Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 671 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het verzelfstandigingsbeleid,
meer in het bijzonder voor de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
1 Inleiding
Op 1 augustus 2014 is de regelgeving rondom de eindtoets in het reguliere basisonderwijs
gewijzigd.1 Deze Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs)
is in het voorjaar van 2019 geëvalueerd.2 Uit deze evaluatie zijn nieuwe voorstellen voor wetswijziging voortgekomen en samengebracht
in de beleidsreactie bij het evaluatieonderzoek.3
Dit wetsvoorstel bevat de uitwerking van deze voorstellen. Er zijn twee beoogde hoofddoelen.
Het eerste hoofddoel heeft betrekking op het wegnemen van knelpunten in de procedure
en het tijdpad bij de schooladvisering, de toetsafname en de overgang van het primair
onderwijs (hierna: po) naar het voortgezet onderwijs (hierna: vo).4 Het tweede hoofddoel is het creëren van een helderdere stelselinrichting voor toetsen
en leerling- en onderwijsvolgsystemen voor het primair onderwijs. Het wetsvoorstel
voorziet erin dat alleen marktpartijen toetsen aanbieden en dat het College voor Toetsen
en Examens (hierna: CvTE) als onafhankelijk orgaan de kwaliteit daarvan bewaakt. Het
CvTE krijgt daartoe de taak tot erkenning van de toetsen. De maatregelen zullen ook
gelden voor Caribisch Nederland.
Dit wetsvoorstel regelt dat:
• alle leerlingen uit groep 8, nadat zij een schooladvies hebben gekregen en een doorstroomtoets
hebben gemaakt, een definitief schooladvies krijgen waarmee zij zich op hetzelfde
moment kunnen aanmelden op een vo-school. De bepalingen over toetsing in het basisonderwijs
en het speciaal onderwijs en het schooladvies worden opgenomen in één paragraaf in
de sectorwetten, zodat de regels direct herkenbaar zijn en bij elkaar staan; en
• de wettelijke taken die het CvTE en Stichting Cito hebben bij de afname van de eindtoets
worden gewijzigd, in verband met een aanpassing van de stelselinrichting van de doorstroomtoetsen.
In paragraaf 2 wordt ingegaan op de voorstellen die volgen uit het eerste hoofddoel:
de schooladvisering, de toetsafname en de overgang van het po naar het vo. Paragraaf
3 gaat over het tweede hoofddoel en bevat de voorgestelde wijzigen die verband houden
met de wijziging van de stelselinrichting van de eindtoetsen.
Leeswijzer
Formeel is het bevoegd gezag, en niet de school, drager van rechten en plichten op
grond van de onderwijswetten. Omwille van de leesbaarheid wordt echter in de tekst
hieronder het «bevoegd gezag van een school» ook wel aangeduid als «school».
2 Aanpassingen in procedure en tijdpad schooladvisering, toetsafname en de overgang
van het primair naar het voortgezet onderwijs
Deze paragraaf gaat eerst in op de huidige regels over het schooladvies, de eindtoets
en de aanmelding in het voortgezet onderwijs (par. 2.1). Vervolgens wordt beschreven
welke knelpunten het huidige stelsel kent (par. 2.2). Als laatste komen de voorgestelde
maatregelen aan bod waarmee de regering deze knelpunten wil wegnemen (par. 2.3).
2.1 Achtergrond van het voorstel: huidige regels schooladvies, eindtoets en aanmelding
vo
Sinds de inwerkingtreding van de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs op 1 augustus 2014 gelden voor de doorstroom van het primair onderwijs
naar het voortgezet onderwijs de volgende regels. Elke leerling in groep 8 krijgt
een schooladvies.5 Dit advies geeft aan welk instroomniveau in het vo de school het best passend lijkt
bij een leerling. Het advies wordt doorgaans opgesteld door de leerkrachten van groep
7 en 8, de intern begeleider en de schoolleider gezamenlijk.6 Het advies wordt over het algemeen onderbouwd door toetsen uit het leerlingvolgsysteem
(LVS), de methodetoetsen en factoren als motivatie en werkhouding.7 Het schooladvies wordt uiterlijk 1 maart vastgelegd.8 Met dit schooladvies melden leerlingen zich aan bij een vo-school.9 De regels omtrent aanmelding en de specifieke datum waarop een leerling zich voor
een vo-school aanmeldt, verschillen per gemeente. De vo-school beslist, zo nodig na
loting en een beoordeling of de school kan voorzien in eventuele ondersteuningsbehoeften,
over de toelating tot de school.10 De toelating in het vo wordt gebaseerd op het schooladvies van de po-school.11
De leerlingen maken vervolgens tussen 15 april en 15 mei een eindtoets.12 De uitslag hiervan volgt binnen enkele dagen tot weken. Het eindtoetsadvies dient
als objectief, tweede gegeven bij het schooladvies. De eindtoets wordt gezien als
extra kans voor een kind om zijn of haar vaardigheden te laten zien. Bij een hogere
eindtoetsscore vindt een heroverweging en eventueel een bijstelling naar boven plaats.13 Om de druk voor leerlingen niet onnodig op te voeren, is een bijstelling van het
schooladvies naar beneden niet mogelijk. Leerlingen met een bijgesteld advies kunnen
zich vervolgens aanmelden op een andere vo-school, of voor een andere klas op de school
waar ze zich al hadden aangemeld.
2.2 Knelpunten huidige regels schooladvies, eindtoets en aanmelding vo
De huidige regels over het schooladvies, de eindtoets en de aanmelding in het vo leiden
tot vier knelpunten.
1. Ongelijke keuzevrijheid met effect op kansengelijkheid bij aanmelding vo voor leerlingen
met een bijgesteld schooladvies
Jaarlijks krijgen ongeveer 16.000 leerlingen een bijgesteld advies. Hiervan komen
ongeveer 2000 leerlingen niet terecht op de school of het niveau van hun bijgestelde
advies, bijvoorbeeld omdat op de school van hun voorkeur geen plekken meer beschikbaar
zijn.
Ook voor leerlingen zonder bijgesteld advies geldt dat deze – onder meer vanwege beperkte
capaciteit op bepaalde (populaire) scholen – niet altijd op de school of het niveau
van hun schooladvies terecht komen. Leerlingen en hun ouders baseren hun keuze voor
een middelbare school op verschillende aspecten, zoals denominatie, onderwijsconcept,
brugklasinrichting, aangeboden schoolniveaus (bijv. vmbo-havo-vwo, enkel vmbo, enkel
havo-vwo), afstand, specialisatie, schoolkeuze van broers/zussen en schoolkeuze van
vrienden. Niet alle leerlingen kunnen terecht op de school van hun eerste voorkeur,
omdat op sommige scholen onvoldoende plek is. Verschillende gemeenten kennen daarom
een procedure van loting.
Wanneer een leerling echter een bijgesteld schooladvies krijgt en naar aanleiding
daarvan de eerdere aanmelding wil aanpassen (naar een andere school of naar een ander
niveau op dezelfde school), heeft deze leerling een zeven keer zo grote kans dat hij
of zij niet meer terecht kan op de school of het niveau van de voorkeur, dan wanneer
de leerling direct het meest passende schooladvies had gekregen. De latere aanmeldingen
van leerlingen met een bijgesteld advies beperkt dus hun keuzevrijheid voor een school
die aan zoveel mogelijk criteria voldoet.
Deze beperking in de keuzevrijheid heeft bovendien een effect op kansenongelijkheid
in de overgang van het po naar het vo. Leerlingen met ouders met maximaal een mbo2
opleiding krijgen vaker een heroverweging dan leerlingen met ouders met een universitaire
opleiding (in 2018 respectievelijk 19 en 8 procent). De kans op een daadwerkelijke
bijstelling van het advies bij een heroverweging is bij deze groepen ongeveer even
groot (respectievelijk 38 en 39 procent in 2018).14 Dit betekent dat leerlingen met lager opgeleide ouders vaker deel uitmaken van de
groep van 16.000 leerlingen die jaarlijks een bijstelling ontvangt. Deze groep wordt
dubbel benadeeld, wanneer zij eerst zijn onderschat bij het opstellen van het schooladvies
en vervolgens ook nog een kleinere kans hebben om terecht te komen op de school of
het schoolniveau van hun bijgestelde advies.
De huidige inrichting heeft bovendien een administratief knelpunt. Vo-scholen weten
pas laat wat de exacte leerlingsamenstelling wordt. De vo-scholen krijgen in de huidige
situatie hun aanmeldingen in twee rondes binnen, waarbij er in de tweede ronde ook
nog leerlingen kunnen worden afgemeld of verplaatst van niveau. Vo-scholen weten daardoor
pas in juni welke leerlingen zich definitief hebben aangemeld voor hun school. Dat
bemoeilijkt de formatie, klassenindeling en het opstellen van de roosters.
2. Afname eindtoets volgt te lang na de afgifte van het schooladvies om goed te kunnen
dienen als objectief tweede gegeven
In de huidige regelgeving zit relatief veel tijd tussen het afgeven van het schooladvies
(voor 1 maart) en het moment dat de leerling de eindtoets aflegt (tussen 15 april
en 15 mei). Sommige scholen geven het schooladvies al vroeg in het schooljaar af,
bijvoorbeeld in november. Dit is in overeenstemming met de huidige wetgeving, maar
is niet passend bij de objectiverende werking van de eindtoets. Wanneer de periode
tussen het voorlopige schooladvies en de eindtoetsafname een langere periode beslaat,
kan een kind dusdanig ontwikkeld zijn dat het schooladvies ten tijde van het afnemen
van de doorstroomtoets niet meer actueel is. Denk hierbij aan plotselinge groei in
de kennis of motivatie van een leerling, maar ook aan op de eindtoets gerichte toetstraining
naar aanleiding van het schooladvies. De eindtoets fungeert dan minder sterk als een
objectief tweede gegeven bij het schooladvies. Ook zorgt een lange periode tussen
het schooladvies en de eindtoets ervoor dat leerlingen en leraren de eindtoetsuitslag
laat ontvangen (t.o.v. afgifte schooladvies), waardoor de leraar vrij laat weet of
het advies moet worden heroverwogen en de leerlingen laat duidelijkheid heeft over
eventuele bijstelling tot een definitief advies.
3. Procedure opstellen schooladvies niet altijd duidelijk voor ouders
Bij ouders en leerlingen bestaat soms onduidelijkheid over welke procedure de school
volgt bij de vervaardiging van het schooladvies en welke klachtenprocedure kan worden
gevolgd als de ouders (of de leerling) het niet eens zijn met het schooladvies. Minder
mondige ouders zijn gebaat bij duidelijkheid over de procedure.
4. Naam «doorstroomtoets» drukt positie van leerling in doorlopende leerlijn van po
naar vo beter uit
Door het gebruik van de term «eindtoets» kan de indruk worden gewekt dat de toets
het einde van de groei van een leerling markeert, in plaats van dat het een onderdeel
in de doorlopende leerlijn tussen het po en het vo is. Dit leidt bovendien tot extra
prestatiedruk op de toets.
2.3 Hoofdlijnen van het voorstel: schooladvies, doorstroomtoets en aanmelding vo
Om de in paragraaf 2.2 genoemde vier knelpunten op te lossen, wordt een aantal maatregelen
voorgesteld. Deze maatregelen worden hieronder toegelicht, aan de hand van het betreffende
knelpunt.
Voorgestelde maatregel bij knelpunt 1: vaststellen definitief schooladvies na afname
doorstroomtoets en één aanmeldmoment in het vo
Om alle leerlingen, zowel degenen met een bijgesteld advies als degenen zonder een
bijgesteld advies, een even grote kans te geven om terecht te komen op de school of
het niveau van hun bijstelde advies, worden twee maatregelen voorgesteld. In de eerste
plaats wordt voor alle leerlingen, na ontvangst van het op de eindtoets gebaseerde
toetsadvies, een definitief schooladvies vastgesteld. Dit is anders dan de huidige
situatie, waarin alleen leerlingen met een bijstelling een aangepast schooladvies
krijgen. Voor de meeste leerlingen is geen bijstelling nodig, en het vaststellen van
het definitieve advies een administratieve handeling. Voor leerlingen met een bijstelling
betekent dit dat zij tegelijk met de andere leerlingen het definitieve schooladvies
ontvangen.
Om te realiseren dat alle leerlingen zich gelijktijdig kunnen aanmelden met het definitieve
schooladvies, wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat alle leerlingen zich met hun
definitieve schooladvies gelijktijdig kunnen aanmelden op de vo-school (of vo-scholen)
van hun voorkeur. Die aanmelding geschiedt tussen 24 maart en 1 april. De einddatum van 1 april is gekozen op basis van de impactanalyse naar het aanmeldmoment
van Oberon. Uit deze analyse blijkt dat een aanmelddatum rond 1 mei als voor het vo
voor diverse problemen zorgt. Het gaat dan met name om activiteiten rondom het opstellen
van formatie, goedkeuring van de medezeggenschapsraad, het verlengen/beëindigen van
contracten en vacaturevulling. Uit de analyse blijkt dat een aanmelddatum rond 1 april
voor het vo wel uitvoerbaar is.15 De aanmelding vindt dus pas plaats nadat de leerling het definitieve schooladvies
heeft ontvangen. Er is daarmee geen onderscheid meer tussen aanmeldingen van leerlingen
met of zonder bijstelling van het schooladvies.
Een landelijk aanmeldmoment neemt niet weg dat sommige leerlingen, vanwege een beperkt
aantal plaatsen, niet terecht kunnen op de school van hun (eerste) voorkeur. De nieuwe
procedure over het definitief schooladvies en het centrale aanmeldmoment hebben echter
wel tot effect dat de plaatsingsmogelijkheden en de beperkingen daarin worden verdeeld
over alle leerlingen die de overstap maken van het po naar het vo, in plaats van dit
in onevenredige mate te concentreren bij leerlingen met een bijgesteld schooladvies.
Ondanks dat 30 procent van de leerlingen in de onderbouw van het vo nog op- of afstroomt,
is het instroomniveau in het vo sterk bepalend voor het uitstroomniveau, het vervolg
van de schoolloopbaan van leerlingen en uiteindelijk voor zijn of haar baankansen.16 17 Om deze reden is het van belang aandacht te besteden aan de kleinere kans die leerlingen
met een bijgesteld advies nu hebben om op de school of het onderwijsniveau van hun
bijgestelde advies terecht te komen, en te zorgen voor een gelijktijdig aanmeldmoment.
In elke maatschappij en in elk onderwijssysteem is sprake van kansenongelijkheid.
Door de procedure en het tijdpad rond het aanmeldmoment voor het vo aan te passen
wordt kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijsstelsel niet volledig weggenomen,
maar dit draagt wel bij aan het verbeteren van kansengelijkheid op één van de overgangsmomenten
in het onderwijs. In Nederland wordt kansenongelijkheid tussen leerlingen deels versterkt
doordat in de overgang van het po naar het vo relatief vroeg geselecteerd wordt.18
Met het voorstel van één aanmeldmoment wordt bovendien tegemoet gekomen aan problemen
die vo-scholen nu ondervinden bij de formatie en klassenindeling.
Voorgestelde maatregel knelpunt 2: periode tussen schooladvies en afname eindtoets
wettelijk regelen
In de huidige situatie is er relatief veel tijd tussen de bekendmaking van het schooladvies
(voor 1 maart) en de afname van de eindtoets (tussen 15 april en 15 mei). Hierdoor
kan de eindtoets minder goed fungeren als objectief tweede gegeven bij het schooladvies.
Het is van belang om te verzekeren dat de periode tussen het afgeven van het schooladvies
en het maken van de eindtoets zo kort mogelijk is, zodat het aantal interventies tussen
het opstellen van het schooladvies en de afname van de eindtoets tot een minimum kan
worden beperkt. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel neergelegd dat het bevoegd
gezag het schooladvies opstelt en mededeelt aan ouders en leerlingen in de laatste
drie weken van januari. Daarna volgt de afname van de eindtoets, in de eerste of tweede
volledige week van februari. Op deze manier wordt enerzijds geregeld dat scholen het
schooladvies niet te vroeg afgeven, en anderzijds dat de periode tussen het opstellen
van het schooladvies en de afname van de doorstroomtoets zo kort mogelijk is. Om scholen
wel de mogelijkheid te geven het schooladvies op zorgvuldige wijze op te stellen,
krijgen zij daar een periode van drie weken voor. De afname van de doorstroomtoets
volgt dan binnen enkele dagen tot maximaal twee weken op die periode.
De afname van de doorstroomtoets is ten opzichte van de eindtoets vervroegd met ongeveer
anderhalve maand. De ervaring met de effecten van de wet eindtoetsing po laten zien
dat het weer naar voren schuiven van eindtoets niet ten koste gaat van de effectieve
onderwijstijd. Het later in het schooljaar afnemen van de eindtoets leidde er niet
toe dat er op school meer en langer aandacht werd besteed aan de basisvaardigheden
taal en rekenen. Ook heeft een latere afname niet geresulteerd in (gemiddeld) hogere
scores op de eindtoets, noch voor de totaalscore, noch voor de scores op de onderdelen
taal, rekenen en studievaardigheden.19
De regering stelt voor om de volgorde en de periode van het schooladvies en de eindtoets
wettelijk vast te leggen: de laatste drie weken van januari voor het schooladvies,
direct aansluitend de eerste twee volledige weken van februari voor de eindtoets.
Het regelen van de periode tussen het schooladvies en de eindtoets is essentieel om
de eindtoets als tweede, objectieve gegeven te behouden.
Voorgestelde maatregel knelpunt 3: de procedure voor het opstellen van het schooladvies
wordt opgenomen in de schoolgids
Elke ouder heeft er belang bij om te weten hoe het schooladvies tot stand komt. Het
helpt minder mondige ouders als de procedure voor het schooladvies duidelijk is. Zo
weten zij bijvoorbeeld op welke momenten zij het gesprek met de school aan kunnen
gaan. Daarom wordt voorgesteld om in de WPO en in de WEC op te nemen dat de procedure
voor het opstellen van het schooladvies in de schoolgids wordt opgenomen. De school
kiest zelf welke gegevens worden meegewogen bij het opstellen van het schooladvies,
maar het wordt verplicht om in de schoolgids op te nemen welke factoren dit zijn en
op welke momenten leerlingen en ouders worden betrokken.
Voorgestelde maatregel knelpunt 4: de naam van de eindtoets wordt gewijzigd in «doorstroomtoets»
De naam van de «eindtoets» kan onbedoeld de indruk wekken dat deze het einde van de
doorlopende leerlijn van een leerling markeert. De naam «doorstroomtoets» drukt de
positie van een leerling in diens doorlopende leerlijn van po naar vo beter uit. Daarom
wordt voorgesteld om de naam van de eindtoets te wijzigen in de doorstroomtoets. De
toets markeert zo niet meer het einde van de leergroei van een leerling, maar is één
van de onderdelen die bijdragen aan de doorstroom van het po naar het vo. In de eerste
twee jaar van het vo blijft het immers mogelijk en geadviseerd om opnieuw te kijken
waar een leerling staat en of een ander niveau mogelijk beter passend is.
