Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 579 Wijziging van de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie in verband met de vaststelling van tarieven voor de jaren 2021 en 2022
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 20 oktober 2020
Inhoudsopgave
I.
ALGEMEEN
1
1.
Doel en aanleiding
2
2.
Uitgave voor de SDE++ en tarieven voor de ODE
9
2.1.
Verband uitgaven SDE++ en inkomsten uit het wetsvoorstel
9
2.2.
Begrotingsreserve duurzame energie- en klimaattransitie
12
2.3.
Voorgestelde tarieven
15
2.4.
Lastenverdeling huishoudens en bedrijven
21
3.
Moties Lodders en Essers
24
4.
Europese aspecten
30
5.
Regeldruk, uitvoering en uitvoeringskosten
32
OVERIG
33
I. ALGEMEEN
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie en de
SGP.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het
verslag aangehouden.
1.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
opslag duurzame energie- en klimaattransitie in verband met de vaststelling van tarieven
voor de jaren 2021 en 2022. De leden van de PvdA-fractie steunen dat de wijziging
in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven meer richting bedrijven gaat.
Bedrijven gaan 2/3 betalen, huishoudens 1/3. De leden van de PvdA-fractie vinden de
richting van deze beweging wenselijk. Bedrijven zijn immers ook verantwoordelijk voor
meer vervuilend gedrag. Hoe verhoudt deze verhouding zich tot de daadwerkelijke vervuilende
uitstoot?
Het CBS rapporteert in de voorlopige cijfers voor 2018 dat huishoudens ongeveer 17%
van de totale broeikasgas-equivalent emissies in de Nederlandse economie voor hun
rekening nemen.1 De ODE is een opslag op de energiebelasting en volgt
derhalve de tariefstructuur van de energiebelasting. De opbrengsten van de ODE vloeien
naar de algemene begrotingsmiddelen, maar dienen in beginsel ter dekking van kasuitgaven
voor de SDE+ en de SDE++. Het primaire doel van de Opslag Duurzame Energie (ODE) is
dus de dekking van de uitgaven in het kader van de SDE+(+)-regeling.
Vanwege de koppeling aan de energiebelasting wordt aardgasverbruik en elektriciteitsverbruik
gebruikt als grondslag. Bij de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven bij
de ODE speelt naast de betaalbaarheid voor huishoudens en de concurrentiepositie van
bedrijven ook het principe «de vervuiler betaalt» een belangrijke rol. Hierdoor is
de verhouding van de ODE tot de vervuiling van belang, maar spelen er ook andere overwegingen
in de vaststelling van de ODE-tarieven. De lastenverschuiving van huishoudens naar
bedrijven zoals aangekondigd in het Klimaatakkoord wordt met de vaststelling van de
tarieven voor 2021 en 2022 gehandhaafd.
2.
De energietransitie stelt het land voor grote uitdagingen, die ook financiële investeringen
vergen, die voor een deel via de ODE betaald worden. Voor de leden van de PvdA-fractie
is van groot belang dat voor mensen met een normaal energieverbruik de energierekening
behapbaar blijft. Zij vragen de regering jaarlijks met het Belastingplan te rapporteren
over de ontwikkeling van de energierekening voor huishoudens. Voorts vragen zij naar
de reden waarom de tarieven ODE in de hoogste schijf elektriciteit ongewijzigd blijven.
Het kabinet vindt het van belang om de ontwikkeling van de energierekening in kaart
te brengen. Het kabinet heeft daarom het CBS gevraagd om jaarlijks de ontwikkeling
van de gehele energierekening in kaart te brengen. Het CBS brengt met ingang van dit
jaar in het voorjaar een actueel beeld naar buiten van de energierekening van een
huishouden met een gemiddeld energieverbruik op basis van de cijfers uit januari van
dit jaar. Deze publicatie verschijnt jaarlijks in het voorjaar omdat dan het meest
recente prijsniveau van januari kan worden meegenomen. Voor een uitgebreide toelichting
verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 3 maart jl. «Toelichting op de ontwikkeling van
de energierekening».2
De tarieven in de 4e schijf elektriciteit lopen evenredig op met de toename in de geraamde SDE++ kasuitgaven,
echter vervalt de verhoging in 2021 door afronding. Doordat de geraamde SDE++-uitgaven
doorzetten is dit niet het geval in 2022, waardoor in dat jaar de verhoging van de
4e schijf elektriciteit wel plaatsvindt.
1. Doel en aanleiding
3.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom en wanneer de regering kan voorstellen de
tarieven voor 2022 alsnog te wijzigen. Welke zekerheid biedt bedrijven het mogelijk
kunnen verhogen van de tarieven voor 2022? Waarom wordt dit niet pas gedaan bij het
Belastingplan 2022?
Het kabinet kan in principe volgend jaar voorstellen om de tarieven voor 2022 alsnog
te wijzigen.
Normaliter worden de tarieven voor de ODE aan het begin van de kabinetsperiode voor
de gehele kabinetsperiode vastgelegd via een zelfstandig wetstraject en loopt de vaststelling
hiervan niet mee in het belastingplanpakket. De afgelopen jaren is dit niet het geval
geweest, doordat bijvoorbeeld in het Klimaatakkoord is overeengekomen om tot een andere
lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven te komen. Om duidelijkheid te bieden
over het verloop van de tarieven, zijn in het huidige voorstel de tarieven voor de
komende 2 jaar (resterende kabinetsperiode) opgenomen. De huidige vaststelling volgt
daarbij de reguliere oploop van de SDE uitgaven zoals is vastgelegd in het regeerakkoord.
4.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de ODE-tarieven voor de komende jaren. Kunnen
de verwachte tarieven tot 2025 gegeven worden?
De ODE tarieven zijn in dit wetsvoorstel vastgesteld voor de jaren 2021 en 2022. De
tariefstelling voor na 2022 is aan een volgend kabinet. Indien wordt uitgegaan van
de huidige belastinggrondslagen en de huidige verdeling over de schijven, zijn onderstaande
tarieven de tarieven die volgen uit een oploop conform de kasuitgaven van de SDE++.
Omdat de daadwerkelijke grondslagen anders kunnen uitpakken zullen ook de tarieven
nog kunnen wijzigen.
2021
2022
2023
2024
2025
Aardgas in cent per m3
1e schijf
8,51
8,65
9,124
9,84
10,28
2e schijf
2,35
2,39
2,52
2,71
2,83
3e schijf
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
4e schijf
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
Verlaagd tarief aardgas glastuinbouw in cent per m3
1e schijf
1,37
1,39
1,47
1,58
1,65
2e schijf
0,89
0,90
0,95
1,02
1,07
3e schijf
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
4e schijf
2,32
2,36
2,49
2,69
2,81
Elektriciteit in cent per kWh
1e schijf
3,00
3,05
3,21
3,47
3,62
2e schijf
4,11
4,18
4,41
4,76
4,97
3e schijf
2,25
2,29
2,42
2,61
2,72
4e schijf
0,04
0,05
0,05
0,05
0,05
5.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de macro-opbrengsten van de ODE voor de afgelopen
10 jaar en de komende jaren. Kunnen deze gegeven worden? Kunnen de opbrengsten gesplitst
worden naar bijdrage door huishoudens en bijdragen door bedrijven?
Onderstaande tabel geeft de gerealiseerde opbrengsten weer van de ODE vanaf de introductie
in 2013.
Opbrengsten (realisaties) (x € 1.000)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
ODE
97.363
173.619
278.861
421.036
626.953
1.033.046
1.631.970
Voor de tariefstelling in de periode 2013 tot en met 2019 is een verhouding aangehouden
waarbij huishoudens en bedrijven allebei de helft van de ODE bijdragen. Vanaf 2020
is deze verhouding aangepast en dragen huishoudens nog maar een derde van de ODE bij.
De verwachte opbrengst van het jaar 2020 is ongeveer € 2,4 miljard. Voor de komende
jaren zijn de beoogde opbrengsten € 2,6 miljard (2021) en € 2,7 miljard (2022). De
daadwerkelijk verwachte opbrengsten zijn afhankelijk van het energieverbruik in dat
jaar en het kabinet heeft geen inzicht in de exacte verdeling tussen huishoudens en
bedrijven van deze gerealiseerde opbrengsten. De inzet is om dat de lastenverdeling
hetzelfde blijft zodat huishoudens een derde bijdragen en bedrijven twee derde.
6.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de SDE+(+)-uitgaven voor de afgelopen jaren
en de komende jaren. Kunnen deze op macroniveau gegeven worden?
In onderstaande tabellen worden de gerealiseerde uitgaven aan de SDE+(+) en de beschikbare
middelen voor toekomstige uitgaven weergegeven.
Kasuitgaven SDE+(+), bedragen in € 1.0001
2015
2016
2017
2018
2019
Hernieuwbare Energie Regeling
21.138
31.497
30.934
30.665
26.535
SDE+
115.227
187.446
321.514
486.646
706.742
ISDE-regeling
18.018
50.927
69.864
84.368
X Noot
1
Beleidsartikel 4 uit het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
van 2019
Beschikbare middelen SDE+(+), bedragen in € 1.0003
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Hernieuwbare Energie Regeling
39.423
47.440
42.140
45.540
42.000
25.540
SDE+(+)
1.173.219
1.830.414
2.503.508
3.132.956
3.288.976
3.215.219
ISDE-regeling
104.000
130.000
130.000
100.000
100.000
100.000
7.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de (begrotings)reserve. Wat is de totale reserve
en hoeveel wordt daarvan nu al gebruikt? Hoeveel blijft er over in de reserve? Hoeveel
moet er overblijven? Wat voor mogelijkheden zijn er om de reserve gedeeltelijk in
te zetten voor een lager ODE-tarief?
