeldure koopwoningen te kunnen
                        behouden in het koopsegment wanneer er door de opkoop van deze woningen voor verhuur
                        sprake is van schaarste aan deze woningen of de leefbaarheid van de betreffende buurt
                        wordt aangetast. Het zorgen voor voldoende betaalbare en geschikte woonruimte is een
                        opdracht voor de overheid.6 Ondanks het feit dat er volop woningen worden bijgebouwd blijkt het dat in bepaalde
                        gemeenten nog steeds een dusdanige schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen
                        is, zeker in de bestaande bouw. Voor mensen die op zoek zijn naar dit type koopwoning,
                        zoals starters en woningzoekenden mensen met een middeninkomen, is het dan ook erg
                        lastig is om er een passende koopwoning te vinden. Daar waar de opkoop deze koopwoningen
                        leidt tot schaarste, is het noodzakelijk dat er maatregelen worden genomen om de mogelijkheden
                        van deze doelgroep op de woningmarkt te verbeteren. Gemeenten moeten in hun huisvestingsverordening
                        onderbouwen dat er sprake is van ongewenste effecten door schaarste aan goedkope en
                        middeldure koopwoningen, waardoor de invoering van de opkoopbescherming gerechtvaardigd
                        is. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als de opgekochte woningen tegen hoge prijzen
                        worden verhuurd. De opkoopbescherming zal ervoor zorgen dat de aanwezen woningen niet
                        opgekocht worden door beleggers. Naast het zorgen voor voldoende woningen, is het
                        ook van belang dat buurten leefbaar zijn. Een leefbare omgeving is namelijk essentieel
                        voor het hebben van een prettig thuis. Daar waar de opkoop van woningen de leefbaarheid
                        aantast, kan de opkoopbescherming ervoor zorgen dat er meer koopwoningen behouden
                        blijven in dit segment. Doordat koopwoningeigenaren veelal een grotere binding hebben
                        met de buurt kan dit de leefbaarheid van de betreffende buurt verbeteren7. Ook hier moeten gemeenten onderbouwen dat de opkoop van woningen de leefbaarheid
                        van de buurt aantast en de invoering van de opkoopbescherming gerechtvaardigd is.
                     
• Er moet sprake zijn van een «fair balance» tussen de mate van regulering van het eigendomsrecht
                           van woningeigenaren en het daarmee gediende algemeen belang.
Voor de opkoopbescherming geldt in eerste plaats dat de gemeenteraad bij het invoeren
                        van de opkoopbescherming moet onderbouwen dat deze maatregel in bepaalde buurten en
                        voor bepaalde categorieën van woningen noodzakelijk is vanwege de schaarste aan goedkope
                        en middeldure koopwoningen of leefbaarheid van de betreffende buurt. Hierdoor is het
                        niet mogelijk om zomaar lukraak alle woningen in een gemeente aan te wijzen voor de
                        opkoopbescherming. Voor de kopers van een woning die is aangewezen inzake de opkoopbescherming
                        is er slechts een beperkte regulering van hun eigendomsrecht omdat zij op het moment
                        dat zij de woning kopen weten dat zij die woning slechts met een vergunning kunnen
                        verhuren. Daardoor is de maatregel en daarmee de beperking voorzienbaar. Het is daarnaast
                        onwaarschijnlijk dat een eigenaar die reeds in het bezit is van de woning na de invoering
                        van de opkoopbescherming een veel lagere verkoopprijs dan de marktwaarde voor de woning
                        zal ontvangen. Vanwege het feit dat de opkoopbescherming alleen kan worden ingevoerd
                        in de gebieden waar schaarste is aan dit soort goedkope en middeldure koopwoningen
                        of met het doel om de leefbaarheid van de wijk te behouden is het onwaarschijnlijk
                        dat de vraag naar deze woningen dusdanig afneemt dat dit al te sterk zichtbaar wordt
                        in de woningprijs.
                     
• Bestaan er toereikende procedurele waarborgen voor betrokkenen
De maatregel geldt slechts tot maximaal vier jaar na de aankoop van de woning en de
                        woning kan in de tussentijd alsnog met een vergunning verhuurd worden. Indien de eigenaar
                        reeds in het bezit was van de woning voor de invoering van de opkoopbescherming is
                        de opkoopbescherming niet van toepassing. En ook indien de woning ministens zes maanden
                        in verhuurde staat was, voorafgaand aan de datum van inschrijving in de openbare registers
                        van de akte van levering van die woonruimte aan de nieuwe eigenaar, is de opkoopbescherming
                        niet van toepassing op de woning. In individuele gevallen waar het eigendomsrecht
                        van de eigenaar dusdanig wordt beperkt dat dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende
                        aard kan een ontheffing worden verleend.
                     