2.4 Volgorde schooladvies-doorstroomtoets
Met de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs
is geregeld dat het schooladvies leidend is in de doorstroom van het po naar het vo.
De toelating tot het vo wordt gebaseerd op het schooladvies. Dit was een wijziging
ten opzichte van de situatie van vóór 2014, toen de eindtoets werd afgenomen voorafgaand
aan het schooladvies en de score op de eindtoets kon worden meegenomen in het schooladvies.
In dit wetsvoorstel wordt de huidige volgorde, waarbij eerst het schooladvies wordt
afgegeven en de leerling daarna de doorstroomtoets maakt, gehandhaafd. De volgende
argumenten hebben een rol gespeeld in die afweging.
Onderzoek wijst niet eenduidig uit dat het omdraaien van de volgorde leidt tot meer
kansengelijkheid. Er zijn verschillende nadelen voor kansengelijkheid als de eindtoets
weer eerder wordt afgenomen, zoals ook het Centraal Planbureau (hierna: CPB) aangeeft
in haar rapport.20 Het evaluatieonderzoek van de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs heeft hiernaast laten zien dat onder het huidige stelsel voorzichtig
positieve resultaten zijn geboekt op het gebied van kansengelijkheid, zoals dat leerlingen
met een bijgesteld advies in het derde leerjaar van het vo gemiddeld genomen ongeveer
een half niveau hoger zitten dan vergelijkbare leerlingen zonder bijstelling.21 De volgorde weer omdraaien en de eindtoets voorafgaand aan het schooladvies afnemen
maakt het toetsadvies juist belangrijker, omdat het toetsadvies dan in alle gevallen
meeweegt in het schooladvies. Zo neemt in dat geval de ervaren druk op de eindtoets
voor leerlingen, ouders en leerkrachten weer toe. Daarnaast kan het ervoor zorgen
dat ouders hun kinderen vaker op toetstrainingen sturen. Dat is nadelig voor kansengelijkheid,
aangezien met name meer vermogende, hoogopgeleide ouders de middelen hebben deze training
in te kopen.22 Tot slot nemen scholen in hun adviezen nu al allerlei objectieve meetgegevens mee,
van bijvoorbeeld de toetsen uit het LVS, die onbewuste vooroordelen helpen tegengaan.
Om de doorstroomtoets vooroordelen tegen te laten gaan, is het van belang dat het
als objectief, tweede gegeven na het schooladvies wordt afgenomen.23
Een aantal partijen, waaronder de PO-Raad, de Onderwijsraad en het CPB, pleit er echter
voor om de eindtoets weer voorafgaand aan het schooladvies af te nemen. Onbewuste
vooroordelen van onderwijsprofessionals zouden op deze manier beter kunnen worden
tegengegaan, omdat zij de onafhankelijke eindtoets meenemen in hun schooladvies.24 Dat is mogelijk positief voor leerlingen met een lagere sociaaleconomische status,
aangezien zij vaker een advies krijgen dat mogelijk lager is dan hun capaciteiten.25
Het gecombineerde effect van de hierboven beschreven gevolgen op kansengelijkheid
is moeilijk te wegen. Om te komen tot een oordeel over de best passende volgorde is
het van belang om ook naar andere factoren te kijken, zoals de waarde die wordt gehecht
aan het professionele oordeel van leerkrachten. Dit staat centraal in het schooladvies.
De onderwijsprofessionals hebben immers de leerling acht jaar lang gezien op de school
en de eindtoets is maar één momentopname. Leraren ervaren met de huidige inrichting
vertrouwen in hun professionele oordeel, omdat het schooladvies sterker is gepositioneerd
dan voor 2014 met de voor het vo grotendeels bepalende Eindtoets Basisonderwijs van
Cito. Uit onderzoek van Oberon, peilingen van AVS en CNV en peilingen door het Ministerie
van OCW blijkt dan ook duidelijk een wens van onderwijsprofessionals om de huidige
volgorde te handhaven.26
Het behouden van de volgorde, die in 2014 is ingevoerd, sluit bovendien aan bij de
wens van de regering om op een dergelijk essentieel onderdeel van de doorstroom van
het po naar het vo een consistent beleid te voeren. De argumenten uit 2014 voor deze
volgorde gelden nog onverkort. De argumenten om deze volgorde om te draaien achten
de regering niet overtuigend. Een aanpassing van de volgorde kan bovendien leiden
tot een verminderd draagvlak in het veld, omdat deze (te) snel zou volgen op de vorige
wetswijziging en de betrokkenen daardoor onvoldoende tijd en ruimte krijgen om de
wijzigingen volledig te implementeren en eigen te maken. Om deze reden houdt de regering
vast aan de ingezette koers.
Relatie voorkennis schooladvies en motivatie eindtoets
In de aanloop naar dit wetsvoorstel bestond in de Tweede Kamer de zorg dat de eindtoets
niet voor alle leerlingen even belangrijk zou zijn.27 Een leerling die al tevreden is met zijn of haar schooladvies zou mogelijk minder
zijn of haar best doen voor de toets. Daarom is onderzocht wat de invloed is van voorkennis
van het schooladvies voor het maken van de eindtoets en of deze invloed kon worden
beperkt. Uit dit onderzoek blijkt deze invloed klein en blijken de mogelijke maatregelen
hiertegen grote nadelige effecten te hebben. Leerlingen krijgen dus ook in dit wetsvoorstel
het schooladvies al te weten, voordat zij de doorstroomtoets maken.
3 Stelselinrichting
Deze paragraaf richt zich op inrichtingsvraagstukken van het stelsel van toetsen in
het po. De overheid draagt zorg voor de kwaliteit en eenduidigheid van de doorstroomtoetsen
en toetsen uit het leerlingvolgsysteem (LVS) die door marktpartijen worden aangeboden.
In het huidige stelsel wordt het uitvoeren van deze taak bemoeilijkt. De voorstellen
dienen de overheid beter in de positie te stellen om deze taak uit te voeren.
3.1 Achtergrond van het voorstel: huidige regels over stelselinrichting
Vanaf de invoering van de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs zijn scholen verplicht om een LVS te gebruiken. Daarmee worden de
kennis en vaardigheden van de leerlingen gestructureerd bijgehouden, in ieder geval
op het terrein van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde.28 Ook zijn scholen verplicht om bij hun leerlingen in groep 8 een eindtoets af te nemen.29 Tegelijkertijd kregen scholen door de wetswijziging in 2014 de vrijheid om zelf te
kiezen welke toetsen zij hiervoor inzetten. Een zeer ruime meerderheid van de basisscholen
is positief over de mogelijkheid om zelf een eindtoets te kiezen, zo blijkt uit het
evaluatieonderzoek bij de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs.30 Met ingang van schooljaar 2019/2020 is het ook voor het speciaal basisonderwijs en
voor scholen voor speciaal onderwijs verplicht om een eindtoets af te nemen.
Basisscholen kunnen sinds de wetswijziging uit 2014 kiezen voor de Centrale Eindtoets
van het CvTE of voor één van de door de Minister toegelaten eindtoetsen van private
aanbieders.31 In het Toetsbesluit PO staan de kenmerken waar de toetsen aan moeten voldoen.32 Deze eisen gelden voor zowel de Centrale Eindtoets als voor de toetsen van private
aanbieders. In het Toetsbesluit PO staat beschreven dat de eindtoetsen inhoudelijk
valide en betrouwbaar moeten zijn en een deugdelijke normering moeten hebben.33
Figuur 1: huidige stelselinrichting
Centrale Eindtoets
Het CvTE is de aanbieder van de Centrale Eindtoets en is zodoende verantwoordelijk
voor het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven van de Centrale Eindtoets.34 De Centrale Eindtoets wordt in twee varianten ontwikkeld: een papieren versie (de
PCET) en een adaptieve digitale versie (de ACET). Hiernaast ontwikkelt het CvTE ook
een calamiteitentoets, indien vanwege een grote (landelijke) calamiteit de Centrale
Eindtoets of één van de private eindtoetsen niet bruikbaar is. Ook draagt het CvTE
de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een regeling waarin de beoordelingsnormen
van de Centrale Eindtoets zijn vastgelegd.35 Deze regeling schrijft voor hoe de standaardscore (de toetsscore) wordt bepaald op
basis van het totaal aantal goede antwoorden op de toetsvragen over taal en rekenen.36
Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (hierna: Stichting Cito) heeft de
wettelijke taak om de Centrale Eindtoets in opdracht en onder regie van het CvTE te
ontwikkelen.37 Ook de normering van de Centrale Eindtoets wordt door Stichting Cito uitgevoerd en
door het CvTE vastgesteld. Een externe vaststellingscommissie van het CvTE beoordeelt
de inhoud van de Centrale Eindtoets en stelt uiteindelijk de definitieve papieren
en digitale adaptieve Centrale Eindtoets vast.38 Het CvTE is daarnaast verantwoordelijk voor de wetenschappelijke verantwoording van
de Centrale Eindtoets.
De Minister verstrekt een kostendekkende subsidie aan Stichting Cito voor de ontwikkeling
van de Centrale Eindtoets.39 40 Ook financiert de Minister het CvTE voor het aanbieden en vaststellen van de Centrale
Eindtoets. Daarnaast ontvangt DUO financiering voor de portal van de Centrale Eindtoets,
de ontwikkeling en het beheer van Facet (het platform waarop de digitale variant van
de Centrale Eindtoets draait), de helpdesk van de Centrale Eindtoets en de logistieke
processen rondom de Centrale Eindtoets.41 42 Op basis van deze financiering wordt verzekerd dat er een versie beschikbaar is voor
elke leerling die verplicht is de eindtoets te maken. Zo is er een brailleversie van
de Centrale Eindtoets beschikbaar. De totale kosten van de regering voor de Centrale
Eindtoets bedroegen voor schooljaar 2018/2019 € 9,9 miljoen.
Andere eindtoetsen
De WPO bepaalt dat de Minister ook andere eindtoetsen tot de markt kan toelaten. Voor
de toelating van de eindtoetsen van private aanbieders wordt de Minister geadviseerd
door de Expertgroep Toetsen PO.43 De Expertgroep Toetsen PO is een door de Minister aangewezen onafhankelijke commissie
in de zin van artikel 8, zevende lid, WPO. De beoordeling heeft als doel de kwaliteit
en onderlinge vergelijkbaarheid van de eindtoetsen te waarborgen. De Expertgroep Toetsen
PO adviseert over de toelating van eindtoetsen op basis van hun beoordelingskader,
waarin staat beschreven aan welke psychometrische, onderwijskundige en organisatorische
aspecten een eindtoets moet voldoen.44 45 Bij een voldoende oordeel adviseert de Expertgroep positief over toelating, die vervolgens
door de Minister voor vier jaar wordt verleend.46 Ook toetst de Expertgroep Toetsen PO de kwaliteit van de toegelaten toetsen van private
aanbieders jaarlijks voorafgaand aan de afname.47 Daarnaast doet de Expertgroep Toetsen PO sinds 2016 voorstellen voor de normering
van de verschillende eindtoetsen. De voorstellen voor de normering voor de private
eindtoetsen wordt uitgevoerd op basis van doorstroomonderzoek van Stichting Cito.
De private aanbieders van eindtoetsen ontvangen een (niet kostendekkende) subsidie
bestaande uit een vaste voet en een bedrag per leerling.48
In 2019 konden scholen, naast de Centrale Eindtoets, kiezen voor de IEP Eindtoets
van Bureau ICE, ROUTE 8 van A-VISION, de Dia-eindtoets van Dia-toetsen of de AMN Eindtoets
van AMN. Scholen benutten deze mogelijkheid: bijna de helft van de scholen koos in
2019 voor een andere eindtoets dan de Centrale Eindtoets.49
Toetsen leerling- en onderwijsvolgsysteem
Basisscholen zijn verplicht om de groei van hun leerlingen te volgen middels een LVS.
Een LVS bevat toetsen, die door de Expertgroep Toetsen PO worden beoordeeld op het
gebied van hun inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering.50 Deze toetsen geven tevens een indicatie van de bereikte referentieniveaus. Leraren
vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling, zodat zij het onderwijs
kunnen afstemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.
Voor de normering van toetsen uit het LVS geldt dat de Expertgroep Toetsen PO een
eigenstandig kwaliteitsoordeel geeft over de validiteit, betrouwbaarheid en de deugdelijkheid.
51 52 Het Toetsbesluit PO beschrijft dat bij dit kwaliteitsoordeel in ieder geval wordt
gekeken naar de wijze waarop de vorderingen systematisch worden gemeten, de mate waarin
de toetsen de kennis en vaardigheden voor Nederlands en rekenen/wiskunde meten, en
de wijze waarop de leervorderingen voor ouders inzichtelijk worden gemaakt.53 De eisen zijn door de Expertgroep Toetsen PO verder uitgewerkt in haar beoordelingskader
voor toetsen uit het LVS.54 Voor haar werkzaamheden rondom de eindtoetsen en de toetsen uit het LVS ontving de
Expertgroep Toetsen PO in 2019 € 523.000.
De regering draagt zorg voor de beschikbaarheid van kwalitatief hoogstaande toetsen.
In dat kader is het belangrijk dat de regering eisen kan stellen aan de kwaliteit
van de toetsen uit het LVS en de eindtoetsen, en dat er een expertoordeel over de
toetsen wordt gegeven. Daardoor kunnen scholen ervan op aan dat de kwaliteit van de
toetsen voldoende is. Zonder de verplichting van dit expertoordeel bestaat het risico
dat scholen toetsen gaan gebruiken die niet aan de genoemde kenmerken voldoen. De
betreffende scholen hebben dan geen zicht meer op hun resultaten in vergelijking met
het landelijke beeld. Ook heeft de inspectie dan geen inzicht of scholen de groei
van leerlingen in kaart brengen en geen wettelijke basis om scholen en besturen hierop
aan te spreken of herstelopdrachten te geven. Voor meer informatie over de vergelijkbaarheid
van de eindtoetsen zie paragraaf «3.5 Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen
alternatieven».
In de periode van 2014 tot en met april 2020 hebben drie aanbieders van toetsen uit
het LVS een kwaliteitsoordeel aan de Expertgroep Toetsen PO gevraagd en een positief
oordeel gekregen.55
3.2 Knelpunten huidige stelselinrichting
De wijzigingen uit de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs hebben geleid tot een aantal knelpunten.
1. Expertise op het gebied van de psychometrische en onderwijskundige kwaliteit van
de toetsen is niet verplicht en daardoor onvoldoende gewaarborgd
In de praktijk ondersteunen de psychometrische en onderwijskundige experts binnen
de Expertgroep Toetsen PO de aanbieders waar nodig ten behoeve van het verhogen van
de kwaliteit van de eindtoetsen en toetsen uit het LVS. Deze ondersteuning wordt op
vrijwillige basis geboden en maakt dus niet verplicht deel uit van het takenpakket
van de Expertgroep Toetsen PO (die overigens slechts uit enkele personen bestaat).
De expertise die nodig is om deze ondersteuning op het gebied van onderwijskundige
psychometrie te kunnen geven is specialistisch en daardoor schaars. De ondersteuning
is essentieel voor een gezond stelsel van door private partijen aangeboden toetsen
en moet dus op een meer duurzame manier in het stelsel worden gewaarborgd.
2. Overheid kan niet direct zorg dragen voor kwaliteit en eenduidigheid van eindtoetsen
en LVS-toetsen van marktpartijen
De verantwoordelijkheid voor een oordeel over de kwaliteit van eindtoetsen en LVS-toetsen
is belegd bij een onafhankelijke commissie, de Expertgroep Toetsen PO. Er is geen
toezicht op de uitvoering van de taken van de Expertgroep Toetsen PO. Daarnaast is
de uitvoering kwetsbaar door het beperkt aantal specialisten dat uitmaakt van de leden
van de Expertgroep. Dit is ingewikkeld gezien het maatschappelijke belang van de kwaliteit
en eenduidigheid van de toetsen. Van de Centrale Eindtoets is het CvTE de aanbieder
en verantwoordelijk voor de afname ervan. Van de private eindtoetsen staat de overheid
op grotere afstand.
3. Kwaliteitsbewaking bij verschillende partijen maakt de stelselinrichting onnodig
complex
In de huidige inrichting worden verschillende procedures gebruikt om de kwaliteit
van de eindtoetsen vast te stellen. Er is geen eenduidige procedure om te komen tot
de best passende normering. Ook verschilt de procedure van inhoudelijke beoordeling
van de Centrale Eindtoets ten opzichte van die van de toetsen van private aanbieders.
De verschillende procedures zijn inhoudelijk van goede kwaliteit en begrijpelijk vanuit
de situatie waarin de toetsen van private aanbieders zijn ontstaan naast de overheidstoets.
Het naast elkaar bestaan van deze procedures zorgt echter voor onnodige complexiteit
in het stelsel.
4. Financieel ongelijk speelveld tussen Centrale Eindtoets en private aanbieders
Vanuit haar wettelijke taak om te verzekeren dat er altijd, voor elke leerling die
verplicht is een eindtoets af te nemen, een eindtoets beschikbaar is, verstrekt de
regering een kostendekkende subsidie voor het ontwikkelen van de Centrale Eindtoets.
De gelden die worden verstrekt voor het aanbieden en ontwikkelen van de toetsen van
private aanbieders zijn echter niet kostendekkend. Het financieren van de Centrale
Eindtoets is passend in een situatie waarbij er nog geen marktpartijen zijn die een
alternatief aanbieden. Het is echter niet meer passend in een situatie waarin marktpartijen
hebben getoond kwalitatief goede toetsen duurzaam aan scholen te kunnen aanbieden.
3.3 Voorgestelde maatregelen stelselinrichting
Om de gesignaleerde knelpunten uit paragraaf 3.2 te kunnen oplossen, wordt ook ten
aanzien van de stelselinrichting een aantal maatregelen voorgesteld. Daarbij worden
de eerste drie knelpunten samengenomen.
Voorgestelde maatregelen bij knelpunt 1: nieuwe wettelijke taken voor Stichting Cito
Dit wetsvoorstel schaft de Centrale Eindtoets af. Tussen het schooljaar 2014/2015
en 2016/2017 zijn vijf marktpartijen opgestaan die voldoen aan de door de overheid
gestelde kwaliteitseisen en zijn toegelaten tot de markt.56 De marktpartijen die een eindtoets aanbieden kunnen deze verantwoordelijkheid nu
zelf kunnen dragen. De noodzaak om als overheid een doorstroomtoets te blijven aanbieden
vervalt hierdoor.