In tabel 26 uit de begroting van het Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat
voor 2021 is te zien dat 100% van de begrotingsreserve juridisch verplicht is. Dit
houdt in dat deze middelen gereserveerd zijn voor projecten met een SDE-beschikking
op basis van de maximaal uit te keren subsidie.
Beschikbare middelen en kasuitloop duurzame energieregelingen (bedragen x € 1 mln)
Beschikbare middelen
MEP
SDE
SDE+
HER
ISDE
Uitvoeringskosten RVO.nl
Totaal 2020–2032
Meerjarencijfers 2020 t/m 2032
1
5.546
37.168
242
1.350
302
44.609
Begrotingsreserve Duurzame Energie per 1-1-2020
73
740
2.342
3.155
Geplande meerjarige stortingen in begrotingsreserve
398
1.168
1.566
Geplande meerjarige onttrekkingen aan begrotingsreserve
– 321
– 1.851
– 2.172
Totaal beschikbaar (incl. Klimaatakkoord) 2020–2032
74
6.363
38.827
242
1.350
302
47.158
Totaal openstaande juridische verplichtingen over periode 2020–2032 per 1-1-2020
47
6.226
41.587
71
103
35
48.069
Van de in totaal beschikbare € 47,2 miljard zal bij de huidige inzichten € 27,7 miljard
nodig zijn voor uitgaven in de periode 2020–2032 op verplichtingen die tot en met
31 december 2019 zijn aangegaan. De resterende € 19,5 miljard is nodig voor de subsidieverleningen
die in 2020 zijn en worden afgegeven en om in de periode 2021–2030 nieuwe subsidiebeschikkingen
te kunnen afgeven via de SDE++, de HER+ en de ISDE en om de uitvoeringskosten van
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te dekken.
Het beeld is dat alle middelen nodig zijn voor de realisatie van de doelstellingen
uit het Klimaatakkoord, waardoor het niet mogelijk is om verdere lastenverlichting
door ODE-verlaging te geven zonder dat dit tot een mogelijk sterkere verhoging van
de ODE-tarieven leidt in de komende jaren.
8.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de energierekening voor mensen met gemiddeld
gebruik. Welk deel van de energierekening bestaat uit energiebelasting, welk deel
uit ODE-heffing, welk deel uit btw en welk deel uit «private kosten»? Kan dit vergeleken
worden met de energierekening bij gemiddeld gebruik voor de afgelopen jaren en de
komende jaren?
Het CBS schetst met ingang van dit jaar jaarlijks een beeld van de ontwikkeling van
de totale energierekening. Deze publicatie van 3 maart 2020 is verschenen onder de
naam «Huishoudens betalen bijna 10 procent minder voor energie» en maakt onderscheid
tussen de energiebelasting, ODE en de kosten voor levering en transport. Deze bedragen
zijn inclusief btw. Het CBS maakt een vergelijking tussen de energierekening in januari
2020 en de energierekening van januari 2019 voor een huishouden met een gemiddeld
energieverbruik. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn Kamerbrief
van 3 maart jl. «Toelichting op de ontwikkeling van de energierekening».4
Hieruit volgt dat een gemiddelde elektriciteits- en gasrekening (inclusief btw) op
basis van de tarieven in januari 2020 optelt tot circa € 1.574, dat is € 170 lager
ten opzichte van 2019. De energiebelasting (EB) bedraagt circa € 638, de belastingvermindering
in de energiebelasting circa € 436, de ODE circa € 160, de btw circa € 273 en de «private
kosten» circa € 939. Onder de «private kosten» worden de transportkosten, vaste en
variabele leveringskosten gerekend. Het totale belastingdeel (energiebelasting, ODE
en vermindering van de energiebelasting) valt in januari 2020 € 100 lager uit ten
opzichte van 2019 en de transport- en leveringskosten vallen € 70 lager uit in januari
2020 ten opzichte van 2019. Het CBS zal komend voorjaar een inschatting maken voor
de energierekening voor het jaar 2021. Bij de aankomende Klimaat en Energieverkenning
zal het PBL ingaan in de verwachte ontwikkelingen ten aanzien van de energierekening
op de lange termijn.
9.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel uiting geeft aan de afspraak
in het regeerakkoord dat de stijging van de belasting op de energierekening de komende
jaren «beperkt» zal zijn.
Bij het Klimaatakkoord is toegezegd dat het belastingdeel van de energierekening voor
een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 met ongeveer € 100 daalt ten opzichte
van 2019, in het antwoord op vraag 8 van de fractie VVD wordt aangetoond dat dit is
gerealiseerd. Daarnaast is bij het Klimaatakkoord toegezegd dat het belastingdeel
van de energierekening in 2021 niet stijgt en na 2021 beperkt stijgt. Bij de voorgestelde
tariefstelling voor 2021 stijgt het belastingdeel van de energierekening voor huishoudens
bij een gemiddeld verbruik niet. De tarieven stijgen weliswaar, maar daar staat een
ophoging van de belastingvermindering tegenover. Hierdoor stijgt het belastingdeel
bij een gemiddeld verbruik niet. Voor 2022 volgt uit het wetsvoorstel een beperkte
stijging van de tarieven en daarmee een beperkte stijging van de belastingen op de
energierekening.
10.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de positie van het mkb, en hoe zij zoveel
mogelijk ontzien kunnen worden.
Bij het Klimaatakkoord heeft een herverdeling van de ODE-lastenverdeling plaatsgevonden.
Waar huishoudens en bedrijven voorheen beide ieder de helft van de ODE bijdroegen,
dragen huishoudens vanaf 2020 een derde van de ODE bij en bedrijven twee derde. Daarbij
is tevens afgesproken om het kleine mkb zoveel mogelijk te ontzien. Daarom is ervoor
gekozen om de tarieven voor grootverbruikers sterk te verhogen. De spreiding in het
energieverbruik van het mkb is echter groot, ook een (groot) deel van de grootverbruikers
valt onder de definitie van het mkb.
11.
De leden van de fractie van D66 vragen wat de effecten van de progressieve tariefstructuur
zijn op de effectiviteit van de ODE. Zij vragen of het in de huidige tijdsgeest niet
logischer is om een progressieve tariefstructuur te hanteren. Wat zouden de effecten
van een dergelijke tariefstructuur zijn? Voorts vragen deze leden of de daling van
energieprijzen tot vernieuwde inzichten leidt over de mogelijke belasting op energie
en de huidige tariefstructuur.
De belangrijkste achtergrond van de degressieve tariefstructuur bij de ODE is evenals
bij de energiebelasting de bescherming van de concurrentiepositie van energie-intensieve
bedrijven. Het toepassen van een progressief tarief zou een concurrentienadeel betekenen
voor energie-intensieve bedrijven in Nederland ten opzichte van hun concurrenten in
het buitenland. De hoogte van de energieprijzen heeft geen invloed op de omvang van
het verschil in de totale prijs voor energie voor bedrijven dat zou ontstaan tussen
Nederland en het buitenland, omdat de groothandelsprijzen voor energie in de regel
vrijwel gelijk zijn tussen Nederland en de landen om ons heen.
Een progressieve tariefstructuur zou bovendien niet aansluiten bij de afspraken zoals
gemaakt in het Klimaatakkoord over de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven.
De effecten van een progressieve tariefstructuur op de effectiviteit van de ODE, naast
een verslechtering van de concurrentiepositie, zijn onbekend. De degressieve tariefstructuur
van de energiebelasting en ODE wordt geëvalueerd in de evaluatie van de energiebelasting
en ODE die voorjaar 2021 zal worden afgerond. Daarbij zal ook aandacht worden besteed
aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van die structuur en zal worden ingegaan
op de effecten op de internationale concurrentiepositie en energiebesparing.
12.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering te reageren op de Commissievoorzitter
Von der Leyen, die heeft gesteld dat de Europese klimaatdoelstelling naar 55% moet.
De Europese Commissie heeft voorgesteld om het doel voor 2030 op te hogen naar ten
minste 55%. Het kabinet heeft de afgelopen jaren actief gepleit voor het ophogen van
het Europese 2030 broeikasgasreductiedoel naar 55% t.o.v. 1990. Het kabinet is dan
ook verheugd met het gepresenteerde Climate Target Plan van de Europese Commissie
waarin deze doelstelling is overgenomen. Zie tevens de eerste appreciatie van het
kabinet van het voorstel in de Kamerbrief «Verzoek reactie EU-voorstel ophoging EU
klimaatdoelstelling voor 2030» die u recent is toegezonden. Een uitgebreidere appreciatie
volgt zoals gebruikelijk middels een BNC-fiche eind oktober. De Europese Raad heeft
in juli 2020 besloten om het klimaatdoel voor 2030 voor het einde van het jaar op
te hogen. Samen met de kopgroep van ambitieuze landen zet Nederland zich er voor in
dat dit doel wordt overgenomen. Dan kan de Europese Unie ook tijdig in het kader van
het Parijs Akkoord haar National Determined Contribution indienen.
13.