Artikelsgewijs
Artikel 0I, onderdeel A
Artikel 39
Er wordt een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de Huisvestingswet 2014 waarin de tijdelijke
                  regeling inzake opkoopbescherming wordt opgenomen. In het voorgestelde artikel 39
                  worden daartoe drie nieuwe begripsbepalingen opgenomen. Voor deze begripsbepalingen
                  is aangesloten bij de begripsbepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Wet waardering
                  onroerende zaken.
               
Artikel 40
In artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 is bepaald dat de gemeenteraad
                  van zijn bevoegdheden op grond van deze wet gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt
                  is voor het bestrijden van schaarste aan woonruimte, als voor het behoud van de leefbaarheid
                  van de woonomgeving. Op basis van het voorgestelde eerste lid van artikel 40 kan de
                  gemeenteraad de bevoegdheid om regels te stellen inzake opkoopbescherming gebruiken,
                  conform Europese wetgeving inzake geschiktheid en noodzakelijkheid. In bepaalde gebieden
                  waar veel woningen worden opgekocht door beleggers, kan dit de leefbaarheid aantasten.
                  Bijvoorbeeld omdat de mutatiegraad van woningen bij particuliere verhuurders relatief
                  hoog is, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de sociale cohesie in die buurt. Het
                  beschikbaar houden van koopwoningen kan in die gevallen bijdragen aan het behouden
                  van de leefbaarheid in de betreffende buurt. Omdat de opkoopbescherming is vormgegeven
                  als een verbod om zonder vergunning een koopwoning in gebruikte geven, zou onduidelijkheid
                  kunnen ontstaan met het bepaalde in artikel 4 van de Huisvestingswet 2014. In dat
                  artikel is bepaald dat de gemeenteraad uitsluitend bij verordening voor de duur van
                  ten hoogste vier jaar regels kan geven met betrekking tot het in gebruik nemen of
                  geven van woonruimte, en wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
               
Verder is in het voorgestelde tweede lid van dat artikel bepaald dat ten aanzien van
                  het kunnen geven van regels met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van voor
                  verkoop bestemde woonruimte slechts van toepassing op de gemeenten Ameland, Schiermonnikoog,
                  Terschelling, Texel en Vlieland. Hierdoor zou het onjuiste idee kunnen ontstaan dat
                  de opkoopverplichting enkel kan worden toepast in de gemeenten op de Waddeneilanden.
                  Dit is echter niet het geval. Vandaar dat in artikel 40, tweede lid, is opgenomen
                  dat de gemeenteraad met betrekking tot de opkoopbescherming in die verordening regels
                  kan stellen betreffende goedkope en middeldure koopwoningen.
               
Artikel 41
In het nieuwe artikel 41, eerste lid, wordt voorgesteld om aan de gemeenteraad de
                  bevoegdheid te geven om indien dit noodzakelijk is met het oog op de samenstelling
                  van woonruimtevoorraad, in de huisvestingsverordening bepaalde gebieden of buurten
                  aan te wijzen waarin de in de verordening aangewezen categorieën van woonruimte niet
                  mogen worden verhuurd zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Deze maatregel
                  is noodzakelijk omdat in bepaalde gemeenten een dusdanige schaarste aan goedkope en
                  middeldure koopwoningen is of de leefbaarheid van de buurt door de opkoop van deze
                  woningen dusdanig wordt aangetast. De bevoegdheid van de gemeenteraad om categorieën
                  van woonruimte aan te wijzen die niet mogen worden verhuurd zonder vergunning van
                  burgemeester en wethouders vormt een regulering van het eigendomsrecht van de eigenaar
                  van die woning.
               
Op basis van het voorgestelde tweede lid wordt een aantal beperkingen gesteld aan
                     welke categorieën van woonruimte in de huisvestingsverordening kunnen worden aangewezen.
                     Ook deze beperking is ingegeven vanwege de regulering van het eigendomsrecht.
                  