Daarmee vervalt dan ook de wettelijke taak van Stichting Cito om de Centrale Eindtoets
te ontwikkelen. Daardoor ontstaat de mogelijkheid om de onderwijskundige en psychometrische
expertise van Stichting Cito duurzamer en breder te waarborgen, voor alle doorstroomtoetsen
en toetsen verbonden aan een LVS. Daarom wordt aan Stichting Cito de taak toebedeeld
om het CvTE te adviseren bij besluitvorming over erkenning of jaarlijkse toelating
van LVS-toetsen en doorstroomtoetsen (de rol van CvTE in het nieuwe stelsel wordt
hierna toegelicht).
Stichting Cito voert deze taak uit als adviseur bedoeld in afdeling 3.3. van de Algemene
wet bestuursrecht. Stichting Cito beperkt zich bij haar advisering tot de onderwerpen
nader uitgewerkt in het beoordelingskader van het CvTE, namelijk de psychometrische
en onderwijskundige kwaliteit van de toetsen. Deze taak sluit goed aan bij de huidige
wettelijke taken van Stichting Cito om de kwaliteit van de toetsen en examens te verzekeren
die scholen door de overheid verplicht zijn om bij hun leerlingen af te nemen. De
stichting zal voor haar nieuwe taak een kostendekkende financiering ontvangen.
Aansluitend bij de transitie die Stichting Cito is gestart naar een kennisorganisatie
met meer transparantie naar betrokken partijen en het delen en inzetten van kennis
en expertise,57 wordt Stichting Cito in staat gesteld haar kennis en expertise over toetskwaliteit
met de aanbieders van toetsen te delen, als de toetsaanbieders daar om vragen. Op
die manier wordt de kwaliteit van toetsen in het stelsel aan de voorkant verder bestendigd.
Stichting Cito ontvangt op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet
SLOA subsidie voor de ondersteuning. Toetsaanbieders zijn niet verplicht om van de
ondersteuning door Stichting Cito gebruik te maken. Ook zal Stichting Cito (doorstroom)onderzoek
uitvoeren en hiermee het CvTE ondersteunen bij de berekening van de normering en equivalering
van de doorstroomtoetsen, conform de regeling van het CvTE waarin de procedure wordt
beschreven die wordt gevolgd om te komen tot een uitspraak over de best passend normering
van de doorstroomtoetsen. Stichting Cito ontvangt op basis van artikel 3, eerste lid,
onderdeel c, van de Wet SLOA 2013 subsidie voor dit onderzoek.
Het beleggen van de adviserende taak aan het CvTE, de ondersteuning van de toetsaanbieders
en het (doorstroom)onderzoek bij Stichting Cito zorgen voor het verduurzamen van de
schaarse expertise in het nieuwe stelsel.
Voorgestelde maatregelen bij knelpunten 2 tot en met 4: afschaffen Centrale Eindtoets,
kwaliteitsbewaking centraal belegd bij het CvTE
Met een wijziging van de Wet CvTE krijgt het CvTE de verantwoordelijkheid om als onafhankelijk
orgaan de kwaliteit en eenduidigheid van de doorstroomtoetsen en de toetsen uit het
LVS te bewaken. Scholen voldoen alleen met een erkende toets aan hun wettelijke verplichting.
Het CvTE neemt de oordelen van de Expertgroep Toetsen PO over eindtoetsen en toetsen
verbonden aan een LVS over. De oordelen die de Expertgroep Toetsen PO in 2014 overnam
van de Commissie Testaangelegenheden Nederland, maar waar de Expertgroep Toetsen PO
sindsdien geen eigen oordeel over heeft gegeven, zijn inmiddels verouderd en worden
niet overgenomen door het CvTE. Het CvTE betrekt bij de besluitvorming over de erkenning
de onderwijskundige en psychometrische kennis van Stichting Cito (zie voorgestelde
maatregel knelpunt 1).
Concreet worden de volgende taken bij het CvTE belegd:
• De hoofdtaak die bij het CvTE wordt belegd is het erkennen van de doorstroomtoetsen
(voor vier jaar) en het erkennen van de toetsen verbonden aan een LVS (voor tien jaar).
• Het CvTE stelt jaarlijks vast of de inhoud van de doorstroomtoetsen die dat jaar worden
aangeboden voldoet aan de criteria op basis waarvan de erkenning is verleend. Opgaven
in toetsen uit het LVS kunnen meerdere jaren door scholen worden gebruikt. Deze inhoud
hoeft dus niet jaarlijks te worden vastgesteld. Wel beziet het CvTE periodiek de kwaliteit
van de items en de normering van erkende LVS-toetsen.
• Het CvTE deelt de uitkomsten van de erkennings- en vaststellingsprocedures op hun
website.
• Het CvTE krijgt een aantal bevoegdheden die samenhangen met de taak om toetsen te
erkennen. Het gaat om de volgende punten.
a. Ten eerste behoudt het CvTE de taak om een regeling op te stellen met de Toetswijzer
PO. De vereiste inhoud van een doorstroomtoets is geregeld in de sectorwetten, het
Toetsbesluit PO en de Wet en het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
en wiskunde. De toetswijzer expliciteert deze wettelijke eisen voor toepassing in
een doorstroomtoets en biedt daarmee een kader voor de toetsaanbieders. Op enkele
zeer technische punten bevat de toetswijzer een nadere uitwerking van de inhoudelijke
kwaliteitseisen voor de wettelijk verplichte domeinen die voor alle eindtoetsen gelden.58
b. Verder stelt het CvTE een regeling op waarin de procedure wordt beschreven die wordt
gevolgd om te komen tot een uitspraak over de best passende normering van de doorstroomtoetsen.
Deze regeling laat aan de aanbieders transparant zien op welke manier de normering
tot stand komt. Door het overnemen van de door het CvTE voorgestelde normering op
te nemen als eis in het beoordelingskader (zie onderdeel c) zorgt het CvTE voor een
optimale normvastheid over de tijd en tussen de verschillende doorstroomtoetsen.59
c. Als laatste stelt het CvTE een beoordelingskader op waarin de onderwijskundige, psychometrische
en organisatorische eisen staan waar aanbieders aan moeten voldoen om erkend te worden
als doorstroomtoets en een beoordelingskader voor de erkenning van toetsen uit het
LVS. Het beoordelingskader stelt het CvTE in staat om de bevoegdheid om toetsen te
erkennen op transparante wijze uit te voeren. Het beoordelingskader bevat criteria
en beslisregels die zijn gebaseerd op de eisen en kenmerken van een doorstroomtoets
en toetsen verbonden aan een LVS. Het beschrijft hoe het CvTE invulling geeft aan
de erkenningsbevoegdheid.
Het CvTE zal voor de uitvoering van haar nieuwe taken een kostendekkende financiering
ontvangen. Door de Centrale Eindtoets af te schaffen en het CvTE de kwaliteit van
de toetsen te laten bewaken, kan rechtstreeks zorg worden dragen voor de kwaliteit
en eenduidigheid van toetsen. Zo wordt de niet langer functionele complexiteit van
het stelsel weggenomen en wordt voor alle toetsen een gelijk speelveld gecreëerd.
Ook wordt voor scholen duidelijk wat de taak van de overheid in het stelsel is.
3.4 Toelichting bij voorgestelde maatregelen over stelselinrichting
Verantwoordelijkheidsverdeling Minister en CvTE
Het CvTE is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo) zonder rechtspersoonlijkheid.
Bij het instellen van het – destijds – College voor examens als zelfstandig bestuursorgaan
in 2009, middels de Wet tot Instelling van een College voor examens, alsmede houdende
wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs
(Wet College voor examens)60, werd in de memorie van toelichting aangegeven dat de Minister te allen tijde verantwoordelijk
zou blijven voor het examenstelsel en voor de kwaliteit en de inhoud van de examenprogramma’s.
De Minister geeft richting aan de inhoud van het onderwijs: hij bepaalt, in het voortgezet
onderwijs, wat een leerling moet kennen en kunnen als hij of zij de school verlaat.61 Voor de examens in het voortgezet onderwijs betekent de zbo-status van het CvTE dat
voor de inhoud van de uitvoerende zaken een hoge mate van deskundigheid nodig is,
onafhankelijk van politieke inmenging.62
Bij het invoeren van de taken op het gebied van de Centrale Eindtoets, is de naam
van het College voor examens gewijzigd in College voor toetsen en examens, om ook
de verantwoordelijkheid voor het primair onderwijs tot uitdrukking te brengen. Het
CvTE kreeg de taak om de Centrale Eindtoets tot stand te brengen, de opgaven vast
te stellen en te normeren. De verantwoordelijkheid van de Minister voor de kwaliteit
van het primair onderwijs wordt mede gewaarborgd door de wettelijk vastgestelde kerndoelen
en referentieniveaus.63
De voorgestelde inrichting zoals in dit wetsvoorstel opgenomen is in lijn met de positie
van het CvTE als zbo. De inrichting wijkt enigszins af van het stelsel van examens
in het voortgezet onderwijs, omdat in het primair onderwijs meerdere toetsaanbieders
actief zijn en scholen kunnen kiezen welke (verplichte) doorstroomtoets zij zullen
afnemen.
Figuur 2: nieuwe stelselinrichting
In de voorgestelde stelselinrichting wordt het CvTE de kwaliteitsbewaker voor de doorstroomtoetsen.
Net als bij de examens in het voortgezet onderwijs is bij de erkenning van de doorstroomtoetsen
sprake van een uitvoerende taak waarbij inhoudelijke deskundigheid essentieel is.
De Minister blijft verantwoordelijk voor de inhoudelijke voorwaarden aan de doorstroomtoetsen
die in de wet- en regelgeving zijn opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om eisen van
validiteit, betrouwbaarheid en een deugdelijke normering, maar ook om welke domeinen
van het referentieniveau worden getoetst.64 De Minister kan daardoor in het primair onderwijs, net als bij de examens, sturen
op de kwaliteit en de inhoud van de doorstroomtoetsen. Hij is echter niet verantwoordelijk
voor de beoordeling of een specifieke doorstroomtoets voldoet aan de eisen die gesteld
worden om voor erkenning in aanmerking te komen; daarvoor is immers een hoge mate
van deskundigheid vereist. Bovendien is van belang dat een onafhankelijk orgaan beslist
over erkenning van de doorstroomtoetsen, zodat voorkomen wordt dat de erkenning ondergeschikt
kan worden gemaakt aan politieke invloeden of marktbelangen van een van de aanbieders.
Bovendien voorziet dit wetsvoorstel in een goedkeuringsbevoegdheid voor de Minister
op het beoordelingskader en de beoordelingsnormen, die door het CvTE worden opgesteld.
De Minister kan hiermee, voor wat betreft het beoordelingskader, controleren of het
CvTE de juiste invulling geeft aan de eisen uit de wet- en regelgeving bij het beoordelen
van de vraag of een toets voor erkenning in aanmerking komt. Het vaststellen van de
beoordelingsnormen is een technische uitwerking van de wettelijke eis dat toetsen
een deugdelijke normering moeten kennen. Voor het vaststellen van een deugdelijke
normering is zeer specialistische kennis nodig. Het CvTE beschikt over die kennis
en is daarom de aangewezen partij om deze rekenmethoden vast te stellen. Vanwege het
belang van een correcte normering van de doorstroomtoetsen geeft de Minister ook goedkeuring
op de beoordelingsnormen.
Financiering van toetsen van marktpartijen
Door de Centrale Eindtoets af te schaffen wordt een gelijk speelveld gecreëerd voor
alle aanbieders en wordt knelpunt 4 ondervangen. De financiering voor de ontwikkeling
van de Centrale Eindtoets eindigt hiermee. Het voorstel is om de doorstroomtoetsen
in het nieuwe stelsel op een gelijke manier te blijven financieren als in het huidige
stelsel voor de marktpartijen gebeurt: via de Subsidieregeling Andere Eindtoetsen
PO. De afgelopen jaren hebben laten zien dat de marktaanbieders met ondersteuning
van de subsidie goed in staat zijn hun toetsen aan te bieden. Deze subsidie zorgt
er ook voor dat de toetsen gratis blijven voor scholen, waardoor ongewenste financiële
prikkels geen rol spelen bij de keuze voor een toets.
De subsidieregeling zal worden aangepast aan de nieuwe stelselinrichting. De overheid
zal incidenteel kosten dragen voor de aanbesteding van een versie van de doorstroomtoets
die zeer slechtziende leerlingen kunnen maken en het organiseren of actualiseren van
een calamiteitentoets.
Calamiteitentoets
De overheid draagt zorg voor een calamiteitentoets, in geval van een landelijke calamiteit.
Het voorstel is daarom om de opgaven voor de Centrale Eindtoets voor één jaar langer
te ontwikkelen dan deze wordt aangeboden aan leerlingen. Deze toets kan in de toekomst
worden ingezet als calamiteitentoets.
Scheiding taken binnen Stichting Cito en ten opzichte van het CvTE
Stichting Cito zal enerzijds (kosteloos) advies verstrekken aan toetsaanbieders, en
zal daarnaast het CvTE adviseren over de psychometrische en onderwijskundige kwaliteit
van toetsen, die diezelfde toetsaanbieders direct raken. Het is van belang dat beide
taken bij Stichting Cito organisatorisch gescheiden worden, zodat een persoon werkzaam
bij Stichting Cito niet zowel adviseert als ondersteunt. Er is echter geen sprake
van een tegenstrijdigheid in de belangen van Stichting Cito als ondersteuner aan toetsaanbieders
enerzijds en adviseur aan CvTE anderzijds als degene die de toetsen erkent en jaarlijks
toelaat. Kortom: het CvTE en Stichting Cito hebben steeds hetzelfde belang bij advisering
door de Stichting, namelijk (het tot stand brengen van) toetsen die voldoen aan de
kwaliteitseisen.
De Stichting adviseert op een onderdeel van het beoordelingsproces, aan de hand van
een specifieke adviesvraag en binnen het beoordelingskader dat door het CvTE wordt
opgesteld. De ondersteuning van de toetsaanbieders kan echter op alle psychometrische
en onderwijskundige vraagstukken betrekking hebben. Toetsaanbieders die gebruik maken
van de ondersteuning van Stichting Cito worden niet anders behandeld bij de adviestaak
aan het CvTE dan aanbieders die dat niet doen. Evenmin vindt bevoordeling van individuele
toetsaanbieders plaats bij de ondersteuning door Stichting Cito. Tot slot geldt dat
het CvTE steeds verantwoordelijk is voor de besluitvorming en gemotiveerd en op basis
van contra-expertise kan afwijken van het advies van Stichting Cito.
Aangeboden toetsen door Cito B.V.
Cito B.V. biedt in het huidige stelsel verschillende, door de Expertgroep Toetsen
PO positief beoordeelde toetsen uit haar LVS aan. Het is waarschijnlijk dat Cito B.V.
met deze toetsen ook in het nieuwe stelsel zal blijven aanbieden. Wanneer de periode
van goedkeuring van deze toetsen verloopt, zal Cito B.V. een aanvraag tot erkenning
moeten indienen bij het CvTE. Het CvTE zal zich hierbij laten adviseren door Stichting
Cito. Het CvTE beoordeelt de toetsen op basis van het beoordelingskader en neemt een
eigen besluit over de erkenning.
Er is geen tegenstrijdig belang tussen Stichting Cito als adviseur aan de CvTE en
Cito B.V. als marktdeelnemer. Stichting Cito en Cito B.V. delen weliswaar nagenoeg
dezelfde naam, maar zijn sinds jaar en dag organisatorisch strikt van elkaar gescheiden.
Ieder heeft de rechtspersoonsvorm die zich het best verhoudt met het doel van de organisaties
en de medewerkers van de onderneming zijn steeds anderen. Alle adviezen van Stichting
Cito zijn transparant en door elke toetsaanbieder na te gaan. Dit geldt ook indien
en voor zover Stichting Cito wordt gevraagd te adviseren over het erkennen of toelaten
van de toetsen van Cito B.V.
Opheffen Expertgroep Toetsen PO
Met het CvTE als kwaliteitsbewaker en Stichting Cito als adviseur van CvTE en ondersteuner
van de toetsaanbieders is in de voorgestelde nieuwe stelselinrichting geen noodzaak
meer voor het in stand houden van de Expertgroep Toetsen PO. Na inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel wordt de Expertgroep Toetsen PO opgeheven.
3.5 Keuzevrijheid en vergelijkbaarheid; overwogen alternatieven
Twee punten van aandacht in de voorgestelde stelselinrichting zijn de keuzevrijheid
voor scholen en de vergelijkbaarheid van de doorstroomtoetsen. Hierin doet dit wetsvoorstel
weliswaar geen aanpassingen, maar ze vereisen wel aandacht in het licht van de voorgestelde
wetswijzigingen.
Allereerst blijft het mogelijk voor scholen om te kiezen uit verschillende eindtoetsen.
Dat waarborgt zoveel mogelijk de vrijheid van inrichting van scholen. Scholen worden
in staat gesteld om een weloverwogen keuze te maken voor een, weliswaar verplichte,
doorstroomtoets. Hierbij wordt door de regering een andere keuze gemaakt dan bij bijvoorbeeld
de Centrale Examens in het vo. De doorstroomtoets heeft een ander doel dan de centrale
examens. De doorstroomtoets blikt vooruit en maakt een inschatting over het best passende
niveau in het vo. De Centrale Examens blikken terug en toetsen of een leerling de
aangeboden stof ook beheerst.
Inherent aan de keuzevrijheid die scholen hebben om zelf te kiezen welke eindtoets
zij afnemen, is dat dit vraagstukken met zich meebrengt over de eenduidigheid van
de (uitkomsten van de) verschillende eindtoetsen. Het introduceren van de ankeropgaven
in 2018 heeft echter een positief effect gehad op de vergelijkbaarheid. In de afgelopen
jaren is met alle toetsaanbieders gewerkt aan dit anker. In 2018 is het gezamenlijk
anker voor de eerste maal in de eindtoetsen opgenomen en toegepast bij de normering.
Bij de eerste normering was de situatie nog niet optimaal, omdat de opgaven van het
anker nog niet in een high-stakes situatie zoals een eindtoetsafname waren getest.
Ondanks dat waren de resultaten vertrouwenwekkend.65 In 2019 is de procedure van normering via het gezamenlijk anker opnieuw uitgevoerd
en door de Expertgroep Toetsen PO geëvalueerd.66 Uit secundaire analyses na de eindtoetsafname bleek opnieuw dat de ankeropgaven goed
hadden gefunctioneerd en dat verschillen tussen de moeilijkheidsgraad van de verschillende
eindtoetsen en de populaties van de verschillende eindtoetsen nauwkeurig in kaart
waren gebracht. Daardoor waren alle toetsadviezen goed vergelijkbaar. Deze vergelijkbaarheid
geldt uiteraard gegeven de vrijheid die toetsaanbieders hebben om hun eindtoets in
te vullen, zoals de mogelijkheid van verschillende extra onderdelen naast de referentieonderdelen
op te nemen. Deze vrijheid om de eindtoets in te vullen hebben de eindtoetsaanbieders;
in de procedure wordt er wel voor gewaakt dat dit niet leidt tot systematische bevoordeling
van groepen leerlingen. Hiermee is het anker ook voor toekomstige eindtoetsen een
garantie voor een goede vergelijkbaarheid tussen de toetsen en wordt bereikt dat leerlingen
een passend advies krijgen, ongeacht de toets die ze maken. Hierin voorziet de regering
verder door een stevig normeringsproces, dat door het CvTE wordt bewaakt.