De leden van de SP-fractie merken op dat, ondanks de verschuiving van een 50/50-verhouding
naar een verdeling van een derde door huishoudens en twee derde door bedrijven, zowel
de huishoudens als het mkb onredelijk hard worden geraakt door deze heffing. Zij vinden
het onbegrijpelijk dat door dit systeem de huishoudens en het mkb betalen voor de
verduurzaming van de meest vervuilende industrie. Zij zien hierop graag een inhoudelijke
reactie.
Bij de presentatie van het Klimaatakkoord heeft het kabinet aangekondigd de lastenverdeling
tussen huishoudens en bedrijven aan te passen en het kleine mkb daarbij zoveel mogelijk
te ontzien door de nadruk te leggen op grootverbruikers. Om dit te realiseren is afgesproken
om alleen de tarieven in de twee hoogste schijven te verhogen, waardoor de lasten
voor grootverbruikers fors verhoogd zijn in 2020 t.o.v. 2019. Met deze aanpassingen
zal de bijdrage van de industrie aan de ODE oplopen naar circa € 550 miljoen in 2030,
zodat de sector in 2030 betaalt voor het beroep dat de sector in 2030 ongeveer op
de SDE++-middelen voor CO2-reducerende maatregelen kan leggen. Dit betekent dat huishoudens en het mkb niet
betalen voor het klimaatbeleid van de industrie via een hogere ODE-bijdrage, maar
dat de sector dit zelf bekostigt. Daarnaast wordt u naar de antwoorden op vraag 8
en 9 van de leden van de fractie van de VVD verwezen voor een uiteenzetting van belastingmaatregelen
in het kader van het Klimaatakkoord waarmee het belastingdeel op de energierekening
van huishoudens in 2020 fors is verlaagd ten opzichte van 2019.
Overigens geldt dat het internationale bedrijfsleven veelal op mondiale markten opereert.
Bij de lastenverdeling dient ook de Europese en mondiale concurrentiepositie van de
industrie in het oog te worden gehouden om weglek van werkgelegenheid en CO2-uitstoot te voorkomen.
14.
Verder merken de leden van de SP-fractie op dat het doel van de ODE, dat met de opbrengsten
via de SDE-regeling het aandeel duurzame energie moet vergroten, te veel achterblijft.
Het is dus niet alleen een heffing die niet eerlijk is, zij blijkt ook niet effectief.
Zij vragen waarom aan dit systeem wordt vastgehouden en niet wordt gezocht naar een
meer effectieve en rechtvaardige manier om het aandeel schone energie fors te verhogen.
Deze leden zien hierop graag een duidelijke visie.
De SDE+ heeft zich de afgelopen jaren bewezen als een robuuste en effectieve regeling
om hernieuwbare energieproductie te stimuleren. Zo blijkt uit de verschillende ramingen
van het PBL dat het aandeel hernieuwbare energie sterk zal stijgen van 6,6% in 2017
naar 11,4% in 2020.5 Daarnaast hebben verschillende technieken voor hernieuwbare energie de afgelopen
jaren een forse kostprijsreductie laten zien waardoor de verwachting is dat er op
korte termijn voor enkele categorieën geen sprake meer is van een onrendabele top
en dus geen subsidie meer nodig zal zijn. De belangrijkste kenmerken van de SDE+-regeling
zijn ook behouden bij de verbreding van de regeling naar de SDE++. Op deze manier
wordt zoveel mogelijk hernieuwbare energie gerealiseerd met iedere euro subsidie die
via de ODE-heffing bekostigd wordt, en worden de doelstellingen tegen de laagste kosten
gerealiseerd.
De benodigde ophoging van het aandeel hernieuwbare energie blijkt in de praktijk echter
soms weerbarstig. Omdat de SDE+ alleen subsidie uitkeert indien projecten ook daadwerkelijk
produceren, blijven de kasuitgaven van de SDE+ achter indien projecten uitvallen of
minder produceren dan oorspronkelijk verwacht werd. Dit hangt echter samen met de
aard van hernieuwbare energieprojecten en niet zozeer met de opzet van het instrument
SDE+. Met andere woorden: ook bij een ander instrument zal de situatie blijven bestaan
dat sommige projecten niet doorgaan, langer nodig hebben om te realiseren of minder
produceren dan eerder verwacht werd.
15.
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren een verdere verhoging van
de ODE-tarieven om de SDE++ en de schuif van huishoudens naar bedrijven te bekostigen.
Zij erkennen de noodzaak van deze voorstellen. Daarnaast komen er voor getroffen sectoren
nog meer gerichte maatregelen om hun handelingsperspectief te verbeteren, bijvoorbeeld
gerichte steun aan duurzame voorlopers in onder meer de glastuinbouw ter compensatie.
Toch is het merkwaardig dat – hoewel de verhoging van de derde schijf deels al neerslaat
bij grootverbruikers – de vierde schijf zo ontzien wordt. Hier zitten immers de groot-grootverbruikers.
Deze leden vragen de regering of er is nagedacht over een verschuiving van schijf
3 naar 4 (voor wat betreft ODE-elektriciteit) om deze tarieven iets gelijker te krijgen
en meer evenwicht te krijgen in welke bedrijven getroffen worden door de verhoging
van de ODE. De berichten dat het mkb uiteindelijk in verhouding meer betaalt voor
het klimaat dan de zware industrie zijn wat dat betreft verontrustend. Hoe ziet de
regering deze zorgen?
De tarieven in de 4e schijf elektriciteit lopen evenredig op met de toename in de geraamde SDE++ kasuitgaven.
In 2021 vindt er echter geen verhoging plaats omdat de verhoging van het elektriciteitstarief
in de 4e schijf bij afronding op 4 decimalen op hetzelfde tarief uitkomt als in 2020. Doordat
de geraamde SDE++-uitgaven doorzetten is dit niet het geval in 2022, waardoor in dat
jaar de verhoging van de 4e schijf elektriciteit wel plaatsvindt.
In de bepaling van de ODE-tarieven voor 2021 en 2022 is gekeken naar verschillende
opties om tot een evenwichtige lastenverdeling te komen. Een verhoging van de tarieven
in de 4e schijf elektriciteit om de tarieven in de 3e schijf elektriciteit te matigen
was geen reële optie omdat in deze schijf sprake is van een teruggaafregeling in het
kader van de energiebesparingsconvenanten (MJA III of MEE). Hierdoor is het niet effectief
om het ODE-tarief in de 4e schijf elektriciteit te verhogen om het tarief in de 3e
schijf elektriciteit te matigen.
In de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland van 14 september
jl. wordt in meer detail uiteengezet hoe het kabinet met regelingen zoals de teruggaafregeling
voor de energie-intensieve industrie om wil gaan in het kader van de herziening van
de Europese Richtlijn Energiebelastingen en de nationale evaluatie van de energiebelasting
en ODE.6 In de energietransitie passen dergelijke regelingen niet. Bij deze regeling moet
ook de waarde van de energiebesparingsconvenanten op het klimaatgebied worden meegewogen
die gelden als voorwaarde voor de teruggaaf. In de evaluatie van de energiebelasting
en ODE zal overigens aandacht worden besteed aan de tariefstructuur van energiebelasting
en ODE.
Naast de ODE-bijdrage dragen grootverbruikers ook op andere manieren bij aan het klimaatbeleid.
Ik verwijs graag naar de beantwoording van vragen van het lid Beckerman (SP) over
het bericht dat de grootste vervuilers amper betalen aan klimaatbeleid van 9 september
jl. en de brief over het bericht dat het mkb veel meer betaalt voor klimaat/CO2-uitstoot dan de zware industrie die recent naar uw Kamer is verstuurd voor meer details
hierover.7
2. Uitgave voor de SDE++ en tarieven voor de ODE
2.1. Verband uitgaven SDE++ en inkomsten uit het wetsvoorstel
16.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de opbrengsten van de verhoging van de ODE-tarieven
worden ingezet om de kasuitgaven voor de SDE++ te financieren. De SDE++ wordt naast
het stimuleren van hernieuwbare energieopties ook ingezet voor het stimuleren van
CO2-reducerende technieken. Dit is mede van belang om industriële partijen die worden
geraakt door de CO2-heffing voor de industrie ruimte te geven om te investeren in CO2-reducerende opties. Kan de regering inzicht geven in de (verwachte) opbrengsten van
de ODE van 2019–2022 verdeeld over de verschillende sectoren zoals ook opgenomen in
het wetsvoorstel Wet Fiscale Maatregelen Klimaatakkoord (Kamerstuk 35 304) in tabel 3? Kan de regering ook inzicht geven in het relatieve en absolute (verwachte)
gebruik van de deze verschillende sectoren van de SDE++-regeling?
Zie onderstaand een indicatief inzicht in de ODE-bijdrage per gemiddeld bedrijfstype
voor de jaren 2019 tot en met 2022, op basis van genoemde tabel 3 uit de memorie van
toelichting bij de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord.8
Bedrijfstype
2019
2020
2021
2022
kleine detailhandel (mkb)
643
870
956
972
bakkersbedrijf met één winkel (mkb)
1.791
2.630
2.887
2.936
groothandelsbedrijf (mkb)
1.864
2.593
2.847
2.895
kerken (incl. teruggaafregeling 50%)
706
994
1.091
1.109
basisschool
2.949
4.246
4.662
4.740
bedrijf gezondheidszorg
2.499
3.676
4.036
4.104
bedrijf glastuinbouw
4.898
7.988
8.782
8.917
bedrijf foodsector
15.029
28.233
30.976
31.506
academisch ziekenhuis
111.932
289.747
317.731
323.313
chemiebedrijf
161.752
469.537
514.931
523.913
Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens over het gemiddeld energieverbruik van het
CBS. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van de cijfers om tot een actuelere
inschatting te komen van het verbruik van verschillende type bedrijven. De daadwerkelijke
ODE bijdrage per bedrijf is afhankelijk van het energieverbruik. Ook binnen bedrijfstypen
zal hierin spreiding optreden.