Op de eerste plaats kunnen goedkope en middeldure woningen worden aangewezen (tweede
                     lid, onderdeel a). Gemeenten hebben zelf goed zicht op hun lokale situatie. Daarom
                     moeten zij zelf op basis van hun lokale situatie onderbouwen tot welke WOZ-waarde
                     in hun gemeente koopwoningen in het goedkope en middeldure segment vallen. De WOZ-waarde
                     wordt gebruikt om op een objectieve manier te kunnen bepalen welke woningen wel en
                     niet onder de opkoopbescherming vallen.
                  
Verder kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening uitsluitend categorieën van
                     woonruimte aanwijzen die verkocht worden vrij van gebruik en huur, in verhuurde staat
                     waren voor een periode van minder dan zes maanden op het moment van de eigendomsoverdracht
                     aan de nieuwe eigenaar of werden verhuurd met een vergunning inzake opkoopbescherming
                     (tweede lid, onderdeel b). Hiermee wordt gezorgd dat het echt om te koop staande koopwoningen
                     gaat, waarbij het niet mogelijk is om de maatregel te ontwijken door de woning kort
                     voor de verkoop te verhuren.
                  
Wanneer een woning die via een afgegeven vergunning wordt verhuurd, wordt doorverkocht
                     blijft de opkoopbescherming van toepassing. Deze woning mag enkel worden verhuurd
                     wanneer de nieuwe verhuurder een vergunning aanvraagt en verleend krijgt. Ten slotte,
                     kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening uitsluitend categorieën van woonruimte
                     aanwijzen die verkocht worden na de inwerkingtreding van het verbod in de gemeente
                     (tweede lid, onderdeel c). Hierdoor weet de koper voordat hij de woning verwerft dat
                     het verbod om de woning zonder vergunning van burgemeester en wethouders te verhuren
                     van toepassing is op die woning.
                  
Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de noodzaak dat deze beperking van het eigendomsrecht
                     voorzienbaar moet zijn.
                  
Op basis van het derde lid moet de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen
                     voor welke soorten van ingebruikgeving van een in de verordening aangewezen woning
                     een vergunning wordt verstrekt. In ieder geval moet in de huisvestingsverordening
                     worden opgenomen dat een vergunning wordt verleend in de gevallen, bedoeld in het
                     derde lid, onderdelen a, b en c.
                  
Een vergunning wordt dus in ieder geval verleend indien de eigenaar de woning verhuurt
                     aan een familielid in de eerste of tweede graad (onderdeel a). Hieronder vallen zowel
                     bloed- als aanverwanten.
                  
Ten slotte, bepaalt het derde lid van dat artikel dat door het eindigen van het huwelijk
                     of geregistreerd partnerschap de aanverwantschap niet wordt opgeheven. Zeker indien
                     een persoon achtereenvolgens meerdere huwelijken of geregistreerde partnerschappen
                     heeft gehad, zal niet meteen duidelijk zijn of er een bloed- of aanverwantschap in
                     de eerste of tweede graad bestaat. Daarom zal de aanvrager van de vergunning dit bij
                     de aanvraag moeten aantonen.
                  
Een vergunning voor verhuur zal ook worden verleend indien de woonruimte voorafgaand
                     ten minste een jaar door de eigenaar is bewoond en daarna wordt verhuurd met een huurovereenkomst
                     welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur
                     is8, met een maximum van 12 maanden, omdat de eigenaar na afloop van die termijn de woning
                     opnieuw zelf wil betrekken (onderdeel b). Daarbij is toeristische verhuur van de woonruimten
                     niet toegestaan. De ratio achter het toestaan van de verhuur van de woning voor maximaal
                     12 maanden is dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij een eigenaar tijdelijk
                     voor zijn werk of andere bezigheden elders moet verblijven en het in een woningmarkt
                     met schaarste onwenselijk is dat de woning gedurende die tijd leeg zou blijven staan.
                     Bij toeristische verhuur van woonruimte wordt de woonruimte al snel voor ongeveer
                     € 100 per nacht verhuurd, waardoor het een stimulans zou kunnen zijn voor de eigenaar
                     om tijdelijk elders te verblijven. Om dit te voorkomen is in de wettekst opgenomen
                     dat voor toeristische verhuur geen vergunning wordt verleend.
                  
Dit om ontduiking van het doel van de maatregel te voorkomen.
Ten slotte wordt een vergunning voor verhuur ook verleend indien het een woonruimte
                     betreft die onlosmakelijk verbonden is met een winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte
                     (onderdeel c). Het gaat hier niet om appartementen waarbij in de plint een winkel-,
                     kantoor- of bedrijfsruimte is, maar om gebouwen waarin de woonruimte een onlosmakelijk
                     deel vormt van de winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte.
                  