Een belangrijke stap in het op orde maken van de vergelijkbaarheid van de eindtoetsen
ten behoeve van het toezicht, is reeds gezet door het Toetsbesluit PO aan te scherpen.67 Vanaf schooljaar 2018/2019 hanteren alle eindtoetsen in hun toetsadviezen dezelfde
categorieën van schoolsoorten voor het vervolgonderwijs en bevatten alle eindtoetsen
een gezamenlijke set aan opgaven (de ankeropgaven) om de onderlinge vergelijkbaarheid
te waarborgen. Daarnaast adviseert de Expertgroep Toetsen PO sinds 2016 de aanbieders
van de private eindtoetsen over de normering van de uitkomsten op de eindtoets.
De wens om de keuzevrijheid voor scholen te kunnen verenigen met het belang van betrouwbaarheid
en vergelijkbaarheid van verschillende toetsen, speelde ook een rol in de overwegingen
van de regering om te komen tot de voorgestelde stelselinrichting. In dit voorbereiding
naar dit wetsvoorstel zijn de volgende alternatieve opties afgewogen:
1. Een stelsel waarin het CvTE een doorstroomtoets aan blijft bieden naast door marktpartijen
ontwikkelde doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan een LVS en waarbij de Expertgroep
Toetsen PO de kwaliteit bewaakt van alle toetsen (ook die van de overheid);
2. Een stelsel waarin enkel het CvTE een doorstroomtoets aanbiedt en marktpartijen enkel
nog toetsen verbonden aan een LVS en waarbij de Expertgroep Toetsen PO enkel de kwaliteit
bewaakt van toetsen verbonden aan een LVS;
3. Een stelsel waarin enkel marktpartijen doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan
een LVS aanbieden en waarbij de Expertgroep Toetsen PO de kwaliteit bewaakt van al
deze toetsen.
Optie 1 scoort positief op het punt van keuzevrijheid voor scholen om te kiezen voor
een doorstroomtoets en toets verbonden aan het LVS die bij hun school past. Het is
echter niet langer nodig om als overheid een doorstroomtoets aan te bieden nu er voldoende
marktpartijen zijn die in staat zijn doorstroomtoetsen aan te bieden. De tweede reden
is dat het vasthouden aan de Expertgroep Toetsen PO betekent dat de benodigde psychometrische
expertise voor een gezond toetsstelsel niet duurzaam kan worden gewaarborgd.
Optie 2 scoort negatief op het verzorgen van keuzevrijheid voor scholen om te kiezen
voor een doorstroomtoets die bij hun school past. Daarnaast bemoeilijkt een scheiding
in kwaliteitsbewaking tussen de doorstroomtoets enerzijds (door het CvTE) en de toetsen
verbonden aan een LVS anderzijds (door de Expertgroep Toetsen PO) de langetermijnvisie
waarbij de doorstroomtoets op termijn onderdeel kan worden van een doorlopende toetslijn
van po naar vo.
Optie 3 scoort positief op het punt van keuzevrijheid voor scholen om te kiezen voor
een doorstroomtoets en een toets verbonden aan een LVS die bij hun school past. Het
scoort echter negatief op de punten verbonden aan het voortzetten van de Expertgroep
Toetsen PO (zie optie 1 en 2).
3.6 Brailleversie
Er moet ook een doorstroomtoets zijn die geschikt is voor blinde leerlingen. De ontwikkeling
van een voor blinde leerlingen geschikte doorstroomtoets, is echter een dusdanig kostbare
exercitie dat dit in praktijk vaak financieel onhaalbaar is voor marktpartijen. Bovendien
vraagt dit specialistische expertise van de aanbieders. Hoewel marktpartijen kunnen
besluiten om deze specifieke toetsversie aan te bieden, bestaat het risico dat er
voor blinde leerlingen geen versie wordt ontwikkeld. De ontwikkeling van een versie
van de doorstroomtoets voor blinde leerlingen zal daarom door de regering worden aanbesteed.
Voor alle andere leerlingen die een beperking hebben maar die niet onder de Beleidsregel
Ontheffingsgronden PO vallen geldt dat de marktpartijen voor deze leerlingen geschikte
versies moeten aanbieden.
4 Caribisch Nederland
De Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs in
2014 gold niet voor Caribisch Nederland, omdat de eilanden tijd nodig hadden om ervaring
op te doen met de kerndoelen, opbrengstgericht werken en met het toetsen en volgen
van leerlingen. Na een aantal jaar moest worden bezien of de scholen op Caribisch
Nederland met gerichte wetgeving aan konden sluiten op de praktijk in Europees Nederland.
Het primair onderwijs op Bonaire, Saba en Sint Eustatius is op een gelijke manier
ingericht als in Europees Nederland. Net als in Europees Nederland gelden kerndoelen,
die naar de Caribische context zijn aangepast.68 Waar het vo op Bonaire ook vergelijkbaar is met het vo in Europees Nederland, kennen
de vo-scholen op Saba en Sint Eustatius een ander curriculum en andere examinering:
het Caribbean Examinations Council (CXC).69 Hier moet rekening mee worden gehouden bij het inrichten van een doorlopende leerlijn
van het po naar het vo op Saba en Sint Eustatius.
4.1 Huidige regelgeving: alleen LVS, zonder verplichte toetsen
Op dit moment geldt er voor de po-scholen op Caribisch Nederland de verplichting een
leerlingvolgsysteem te gebruiken waarin de vorderingen van de leerling op de basisvaardigheden
worden bijgehouden.70 Anders dan in Europees Nederland geldt geen verplichting om hiervoor genormeerde,
door een onafhankelijke commissie erkende toetsen te gebruiken. Ook wordt niet verduidelijkt
wat onder de basisvaardigheden valt, anders dan in Europees Nederland waarin wordt
benoemd dat het hierbij in ieder geval gaat om toetsen op de gebieden van Nederlands
en rekenen/wiskunde.71
De verplichting voor het afnemen van een toets aan het eind van de basisschool waarvan
de uitkomst dient als tweede, onafhankelijke gegeven bij het schooladvies geldt niet
voor de po-scholen op Caribisch Nederland. Po-scholen zijn ook niet verplicht een
schooladvies op te stellen voor een leerling om de vo-school te adviseren over het
volgens de po-school best passende niveau in het vo. De vo-school op Bonaire bepaalt
op welk niveau een leerling op de middelbare school wordt geplaatst. Voor de vo-scholen
op Saba en Sint Eustatius geldt dat alle leerlingen op hetzelfde niveau starten in
CXC, tenzij zij naar het praktijkonderwijs gaan. De vo-school op Bonaire kan voor
elke soort van scholen of schoolprofielen ook voorwaarden voor toelating opstellen.72
Op Curaçao wordt aan het eind van de basisschool een toets afgenomen die uitspraken
doet op de vakgebieden van Papiaments, Nederlands en rekenen. De Nederlandse Taalunie
heeft daarnaast een jongerenevaluatie ontwikkeld die geschikt is voor het eind van
de basisschool voor alle landen in het Caribisch gebied waarbij Nederlands in het
onderwijs wordt onderwezen als een vreemde taal. Daarnaast werkt het CXC ook aan examens
gebaseerd op het NVT. Op dit moment gebruiken alle Basisscholen op Bonaire de IEP
Eindtoets. Dit betekent dat er ook voldoende partijen met expertise zijn om een doorstroomtoets
voor het po op Bonaire aan te bieden. De regering onderzoekt hoe kan worden gewaarborgd
dat er een doorstroomtoets voor de basisscholen op Bonaire voor meerdere jaren wordt
ontwikkeld, zodat voldoende data verzameld kunnen worden om de toets te kunnen normeren.
4.2 Geen verplichting eindtoets en schooladvies leidt tot knelpunten
De huidige regelgeving in de overgang van po naar vo in Caribisch Nederland heeft
verschillende negatieve consequenties. Allereerst is het voor po-scholen op Caribisch
Nederland moeilijker om opbrengstgericht te werken dan dit voor po-scholen in Europees
Nederland is. Het ontbreken van een verplichting tot het afnemen van toetsen verbonden
aan het LVS zorgt ervoor dat scholen minder goed inzicht hebben in de vorderingen
die hun leerlingen maken op de verschillende onderdelen, ook over de tijd. Er bestaat
geen prikkel voor marktpartijen om toetsen uit het LVS te ontwikkelen voor de vakgebieden
die van belang zijn voor de scholen op Caribisch Nederland. Hierdoor kunnen scholen
de vaardigheidsgroei van hun leerlingen op de voor Caribisch Nederland passende gebieden
niet onafhankelijk volgen.
Het risico op kansenongelijkheid bij leerlingen op Bonaire is groter dan voor leerlingen
in Europees Nederland. Dit is een directe consequentie van het ontbreken van de verplichting
een schooladvies te geven, bij alle leerlingen een doorstroomtoets af te nemen, en
de uitslag van de doorstroomtoets te gebruiken als objectief, tweede gegeven bij het
schooladvies. Hierbij wordt de druk op de kansengelijkheid vergroot omdat, anders
dan in Europees Nederland, het schooladvies van de basisscholen in Bonaire niet bepalend
is voor het niveau dat de leerling op de middelbare school volgt. De vo-school op
Bonaire mag in haar overweging tot plaatsing op een bepaald niveau zelf bepalen welke
gegevens zij gebruikt om haar besluit op te baseren.73
4.3 Voorstellen voor Caribisch Nederland
Om bovengenoemde knelpunten op te lossen is het voorstel van de regering om de wetgeving
rondom toetsen in het po op Caribisch Nederland meer gelijk te trekken aan de wetgeving
rondom toetsen in het po in Europees Nederland. Hierdoor komt er minder druk op kansengelijkheid
voor leerlingen op Bonaire, door alle leerlingen die de basisschool verlaten een schooladvies
mee te geven. De kansengelijkheid wordt vergroot wanneer dit advies samen met de uitslag
uit de doorstroomtoets het best passende niveau in het vo bepaalt. Daarnaast is het
wenselijk dat basisscholen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius gebruik kunnen maken
van toetsen uit het LVS van erkende kwaliteit. Zo worden zij in staat gesteld de vorderingen
van hun leerlingen voor de kernvakken objectief bij te houden en beter opbrengstgericht
te werken.
In het wetsvoorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen de bepalingen over het LVS,
die voor alle BES-eilanden gelden, en de bepalingen over de doorstroomtoets, die alleen
voor Bonaire gelden.
Voor alle BES-eilanden wordt voorgesteld om po-scholen verplicht toetsen verbonden
aan het LVS te laten afnemen om de voortgang van hun leerlingen te monitoren, in ieder
geval op de gebieden van:
• Papiaments, Nederlands en rekenen/wiskunde (Bonaire);
• Engels, Nederlands en rekenen/wiskunde (Saba en Sint Eustatius).
Net zoals voorgesteld voor Europees Nederland moeten de LVS-toetsen voor de BES-eilanden
een erkenning van het CvTE ontvangen. Alleen met erkende toetsen voldoen de scholen
aan de wettelijke verplichting uit de WPO BES over de LVS-toetsen.
Voor Bonaire geldt bovendien dat het schooladvies van de basisscholen leidend wordt
bij de plaatsing in het vo. Po-scholen worden verplicht bij hun leerlingen een doorstroomtoets
af te nemen, die de kennis en vaardigheden van de leerlingen meet op het gebied van
Nederlandse taal, Papiaments en rekenen/wiskunde. Net als in Europees Nederland leidt
een hoger toetsadvies tot een heroverweging en eventuele bijstelling van het schooladvies.
Hierbij wordt nader onderzoek gedaan naar de mate van voorspellendheid van de verschillende
onderdelen van de doorstroomtoets. Op basis van dit onderzoek wordt gekeken of alle
onderdelen ook bijdragen aan het toetsadvies en in hoeverre zij hier voor meetellen.
In schooljaar 2018–2019 gebruikten alle scholen op Bonaire de IEP eindtoets die ook
door scholen in Europees Nederland worden afgenomen. Voor Bonaire moet een doorstroomtoets
beschikbaar komen die een uitspraak doet over de kennis en vaardigheden van de leerlingen
op het gebied van Papiaments, Nederlandse taal en rekenen. Er zal vanwege de schaalgrootte
op Bonaire slechts één doorstroomtoets worden aangeboden. Die doorstroomtoets moet
voldoen aan de criteria van het CvTE en ook een erkenning krijgen. Basisscholen op
Bonaire hebben echter geen volledige keuzevrijheid: de bevoegde gezagsorganen zullen
in gezamenlijk overleg tot een keuze moeten komen voor de doorstroomtoets die op het
eiland zal worden afgenomen. Hier zal door de overheid financiering voor worden verstrekt.
De overheid bevordert zelf ook de beschikbaarheid van kwalitatief goede toetsen uit
het LVS en een doorstroomtoets voor Caribisch Nederland. Vanaf schooljaar 2020/2021
financiert de regering de ontwikkeling van genormeerde toetsen Papiaments, Engels
en NVT voor alle leerjaren in het po en de onderbouw van het vo.
4.4 Inhoud toetsen verbonden aan een LVS en doorstroomtoets Bonaire: Nederlands als
Vreemde Taal
Anders dan in Europees Nederland wordt het Nederlands op Bonaire, Saba en Sint Eustatius
onderwezen als vreemde taal.74 De reden hiervoor is dat de Nederlandse taal in het Caribisch gebied voor de meeste
leerlingen een vreemde taal is en de taalontwikkeling van een vreemde taal een weloverwogen
didactische aanpak vereist. Nederlands als Vreemde Taal (NVT) gebruikt het Europees
Referentiekader als referentiekader.75 De voor Europees Nederland ontwikkelde toetsen uit het LVS zijn gebaseerd op het
Referentiekader Meijerink, en daarmee onvoldoende geschikt voor de scholen op Caribisch
Nederland.
4.5 Toezicht leerresultaten en evaluatie
Het voorstel is ook om in dit wetsvoorstel een bepaling toe te voegen aan de WPO BES,
vergelijkbaar met artikel 10a WPO, waarmee op termijn de uitslag van de doorstroomtoets
kan worden meegenomen in de beoordeling van de leerresultaten door de inspectie om
te komen tot een oordeel «zeer zwak» over de onderwijskwaliteit van de school. Voor
Bonaire zullen de resultaten van de afgelegde doorstroomtoetsen meetellen in die beoordeling.
Voor Saba en Sint Eustatius geldt deze bepaling voor de resultaten uit de LVS-toetsen
die de scholen bij leerlingen in het laatste leerjaar afnemen. Deze bepaling zal niet
tegelijkertijd met de overige artikelen uit de WPO BES in werking treden. In de WPO
BES wordt ook een evaluatiebepaling opgenomen. Vier jaar na inwerkingtreding van dit
wetsvoorstel zal worden bezien of de eilanden voldoende ervaring hebben kunnen opdoen
met het LVS en de doorstroomtoetsen. Daarna zal worden bepaald of, en op welk moment,
de bepaling over de leerresultaten in werking kan treden. In het overgangsrecht wordt
opgenomen dat de leerresultaten die na inwerkingtreding van dit artikel worden meegenomen,
de leerresultaten zijn die de school na inwerkingtreding heeft behaald. Dit betekent
dat de leerresultaten op basis van de doorstroomtoetsen worden meegenomen door de
inspectie nadat er in drie schooljaren na de inwerkingtreding door de scholen een
doorstroomtoets is afgenomen.
5 Administratieve lasten en regeldruk
Onder administratieve lasten worden de kosten verstaan om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Administratieve
lasten komen voort uit het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking
stellen van informatie. De kosten en besparingen als gevolg van dit besluit zijn in
kaart gebracht met het standaardkostenmodel (SKM), dat is opgesteld door het Ministerie
van Financiën.76
Bij de voorbereiding van deze wetswijziging is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten. De regering voorziet dat hieraan geen structurele of eenmalige administratieve
lasten zijn verbonden omdat er geen informatieverplichtingen aan de overheid mee gemoeid
zijn.
Wat betreft de aanpassingen voorgesteld in paragraaf 2 geldt dat een impactanalyse
is uitgevoerd naar het nut, de wenselijkheid en de consequenties van één aanmeldmoment
in het vo. Hieruit blijkt dat scholen de bestaande procedure voor het plaatsen van
leerlingen op vo-scholen eenmalig moeten wijzigen om aan te blijven sluiten bij de
nieuwe wettelijke kaders. Daarnaast blijkt dat de administratieve lasten voor het
vo dalen. Zij krijgen alle aanmeldingen en gegevens op één moment binnen, en hoeven
niet op een later moment nog leerlingen na te plaatsen. Met dit voorstel wordt verder
door het handhaven van de volgorde van eerst het schooladvies en dan de eindtoets
tegemoet gekomen aan de wens van het po om de regeldruk minimaal gelijk te houden.
Wat betreft de aanpassingen voorgesteld in paragraaf 3 geldt dat het CvTE en Stichting
Cito jaarlijks extra tijd kwijt zijn aan hun nieuwe taken. Hier staat tegenover dat
zij jaarlijks minder tijd kwijt zijn aan het aanbieden en ontwikkelen van de Centrale
Eindtoets.
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Op 2 april 2020 heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) op verzoek van de
Minister advies uitgebracht over het wetsvoorstel. ATR concludeert dat nut en noodzaak
van het wetsvoorstel afdoende zijn onderbouwd. Zij geeft nog vier aanbevelingen, die
hieronder kort worden besproken.
Aanmeldmoment vo
ATR adviseert om enige spreiding te realiseren door verruiming van de termijn voor
de aanmeldingen voor het vo. Dit signaal is ook gegeven in de internetconsultatie.
Het aanmeldmoment zal inderdaad niet op één dag plaatsvinden. Beoogd wordt dat leerlingen
zich gedurende een week kunnen aanmelden.
Overstappen van aanbieder i.v.m. vervallen Centrale Eindtoets
Ook adviseert ATR toe te lichten wat de eventuele impact is voor scholen in het geval
zij moeten overstappen van de Centrale Eindtoets naar een andere aanbieder van een
doorstroomtoets. Scholen die overstappen van de Centrale Eindtoets naar een andere
doorstroomtoets zullen moeten nagaan welke aanbieder het beste past bij hun missie
en visie. Dit kunnen scholen doen door informatie te vergaren en intern tot een keuze
te komen. Dit is een eenmalige, kleine werkdrukverhoging, maar uit het evaluatieonderzoek
van Oberon bleek dat po-scholen de keuzevrijheid juist erg waarderen. Het overstappen
zelf vormt geen extra administratieve last, omdat scholen zich ieder jaar moeten inschrijven
en er geen kosten zijn verbonden aan een doorstroomtoets.