Het kabinet heeft geen inzicht in het relatieve en absolute (verwachte) gebruik van
de verschillende sectoren van de SDE+ regeling omdat de SDE+ techniekneutraal is.
Wel wordt uitgegaan van een maximum gebruik van de sector industrie van € 550 miljoen
voor CO2-reducerende technieken, anders dan hernieuwbare energie, in 2030.
17.
De leden van de CDA-fractie ontvangen voorts graag een overzicht van de tarieven voor
de ODE in verband met de SDE++ en haar voorgangers de SDE+ en SDE de afgelopen 10
jaar.
De ODE is in 2013 geïntroduceerd, de tarieven vanaf 2013 tot en met 2020 zijn terug
te vinden op de website van de Belastingdienst.9
Opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) op aardgas (normaal tarief)
Jaar
0 t/m 170.000 m³ en blokverwarming
170.001 t/m
1 miljoen m³
meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen m³
meer dan 10 miljoen m³
2013
€ 0,0023
€ 0,0009
€ 0,0003
€ 0,0002
2014
€ 0,0046
€ 0,0017
€ 0,0005
€ 0,0004
2015
€ 0,0074
€ 0,0028
€ 0,0008
€ 0,0006
2016
€ 0,0113
€ 0,0042
€ 0,0013
€ 0,0009
2017
€ 0,0159
€ 0,0074
€ 0,0027
€ 0,0013
2018
€ 0,0285
€ 0,0106
€ 0,0039
€ 0,0021
2019
€ 0,0524
€ 0,0161
€ 0,0059
€ 0,0031
2020
€ 0,0775
€ 0,0214
€ 0,0212
€ 0,0212
Opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) op aardgas (verlaagd tarief glastuinbouw)
Jaar
0 t/m 170.000 m³ en blokverwarming
170.001 t/m
1 miljoen m³
meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen m³
meer dan 10 miljoen m³
2013
€ 0,0004
€ 0,0004
€ 0,0003
€ 0,0002
2014
€ 0,0007
€ 0,0009
€ 0,0005
€ 0,0004
2015
€ 0,0012
€ 0,0014
€ 0,0008
€ 0,0006
2016
€ 0,0018
€ 0,0021
€ 0,0013
€ 0,0009
2017
€ 0,0026
€ 0,0025
€ 0,0027
€ 0,0013
2018
€ 0,0046
€ 0,0040
€ 0,0039
€ 0,0021
2019
€ 0,0084
€ 0,0061
€ 0,0059
€ 0,0031
2020
€ 0,0124
€ 0,0081
€ 0,0212
€ 0,0212
Opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) op elektriciteit
Jaar
0 t/m 10.000 kWh
10.001 t/m
50.000 kWh
50.001 t/m 10 miljoen kWh
meer dan 10 miljoen kWh
2013
€ 0,0011
€ 0,0014
€ 0,0004
€ 0,000017
2014
€ 0,0023
€ 0,0027
€ 0,0007
€ 0,000034
2015
€ 0,0036
€ 0,0046
€ 0,0012
€ 0,000055
2016
€ 0,0056
€ 0,0070
€ 0,0019
€ 0,000084
2017
€ 0,0074
€ 0,0123
€ 0,0033
€ 0,000131
2018
€ 0,0132
€ 0,0180
€ 0,0048
€ 0,000194
2019
€ 0,0189
€ 0,0278
€ 0,0074
€ 0,0003
2020
€ 0,0273
€ 0,0375
€ 0,0205
€ 0,0004
18.
Verder zouden deze leden ook graag een overzicht ontvangen van de jaarlijkse inkomsten
uit de ODE en zijn voorganger over de afgelopen tien jaar, inclusief 2021 en 2022.
Ook verzoeken zij om een overzicht van de kasuitgaven per jaar over die hele periode
en dus een onderbouwing van deze tariefsverhoging.
Voor de jaarlijkse inkomsten uit de ODE wordt u verwezen naar het antwoord op vraag
5 van de leden van de fractie VVD. Voor een overzicht van de kasuitgaven wordt u verwezen
naar het antwoord op vraag 6 van de leden van de fractie VVD.
19.
Kan de regering verder aangeven wat de totale belastingdruk op gas en elektriciteit
is op basis van de Energiebelasting, ODE en btw daarover over die periode?
In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de gerealiseerde ODE-opbrengsten
over de periode 2013 tot en met 2019 en de verwachte ODE-opbrengsten van 2020 tot
en met 2022. Cijfers voor de btw-opbrengst zijn momenteel nog niet gespecificeerd
naar energiebelasting en de ODE en kunnen helaas niet gepresenteerd worden. Sinds
oktober 2012 is het btw-tarief over de EB en ODE 21%.
Opbrengsten (realisaties) (x € 1.000)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
ODE
97.363
173.619
278.861
421.036
626.953
1.033.046
1.631.970
EB
4.636.000
4.202.000
4.204.000
4.543.000
4.576.000
4.688.000
5.065.000
Verwachte opbrengst (x € 1.000)
2020
2021
2022
ODE
2.411.000
2.648.000
2.692.000
EB
4.067.000
3.769.000
3.855.000
20.
De leden van de SP-fractie hebben meermaals verduidelijking gevraagd over de daadwerkelijke
bijdrage aan de ODE door de grootste uitstoters. Zij vragen opnieuw hoeveel de top
20 van bedrijven met de hoogste CO2-uitstoot aan de ODE bijdraagt. Wanneer het bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft,
kunnen zij ook akkoord gaan met een geanonimiseerd totaalbedrag van deze top.
In mijn brief over het bericht dat het mkb veel meer betaalt voor klimaat/CO2-uitstoot dan de zware industrie die recent naar uw Kamer is verstuurd ga ik in op
de onderverdeling van de ODE bijdragen binnen de sector industrie en hoe de huidige
bijdrage van € 388 miljoen in 2020 opbouwt naar € 550 miljoen in 2030. Een specifieker
beeld, zoals een uitsplitsing naar de top 20 bedrijven is door mij niet te geven.
Dit komt doordat voor een aanzienlijk deel van deze bedrijven geen goede inschatting
van het energetische aardgas- en elektriciteitsverbruik te maken is, waardoor een
inschatting van hun bijdrage aan de ODE op dit moment niet kan worden gegeven. Informatie
op bedrijfsniveau valt onder de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst en het
CBS. De Belastingdienst beschikt bovendien niet over gegevens op het niveau van de
energiegebruiker aangezien de hoofdregel is dat de belasting wordt geheven bij degene
die de levering verricht (de energieleverancier).
21.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de nieuwe regeling SDE++ budgettair
wordt gedekt door de ODE. Hoe anticipeert de regering op de mogelijkheid dat ODE-opbrengsten
tegenvallen als bedrijvigheid en energie-uitstoot afneemt in onzekere economische
tijden als deze? Zou dit betekenen dat er simpelweg minder middelen beschikbaar zijn
voor de SDE++ of wordt de budgetneutraliteit op een of andere manier losgelaten?
De verwachte ODE-opbrengsten worden ex-ante gelijkgesteld aan de verwachte uitgaven
voor de SDE++. De beschikbare SDE-middelen op de begroting worden vastgelegd op basis
van de ex-ante-raming en zijn niet afhankelijk van de feitelijke ODE-opbrengst. Eventueel
tegenvallende ODE-opbrengsten zijn een tegenvaller in het inkomstenkader en lopen
in het EMU-saldo. Eventuele tegenvallers in de opbrengsten hebben hierdoor geen effect
op de uitgaven van de SDE++.
2.2. Begrotingsreserve duurzame energie- en klimaattransitie
22.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering het
belangrijk acht de ODE-heffing te continueren, ondanks het bestaan van de begrotingsreserve
duurzame energie- en klimaattransitie. De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de
komende jaren middelen nodig zijn om de energietransitie te bekostigen. Maar zij vragen
of de regering kan toelichten hoe zij wil bewerkstellingen dat alle middelen uit de
ODE en de begrotingsreserve op korte termijn ook daadwerkelijk ingezet gaan worden
en hoe zij wil stimuleren dat de subsidies door het bedrijfsleven worden gebruikt
om te energietransitie effectief vorm te geven.
De realisatie van projecten en de ontwikkeling van de energieprijzen leiden tot onzekerheid
in de ontwikkeling van de SDE+(+)-uitgaven. De begrotingsreserve wordt benut wanneer
de uitgaven hoger uitvallen dan de beschikbare middelen.
In tabel 26 uit de begroting van het Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat
voor 2021 is te zien dat 100% van de begrotingsreserve juridisch verplicht. Dit houdt
in dat deze middelen gereserveerd zijn voor projecten met een SDE-beschikking op basis
van de maximaal uit te keren subsidie. Het is de verwachting dat in de praktijk de
uitgaven lager uitkomen dan het maximaal uit te keren bedrag. Van de in totaal beschikbare
€ 47,2 miljard zal bij de huidige inzichten € 27,7 miljard nodig zijn voor uitgaven
in de periode 2020–2032 op verplichtingen die tot en met 31 december 2019 zijn aangegaan.