Een indicatie hiervoor is dat de winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte een kadastrale
                     eenheid vormt met de woonruimte. Indien de winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte en
                     de woonruimte in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en vierde
                     lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, zijn gesplitst, is de woonruimte niet
                     meer onlosmakelijk verbonden met de winkel-, kantoor- of bedrijfsruimte en zal de
                     vergunning geweigerd worden.
                  
In het vierde lid is bepaald dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening de
                     bevoegdheid heeft om aan burgemeester en wethouders in bepaalde individuele gevallen
                     de mogelijkheid te geven om een ontheffing van het verbod te verlenen. Er kunnen zich
                     immers bepaalde situaties voordoen waarin het handhaven van het verbod in individuele
                     gevallen, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hierbij kan bijvoorbeeld
                     geacht worden aan de situatie waarin de eigenaar van een woonruimte waarop het verbod
                     van toepassing is, overlijdt en van de erfgenamen in redelijkheid niet kan worden
                     verlangd dat zij zelf de woning bewonen.
                  
Op basis van het vijfde lid stelt de gemeente in de huisvestingsverordening regels
                     over welke gegevens en bescheiden aangeleverd dienen te worden om aan te tonen dat
                     zij in aanmerking komen voor een vergunning.
                  
Artikel 42
De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening regels opnemen inzake «goed verhuurderschap»
                     ten aanzien van de aanvrager van een vergunning voor verhuur van woningen die zijn
                     aangewezen inzake de opkoopbescherming. Daarbij moet de aanvrager zich in elk geval
                     onthouden van overtreding van de verboden van de Huisvestingswet 2014 en zich houden
                     aan andere verplichtingen inzake goed verhuurderschap. Vanuit de lokale situatie kan
                     in beginsel het best beoordeeld worden welke regels inzake goed verhuurderschap in
                     die gemeente noodzakelijk zijn.
                  
Deze regels kunnen echter uitsluitend zien op de onderwerpen die in het voorgestelde
                     artikel 42 zijn opgesomd.
                  
Verplichtingen inzake goed verhuurderschap zullen veelal betrekking hebben op bestaande
                     verplichtingen of verboden op grond van het privaatrecht of strafrecht die bij verhuur
                     extra aandacht behoeven omdat de invloed die dit soort gedragingen hebben op een primaire
                     levensbehoefte als wonen ernstige gevolgen kan hebben voor de huurder. Zo kan de gemeenteraad
                     verplichtingen stellen met betrekking tot onder meer het voorkomen van intimidatie
                     en/of discriminatie van (potentiële) huurders of het naleven van dwingendrechtelijke
                     bepalingen uit het huurrecht door de verhuurder. De gemeenteraad kan ook verplichtingen
                     stellen met betrekking tot het tegengaan van illegaal gebruik van de woning. Bij het
                     stellen van verplichtingen inzake goed verhuurderschap kan de gemeenteraad echter
                     niet verder gaan dan wat is voorgeschreven in de wet- en regelgeving. Het opleggen
                     van bijvoorbeeld een maximale huurprijs voor een geliberaliseerde woning zou een doorkruising
                     vormen van het bestaande huurrecht. Wanneer een verhuurder zich niet aan de regels
                     houdt, kunnen gemeenten een vergunning intrekken. De verhuurder mag de woning zonder
                     die vergunning niet langer verhuren.
                  
Burgemeester en wethouders kunnen tevens bepaalde voorschriften inzake goed verhuurderschap
                     verbinden aan de vergunning indien de gemeenteraad hen hiertoe bevoegd heeft gemaakt.
                     Dit kan op basis van het voorgestelde tweede lid. Dit lid maakt het ook mogelijk dat
                     de gemeente informatieverplichtingen oplegt aan verhuurders, die nog niet in bestaande
                     regelgeving zijn opgenomen. Zo kan de gemeente voorschrijven dat de verhuurder voorafgaand
                     aan het sluiten van de huurovereenkomst, of in die overeenkomst, de huurder informeert
                     over bepaalde rechten of plichten (zoals inschrijving in de Basisregistratie personen
                     (BRP) of de mogelijkheid zich te wenden tot de Huurcommissie bij bepaalde huurgeschillen).
                  
Artikel 43
In het voorgestelde artikel 43 wordt in het eerste lid bepaald dat de aanvraag voor
                  een vergunning als bedoeld in artikel 41, eerste lid, uitsluitend gedaan kan worden
                  door de eigenaar van de woonruimte.
               