Aanvullend aan het advies van ATR wordt opgemerkt dat het vervallen van de Centrale
Eindtoets een extra gevolg heeft. Op dit moment ontvangen scholen die, na herinnering
van DUO, geen keuze maken voor een eindtoetsaanbieder, automatisch de Centrale Eindtoets.
Dit is met voorliggend wetsvoorstel niet meer mogelijk, waardoor voortaan door vroegtijdige
signalering door DUO en via eventuele handhaving door de inspectie zal worden gecontroleerd
of elke school een doorstroomtoets kiest.
Calamiteitentoets
Ten derde adviseert het ATR te zorgen voor heldere, werkbare afspraken met private
aanbieders en onderwijsinstellingen, voor het geval zich een landelijke calamiteit
voordoet. Deze afspraken zullen in de uitwerking van dit wetsvoorstel worden gemaakt.
Regeldruk
Tot slot adviseert het ATR op vijf onderdelen de regeldruk kwalitatief en kwantitatief
in beeld te brengen, conform de Rijksbrede methodiek.
• Het eerste onderdeel is het aanpassen van de procedure voor het opstellen van het
schooladvies en het vastleggen hiervan in de schoolgids. De hiervoor gemaakte kosten
zijn eenmalig. De kosten hiervoor worden geraamd op € 675 per school (15 uur * uurtarief
€ 45). Dit wetsvoorstel is van toepassing op alle bekostigde en niet-bekostigde scholen
in het primair en speciaal onderwijs in Europees en Caribisch Nederland. Dit betreft
6.750 scholen in 2019. De totale geschatte administratieve last komt hiermee uit op
iets meer dan € 4,5 miljoen voor po-scholen.
• Ten tweede moet ook in het vo de procedure eenmalig worden aangepast, wat een eenmalige
investering vereist. Deze investering is vanwege de omvang van de vo-scholen groter
en wordt geraamd op € 1.125 per school (25 uur * uurtarief € 45). Uitgaande van 1450
instellingen in het vo in 2019 levert dit een eenmalige kostenpost op van iets meer
dan € 1,6 miljoen. Hieruit volgt wel een structurele besparing doordat de vo-scholen
de aanmeldingen in één in plaats van twee rondes kunnen verwerken. Deze wordt geraamd
op € 450 per school (10 uur * uurtarief € 45) en op een totaal van € 652.500. De regeldruk
voor de leerlingen met een bijstelling (in 2019 bijna 10% van het totaal aantal leerlingen)
neemt af en dit levert voor ouders en leerlingen twee uur minder werk op. Volgens
de methodiek levert dit dan een besparing op van € 30 per leerling. Uitgaande van
180.000 leerlingen per jaar waarvan 10% een bijstelling kreeg, levert dat een structurele
besparing op van € 540.000.
• Daarnaast zijn er voor de scholen die nu nog gebruik maken van de Centrale Eindtoets
eenmalige kosten in het bepalen naar welke doorstroomtoets zij overstappen. Deze kosten
worden geraamd op € 225 per school (5 uur * uurtarief € 45). In 2019 gebruikte de
helft van de po-scholen de Centrale Eindtoets, waarmee 3375 scholen deze kosten zullen
maken voor een totaal van € 760.000.
• Als laatste zijn de gevolgen van de herziening van de bestaande subsidieregeling voor
toetsen van private aanbieders nog niet in beeld zijn gebracht. Bij deze herziening
wordt beoogd dat de methodiek voor het aanvragen en ontvangen van subsidie voor de
aanbieders gelijk blijft, waardoor er geen gevolgen zijn over de regeldruk.
In totaal wordt met dit wetsvoorstel een eenmalige investering gevraagd van iets minder
dan € 7 miljoen. Dit levert een structurele besparing op van bijna € 1,2 miljoen per
jaar.
6 Advies en consultatie
6.1 Internetconsultatie
Dit wetsvoorstel is van 22 februari 2020 tot en met 22 maart 2020 in internetconsultatie
geweest. In de consultatie is aan de respondenten gevraagd welke kansen en welke knelpunten
zij bij het wetsvoorstel zien. Voor de knelpunten is bovendien om suggesties gevraagd
om deze weg te nemen. Op de consultatie zijn 179 reacties binnengekomen. Van deze
reacties waren er negen van vertegenwoordigersorganisaties, te weten: PO-Raad, VO-raad,
Ouders & Onderwijs, GEU, SLO, LECSO, AVS, VGS (Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs),
VOO (Vereniging voor Openbaar Onderwijs), VBS (Vereniging voor algemene bijzondere
scholen). De overige reacties waren van individuen, over het algemeen leerkrachten,
schoolleiders of onderwijsbestuurders.
De reacties concentreren zich op vijf thema’s, die hieronder kort worden toegelicht:
a. Eén aanmeldmoment en de volgorde en planning van andere momenten in de overgang van
po naar vo;
b. De invloed van het nieuwe tijdpad op de onderwijstijd voor én na de doorstroomtoets;
c. Langetermijnvisie overgang po-vo;
d. De vergelijkbaarheid van en keuzevrijheid tussen de doorstroomtoetsen; en
e. Toetstraining en het gebruik van de doorstroomtoets in de beoordeling van de onderwijskwaliteit
van scholen door de inspectie.
Per thema wordt hierna kort beschreven hoe de aandachtspunten uit de internetconsultatie
mee zijn genomen in het wetsvoorstel, dan wel waarom daarvan is afgezien. Voor het
volledige verslag wordt verwezen naar www.internetconsultatie.nl.
a. Eén aanmeldmoment en volgorde en planning in overgang po-vo
De meerderheid van de respondenten is positief over het voorstel om voor het vo één
aanmeldmoment vast te leggen. Hierdoor kan het vo alle aanmeldingen tegelijk verwerken
en is er voor alle leerlingen op hetzelfde moment duidelijkheid. De doorstroomtoets
wordt daarmee even belangrijk voor alle leerlingen, omdat de bijstelling plaatsvindt
voordat een leerling zich aanmeldt voor het vo. Hoewel het om een relatief kleine
groep gaat die een bijstelling krijgt, zoals een aantal respondenten aangeeft, gaat
het vaak om een kwetsbare leerlingen die met één aanmeldmoment meer kansen krijgen.
Uit de reacties blijkt bovendien dat het voorkeursmoment voor aanmelding voor vo-scholen
half maart is. Po-scholen hebben de aanmelding liever zo laat mogelijk in het schooljaar.
Deze signalen komen overeen met de resultaten van de impactanalyse over één aanmeldmoment.
Overigens bleek uit verschillende reacties dat de respondenten vragen hadden bij het
aanmeldmoment, omdat dat slechts op één dag zou kunnen. Aan deze kritiek wordt tegemoet
gekomen: aanmelden voor het vo zal gedurende een week kunnen. Dit wordt nader uitgewerkt
bij amvb.
Pro en lwoo
Speciale aandacht werd door een aantal respondenten gevraagd voor scholen voor praktijkonderwijs
(pro-scholen) en vmbo-scholen die leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) aanbieden.
Omdat voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) moet worden aangevraagd,
zou dit tot uitvoeringsrisico’s kunnen leiden, zo gaven de respondenten aan. Dit risico
wordt onderkend, maar voor pro en lwoo wordt in dit kader geen uitzondering gemaakt.
Uit gesprekken met de sectororganisaties blijkt dat in groep 7 en groep 8 al gestart
wordt met het contact tussen de basisschool, praktijkonderwijsschool of vmbo-school
met lwoo en het samenwerkingsverband. Door middel van tijdige voorbereiding kan ook
de tlv op tijd worden afgegeven, zodat een leerling zich op tijd kan aanmelden. In
het eerste schooljaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt daarin ondersteuning
geboden door de VO-raad. Mocht het tijdig aanmelden niet lukken, dan kan een leerling
zich aanmelden via de reguliere procedure die ook geldt voor een aanmelding in een
ander leerjaar.
Volgorde schooladvies-doorstroomtoets
Verschillende reacties, waaronder de PO-raad en de VO-raad, pleiten ervoor om de doorstroomtoets
af te nemen voorafgaand aan het schooladvies. Anderzijds geven Ouders & Onderwijs,
VOO en de meerderheid van de individuele respondenten aan dat zij de huidige volgorde
willen handhaven. Zoals ook in paragraaf 2.4 is aangegeven, zijn alle voor- en nadelen
van de volgorde schooladvies-doorstroomtoets gewogen en wordt ervoor gekozen om deze
volgorde te behouden.
b. Onderwijstijd
De opmerkingen over onderwijstijd gaan over het moment van de afname van de doorstroomtoets,
die naar aanleiding van dit wetsvoorstel vervroegd zal worden, en de resterende onderwijstijd
na de afname van de doorstroomtoets.
Onderwijstijd voor de doorstroomtoets
Leerkrachten geven aan dat het afnemen van de doorstroomtoets begin februari tot knelpunten
leidt, omdat een meerderheid van de scholen in die periode (januari-februari) ook
de zogeheten «midden groep 8 toets» afneemt. Dit is een onderdeel van het LVS van
Cito B.V. Deze toets zou dan niet kunnen worden meegenomen in het schooladvies. Hierover
zullen gesprekken worden gevoerd met de aanbieders van LVS-toetsen, zodat het LVS
blijft aansluiten op de eerdere afname van de doorstroomtoets. Bovendien geven de
respondenten aan dat het moeilijk is om alle lesstof te behandelen als de doorstroomtoets
voortaan twee maanden eerder wordt afgenomen. Een doorstroomtoets meet echter de kennis
en vaardigheden die de leerling tijdens alle acht leerjaren van de basisschool heeft
opgedaan. Om aan deze zorgen tegemoet te komen, zal echter vanaf de afname van de
doorstroomtoets worden gekeken of er verschillen optreden ten opzichte van de normering.
Mogelijk leidt dat tot aanpassing van de normering. Als laatste worden zorgen geuit
over leerlingen die aan het einde van groep 8 nog een sprong in hun ontwikkeling doormaken,
maar die vooruitgang niet kunnen laten zien bij een eerdere afname van de doorstroomtoets.
Onderzoek toont echter aan dat de grootste ontwikkeling van de vaardigheden plaatsvindt
tussen eind groep 7 en midden groep 8. Als de leerprestaties van groep 6 en 7 echter
worden meegenomen in het schooladvies, geeft dit een goede indicatie van de toetsscore.
De resultaten gaan niet verder omhoog bij een latere afname van de eindtoets. 77
Enkele respondenten uitten zijn of haar zorgen dat er in februari meer kinderen ziek
zijn dan in april. Leerlingen die ziek zijn tijdens het reguliere afnamemoment, kunnen
de doorstroomtoets tot drie weken daarna kunnen inhalen.
Onderwijstijd na afname doorstroomtoets
Een klein deel van de respondenten geeft aan dat het moeilijker is om de onderwijstijd
in groep 8 nuttig te bestreden na de afname van de doorstroomtoets. Uit een aanvullend
onderzoek onder leraren van de OCW-lerarencommunity blijkt dat deze zorg onder leerkrachten
gedeeld worden, maar dat leraren ook goed hun eigen professionaliteit kunnen aanwenden
om de leerlingen toch gemotiveerd te houden. Op dit punt worden daarom geen aanvullende
maatregelen voorgesteld.
Werkdruk
Respondenten uit het po vragen aandacht voor de mogelijke werkdruk in de periode dat
het schooladvies moet worden opgesteld, de doorstroomtoets moet worden afgenomen en
het schooladvies moet worden heroverwogen en bijgesteld. Respondenten uit het vo vragen
aandacht voor de mogelijke werkdruk in de periode dat zij alle aanmeldingen in één
keer moeten verwerken. De regering onderkent deze zorgen en wil in samenwerking met
de sectororganisaties voorbeeldplanningen delen.
c. Langetermijnvisie overgang po-vo
De reacties op de wijziging van de naam van de eindtoets naar doorstroomtoets zijn
wisselend. Een minderheid van de respondenten geeft aan dat alleen een naamswijziging
niet tot wijziging in de positie van de toets leidt, maar een meerderheid vindt de
term «doorstroomtoets» een goede eerste stap in een meer doorlopende overgang van
po naar vo. Tegelijkertijd geven zowel de sectororganisaties als ook een meerderheid
van de respondenten dat de naamswijziging pas het begin is in het verbeteren van de
overgang van po naar vo. Op dit moment worden echter geen verdergaande wijzigingen
op dit punt voorgesteld. De regering weegt hier ook in mee dat een aantal respondenten
de voorkeur heeft om helemaal geen wijzigingen door te voeren.
d. De vergelijkbaarheid en keuzevrijheid tussen de doorstroomtoetsen
Enkele respondenten gaven aan dat zij zorgen hebben over de vergelijkbaarheid van
de verschillende doorstroomtoetsen. In een stelsel waarin keuzevrijheid wordt gegarandeerd
is een consequentie dat de toetsen, en daarmee de toetsadviezen, nooit volledig gelijk
aan elkaar zullen zijn. Wel zet de overheid stappen om de vergelijkbaarheid zo veel
mogelijk te garanderen, zoals ook de PO-Raad opmerkt over de rol van kwaliteitsbewaker
bij het CvTE. Ook dragen de zogeheten ankeropgaven die in alle eindtoetsen zitten
bij aan het verbeteren van de vergelijkbaarheid. De PO-Raad merkt op dat er geen calamiteitentoets
meer is, omdat met dit wetsvoorstel de Centrale Eindtoets wordt afgeschaft. Dit advies
om te zorgen voor een terugvaloptie wordt ter harte genomen en een dergelijke toets
zal gereed zijn op het moment van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Over het bestaan van keuzevrijheid voor scholen zijn de reacties wisselend. Het hanteren
van verschillende toetsen kan voor vo-scholen bijvoorbeeld het interpreteren van de
resultaten moeilijker maken. Sommige respondenten pleitten dan ook voor de invoering
van een overheidstoets. Uit andere reacties en uit de evaluatie van Oberon blijkt
echter dat veel scholen en onderwijsprofessionals waarde hechten aan het bestaan van
keuzevrijheid. Die keuzevrijheid wordt met dit wetsvoorstel daarom gehandhaafd.
De GEU maakt nog een aantal opmerkingen over de markt voor toetsaanbieders. In de
eerste plaats wordt aangegeven dat het wenselijk zou zijn om de huidige subsidieregeling
voor aanbieders van LVS-toetsen en eindtoetsen voort te zetten. Het voorstel is inderdaad
om de toetsaanbieders te blijven ondersteunen door middel van een subsidie. Het is
bovendien niet verplicht om het LVS en de doorstroomtoets van dezelfde aanbieder af
te nemen; scholen hebben hierin ook keuzevrijheid, wat ook een aandachtspunt van SLO
is. Voorts geeft de GEU aan dat LVS-toetsen voor een langere periode erkend kunnen
worden dan de voorgestelde zeven jaar. Besloten is om te komen tot een erkenning van
tien jaar, met een tussentijdse controle na vijf jaar. Als laatste is het overgangsrecht
aangevuld, zodanig dat LVS-toetsen die een positief kwaliteitsoordeel van de Expertgroep
toetsen PO hebben ontvangen, worden geacht tot vijf jaar na de afgifte van dit kwaliteitsoordeel
ook erkend te zijn door het CvTE. De GEU geeft aan dat het in het jaar van de inwerkingtreding
van de taken van het CvTE haalbaar is om op 15 juli de nieuwe doorstroomtoetsen in
te dienen voor toelating in het volgende afnamejaar en op 15 augustus de verantwoording
voor de eindtoets van de afgelopen afname in te dienen. Het CvTE onderzoekt de haalbaarheid
van deze data.
e. Toetstraining en de beoordeling door de inspectie
Een meerderheid van de respondenten geeft aan dat naar hun mening met het huidige
voorstel toetstraining niet wordt tegengegaan. Vermogende ouders zouden die training
bij een tegenvallend pre-advies in groep 7 dat ook al in kunnen kopen. Dit wetsvoorstel
kan toetstraining niet volledig voorkomen, maar geeft wel een eerste stap in de goede
richting door het schooladvies en de doorstroomtoets sneller op elkaar te laten volgen.
Als laatste vindt een klein deel van de respondenten dat de inspectie de resultaten
van de doorstroomtoets gebruikt in haar beoordeling van de leerresultaten van scholen.
Dit gebeurt nu ook al voor de eindtoets. De inspectie heeft deze zorgen inmiddels
ter harte genomen in de herziening van haar onderwijsresultatenmodel.78
6.2 Consultatie Caribisch Nederland
De po en vo scholen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn gelijktijdig met de internetconsultatie
geconsulteerd over de onderdelen van het wetsvoorstel die betrekking hebben op BES-eilanden.
De scholen op de eilanden waren enthousiast over de aanscherping van de verplichtingen
rondom LVS-toetsen. Ook waren ze positief over de rol van het CvTE als kwaliteitsbewaker
hierbij. De scholen op Bonaire waren ook positief over de voorstel van het schooladvies
en de doorstroomtoets. Een vraagstuk dat verdere uitwerking behoeft is in hoeverre
de vragen over Papiaments in de doorstroomtoets bijdragen aan het toetsadvies. Dit
vraagstuk is benoemd in hoofdstuk 4 «Caribisch Nederland» in de memorie van toelichting
bij dit wetsvoorstel. Daarnaast heeft de consultatie ertoe geleid dat de doorstroomtoets
voor Saba en Sint Eustatius uit het wetsvoorstel is geschrapt. Alle leerlingen starten
in het vo op Saba en Sint Eustatius op hetzelfde niveau in het CXC, tenzij zij naar
praktijkonderwijs gaan. Een doorstroomtoets eind basisonderwijs lijkt voor deze eilanden
dus niet passend. De aanscherping op de verplichting van de LVS-toetsen volstaat.
7 Uitvoering, toezicht en handhaving
Dit wetsvoorstel is voorgelegd aan zowel de het CvTE als aan de Dienst Uitvoering
onderwijs (DUO) voor een toets op de uitvoerbaarheid. Beide instanties hebben geoordeeld
dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is.
DUO kan het vervallen van de Centrale Eindtoets en de invoering van de doorstroomtoets
per 1 augustus 2022 realiseren. De consequenties van het vervallen van de CET en de
invoering van de doorstroomtoets zijn uitvoerbaar en de benodigde aanpassingen in
systemen en processen zijn haalbaar en maakbaar. DUO benoemt dat in hun uitvoeringstoets
de optie niet is meegenomen om als DUO de logistiek en organisatie van de calamiteitentoets
te verzorgen. Indien deze taak wel bij DUO wordt belegd vraagt dit een separate uitvoeringstoets.