De resterende € 19,5 miljard is nodig voor de subsidieverleningen die in 2020 zijn
en worden afgegeven en om in de periode 2021–2030 nieuwe subsidiebeschikkingen te
kunnen afgeven via de SDE++, de HER+ en de ISDE en om de uitvoeringskosten van Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland te dekken. Doordat de verwachte uitgaven lager zijn dan
de beschikte middelen ontstaat er ruimte om de komende jaren nieuwe verplichtingen
aan te gaan ter ondersteuning van het behalen van de doelstellingen uit het Klimaatakkoord.
Beschikbare middelen en kasuitloop duurzame energieregelingen (bedragen x € 1 miljoen)
Beschikbare middelen
MEP
SDE
SDE+
HER
ISDE
Uitvoeringskosten RVO.nl
Totaal 2020–2032
Meerjarencijfers 2020 t/m 2032
1
5.546
37.168
242
1.350
302
44.609
Begrotingsreserve Duurzame Energie per 1-1-2020
73
740
2.342
3.155
Geplande meerjarige stortingen in begrotingsreserve
398
1.168
1.566
Geplande meerjarige onttrekkingen aan begrotingsreserve
– 321
– 1.851
– 2.172
Totaal beschikbaar (incl. Klimaatakkoord) 2020–2032
74
6.363
38.827
242
1.350
302
47.158
Totaal openstaande juridische verplichtingen over periode 2020–2032 per 1-1-2020
47
6.226
41.587
71
103
35
48.069
Onderstaande figuur 10 uit de EZK begroting voor 2021 laat een realistische inschatting
zien van de verwachte kasuitloop van de afgegeven beschikkingen op basis van de verwachte
intrekking van beschikkingen, verwachte vertraging van energieprojecten en verwachte
ontwikkeling van de SDE++-basisbedragen in de toekomst. Budgetten die niet tot besteding
komen worden in de begrotingsreserve duurzame energie gestort, zodat deze middelen
beschikbaar blijven voor de energietransitie. De middelen in de begrotingsreserve
worden gebruikt voor vertraagde projecten of om uitgevallen projecten te vervangen.
Ook is een substantieel deel van de begrotingsreserve nodig als risicobuffer om hogere
subsidiebedragen als gevolg van lagere energieprijzen te kunnen opvangen.
De SDE++ heeft als doel om zo kosteneffectief mogelijk CO2 te reduceren. Daarom worden subsidiebeschikkingen afgegeven op basis van een veilingmechanisme.
Indieners met een zo laag mogelijke subsidie intensiteit per vermeden ton CO2krijgen als eerste een beschikking. Op die manier wordt de SDE++, ook bij bedrijven,
zo effectief mogelijk ingezet. Daarnaast wordt het bedrijfsleven om inbreng gevraagd
bij de ontwikkeling van nieuwe categorieën in de SDE++ die kunnen bijdragen aan de
transitie.
23.
De leden van de fractie van D66 vragen of er vaak sprake is van vertraging of uitval
van projecten, hoe vaak dit is en wat de oorzaken hiervan zijn.
Onderstaande tabel laat aantallen beschikte en uitgevallen projecten zien van de verschillende
SDE+-openstellingsjaren. De meeste uitval in aantallen is te zien bij zon-PV projecten,
hiervoor is in vele gevallen geen vergunning nodig waardoor deze projecten vaak minder
ver gevorderd zijn op het moment dat ze subsidie aanvragen en hierdoor relatief vaak
uitvallen of vertragen.
Budget € miljoen
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Beschikt
3.000
3.536
3.543
9.012
11.870
9.802
8.906
Ingetrokken
1.653
1.282
266
1.079
1.680
1.656
81
In beheer
1.347
2.254
3.277
7.933
10.190
8.146
8.825
24.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over het feit dat 680 miljoen
euro uit de begrotingsreserve duurzame energie is overgeheveld naar de algemene middelen.
De belofte dat de middelen die voortkomen uit de ODE altijd aan duurzame energie zullen
worden besteed, blijkt weinig meer waard te zijn. Waarom is hiervoor gekozen? Waarom
is niet duidelijker en uitgebreider gemotiveerd waarom dit volgens de regering absoluut
noodzakelijk was? Hoe kan het vertrouwen van de burger worden teruggewonnen op dit
punt?
In verband met de vele opgaven dit voorjaar is besloten om Rijksbreed te zoeken naar
oplossingen, waaronder dekking voor ontlasting van het uitgavenkader 2021. Er bleek
ruimte te zijn in de beschikbare middelen voor de SDE(+) en vanwege deze zeer bijzondere
omstandigheden acht het kabinet het gerechtvaardigd deze ruimte ten gunste te laten
komen van het generale beeld. Het geheel van de meerjarig beschikbare middelen, inclusief
de begrotingsreserve duurzame energie, is toereikend voor het bereiken van de klimaatdoelstellingen
en zal hier ook verder voor worden ingezet.
25.
De leden van de SP-fractie vragen een overzicht van de omvang van de begrotingsreserve
duurzame energie sinds 2011. Uit de begrotingen blijkt dat er jaarlijks substantiële
bedragen worden gestort; zij zien graag een duidelijk overzicht van de ontwikkeling
van het totaal. Gezien de verwachte grote omvang van deze reserve, vragen zij waarom
voor de kleinverbruikers geen verlaging van het tarief wordt voorzien. Verder vragen
zij om meer inzicht in welke uitgaven vanuit de begrotingsreserve worden voorzien
de komende jaren.
Voor het eerste deel van het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord
op vraag 22 van de leden van de fractie van het CDA.
De tarieven zijn in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Hierin heeft het
kabinet besloten om per 2020 de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven aan
te passen zodat huishoudens voortaan een derde van de ODE bijdragen in plaats van
de helft. Hierbij is ook aangekondigd dat het totaal aan energiebelastingen voor huishoudens
met een gemiddeld verbruik in 2021 niet stijgt ten opzichte van 2020 en dat de stijging
van de tarieven voor huishoudens vanaf 2022 meer geleidelijk wordt dan in het regeerakkoord
was voorzien. Met dit voorstel voor verhoging van de tarieven van de ODE, en verhoging
van de belastingvermindering in de energiebelasting, blijft de lastenverdeling conform
de afspraken bij het Klimaatakkoord in stand.
Het beeld is dat alle middelen nodig zijn voor de realisatie van de doelstellingen
uit het Klimaatakkoord, waardoor het niet mogelijk is om verdere lastenverlichting
te geven zonder dat dit tot een extra verhoging van de ODE-tarieven leidt in de komende
jaren.
26.
De leden van de SGP-fractie vragen naar een overzicht van de (verwachte) stand van
de begroting duurzame energie sinds 2013 en tot 2030, inclusief stortingen en onttrekkingen.
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 22 van
de leden van de fractie van het CDA.
2.3. Voorgestelde tarieven
27.
De leden van de VVD-fractie vragen naar een uitsplitsing van de verschillende schijven.
Kunnen de schijven uitgesplitst worden naar mkb en grootbedrijf en naar huishoudens
en bedrijven?
Er is geen precieze uitsplitsing mogelijk van de belastingschijven naar huishoudens
en bedrijfstype. Huishoudens met een gemiddeld energieverbruik zitten standaard in
de eerste schijf voor aardgas en elektriciteit. Bedrijven doorlopen ook de eerste
schijf, maar hoeveel schijven een bedrijf doorloopt hangt af van het specifieke energieverbruik
van dit bedrijf. Dit is o.a. afhankelijk van de sector en de maatregelen die het bedrijf
heeft genomen op het gebied van energiebesparing. Over het algemeen kan gesteld worden
dat de bedrijven met een hoog energieverbruik in de 3e en 4e schijf vallen. In bepaalde
sectoren kan ook een mkb bedrijf een relatief hoog energieverbruik hebben en daarmee
in de 3e en 4e schijf vallen.
28.
Deze leden vragen voorts naar een budgettaire sleutel van de tarieven. Hoeveel levert
het op of kost het om alle tarieven met 1 cent te verhogen of te verlagen?
Hieronder is voor de ODE een overzicht van de budgettaire sleutels per schijf bijgevoegd.
Aardgas in cent per m3
Sleutels 2021 € miljoen
1e schijf
120,7
2e schijf
9,7
3e schijf
15,9
4e schijf
23,8
Verlaagd tarief glastuinbouw
1e schijf
3,2
2e schijf
3,5
Elektriciteit in cent per kWh
1e schijf
240,1
2e schijf
77,3
3e schijf
341,4
4e schijf
93,9
29.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe een verhoging of verlaging doorwerkt
in een uiteindelijke energierekening bij gemiddeld gebruik. Hoe werkt een verhoging
van 1 cent in de verschillende tarieven in een energierekening van een huishouden
of een bedrijf met gemiddeld gebruik?
Hoe een verhoging van 1 cent in de verschillende tarieven doorwerkt in de energierekening
van een huishouden of bedrijf hangt af van het specifieke energieverbruik. Het kabinet
gaat uit van een gemiddeld energieverbruik voor huishoudens van het Planbureau voor
de Leefomgeving van ongeveer 2.464 kWh elektriciteit en 1.192 m3 gas. In dit geval leidt een verhoging van 1 cent op de eerste schijf gas en de eerste
schijf elektriciteit voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik tot € 24,64
extra ODE op elektriciteit en € 11,92 aan extra ODE op aardgas exclusief btw.