Het voorgestelde tweede lid van artikel 43 regelt dat de verhuurvergunning via de
                  elektronische weg moet kunnen worden aangevraagd. Dit vloeit voort uit artikel 8,
                  eerste lid, van de Dienstenrichtlijn9, dat bepaalt dat alle procedures en formaliteiten betreffende de toegang tot en de
                  uitoefening van een dienstenactiviteit eenvoudig, op afstand en met elektronische
                  middelen via het betrokken één-loket met de relevante bevoegde instanties kunnen worden
                  afgewikkeld. Deze verplichting belet echter niet om, naast de elektronische weg, ook
                  een andere wijze van aanvraag mogelijk te maken.10
Artikel 44
Het voorgestelde eerste lid van artikel 44 maakt het mogelijk om – indien de gemeenteraad
                     toepassing heeft gegeven aan artikel 42, eerste lid – een vergunning voor verhuur
                     te weigeren, indien de eigenaar binnen een tijdvak van vier jaar voorafgaand aan de
                     aanvraag de verplichtingen inzake goed verhuurderschap (artikel 42, eerste lid), of
                     de voorwaarden en voorschriften verbonden aan een eerder verleende vergunning inzake
                     opkoopbescherming (artikel, 42, tweede lid) niet heeft nageleefd.
                  
Net zoals voor andere vergunningen op basis van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente
                  ook voor de vergunning inzake opkoopbescherming gebruikmaken van de mogelijkheden
                  op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
                  Zo kan de vergunning geweigerd worden indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning
                  mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen,
                  op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. Dit
                  is geregeld in het tweede en derde lid van artikel 44.
               
Artikel 45
Artikel 45 regelt de gronden voor intrekking van de verhuurvergunning inzake opkoopbescherming.
Een verhuurvergunning inzake opkoopbescherming kan worden ingetrokken indien de eigenaar
                     niet de verplichtingen inzake goed verhuurderschap (artikel 42, eerste lid) of de
                     voorwaarden inzake goed verhuurderschap die aan de vergunning verbonden zijn (artikel
                     42, tweede lid) naleeft. Ook kan de vergunning worden ingetrokken indien blijkt dat
                     ernstig gevaar bestaat dat deze vergunning mede wordt gebruikt om uit gepleegde strafbare
                     feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
                     strafbare feiten te plegen (tweede lid).
                  
Artikel 46
In het voorgestelde artikel 46 is bepaald voor welke overtredingen burgemeester en
                     wethouders een bestuurlijke boete kunnen opleggen. Indien een woning die is aangewezen
                     inzake de opkoopbescherming wordt verhuurd zonder vergunning of achteraf blijkt dat
                     een woning waarvoor een vergunning afgegeven is niet wordt verhuurd op basis van de
                     grond waarop de vergunning is kan een bestuurlijke boete van maximaal de vierde categorie,
                     bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd.
                     Indien binnen een tijdvak van vier jaar voorafgaand aan de constatering van die overtreding
                     een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van ditzelfde verbod kan een bestuurlijke
                     boete van maximaal de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
                     Wetboek van Strafrecht.
                  
Artikel 0I, onderdeel B
Dit amendement geeft gemeenten minimaal vijf jaar de mogelijkheid een opkoopbescherming
                  in te voeren voor goedkope en middeldure koopwoningen. Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding
                  van dit wetsvoorstel, vindt een evaluatie plaats naar de noodzaak en de relevantie
                  van de maatregelen in de economische situatie van dat moment. Indien uit die evaluatie
                  blijkt dat de noodzaak of relevantie van de maatregelen in de economische situatie
                  van dat moment van de maatregelen kan worden aangetoond, vervallen de maatregelen
                  op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Om de betrokkenheid van de Staten-Generaal
                  als medewetgever te borgen, wordt dit koninklijk besluit eerst voorgehangen bij de
                  Eerste en Tweede Kamer. Indien het wetsvoorstel na de eerste evaluatie niet vervalt,
                  wordt iedere vijf jaar een evaluatie uitgevoerd met de mogelijkheid om de regeling
                  dan alsnog te laten vervallen bij koninklijk besluit.
               
Dik-Faber Terpstra Koerhuis Van Eijs
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
R.K. Dik-Faber, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
J.H. Terpstra, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
J.M. van Eijs, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
D.A.N. Koerhuis, Tweede Kamerlid