De uitvoeringstoets van DUO heeft geleid tot één wijziging van het wetsvoorstel. Voor
Caribisch Nederland wordt het oordeel «zeer zwak» van de inspectie opgenomen in de
Wet op het onderwijstoezicht. Deze onderdelen zullen echter pas in werking treden
als scholen in Caribisch Nederland goed kunnen omgaan met de LVS-toetsen en, voor
wat betreft Bonaire, de doorstroomtoets.
In het kader van het geïntegreerde toezicht is de uitvoeringstoets van DUO ook uitgezet
bij de inspectie en bij de Accountantsdienst Rijk (ADR). De inspectie noemt als aandachtspunt
de schijn van belangverstrengeling bij de taken van Cito. Dit is meegenomen in de
toelichting. De ADR heeft niet op de uitvoeringtoets gereageerd.
Ook het CvTE en Stichting Cito hebben het voorstel beoordeeld op uitvoerbaarheid.
Dit heeft tot enkele aanpassingen van de memorie van toelichting geleid. Zo is verhelderd
dat het CvTE de normering van de doorstroomtoetsen gaat vaststellen, waardoor de vergelijkbaarheid
van toetsadviezen van de verschillende toetsen wordt vergroot. De keuzevrijheid in
doorstroomtoetsen betekent echter dat er binnen een bepaalde onzekerheidsmarge altijd
kleine verschillen kunnen blijven bestaan. Daarnaast is in de paragraaf over Caribisch
Nederland aangescherpt dat de normen van doorstroomtoets voor Bonaire geen directe
link hebben met de doorstroomtoetsen die in Europees Nederland worden gebruikt, aangezien
de toetsen gedeeltelijk andere inhoudelijke domeinen toetsen.
De uitvoeringsconsequenties die door Stichting Cito in kaart zijn gebracht hebben
geleid tot enkele aanpassingen van de memorie van toelichting. In de paragraaf over
Caribisch Nederland is beschreven dat er onderzoek moet worden gedaan naar de voorspellende
waarde van prestaties van leerlingen op Papiaments voordat dit onderdeel bij kan dragen
aan het Toetsadvies van de doorstroomtoetsen Bonaire. Ook wordt in de memorie van
toelichting zodanig aangepast dat daar gesproken werd over «Cito-Eindtoets» of «Cito-toets»
voortaan «de Eindtoets Basisonderwijs van Cito» is opgenomen.
8 Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft financiële gevolgen voor zowel het CvTE, Stichting Cito als
voor DUO. Het CvTE verwacht door het verdwijnen van de Centrale Eindtoets structureel
€ 441.000,- uit te sparen. De nieuwe taken die het CvTE krijgt vragen om een eenmalige
investering van € 100.000,- en een structurele bekostiging tussen de € 401.000,- en
€ 421.000,-. Het CvTE beschrijft een voorbehoud voor mogelijk aanvullende kosten voor
werkprocessen die nu nog niet in beeld kunnen worden gebracht.
Stichting Cito verwacht dat als gevolg van het wetsvoorstel de benodigde formatie
zal teruglopen van 26,3 fte in 2020 naar 7,8 fte in 2023. Een deel van de personele
frictie zal via verloop worden opgevangen. Daarnaast wordt geschat dat de frictiekosten
tussen de 1 en 1,2 miljoen euro zullen bedragen.
DUO verwacht vanaf 2023 in het nieuwe stelsel jaarlijks structureel € 16.000 kwijt
te zijn. Dit t.o.v. de normale reguliere kosten van € 2.424.000,- (op basis van de
managementafspraken voor 2020 en 2021). Dit komt neer op een structurele besparing
van € 2.408.000,- per jaar.
9 Monitoring en evaluatie
Ontwikkelingen op het gebied van kansengelijkheid worden in het onderwijs jaarlijks
gemonitord door de inspectie. De inspectie rapporteert hierover in haar Staat van
het Onderwijs. De inspectie heeft daarbij speciale aandacht voor de overgangsmomenten,
zoals van po naar vo met daarbij behorend het schooladvies en de eindtoets. Ter ondersteuning
van deze monitoring zal Stichting Cito jaarlijks worden gevraagd in hoeverre wijzigingen
in het stelselbeeld kunnen worden verklaard door andere factoren dan de beheersingsniveaus
van de leerlingen in groep 8. In haar rapportage in de Staat van het Onderwijs kijkt
de inspectie ook naar de hoogte van de schooladviezen en naar de kans op bijstelling
van het schooladvies in relatie tot SES. Daarnaast worden jaarlijks via de website
onderwijsincijfers.nl algemene data gepubliceerd over bijvoorbeeld: de verdeling van
de schooladviezen; de ontwikkeling van het aandeel brede schooladviezen; de vergelijking
tussen het toetsadvies en het schooladvies; en de ontwikkelingen in het aandeel heroverwegingen
en het aandeel bijstellingen. Via deze route zullen de effecten van deze wetswijziging
worden gemonitord. Indien er opvallende resultaten uit voortkomen, wordt hierover
gerapporteerd aan de Tweede Kamer.
Daarnaast zullen de effecten voor de toepassing in Caribisch Nederland worden geëvalueerd.
Het voorstel is om hiertoe een evaluatiebepaling in de WPO BES op te nemen waarin
staat dat deze onderdelen van dit wetsvoorstel na vier jaar worden geëvalueerd.
II. Artikelsgewijs
Bij de wijzigingen in de artikelen I, III en IV is uitgegaan van de tekst van de wet
zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van
de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de
expertisecentra, de Wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband
met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht
en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede
reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend
onderwijs) (Stb. 2020, 235).
Artikel I. Wijziging Wet op het primair onderwijs
Onderdelen A, B, C, E, F en K
Deze onderdelen regelen het vervallen van de artikelen of artikelleden over het LVS
en de Centrale Eindtoets. Het gaat voor wat betreft het LVS om artikel 8, zevende
lid, WPO. Deze bepalingen worden aangepast en overgeheveld naar paragraaf 6 over Toetsing
in het basisonderwijs en doorstroom voortgezet onderwijs (zie hierna). De overige
leden van artikel 8 WPO worden vernummerd. Ook de verwijzingen in de artikelen 11
en 12, vierde lid, onderdeel a, WPO, naar artikel 8, zesde en zevende lid, WPO en
de vernummerde leden worden aangepast.
Voorts vervalt artikel 9b WPO over de Centrale Eindtoets. Dit artikel komt in aangepaste
vorm terug in paragraaf 6 over Toetsing in het basisonderwijs en doorstroom voortgezet
onderwijs (zie hierna). Dit geldt ook voor artikel 9c WPO dat een voorhangbepaling
bevat voor de amvb die op grond van artikel 8, zevende lid, of artikel 9b, achtste
en negende lid, WPO wordt vastgesteld. Artikel 9c vervalt en de inhoud wordt verplaatst
naar artikel 3a, vierde lid, Wet CvTE.
Onderdeel D
Artikel 10a WPO gaat over zeer zwak onderwijs. Op basis van het derde lid worden de
leerresultaten van een school jaarlijks beoordeeld op basis van de resultaten van
de Centrale Eindtoets of andere eindtoetsen, op het gebied van Nederlandse taal en
rekenen en wiskunde. Het derde lid wordt opnieuw vastgesteld. Er wordt voortaan gesproken
over doorstroomtoetsen. Ook worden de leerlingen van wie het resultaat op de doorstroomtoets
niet meetelt in de leerresultaten in een opsomming opgenomen. Dit is geen inhoudelijke
wijziging.
Onderdeel G
Aan artikel 13, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd dat regelt dat het bevoegd
gezag in de schoolgids moet opnemen welke procedure een school volgt voor het opstellen
van het schooladvies en definitieve schooladvies. Door deze procedure toe te voegen
aan de schoolgids is voor ouders duidelijk op welke wijze het schooladvies tot stand
komt. Dit onderdeel schrijft niet voor welke gegevens een school moet gebruiken bij
het opstellen van het schooladvies, maar heeft als doel voor ouders en leerlingen
duidelijk te maken op welke wijze het schooladvies op de betreffende school tot stand
komt en hoe de betreffende leerling en zijn of haar ouders op de hoogte worden gesteld
van het schooladvies.
Onderdeel H
Artikel 41, tweede lid, WPO regelt dat ouders een school om vrijstelling kunnen vragen
voor bepaalde onderwijsactiviteiten. De Centrale Eindtoets of andere eindtoetsen zijn
daarvan uitgezonderd. Deze bepaling wordt zodanig gewijzigd dat over doorstroomtoetsen
gesproken wordt.
Onderdeel I
Met dit onderdeel wordt artikel 42 WPO opnieuw vastgesteld. In dit artikel wordt alleen
een bepaling opgenomen over het onderwijskundig rapport, dat wordt opgesteld indien
een leerling de school verlaat en naar een andere school voor primair onderwijs gaat,
of wanneer een leerling na groep 8 doorstroomt naar het voortgezet onderwijs. De bepalingen
over het schooladvies worden aangepast en verplaatst naar paragraaf 6 over toetsing
in het basisonderwijs en doorstroom naar het voortgezet onderwijs. Het schooladvies
blijft onderdeel van het onderwijskundig rapport.
Voorts wordt artikel 42, eerste lid, laatste volzin, aangepast conform de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Voortaan wordt gesproken over «regels» in plaats van «voorschriften».
Bovendien wordt de toevoeging «nadere» voor «regels» geschrapt, omdat het artikel
geen inhoudelijke regels stelt over wat er in het onderwijskundig rapport wordt opgenomen
(vergelijk Aanwijzing 2.29 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Alle regels over
het onderwijskundig rapport staan in de amvb waar artikel 42 WPO de grondslag voor
biedt. De betreffende amvb is het Besluit uitwisseling leer- en begeleidingsgegevens.
Verder wordt het derde lid, dat een nahangprocedure bevat, vernummerd tot tweede lid
en aangepast conform de daarvoor geldende formulering uit de Aanwijzingen voor de
regelgeving (Aanwijzing 2.37).
Onderdeel J
In de WPO wordt aan hoofdstuk I, titel II, afdeling 1, een paragraaf toegevoegd. Paragraaf
6 gaat over toetsing in het basisonderwijs en doorstroom naar het voortgezet onderwijs.
In deze paragraaf worden bepalingen gebundeld die gaan over de LVS-toetsen, de doorstroomtoets
en het schooladvies.
Artikel 45b WPO
Het nieuwe artikel 45b WPO gaat over welke toetsen in het basisonderwijs verplicht
moeten worden afgenomen. In de eerste plaats zijn dat de toetsen die verbonden zijn
aan het LVS dat scholen gebruiken. Artikel 8, zesde en zevende lid, WPO worden terminologisch
gewijzigd en overgeheveld naar artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO. De bepalingen
worden zo aangepast dat duidelijk wordt dat het gaat om de toetsen die verbonden zijn
aan het LVS-systeem. Scholen gebruiken een LVS. Aan dat LVS zijn toetsen verbonden,
die door het CvTE zijn erkend als toets. De toetsen meten in elk geval de kennis en
vaardigheden van de leerlingen op het gebied van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde,
aan de hand van de geldende referentieniveaus.
De tweede toets in artikel 45b WPO is een doorstroomtoets, die een leerling in het
laatste leerjaar van het basisonderwijs aflegt. Deze toets, die wordt opgenomen in
het derde en vierde lid, moet zijn erkend door het CvTE als doorstroomtoets. Een doorstroomtoets
meet de kennis en vaardigheden van leerlingen op het gebied van Nederlandse taal en
rekenen en wiskunde, op basis van de geldende referentieniveaus. Het bevoegd gezag
kan ook een doorstroomtoets afnemen op de kennisgebieden aardrijkskunde, geschiedenis
en natuur, waaronder biologie (artikel 9, tweede lid, onderdelen a, b en c).
Voor wat betreft een doorstroomtoets wordt een aantal wijzigingen voorgesteld ten
opzichte van artikel 9b WPO over de Centrale Eindtoets. In de eerste plaats wordt
de naam van de toets gewijzigd van «eindtoets» naar «doorstroomtoets». De term «doorstroomtoets»
past bij het doel van de regering om de overgang van po naar vo minder zwaarwegend
te maken. Ten tweede wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen «centrale eindtoets»
en «andere eindtoets», omdat alle doorstroomtoetsen door marktpartijen worden aangeboden.
De Centrale Eindtoets, die door de overheid wordt aangeboden, komt te vervallen. Ten
derde is het voortaan niet meer de Minister die het gebruik van andere eindtoetsen
toelaat op advies van een onafhankelijke commissie (de Expertgroep toetsen PO), maar
moet een doorstroomtoets erkend zijn door het CvTE. Met een door het CvTE erkende
doorstroomtoets voldoen scholen aan de wettelijke eis van artikel 45b, derde lid,
WPO.
In artikel 9b, eerste lid, zijn ook de afnamedata voor de centrale eindtoets opgenomen:
tussen 15 april en 15 mei. Voorgesteld wordt om voor het afnamemoment te vervroegen
naar de eerste of tweede volledige week van februari. Voorgesteld wordt om de volgorde,
waarbij eerst het schooladvies wordt gegeven en de leerling vervolgens een doorstroomtoets
aflegt, ongewijzigd te laten. Het schooladvies wordt opgesteld in de laatste drie
weken van januari (zie hierna artikel 45d WPO). Het schooladvies blijft een objectief,
tweede gegeven voor het vaststellen van het niveau van de leerling voor het volgen
van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel 45c WPO
Het voorgestelde artikel 45c WPO stelt regels over de deelname van een leerling aan
een doorstroomtoets. In artikel 45c WPO, eerste tot en met vierde lid, worden het
derde tot en met zesde lid van artikel 9b WPO opgenomen, met enige aanpassingen. In
de eerste plaats bepaalt artikel 9b, derde lid, dat de eindtoets ook op een later
moment kan worden afgenomen, indien de leerling verhinderd is om de toets af te leggen.
Dit lid was te onbepaald en het is noodzakelijk om duidelijkheid te scheppen wat wordt
verstaan onder «een later moment». In artikel 45c, eerste lid, WPO wordt daarom opgenomen
dat een leerling de toets nog kan inhalen binnen drie weken na het reguliere afnamemoment.
Bij een dergelijke termijn voor het inhalen van een doorstroomtoets hebben de aanbieders
nog voldoende tijd om een toetsadvies te geven. De leerling heeft dan nog de mogelijkheid
tot een bijgesteld schooladvies en kan tegelijk met andere leerlingen inschrijven
in het vo. Ongewijzigd blijft dat leerlingen die om medische redenen niet in staat
zijn een doorstroomtoets af te leggen, de toets niet afleggen. Zij kunnen doorstromen
naar het vo op basis van het schooladvies.
In artikel 45c, tweede lid, WPO wordt opgenomen in welke gevallen het bevoegd gezag
kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets aflegt: het gaat om zeer moeilijk
lerende leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen bij wie het zeer moeilijk lerend
zijn één van de handicaps is, of leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland
zijn en om die reden de Nederlandse taal onvoldoende beheersen. In artikel 45c, tweede
en derde lid, wordt het huidige artikel 9b, vierde, vijfde en zesde lid, WPO opgenomen,
met enige aanpassing. In artikel 9b WPO wordt een onderscheid gemaakt in de betrokkenheid
van ouders bij de beslissing van het bevoegd gezag. In het geval van zeer moeilijk
lerende leerlingen of meervoudig gehandicapte leerlingen bij wie het zeer moeilijk
lerend zijn één van de handicaps is, informeert het bevoegd gezag de ouders. Bij leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland
zijn, overlegt het bevoegd gezag met de ouders. De regering meent dat dit onderscheid de indruk
kan wekken dat ouders in het eerste geval niet betrokken worden bij de beslissing
van het bevoegd gezag, terwijl dat in de praktijk wel het geval is. Het is wenselijk
om de ouderbetrokkenheid voor alle drie de ontheffingsgronden gelijk te trekken, waardoor
in artikel 45c, derde lid, WPO wordt opgenomen dat het bevoegd gezag met de ouders
overlegt, indien het bevoegd toepassing wil geven aan het tweede lid. Dit overleg
vindt plaats voorafgaand aan het moment van afname van de doorstroomtoets. De bevoegdheid
tot het nemen van de beslissing over deelname ligt nog steeds bij het bevoegd gezag
van de school; zij moeten de beslissing kunnen verantwoorden bij de ouders en de inspectie.
Hierover moet echter voortaan ook op basis van de wet worden overlegd met ouders,
bijvoorbeeld tijdens een oudergesprek. De inspectie controleert of de school de beslissingen
om voor bepaalde leerlingen tot ontheffing over te gaan op een juiste wijze heeft
ingezet.
Artikel 45d WPO
In artikel 45d WPO worden regels gesteld over het schooladvies. Voor het schooladvies
wordt een wijziging van het moment van vaststelling voorgesteld. In de huidige situatie
wordt het schooladvies, op grond van artikel 42 WPO, vastgesteld vóór 1 maart. Leerlingen
maken vervolgens de eindtoets. Als uit de uitslag van de eindtoets blijkt dat de leerling
over meer kennis en vaardigheden beschikt dan waar het schooladvies op is gebaseerd,
heroverweegt het bevoegd gezag het schooladvies. Dit leidt mogelijk tot een bijstelling
van het schooladvies. De voorgestelde wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie
zijn gericht op het creëren van een gelijke startpositie en gelijke keuzevrijheid
voor leerlingen bij de inschrijving in het vo. Een deel van de wijzigingen is terminologisch
van aard.
Voorgesteld wordt het volgende. Het schooladvies blijft leidend in de toelating tot
het vo. Op grond van het eerste lid stellen scholen, in de laatste drie weken van januari, voor de leerlingen in het
laatste leerjaar van het basisonderwijs een schooladvies op voor het volgen van aansluitend
voortgezet (speciaal) onderwijs. Ongewijzigd blijft dat het schooladvies aan de ouders
en de leerling wordt medegedeeld vóór de afname van een doorstroomtoets. Na het opstellen
van het schooladvies maken leerlingen een doorstroomtoets. Indien de leerling op basis
van de uitslag van de doorstroomtoets over meer kennis en vaardigheden beschikt dan
waar het schooladvies op was gebaseerd, heroverweegt het bevoegd gezag het schooladvies,
zo bepaalt het tweede lid. Afwijkingen van het toetsadvies uit de doorstroomtoets worden gemotiveerd. Als de
leerling bij de doorstroomtoets scoort conform of op een lager niveau dan het schooladvies,
wordt het schooladvies niet heroverwogen. Ook dit is in lijn met de huidige wet- en
regelgeving: bijstelling van het schooladvies kan alleen naar boven, niet naar beneden.