Vanwege de enorme diversiteit binnen het bedrijfsleven zijn er geen cijfers beschikbaar
over het gemiddelde energieverbruik in het bedrijfsleven.
30.
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat voor elektriciteit in 2021 de eerste drie
verbruiksschijven met bijna 10% per schijf stijgen, terwijl het tarief in de vierde
schijf in 2021 gelijk blijft aan 2020. In 2022 stijgt het tarief van de vierde schijf
wel significant ten opzichte van het huidige tarief. Tegelijkertijd lezen deze leden
ook dat de regering volgend jaar kan voorstellen de tarieven voor het jaar 2022 nog
te wijzigen. Welke rechtvaardiging is er voor het verhogen van de eerste drie tariefschijven
en het gelijk blijven van de vierde tariefschijf voor elektriciteit in 2021?
De tarieven in de 4e schijf elektriciteit lopen evenredig op met de toename in de geraamde SDE++ kasuitgaven,
echter vervalt de verhoging in 2021 door afronding. Doordat de geraamde SDE++-uitgaven
doorzetten is dit niet het geval in 2022, waardoor in dat jaar de verhoging van de
4e schijf elektriciteit wel plaatsvindt.
31.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de ODE niet progressief is vormgegeven
om de degressiviteit van de energiebelasting tegen te gaan.
De belangrijkste achtergrond van de degressieve tariefstructuur bij de ODE is evenals
bij de energiebelasting de bescherming van de concurrentiepositie van energie-intensieve
bedrijven. Zie ook de toelichting op vraag 11 van de leden van uw fractie. Daarnaast
kan met de huidige tariefstructuur de beoogde lastenverdeling tussen huishoudens en
bedrijven worden bereikt.
32.
De leden van de fractie van D66 vragen wat de effecten zijn van de tariefverschillen
tussen elektriciteit en aardgas. Kan worden bevestigd dat elektrificatie meer wordt
gestimuleerd wanneer het verschil in tarief tussen aardgas en elektriciteit kleiner
is?
Over het algemeen geldt inderdaad dat een hoger tarief op aardgas een prikkel geeft
tot elektrificatie. De ODE-tarieven zijn mede daarom sterker verhoogd voor aardgas
dan voor elektriciteit. Het kabinet stelt vast dat er, ondanks deze aanpassingen,
op dit moment nog niet in elke sector de gewenste prikkel voor elektrificatie aanwezig
is. Voor de middellange termijn worden de fiscale prikkels voor de energietransitie
geëvalueerd, onder andere in de evaluatie van de energiebelasting en ODE. Daarnaast
loopt het interdepartementaal beleidsonderzoek naar de financiering van de energietransitie.
Naar verwachting worden deze trajecten in het voorjaar van 2021 afgerond en zullen
daarna met uw Kamer worden gedeeld.
33.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de notitie van Milieudefensie
gelezen over de verdeling van de ODE-opbrengsten tussen zware industrie en het mkb.
Deze verdeling is scheef als gevolg van het lage tarief in schijf 4. Deze leden zijn
van mening dat de vervuiler moet betalen en dat deze verhouding eerlijker moet. Is
de regering bereid de ODE-tarieven in deze richting aan te passen waardoor het mkb
niet meer opdraait voor de SDE++-financiering? Deze leden zien graag dat de toegezegde
reactie op de Milieudefensie-notitie voor de behandeling van dit wetsvoorstel naar
de Kamer wordt gestuurd. Kan de regering hiervoor zorgen?
De reactie op de Milieudefensie-notitie is recent naar de Tweede Kamer verstuurd.
Hierin wordt ingegaan op de verdeling van de ODE-opbrengsten tussen de zware industrie
en het mkb.
Voor het antwoord op de vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 13 van de
leden van de fractie van de SP.
34.
De leden van de SP-fractie zien tot hun verbijstering dat de tarieven voor de kleinverbruikers
stijgen, waar die voor de grootste uitstoters gelijk blijft. Hoe verhoudt deze tariefbepaling
zich tot het principe «de vervuiler betaalt»? Hoe wordt op deze wijze uitvoering gegeven
aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 351), die oproept tot een eerlijke verdeling van lusten en lasten?
Bij het Klimaatakkoord heeft een herverdeling van de ODE-lasten plaatsgevonden. Waar
huishoudens en bedrijven voorheen beide ieder de helft van de opbrengst bijdroegen,
dragen huishoudens vanaf 2020 een derde van de lasten bij en bedrijven twee derde.
Deze aangepaste lastenverdeling blijft met dit wetsvoorstel ongewijzigd doordat de
ODE-tarieven in alle schijven in 2021 met ongeveer 10% stijgen ten opzichte van 2020.
Bij het Klimaatakkoord is daarnaast toegezegd dat het belastingdeel van de energierekening
voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 € 100 lager uitvalt ten opzichte
van 2019, in 2021 niet stijgt en na 2021 beperkt stijgt. In 2021 stijgt het belastingdeel
van de energierekening bij een gemiddeld verbruik niet ten opzichte van 2020. De ODE-tarieven
stijgen weliswaar, maar daar staat een ophoging van de belastingvermindering in de
energiebelasting tegenover. Voor de energierekening van huishoudens zijn met name
de ODE-tarieven in de eerste schijf relevant, uit het wetsvoorstel volgt een beperkte
stijging van de tarieven in 2022, conform de toezeggingen bij het Klimaatakkoord.
De grootste stijging van de ODE-tarieven voor grootverbruikers heeft in 2020 plaatsgevonden
als gevolg van de aanpassing van de lastenverdeling naar een derde voor huishoudens
en twee derde voor bedrijven. In de 3e en 4e schijf aardgas hebben forse verhogingen
plaatsgevonden. Ook de tarieven voor de grootverbruikers op elektriciteit zijn omhoog
gegaan, met name in de 3e schijf. Hieronder is een overzicht bijgevoegd van de procentuele
mutaties van de ODE-tarieven.
Tarieven ODE
2019
2020
2021
stijging 2020 t.o.v. 2019
stijging 2021 t.o.v. 2019
Aardgas in cent per m3
1e schijf
5,24
7,75
8,51
47,9%
62,4%
2e schijf
1,61
2,14
2,35
32,9%
46,0%
3e schijf
0,59
2,12
2,32
259,3%
293,2%
4e schijf
0,31
2,12
2,32
583,9%
648,4%
Verlaagd tarief glastuinbouw
1e schijf
0,84
1,24
1,37
47,6%
63,1%
2e schijf
0,61
0,81
0,89
32,8%
45,9%
3e schijf
0,59
2,12
2,32
259,3%
293,2%
4e schijf
0,31
2,12
2,32
583,9%
648,4%
Elektriciteit in cent per kWh
1e schijf
1,89
2,73
3,00
44,4%
58,7%
2e schijf
2,78
3,75
4,11
34,9%
47,8%
3e schijf
0,74
2,05
2,25
177,0%
204,1%
4e schijf
0,03
0,04
0,04
33,3%
33,3%
35.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat er totaal geen werk wordt gemaakt om tot
een eerlijk en ook effectief beleid te komen, gezien deze tariefstelling. Zij vragen
om een onderbouwde reactie en toelichting. Ook eisen zij dat de Kamerbreed gesteunde
motie-Beckerman c.s. wordt uitgevoerd zoals de motie beoogd heeft.
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 34 van
de fractie SP.
36.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de echte grootverbruikers nog steeds een
te verwaarlozen bedrag betalen. Immers, ook de voorgestelde «verhoging» voor 2022
van een percentueel te verwaarlozen tarief is nog steeds een te verwaarlozen tarief.
Waarom wordt niet een progressief tarief ingevoerd, om de grootste uitstoters echt
hun eerlijke aandeel te laten leveren? De leden van de SP-fractie roepen op met een
tarief voor de hoogste schijf te komen dat daadwerkelijk uitgaat van het principe
«de vervuiler betaalt». Zij vragen te onderzoeken welk tarief vastgesteld dient te
worden om dit principe praktijk te laten worden. Zij vragen om een concrete en inhoudelijke
reactie op dit verzoek.
Bij de introductie in 1996 van de energiebelasting (toen nog «regulerende energiebelasting»)
op aardgas en elektriciteit was deze beperkt tot zogenoemde kleinverbruikers en gold
er een vast tarief voor aardgas en voor elektriciteit. Bij aardgas werd die belasting
geheven over een hoeveelheid van maximaal 170.000 m3per jaar en bij elektriciteit over maximaal 50.0000 kWh per jaar. Vanaf 1999 werd
stapsgewijs het volledige energieverbruik in de heffing betrokken via een degressieve
tariefstructuur. De reden voor de degressieve tariefstructuur is het gelijke speelveld
van grootverbruikers van aardgas en elektriciteit ten opzichte van hun buitenlandse
concurrenten. Ook in de meeste andere EU-lidstaten gelden lagere belastingtarieven
voor deze bedrijven. Het invoeren van een progressieve tariefstructuur zou de internationale
concurrentiepositie van Nederlandse sectoren onder druk zetten met het risico op weglek
van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Daarnaast gelden, in samenhang met de
Europese Richtlijn Energiebelastingen, fiscale regelingen voor energie-intensieve
bedrijven waardoor het energieverbruik in de hoogste schijven gedeeltelijk onbelast
blijft.
In de energietransitie passen dergelijke regelingen niet en zal de gebruiker zoveel
mogelijk zelf moeten betalen voor diens gebruik. De Europese Commissie zal in het
kader van de Europese Green Deal naar verwachting in de eerste helft van 2021 met
concrete voorstellen komen om de Richtlijn Energiebelasting te hervormen. Het kabinet
verwelkomt deze hervorming, omdat die ruimte kan bieden om specifieke uitzonderingen
voor bedrijven of sectoren te beperken met behoud van het gelijke speelveld. Bij de
uitwerking van maatregelen dient ook de mondiale concurrentiepositie van de Europese
industrie in het oog te worden gehouden.
Daarnaast wordt in de nationale evaluatie energiebelastingen aandacht besteed aan
de tariefstructuur van zowel de energiebelasting als de ODE. Hierin wordt onder andere
gekeken naar de mogelijkheden en haalbaarheid om de tariefstructuur beter bij te laten
dragen aan de energietransitie. Daarnaast worden de fiscale regelingen geëvalueerd
met het oog op de interactie met en bijdrage aan de energietransitie. De afronding
van deze evaluatie staat gepland in het voorjaar van 2021 en zal vervolgens met uw
Kamer gedeeld worden.
37.
Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe de regeling van 25 miljoen euro per jaar
in 2021 en 2022 ter compensatie van energiekosten wordt vormgegeven. Aan wie komt
dit ten goede en welke afwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Naar aanleiding van twee moties, aangenomen door het parlement (motie Essers, Kamerstukken
I 2019/2020, 35 304, nr. F en motie Lodders, Kamerstukken II 2019/2020, 35 302, nr. 42) is nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de in het Klimaatakkoord afgesproken
aanpassingen van de ODE. CE Delft en WEcR hebben in het kader van de moties de effecten
van de verhoging van de ODE-tarieven binnen de industrie en de glastuinbouw onderzocht.
Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de gemiddelde lastenstijging voor bedrijven
beperkt is. Wel zijn er enkele specifieke subsectoren die relatief gezien te maken
hebben met een significante lastenstijging. Dit geldt specifiek voor de belichte teelt
en de voorlopers in de energietransitie in de glastuinbouw, de chemie en de papier-
en voedselindustrie. Ten slotte wordt geconcludeerd dat de ODE-tarieven verschillend
uitpakken voor het stimuleren van de energietransitie bij verschillende groepen bedrijven.
Binnen de glastuinbouw en de voedingsindustrie wordt gesignaleerd dat de ODE-kosten
stijging remmend werkt op de verdere transitie. Voor een deel van de aardgas-intensieve
industrie geldt dat de huidige tariefstructuur wel in het voordeel werkt om te elektrificeren
en het gasverbruik te verminderen.
Het kabinet kiest ervoor om op de korte termijn meer gerichte maatregelen te treffen
om het handelingsperspectief van de glastuinbouw, de chemie en de papier- en voedselindustrie
te verbeteren. Hiervoor stelt het kabinet 25 miljoen euro per jaar beschikbaar in
de jaren 2021 en 2022 ten behoeve van een regeling om tegemoet te komen in de energiekosten
van specifieke sectoren. Deze middelen worden in afwachting van nadere uitwerking
gereserveerd op de aanvullende post.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik zullen de komende periode,
in overleg met de betreffende sectoren, de benodigde regeling(en) hiervoor uitwerken.
De contouren hiervoor zullen naar verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar
verwachting kunnen de Minister van LNV en ik uw Kamer rond het eind van het jaar nader
informeren over de beoogde besteding van de middelen.
38.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering wil voorkomen dat door de forse
stijging van de ODE-heffing bedrijven, zoals glastuinbouwbedrijven, niet overgaan
van gas naar elektriciteit of zelfs weer terug gaan van elektriciteit naar gas.
In 2020 zijn de grootverbruikerstarieven van de ODE op aardgas en elektriciteit omhoog
gegaan, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Ten opzichte van 2019 is sprake
van een forse stijging van de ODE-tarieven op aardgas, deze stijging is groter dan
de stijging op de ODE-tarieven van elektriciteit. Hiermee wordt de gewenste transitie
ondersteund in de meeste sectoren. Het kabinet heeft vastgesteld dat er op dit moment
nog niet in elke sector de gewenste prikkel voor elektrificatie is, waaronder voor
de glastuinbouw sector. Voor de middellange termijn worden de fiscale prikkels voor
de energietransitie geëvalueerd, onder andere in de evaluatie van de energiebelasting
en ODE, waarin ook aandacht wordt besteed aan het leveren van prikkels die de transitie
en meer specifiek de gewenste omslag van aardgas naar elektriciteit ondersteunen.
39.
De glastuinbouw moet volgens het Klimaatakkoord een reductie van 3,5 megaton CO2 leveren, met elektrificatie als een belangrijk onderdeel om deze opgave waar te maken,
zo constateren de leden van de SGP-fractie. Hoe is dat te rijmen met de voorgestelde
verhoging van de ODE-heffing op stroom?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 38 van
uw fractie.
40.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de tarieven in de derde en vierde schijf
(elektriciteit) niet meer in overeenstemming met elkaar gebracht worden.
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 2 van
de leden van de fractie van de PvdA.
2.4. Lastenverdeling huishoudens en bedrijven
41.
De leden van de CDA-fractie achten het positief dat het totaal aan energiebelastingen
voor huishoudens bij gelijk verbruik in 2021 niet stijgt ten opzichte van 2020. Kan
de regering meer inzicht geven in de geleidelijke stijging van de energiebelastingen
in de komende vijf jaar voor huishoudens bij gelijk verbruik?
Het kabinet heeft toegezegd dat het totaal aan energiebelastingen bij een gemiddeld
verbruik niet stijgt in 2021 ten opzichte van 2020 en vanaf 2022 beperkt stijgt. Onderstaande
tabel is opgesteld met de aanname dat het gemiddeld verbruik gelijk blijft. Omdat
het toekomstige verbruik anders kan uitpakken kan het daadwerkelijke belastingdeel
anders vallen. Daarbij is uitgegaan van de huidige tarieven voor de energiebelasting
en ODE, welke nog kunnen wijzigen.
2020
2021
2022
Belastingdeel energierekening1 (EB +ODE, alsmede de Btw hierover)
circa € 437
circa € 437
circa € 443
+0
+6
X Noot
1
Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de nog te publiceren Klimaat- en Energie
Verkenning (KEV) 2020 het gemiddelde aardgasverbruik per huishouden voor 2021 op 1.192
m3 en de gemiddelde elektriciteitslevering op 2464 kWh. Doordat er een onzekerheid is
over de toekomstige ontwikkelingen is er ook onzekerheid in de raming van deze gemiddelden.
Deze bandbreedte is opgenomen in de KEV 2020
Vanwege de grote onzekerheden voor de langere termijn is een dergelijke uitsplitsing
niet mogelijk voor na 2022. De ODE volgt de kasuitgaven van de SDE+(+). De totale
beoogde opbrengsten voor de ODE zullen daarbij dan met 22% toen laten daarbij een
beperkte oploop zien.
42.
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de voorgestelde tariefstijging leidt
tot een bijdrage van de sector industrie in 2021 van 390 miljoen euro en van 395 miljoen
euro in 2022. In de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
lezen deze leden dat de totaal verwachte opbrengst van de ODE in 2021 2,65 miljard
euro is en in 2022 2,69 miljard euro. Kan de regering voor deze jaren aangeven welk
gedeelte van dit totaalbedrag ziet op aardgas, welk gedeelte op het verlaagd aardgastarief
voor de glastuinbouw en welk gedeelte op elektriciteit en een verdeling hiervan laten
zien over de vier schijven? Kan de regering in dit overzicht eveneens laten zien wat
het aandeel van de verschillende sectoren is?
In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de verwachte ODE-opbrengst
per schijf en de ODE-opbrengst per sector. Omdat er maar een kleine aanpassing in
de ODE-tarieven van 2021 op 2022 plaatsvindt geven onderstaande tabellen inzicht in
de situatie van 2021. Zoals in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is
gecommuniceerd, is beoogd om € 2,6 miljard op te halen in 2021. Onderstaande berekeningen
zijn gebaseerd op de meest recent beschikbare grondslagen, daardoor valt de verwachte
opbrengst iets lager uit.
Verwachte opbrengst per schijf
Aardgas in cent per m3
ODE-tarief 2021
2021 bedragen in € miljoen
1e schijf
8,51
1.027
2e schijf
2,35
23
3e schijf
2,32
37
4e schijf
2,32
55
Verlaagd tarief glastuinbouw
1e schijf
1,37
4
2e schijf
0,89
3
3e schijf
2,32
4e schijf
2,32
Elektriciteit in cent per kWh
1e schijf
3,00
720
2e schijf
4,11
318
3e schijf
2,25
768
4e schijf
0,04
4
Belastingvermindering
– 482
Opbrengst totaal
2.477
Verwachte opbrengst per sector
2021
Totaal ODE in mln euro
2.477
waarvan sector industrie
389
Chemie, voeding- en genot, papierindustrie
238
waarvan landbouw
184
waarvan glastuinbouw
66
waarvan overige afnemers (diensten, overheid, ziekenhuis, scholen etc.)
1.106
43.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de marginale lastendruk van de energiebelasting
en ODE is voor kleine bedrijven ten opzichte van grote bedrijven.