Een nieuw element betreft het derde lid: na de uitslag van de doorstroomtoets stelt het bevoegd gezag voor alle leerlingen in het achtste leerjaar het definitieve schooladvies vast. Dit is een wijziging ten opzichte van de huidige situatie, waar
alleen leerlingen met een bijstelling opnieuw een (bijgesteld) schooladvies kregen.
Voor de meeste leerlingen zal het definitieve schooladvies gelijk zijn aan het schooladvies
en is de vaststelling van het definitieve advies slechts een administratieve handeling.
Ook leerlingen die geen doorstroomtoets afleggen, bijvoorbeeld omdat zij een ontheffing
hebben (zie art. 45c WPO), krijgen een definitief schooladvies, dat wordt vastgesteld
conform het schooladvies. Net als in de huidige regelgeving hebben deze leerlingen
geen mogelijkheid tot bijstelling van het schooladvies, want bijstelling is alleen
mogelijk naar aanleiding van het (hogere) toetsadvies van de doorstroomtoets. Na de
vaststelling van het definitieve schooladvies gebruiken alle leerlingen het definitieve
advies voor de aanmelding in het voortgezet onderwijs. Op deze manier hebben leerlingen
met een bijstelling van het schooladvies evenveel kans op toelating tot de vo-school
van hun voorkeur als leerlingen zonder bijstelling.
Het definitieve schooladvies maakt onderdeel uit van het onderwijskundig rapport,
bedoeld in artikel 42 WPO (vierde lid).
Schooladvies en definitief schooladvies
In het voorgestelde artikel 45d WPO worden twee «schooladviezen» onderscheiden: het
schooladvies, dat in groep 8 wordt gegeven voor afname van de doorstroomtoets, en
het definitieve schooladvies, dat wordt gegeven na afname en de uitslag van de doorstroomtoets.
Het definitieve schooladvies is anders dan het schooladvies, indien de leerling op
de afgelegde doorstroomtoets hoger heeft gescoord en het bevoegd gezag na een heroverweging
tot een bijstelling van het schooladvies komt. Voor leerlingen die geen bijstelling
krijgen wordt het definitieve schooladvies vastgesteld conform het schooladvies. Dit
geldt ook voor leerlingen die geen doorstroomtoets hebben afgelegd.
Het schooladvies staat nog niet vast en kan nog aan heroverweging en bijstelling onderhevig
zijn, nadat de leerling een doorstroomtoets heeft afgelegd. Aan dit advies zijn daarom
geen (externe) rechtsgevolgen verbonden; het is een interne beslissing van het bevoegd
gezag. Daarom wordt in artikel 45d, eerste lid, gesproken van het opstellen van het schooladvies, dat wordt medegedeeld aan de ouders en de leerling.
Na het afleggen van de doorstroomtoets en de eventuele heroverweging en bijstelling,
krijgen alle leerlingen een definitief schooladvies. Dit definitieve advies gebruikt
de leerling om zich aan te melden voor een vo-school. De vo-school baseert zich voor
toelating op het definitieve schooladvies. Het definitieve advies heeft (externe)
rechtsgevolgen – namelijk of een leerling recht heeft op toelating tot een bepaalde
schoolsoort – en kan daarom worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel
1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om die reden wordt in het wetsvoorstel
opgenomen dat het definitieve schooladvies door het bevoegd gezag wordt vastgesteld. Het definitieve schooladvies wordt vervolgens bekend gemaakt aan de ouders en de leerling.
Tegen het definitieve schooladvies kan echter, op grond van artikel 8:4, derde lid,
aanhef en onderdeel b, Awb geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Het
vaststellen van het definitieve schooladvies is immers een beslissing over het «kennen
en kunnen» van de leerling. Gelet op artikel 7:1 Awb kan tegen dit besluit ook geen
bezwaar worden ingediend. Ouders en leerlingen die een oordeel willen vragen over
het definitieve schooladvies kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Artikel 45e WPO
Het voorgestelde artikel 45e WPO bevat grondslagen voor een amvb. De momenten voor
het opstellen van het schooladvies (laatste drie weken van januari) en de afname van
de doorstroomtoets (eerste of tweede volledige week van februari), worden opgenomen
op wetsniveau. Dit vanwege het belang dat de tussenperiode tussen het schooladvies
en de doorstroomtoets zo kort mogelijk is. Daarnaast wordt in artikel 45e, eerste
lid, onderdeel a, opgenomen een grondslag opgenomen voor de momenten van de uitslag
van de doorstroomtoets, die door de toetsaanbieders bekend moet worden gemaakt, en
wanneer de school daarna het definitieve schooladvies vaststelt. Deze momenten vloeien
voort uit het moment van afname van de doorstroomtoets, maar de exacte data worden
op amvb-niveau geregeld. Op die manier is de volgorde schooladvies-doorstroomtoets
en het belangrijkste onderdeel daarvan in van de reeks van momenten in de overgang
van po naar vo, namelijk de tussenperiode tussen het schooladvies en de doorstroomtoets,
op wetsniveau geregeld. De exacte data van de uitslag van de doorstroomtoets en het
vaststellen van het definitieve schooladvies zijn daarmee een verdere, meer technische
uitwerking van wat op wetsniveau is geregeld en wordt daarom opgenomen in het Toetsbesluit
PO.
Deze momenten worden middels een voorhangprocedure voorgelegd aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal (artikel 45e, tweede lid, WPO).
Naast het regelen van grondslagen voor de hierboven genoemde momenten, wordt een grondslag
opgenomen waarmee regels gesteld worden over de afnamevoorschriften en onregelmatigheden
en onvoorziene omstandigheden bij de afname van een doorstroomtoets. Dit is een verduidelijking
van de – algemeen omschreven – grondslag uit artikel 9b, achtste lid, WPO. Deze regels
zijn reeds opgenomen in het Toetsbesluit PO.
Onderdeel L
In artikel 188b WPO is een evaluatiebepaling opgenomen voor de Wet centrale eindtoets
en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs uit 2014 (Stb. 2014, 13). Deze evaluatie is in het voorjaar van 2019 uitgevoerd door Oberon. De evaluatiebepaling
kan daarom vervallen.
Artikel II. Wijziging Wet voortgezet onderwijs 2020
In artikel II is uitgegaan van de tekst van de Wet voortgezet onderwijs 2020, zoals
die luidt na inwerkingtreding van de Wet van 30 september 2020, houdende regels over
het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 2020) (Stb. 2020, 379).
Onderdeel A
Dit artikel wijzigt artikel 8.6 WVO 2020. In tweede lid wordt de verwijzing naar het
schooladvies aangepast, zodat deze aansluit bij de wijzigingen uit de WPO en de WEC.
Het bevoegd gezag baseert voortaan de toelating op het definitieve schooladvies. Ook
in het vijfde lid, onderdeel a, van art. 8.6 WVO 2020 wordt voortaan verwezen naar
het definitieve schooladvies. In de WPO, de WECV en de WPO BES wordt namelijk geregeld
dat voor leerlingen die geen doorstroomtoets afleggen, het definitieve schooladvies
wordt vastgesteld conform het schooladvies. Als een leerling geen schooladvies en
daarmee ook geen definitief schooladvies heeft ontvangen, kunnen bij amvb regels gesteld
worden over toelating tot het eerste leerjaar.
Onderdeel B
Dit onderdeel voegt aan artikel 8.8 WVO 2020 een nieuw achtste lid toe. Het eerste
lid van artikel 8.8 bepaalt dat ouders de leerling ten minste tien weken voor de datum
met ingang waarvan toelating wordt gevraagd, aanmelden bij de vo-school van hun voorkeur.
Het voorgestelde achtste lid regelt een afwijking van het eerste lid voor leerlingen
die afkomstig zijn van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs
of van het speciaal onderwijs en die toelating wensen tot het eerste leerjaar van
de vo-school. Voor de toelating van leerlingen die vanuit het primair onderwijs doorstromen
naar de brugklas van het voortgezet onderwijs wordt één landelijk aanmeldmoment geregeld:
de laatste week van maart. Op die manier krijgen alle leerlingen een gelijke kans
op toelating, ook als zij naar aanleiding van een hogere score op de eindtoets een
bijstelling van het schooladvies krijgen. Ouders hebben niet langer de mogelijkheid
om hun kind in het schooljaar voorafgaand aan de brugklas op een eerder moment aan
te melden dan de in artikel 8.8, achtste lid, bepaalde periode.
Onderdeel C
Onderdeel C wijzigt art. 11.89 WVO 2020. In art. 11.89 WVO 2020 zijn regels opgenomen
voor de toelating tot het vo, voor zover die in Caribisch Nederland afwijken van de
regels voor scholen in Europees Nederland. Omdat de doorstroom van het po naar het
vo voor het openbaar lichaam Bonaire met dit wetsvoorstel gelijk wordt getrokken met
Europees Nederland, worden in Bonaire ook dezelfde regels voor toelating tot het vo
van toepassing. Voor Sint Eustatius en Saba, waar geen schooladvies wordt gegeven
en geen doorstroomtoets wordt afgelegd, blijven de huidige regels over toelating –
het gebruik van het onderwijskundig rapport en het doen van een onderzoek naar de
geschiktheid – van toepassing. Het vijfde lid van art. 11.89 WVO 2020 regelt daarom
dat het bedoelde artikel alleen van toepassing is in de openbare lichamen Sint Eustatius
en Saba.
Artikel III. Wijziging Wet op de expertisecentra
Voor een toelichting op de wijzigingen in de WEC wordt verwezen naar de toelichting
bij de artikelen uit de WPO.
Artikel IV. Wijziging Leerplichtwet 1969
In artikel 1a1, eerste lid, onderdeel a, Leerplichtwet 1969 is een verwijzing naar
de WPO aangepast.
Artikel V. Wijziging Wet primair onderwijs BES
Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is tot nu toe geen eindtoets verplicht. Het opstellen
van een schooladvies is ook niet verplicht. Scholen hebben wel een LVS, maar de eisen
hieromtrent zijn minder omvangrijk dan in Europees Nederland.
Met dit wetsvoorstel worden de regels voor toetsen in het primair onderwijs en doorstroom
naar het voortgezet onderwijs voor wat betreft het openbare lichaam Bonaire zoveel
mogelijk gelijkgetrokken met de regels in Europees Nederland. Voor Saba en Sint Eustatius
geldt dat zij wel een LVS met toetsen zullen krijgen, maar de leerlingen op deze eilanden
maken geen doorstroomtoets.
Waar de bepalingen in de WPO BES afwijken van de WPO, worden ze hieronder toegelicht.
Onderdelen A, D en H
In deze onderdelen vervalt artikel 10, vierde lid, WPO BES – dat ging over het LVS
– en worden verwijzingen aangepast, omdat de bepalingen over LVS met dit wetsvoorstel
worden opgenomen in artikel 51a, eerste lid.
Onderdeel B
De WPO BES bevat nog geen bepaling over zeer zwak onderwijs en de beoordeling van
leerresultaten. In het nieuwe artikel 13a WPO BES wordt een vergelijkbare bepaling
als artikel 10a WPO voorgesteld, maar met een aantal aanpassingen.
De leerresultaten voor scholen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba naast de Nederlandse
taal, ook gebaseerd op Papiaments (Bonaire) of Engelse taal (Sint Eustatius en Saba).
Ook rekenen en wiskunde telt, net als in Europees Nederland, mee in de leerresultaten.
Voor het bepalen van de leerresultaten wordt op het openbaar lichaam Bonaire gekeken
naar de afgelegde doorstroomtoetsen. Voor Sint Eustatius en Saba gaat het om de resultaten
uit het LVS die zijn behaald door leerlingen in het laatste leerjaar (groep 8).
Scholen op de BES zullen eerst de tijd krijgen om ervaring op te doen met het afnemen
van doorstroomtoetsen en LVS-toetsen, voordat de resultaten zullen meewegen in de
leerresultaten van de school. Na evaluatie van de LVS-toetsen en doorstroomtoetsen
wordt bepaald wanneer artikel 13a WPO BES in werking zal treden. De leerresultaten
zullen pas mee gaan tellen als er drie schooljaren zijn verstreken na de inwerkingtreding
van artikel 13a WPO BES (zie artikel XIV).
Onderdeel C
Met dit onderdeel wordt artikel 14 WPO BES opnieuw vastgesteld. In de huidige bepaling
is opgenomen dat het bevoegd gezag aan de ouders rapporteert over de vorderingen van
de leerlingen. In het nieuwe artikel 14 WPO BES is daar, conform artikel 11 WPO, een
verwijzing naar het LVS opgenomen. Dit betekent dat voortaan ook in Caribisch Nederland,
net als in Europees Nederland, aan de ouders wordt gerapporteerd met inachtneming
van de toetsen verbonden aan het door het bevoegd gezag gebruikte LVS.
Onderdeel E
In artikel 16 WPO BES wordt ook het opstellen van het schooladvies toegevoegd aan
de schoolgids. Abusievelijk was in de opsomming twee maal de letters k en l opgenomen,
dat wordt met deze wijziging hersteld.
Onderdeel F
Aan artikel 47, tweede lid, WPO BES wordt toegevoegd dat leerlingen geen vrijstelling
van het afleggen van een doorstroomtoets kunnen krijgen op het verzoek van ouders.
Deze bepaling is conform artikel 41 WPO. Omdat alleen in het openbaar lichaam Bonaire
doorstroomtoetsen worden afgenomen, geldt deze uitzondering alleen voor leerlingen
op Bonaire.
Onderdeel G
§6. Toetsing basisonderwijs en doorstroom voortgezet onderwijs
Zoals beschreven in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting, wordt
voorgesteld om alleen voor leerlingen op een basisschool in het openbaar lichaam Bonaire
een schooladvies op te stellen en een doorstroomtoets af te nemen. De regels voor
Bonaire zijn daarmee gelijk aan de regels voor scholen in Europees Nederland. Leerlingen
op Sint Eustatius en Saba stromen allemaal door naar hetzelfde niveau voortgezet onderwijs
en hoeven daarom geen doorstroomtoets te maken.
De toetsen verbonden aan het LVS gelden wel voor alle BES-eilanden. Daarbij wordt
naast Nederlandse taal en rekenen/wiskunde ook Papiaments (Bonaire) of Engels (Sint
Eustatius en Saba) getoetst.
Onderdeel I
In onderdeel I wordt voorgesteld om een nieuw artikel 130a WPO BES op te nemen. Dit
artikel regelt dat de Minister bij het oordeel «zeer zwak» de mogelijkheid heeft om
de bekostiging van een school te beëindigen. Dit artikel is conform artikel 164b WPO.
Het artikel treedt pas in werking na de evaluatie van deze wet op de BES-eilanden
(zie onderdeel J), tegelijk met de inwerkingtreding van artikel 13a WPO BES (zie onderdeel
B).
Onderdeel J
Artikel 167g WPO BES bevat een evaluatiebepaling, vergelijkbaar met de evaluatiebepaling
die in 2014 is opgenomen in artikel 188b WPO. Binnen vier jaar na inwerkingtreding
van deze wet vindt een evaluatie plaats van de aan een LVS verbonden toetsen en doorstroomtoetsen
op de BES-eilanden. Deze evaluatie zal mede bepalen op welk moment ook de bepalingen
over de leerresultaten (art. 13a WPO BES) in werking kunnen treden.
Artikel VI. Wijziging Leerplichtwet BES
In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Leerplichtwet BES wordt een verwijzing naar
de WPO BES aangepast.
Artikel VII. Wijziging Wet op het onderwijstoezicht
Onderdeel A
Met dit onderdeel wordt het oordeel «zeer zwak» voor een school op de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius of Saba toegevoegd aan artikel 13a van de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT). Artikel 13a WOT bepaalt dat de inspectie het college van B&W van de gemeente
waar de betreffende instelling in ligt informeert over het oordeel «zeer zwak». Aan
de opsomming wordt het nieuwe artikel 13a WPO BES toegevoegd. Mocht een school op
Bonaire, Sint Eustatius of Saba het oordeel «zeer zwak» krijgen, dan informeert de
inspectie het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam.
Onderdeel B
Ook aan artikel 14, eerste en tweede lid, WOT wordt artikel 13a WPO BES toegevoegd.
De inspectie informeert de Minister indien een school op Bonaire, Sint Eustatius of
Saba het oordeel «zeer zwak» ontvangt (eerste lid). Dit geldt ook indien er na een
jaar nog onvoldoende kwaliteitsverbeteringen zijn doorgevoerd (tweede lid).
Onderdeel C
Artikel 20, zesde lid, WOT bepaalt dat het oordeel «zeer zwak» van de inspectie na
vaststelling geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Met
dit onderdeel wordt artikel 13a WPO BES aan de opsomming toegevoegd. Ook voor de BES-eilanden
geldt een mogelijkheid om tegen dit oordeel in rechte op te komen. Het oordeel «zeer
zwak» voor een school op de BES-eilanden geldt daarom als een beschikking in de zin
van de Wet administratieve rechtspraak BES.
Artikel VIII. Wijziging Wet College voor toetsen en examens
Onderdeel A
Met het vervallen van artikel 2, zesde lid, vervallen de taken van het CvTE ten aanzien
van de Centrale Eindtoets. De Centrale Eindtoets zal op grond van dit wetsvoorstel
immers niet langer bestaan.
Onderdeel B
Het voorgestelde artikel 3a, eerste lid, bevat de voorgestelde taken van het CvTE ten aanzien van toetsen in het basisonderwijs
en het speciaal onderwijs. Die taken zullen gelden voor zowel Europees als Caribisch
Nederland. Die taken zullen bestaan enerzijds uit het nemen van besluiten tot erkenning
van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan het leerling- en onderwijsvolgsysteem,
en anderzijds uit het opstellen van regelingen die een (technische) uitwerking geven
aan de op grond van de WPO en het Toetsbesluit PO geldende voorschriften aangaande
de inhoud, validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering van doorstroomtoetsen.
De erkenning is een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene
wet bestuursrecht. De aanvrager kan daartegen bezwaar en – vervolgens – beroep instellen.
De toetsaanbieder zal een aanvraag tot erkenning moeten indienen bij het CvTE. De
afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht is op die aanvraagprocedure van
toepassing.
Op grond van onderdeel a vindt de erkenning van doorstroomtoetsen plaats voor een periode van vier jaar. Het
betreft dan zowel het verplichte onderdeel van de doorstroomtoets op het gebied van
de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, als ook het optionele deel van de doorstroomtoets
op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis en de natuur, waaronder biologie. Slechts
doorstroomtoetsen die door het CVTE zijn erkend kunnen op grond van de artikelen 45b
WPO, 48d WEC en 51b WPO BES door scholen worden gebruikt als doorstroomtoets.
De doorstroomtoetsen bevatten elk jaar nieuwe opgaven. De papieren toetsen worden
jaarlijks, op de opgaven uit het anker na, volledig ververst. De digitale toetsen
verversen gedeeltelijk. In verband met deze jaarlijkse verversing van de opgaven zal
het CvTE jaarlijks beoordelen en vaststellen of de doorstroomtoetsen met inachtname
van die verversingen nog voldoen aan de erkenning (onderdeel b).
Naast erkenning van doorstroomtoetsen zal ook de erkenning van LVS-toetsen tot de
taken van het CvTE gaan behoren (onderdeel c). Ook die LVS-toetsen kunnen door scholen alleen worden gebruikt indien zij door
het CvTE zijn erkend. De erkenning geldt voor een periode van tien jaar, of tot het
moment waarop de toets wijzigt. Periodiek zal het CvTE daarnaast de kwaliteit van
de items en de normering bekijken, om te controleren of die nog voldoen aan de criteria
op basis waarvan de erkenning is verleend. Specificering van dit proces zal worden
opgenomen in het beoordelingskader LVS-instrumenten van het CvTE.
Teneinde ook voor anderen dan de toetsaanbieder die de aanvraag tot erkenning indiende
inzichtelijk te maken welke doorstroom- en LVS-toetsen door het CvTE zijn erkend,
doet het CvTE mededeling op elektronische wijze mededeling van door hem erkende toetsen
(onderdeel d). Dit zal gebeuren op de website van het college. Daarmee is voor scholen duidelijk
of een toets door het CvTE is erkend, en dus kan worden aangeboden. Hetzelfde geldt
voor de jaarlijkse vaststelling of de inhoud van de dat schooljaar erkende doorstroomtoets
ook voldoet aan de criteria op basis waarvan erkenning is verleend.
Voor een toelichting op de toetswijzer (onderdeel e), de procedure voor de beoordelingsnormen (onderdeel f) en het beoordelingskader (onderdeel g) wordt verwezen naar paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Het voorgestelde tweede lid van artikel 3a geeft de criteria voor de door het CvTE te verlenen erkenning. Het
CvTE verleent op aanvraag van een toetsaanbieder erkenning aan doorstroom- en LVS-toetsen
die voldoen aan de criteria, genoemd in het tweede lid. Deze criteria houden in:
a. Voor doorstroomtoetsen: een doorstroomtoets dient de kennis en vaardigheden te meten
van de leerling op het terrein van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, met
inachtneming van de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus reken,
bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus
Nederlandse taal en rekenen. Voor doorstroomtoetsen die ook de overige kennisgebieden
meten geldt dat zij kennis en vaardigheden dienen te meten op het gebied van aardrijkskunde,
geschiedenis en de natuur, waaronder biologie.
Daarnaast dient de doorstroomtoets te voldoen aan de technische uitwerking van de
kwaliteitseisen, op grond van het eerste lid, onderdeel e, door het CVTE vast te stellen
in de Toetswijzer.
b. Voor toetsen verbonden aan een leerling- en onderwijsvolgsysteem: een LVS-toets dient
te voldoen aan de voorwaarden, genoemd in artikel 45b, tweede lid, WPO, artikel 48c,
tweede lid, WEC of de artikelen 51a, tweede lid, of 51b, tweede lid, WPO BES. Een
LVS-toets dient dus op leerling- groeps- en schoolniveau de vorderingen inzichtelijk
te maken in de kennis en vaardigheden op in elk geval het terrein van de Nederlandse
taal en rekenen en wiskunde, met inachtneming van de referentieniveaus, bedoeld in
artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse
taal en rekenen.
c. De toetsen dienen valide en betrouwbaar te zijn, een deugdelijke normering en een
voor ouders en leerlingen inzichtelijke weergave van de resultaten van de doorstroomtoets
en van de toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen te bevatten. Omtrent
deze voorwaarden worden bij of krachtens amvb regels gesteld, dit onderdeel bevat
daartoe tevens de grondslag. Tevens kunnen op basis van deze grondslag bij amvb regels
van organisatorische aard worden gesteld, waarbij gedacht kan worden aan de datum
waarvoor een aanvraag tot erkenning uiterlijk dient te worden ingediend. Die regels
zullen inhoudelijk overeenkomen met de huidige kwaliteitseisen die al in het Toetsbesluit
PO aan toetsen worden gesteld, maar zullen wel technisch en procedureel worden aangepast
aan de gewijzigde taak van het CvTE. De inhoudelijke voorwaarden waaraan de toetsen
dienen te voldoen wijzigen daarmee niet.
Ook geeft het voorgestelde tweede lid, onderdelen b en c, in combinatie met het eerste
lid, onderdeel b, de criteria die gelden voor de door het CvTE te verrichten jaarlijkse
vaststelling of de dat jaar aan te bieden erkende doorstroomtoets voldoet aan de criteria
op basis waarvan de erkenning wordt verleend.
Op grond van het derde lid dient het CvTE binnen dertien weken te beslissen op de aanvraag voor erkenning en
een aanvraag voor de jaarlijkse vaststelling De beslistermijn op de aanvraag voor
erkenning is gelijk aan de thans op grond van artikel 9 Toetsbesluit PO geldende beslistermijn
voor de Minister voor de toelating van toetsen. Op grond van artikel 4:14, eerste
lid, Awb kan deze termijn door het CvTE worden verlengd.
In het vierde lid wordt geregeld dat het CvTE de erkenning kan intrekken, indien blijkt dat een doorstroomtoets
of een toets uit het LVS niet meer voldoet aan de criteria op basis waarvan de erkenning
is afgegeven. Bij de doorstroomtoets zal dit meestal blijken uit de jaarlijkse vaststelling.
Voor de toetsen uit het LVS geldt dat deze niet ieder jaar wijzigen. Het CvTE zal
hierop periodiek een controle uitvoeren. Het intrekken van de erkenning is een discretionaire
bevoegdheid voor het CvTE. Het CvTE wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om te
bepalen of de intrekking in een bepaald geval de juiste maatregel is.
Het voorgestelde vijfde lid betreft de verplichte voorhang van de amvb waarin de regels worden gesteld over de
validiteit, betrouwbaarheid, deugdelijke normering en de weergave van de resultaten
van de toetsen. Dit is het reeds bestaande Toetsbesluit PO, dat zal worden aangepast
aan de nieuwe rol van het CvTE ten aanzien van toetsen. De grondslag voor bovengenoemde
regels verschuift met de gewijzigde taak van het CvTE van de WPO naar de Wet CvTE.
De inhoudelijke criteria waaraan de toetsen dienen te voldoen wijzigen hiermee niet.
Op grond van de huidige artikelen 9c WPO en 18c WEC geldt ten aanzien van het huidige
Toetsbesluit PO een verplichte voorhang. Deze artikelen vervallen met de inwerkingtreding
van de artikelen I en III van deze wet. Voorgesteld wordt om deze voorhangprocedure
te verplaatsen naar artikel 3a, vierde lid, Wet CvTE. Deze houdt in dat het vast te
stellen besluit voordat het wordt voorgedragen aan de afdeling Advisering van de Raad
van State eerst vier weken wordt overgelegd aan beide kamers van de Staten-Generaal.
Het zesde lid regelt dat voor de regeling voor de procedure over de totstandkoming van de beoordelingsnormen
voor de doorstroomtoets, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, en de regeling met
het beoordelingskader voor de erkenning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, goedkeuring
van de Minister nodig is. De Minister keurt deze regelingen goed. De Minister kan
de goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, conform
artikel 2, zevende lid (nieuw), Wet CvTE.
Onderdeel C
Artikel 8, tweede lid, onderdeel b, regelt dat het werkprogramma dat het CvTE jaarlijks
aan de Minister zendt, mede omvat: de voorstellen voor de uitvoerende werkzaamheden
op het terrein van de Centrale Eindtoets, de centrale examens of het terrein van staatsexamens.
Nu het vormgeven van de Centrale Eindtoets met dit wetsvoorstel niet langer een taak
van het CvTE zal zijn, kan ook de vermelding van de uitvoerende werkzaamheden ten
aanzien van de Centrale Eindtoets vervallen in het werkprogramma. De met dit voorstel
voorgestelde werkzaamheden tot erkenning van toetsen en de daarmee samenhangende bevoegdheden
daartoe zullen op grond van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, worden opgenomen in
het werkprogramma.
Artikel IX. Wijziging Wet Subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten
2013
Op grond van het huidige artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet SLOA, heeft
Stichting Cito tot taak het ontwikkelen van de Centrale Eindtoets en de toets over
wereldoriëntatie. Met het vervallen van de Centrale Eindtoets komt ook deze taak van
Stichting Cito te vervallen.
Onderdeel a wordt vervangen. Stichting Cito krijgt hiermee een nieuwe taak op het
gebied van toetsing in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Stichting Cito
de taak adviseert het CvTE over de onderwijskundige en psychometrische kwaliteit van
de toetsen verbonden aan een LVS en de doorstroomtoetsen. Dit gebeurt op basis van
de eisen die het CvTE zal opnemen in de regeling die het beoordelingskader voor de
erkenning en tussentijdse goedkeuring omvat (het voorgestelde artikel 3a, eerste lid,
onderdeel g, Wet CvTE). Stichting Cito voert deze wettelijke taak uit als adviseur
in de zin van afdeling 3.3 Awb. Stichting Cito heeft onderwijskundige en psychometrische
expertise die van belang is voor de kwaliteit van de toetsen verbonden aan een LVS
en de doorstroomtoetsen. Het CvTE is niet verplicht het advies over te nemen, maar
zal een van het advies afwijkend besluit wel moeten motiveren, bijvoorbeeld met een
contra-expertise.
Artikel X. Wijziging Tweede Verzamelspoedwet Covid-19
Artikel X wijzigt de Tweede Verzamelspoedwet Covid-19. Als gevolg van de uitbraak
van het coronavirus is in schooljaar 2019–2020 geen eindtoets afgenomen. Artikel 1.2,
tweede lid, regelt dat voor de drie schooljaren op basis waarvan de leerresultaten
worden gemeten (art. 10a WPO), wordt gekeken naar de drie meest recente schooljaren
waarin een eindtoets is afgenomen. Deze bepaling geldt tot en met schooljaar 2021–2022
en heeft nawerking tot het moment dat in schooljaar 2022–2023 weer eindtoetsen of
doorstroomtoetsen worden afgenomen. Vanaf schooljaar 2022–2023 kunnen immers weer
voor drie achtereenvolgende schooljaren leerresultaten worden vastgesteld. Met artikel
X wordt geregeld dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in de Tweede Verzamwelspoedwet
Covid-19 wordt verwezen naar de eindtoetsen uit artikel 9b WPO, zoals dat artikel
luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Artikel XI. Samenloop wetsvoorstel actualisering burgerschapsopdracht funderend onderwijs
(Kamerstukken 35 352)
Op 28 november 2019 is het voorstel van wet tot Wijziging van een aantal onderwijswetten
in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend
onderwijs bij de Tweede Kamer ingediend. Zowel dit wetsvoorstel als het wetsvoorstel
actualisering burgerschapsopdracht funderend onderwijs brengt een wijziging aan in
artikel 1a1, eerste lid, onderdeel a, Lpw 1969 en artikel 3a, eerste lid, onderdeel
a, Lpw BES. Om die reden is in dit wetsvoorstel een samenloopbepaling opgenomen, waarin
wordt voorzien in de situatie waarin het wetsvoorstel actualisering burgerschapsopdracht
funderend onderwijs eerder, als in de situatie waarin die wet later in werking treedt
dan het onderhavige wetsvoorstel.
Artikel XII. Samenloop Wet vereenvoudiging bekostiging po (Kamerstukken 35 605)
Met het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs,
de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet
onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van
de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging
po) worden verschillende artikelen van de WPO vernummerd. Als de Wet vereenvoudiging
bekostiging po eerder in werking treedt dan dit wetsvoorstel, moet in dit wetsvoorstel
in artikel I, onderdeel L, het nieuw genummerde artikel 197 WPO vervallen, in plaats
van artikel 188b WPO. Deze samenloopbepaling regelt dat.
Artikel XIII. Overgangsrecht Wet CvTE en Wet SLOA 2013
In het overgangsrecht worden drie onderwerpen geregeld. Ten eerste gaat het om de
wijziging in taken van het CvTE en Stichting Cito. CvTE krijgt de taak om doorstroomtoetsen
en LVS-toetsen te erkennen en de doorstroomtoetsen jaarlijks vast te stellen. Dit
is een andere rol dan het aanbieden van de centrale eindtoets. Stichting Cito ontwikkelt
de centrale eindtoets, maar krijgt met voorliggend wetsvoorstel ook andere taken,
namelijk het adviseren van het CvTE en het ondersteunen van de toetsaanbieders. Voorgesteld
wordt om de wijziging van de taken van CvTE en Stichting Cito op 1 januari in te laten
gaan, met dien verstande dat de taken die CvTE en Cito hebben ten aanzien van de centrale
eindtoets in het lopende schooljaar behouden blijven. Het is noodzakelijk dat CvTE
en Stichting Cito de nieuwe taken al krijgen vóór de start van het schooljaar waarin
de overige artikelen uit deze wet in werking treden, om ervoor te zorgen dat de erkenning
en jaarlijkse vaststelling tijdig kunnen gebeuren.
Ten tweede wordt met deze overgangsbepaling geregeld dat andere eindtoetsen die door
de Minister zijn toegelaten, worden geacht erkend te zijn door het CvTE voor de resterende
periode van hun toelating. Toelating gebeurt voor vier jaar (artikel 9, tweede lid,
Toetsbesluit PO). De aanbieders van deze toegelaten eindtoetsen zullen echter wel
voor het nieuwe schooljaar de goedkeuring voor de jaarlijkse vaststelling aan het
CvTE moeten vragen. Na afloop van hun periode van toelating, dienen zij een aanvraag
tot erkenning in bij het CvTE.
Als laatste wordt een vergelijkbare bepaling opgenomen voor de toetsen verbonden aan
een LVS. Die toetsen moeten voldoen aan het kwaliteitsoordeel van een door de Minister
aangewezen onafhankelijke commissie; in casu de Expertgroep toetsen PO. In tegenstelling
tot de toelating van andere eindtoetsen is in wet- en regelgeving niet vastgelegd
hoe lang het kwaliteitsoordeel van de Expertgroep Toetsen PO geldig is. In het beoordelingskader
van de Expertgroep Toetsen PO uit 2020 is opgenomen dat een kwaliteitsoordeel voor
vijf jaar vanaf de datum van afgifte geldig is. De regering wenst met het overgangsrecht
bij deze termijn aan te sluiten. Voorgesteld wordt dat LVS-toetsen die een positief
kwaliteitsoordeel van de Expertgroep Toetsen PO hebben, worden geacht erkend te zijn
door het CvTE tot vijf jaar na afgifte van het kwaliteitsoordeel van de Expertgroep
Toetsen PO. Dit betekent dat bijvoorbeeld een LVS-toets die in 2020 een positief kwaliteitsoordeel
heeft gekregen, vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel tot 2025 wordt geacht
erkend te zijn door het CvTE. Vervolgens kan na een nieuwe aanvraag vervolgens een
erkenning door het CvTE worden afgegeven voor tien jaar, conform de nieuwe wetgeving.
Artikel XIV. Overgangsrecht leerresultaten WPO en WPO BES
Artikel XIII bevat overgangsrecht voor het bepalen van de leerresultaten op grond
van de WPO en de WPO BES.
Voor de toepassing van artikel 10a WPO geldt dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
een periode ontstaat waar, in de drie relevante schooljaren voor het beoordelen van
de leerresultaten, zowel eindtoetsen als doorstroomtoetsen meetellen in de beoordeling.
Het eerste lid, onderdeel a, regelt dat in de periode tussen inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel en de eerste afname van de doorstroomtoets, de leerresultaten worden
beoordeeld op basis van de in de drie daaraan voorafgaande schooljaren afgelegde eindtoetsen.
Onderdeel b bepaalt dat, nadat de resultaten van de doorstroomtoets beschikbaar zijn,
in het eerste schooljaar na inwerkingtreding, voor het beoordelen van de leerresultaten
in dat schooljaar de doorstroomtoets meetelt, samen met de afgelegde centrale eindtoetsen
of andere eindtoetsen uit de twee daaraan voorafgaande schooljaren. Dit geldt vanaf
de uitslag van de doorstroomtoetsen; tot die tijd geldt de beoordeling op basis van
de eindtoetsen uit het schooljaar voorafgaand aan inwerkingtreding. Het tweede schooljaar
na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geldt dat, voor toepassing van artikel 10a
WPO, twee keer de doorstroomtoetsen worden meegewogen en één keer de afgelegde centrale
eindtoetsen of andere eindtoetsen. Dat wordt geregeld in het eerste lid, onderdeel
b. Het derde schooljaar na inwerkingtreding zijn er in drie achtereenvolgende schooljaren
doorstroomtoetsen afgelegd en kan artikel 10a, derde lid, WPO worden toegepast conform
de wijziging in dit wetsvoorstel.
In het tweede lid wordt geregeld dat leerresultaten die op po-scholen op de BES-eilanden
zijn behaald voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 13a WPO BES, niet meetellen
in de beoordeling van de leerresultaten. Dit betekent dat de inspectie de leerresultaten
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba pas kan meten op basis van de resultaten op de
doorstroomtoetsen respectievelijk de LVS-toetsen uit groep 8, op het moment dat op
de scholen in drie schooljaren na de inwerkingtreding van artikel 13a WPO BES een
doorstroomtoets of LVS-toetsen zijn afgelegd. In de tussenliggende periode kan de
inspectie de kwaliteit van de school beoordelen op basis van artikel 13a, vijfde lid,
WPO BES.
Artikel XV. Inwerkingtreding
Er wordt naar gestreefd om de regels over de toetsen verbonden aan een LVS, het schooladvies,
de doorstroomtoetsen en de inschrijving in het voortgezet onderwijs in werking te
laten treden per 1 augustus 2022. Dat betekent dat in schooljaar 2022–2023 voor het
eerst de nieuwe regels gaan gelden. De artikelen VIII en IX kennen een afwijkende
inwerkingtredingsdatum, namelijk bij voorkeur 1 januari 2022. Dit in verband met het
overgangsrecht (artikel XIII), waarbij CvTE en Stichting Cito hun nieuwe taken al
eerder moeten kunnen uitvoeren om de erkenning en jaarlijkse vaststelling van toetsen
voor het volgende schooljaar mogelijk te maken. In het schooljaar voorafgaand aan
inwerkingtreding van de nieuwe regels over de doorstroomtoets hebben CvTE en Stichting
Cito dus zowel de nieuwe taken als de taken op het gebied van de centrale eindtoets.
Het voorgestelde artikel 13a WPO BES over de leerresultaten van scholen op de BES-eilanden
zal in werking treden na evaluatie van deze wet op de BES-eilanden. Dit betekent dat
ook artikel 130a WPO BES en artikel VII, de wijziging van de WOT, op een later moment
in werking zal treden, tegelijk met artikel 13a WPO BES.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.