De marginale lastendruk is afhankelijk van het energiegebruik van het betreffende
bedrijf en verschilt per belastingschijf. Kleine bedrijven hebben in de regel een
lager energiegebruik dan grote bedrijven en hierdoor een hogere marginale lastendruk.
De tarieven voor het verbruik van een extra kubieke meter aardgas of een extra kilowattuur
elektriciteit worden voor 2021 weergegeven in onderstaande tabellen. Als een bedrijf
in aanmerking komt voor een vrijstelling zal de daadwerkelijke marginale belastingdruk
lager uitpakken, onderstaande tarieven geven dus de marginale belastingdruk weer voor
bedrijven die niet in aanmerking komen voor vrijstelling van de energiebelasting of
ODE.
Tarief energiebelasting en ODE op aardgas in centen voor 2021
EB Aardgas (excl. btw)
2021
2021 (glastuinbouw)
0 – 170.000 m3
43,366
6,967
170.000 – 1.000.000 m3
8,897
3,361
1.000.000 – 10.000.000 m3
4,706
4,706
Boven 10.000.000 m3
3,601
3,601
Tarief energiebelasting en ODE op elektriciteit in centen voor 2021
EB Elektriciteit (excl. btw)
2021
0 – 10.000 kWh
12,428
10.000 – 50.000 kWh
9,274
50.000 – 10.000.000 kWh
3,625
Boven 10.000.000 kWh
0,096
44.
De leden van de SP-fractie wijzen op de informatie uit het Wob-verzoek, gedaan door
Milieudefensie, waaruit blijkt dat het mkb en zelfs onderwijsinstellingen en ziekenhuizen
80% van de ODE opbrengen, die vervolgens vooral ten goede komt van grote vervuilende
bedrijven. Deze leden vragen hoe volgehouden kan worden dat dit eerlijk beleid is.
Zij vragen verder hoe deze scheve verhouding op eerlijke wijze aangepast kan worden,
zodat wordt voldaan aan de wens van de Kamer. Deze nam immers de motie-Beckerman c.s.
aan, die verzoekt om de belofte na te komen en huishoudens en het mkb niet op te laten
draaien voor de kosten van de transitie in de industrie (Kamerstuk 32 813, nr. 351). Deze leden stellen vast dat deze motie nog steeds niet is uitgevoerd. Op welke
wijze gaat dit op zodanige wijze gebeuren dat de huishoudens en mkb niet meer opdraaien
voor de kosten van de transitie in de industrie, wat nu wel degelijk het geval is.
Zij verwijzen hierbij ook naar de Kamervragen die deze leden hebben ingediend, waarop
geen inhoudelijke reactie op de gestelde vragen is gegeven. De leden van de SP-fractie
doen het nadrukkelijke verzoek nu wel inhoudelijk op deze zorgen te reageren.
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 13 van
de fractie SP.
45.
De leden van de SP-fractie vragen een verduidelijking van de vaststelling dat door
de «voorgestelde tariefstelling de sector industrie in 2021 circa 390 miljoen euro
en in 2022 circa 395 miljoen euro bijdraagt aan de opbrengst van de ODE. Bij het Klimaatakkoord
is afgesproken dat de bijdrage van de sector industrie oploopt naar 550 miljoen euro
in 2030». Deze leden vragen deze bedragen uit te splitsen per subsector van de industriesector.
Hieronder is een indicatieve verdeling van de verschillende subsectoren in de industrie
inzichtelijk gemaakt.
Bijdrage industrie € miljoen
2021
2022
Industrie totaal
390
398
Voedings- en genotmiddelenindustrie
120
122
Textiel-, kleding- en lederindustrie
10
11
Hout-, papier- en grafische industrie
37
38
Aardolie-industrie
13
13
Chemische en farmaceutische industrie
82
84
Bouwmaterialenindustrie
12
12
Basismetaalindustrie
0
0
Metaalproducten/machine-industrie
57
58
Transportmiddelenindustrie
11
11
Overige industrie en reparatie
48
48
46.
Verder benadrukken de leden van de SP-fractie dat de «fors» hogere tariefstijging
voor de grootverbruikers vorig jaar nog steeds neerkomt op een tarief dat bijna nul
is. Zeker gezien de tarieven voor de kleinverbruikers en het mkb begrijpen zij niet
hoe aan deze tarieven vastgehouden wordt. Graag zien zij een onderbouwing van de uitspraak
dat dit «fors» zou zijn.
De grootste stijging van de ODE-tarieven voor grootverbruikers heeft in 2020 plaatsgevonden
als gevolg van de aanpassing van de lastenverdeling naar een derde voor huishoudens
en twee derde voor bedrijven. In de 3e en 4e schijf aardgas hebben forse verhogingen
plaatsgevonden, waardoor de tarieven met ruim 260% en 570% zijn gestegen in deze schijven.
De ODE-tarieven in de 1e en 2e schijf aardgas zijn met respectievelijk circa 48% en 33% gestegen. Ook de ODE-tarieven
op elektriciteit zijn omhoog gegaan voor grootverbruikers, met name in de 3e schijf.
In de 4e schijf elektriciteit vallen met name de energie-intensieve bedrijven. In
deze schijf is sprake van een teruggaafregeling in het kader van de energiebesparingsconvenanten
(MJA III of MEE). Dit betekent dat een verhoging van het ODE-tarief in de 4e schijf
per saldo weinig effect heeft voor de opbrengst.
Voor een overzicht van de procentuele mutaties van de ODE-tarieven wordt u verwezen
naar het antwoord op vraag 34 van de fractie SP.
47.
De leden van de SGP-fractie vragen om een geactualiseerd overzicht, waarin de effecten
van de voorgestelde verhoging per bedrijfstype vermeld staan. En kan de regering meer
inzicht geven in de verwachte lastenontwikkeling op langere termijn?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 16 van
de leden van de fractie van het CDA. De ODE-tarieven na 2022 worden vastgesteld door
een volgend kabinet. De ODE volgt de kasuitgaven van de SDE++. De totale beoogde opbrengsten
voor de ODE laten een beperkte oploop zien.
3. Moties Lodders en Essers
48.
De leden van de VVD-fractie lezen over de significante financiële gevolgen voor onder
andere de papierindustrie, de voedselverwerkende industrie, de chemie en de glastuinbouw
en de afremmende gevolgen voor de energietransitie die de ODE-aanpassing kan hebben
op sommige sectoren. Voor de leden van de VVD-fractie is het van belang dat bedrijven
worden gestimuleerd in de energietransitie. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer
de aanvullende regelingen voor een tegemoetkoming energiekosten gereed zijn. Hoe wordt
dit uitgewerkt? Wanneer wordt deze regeling van kracht? Kan dit preciezer worden aangegeven
dan «de komende periode»? De leden vragen waarom er in eerste instantie aanvullende
middelen beschikbaar komen voor twee jaar. Kan de regering bevestigen dat er twee
keer 25 miljoen euro beschikbaar komt? Hoe is gekomen tot deze twee keer 25 miljoen?
Hoe wordt geborgd dat de twee keer 25 miljoen een significante en reële lastenverlichting
oplevert voor de verschillende sectoren? Hoe wordt geborgd dat de verschillende hiervoor
genoemde sectoren evenredig worden meegenomen bij de verdeling van de aanvullende
middelen?
Voor het antwoord over de invulling van dit budget wordt u verwezen naar het antwoord
op vraag 37 van de leden van de fractie van de SP.
De ODE-tarieven zijn voor 2021 en 2022 vastgesteld, daarna is het aan het volgende
kabinet om tarieven voor de jaren na 2022 te bepalen. Op basis van de vastgestelde
ODE-tarieven is besloten om aanvullende middelen (2 x € 25 miljoen) beschikbaar te
stellen voor genoemde sectoren. Voor de jaren na 2022 zijn nog geen ODE-tarieven vastgesteld
en is de impact op de genoemde sectoren onbekend.
49.
De leden van de VVD-fractie vragen of er in de beschikbare middelen ook een stimulans
zit voor de ondernemer om verder te verduurzamen. Welke eisen worden er gesteld aan
de aanvullende middelen? Hoe worden de eisen zo vormgegeven dat de bedrijven wel het
totale bedrag aan aanvullende middelen kunnen innen? Hoe wordt de regeling zo vormgegeven
dat juist de sectoren die het hardst zijn geraakt door de ODE-tariefstijging de meeste
aanspraak maken op de aanvullende middelen? Hoe wordt bijvoorbeeld rekening gehouden
met de verschillende financiële gevolgen van de tariefstijging voor glastuinbouwbedrijven
in de derde en vierde schijf ODE? Hoe wordt omgegaan met projecten of investeringen
die langer dan twee jaar duren? Kunnen ook deze ondernemers aanspraak maken op de
beschikbare aanvullende middelen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 37 van
de leden van de fractie van de SP.
50.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering per benoemde sector (de papierindustrie,
de voedselverwerkende industrie, de chemie en de glastuinbouw) kan aangeven hoeveel
ODE er in 2019, 2020, 2021 en 2022 moet worden afgedragen.
Onderstaande tabel geeft een grofmazige schatting van de jaarlijkse ODE-bijdrage per
genoemde sector aan op basis van de grondslagen van 2021. In samenwerking met het
CBS is een inventarisatie gestart naar het verder actualiseren en fijnmaziger in kaart
brengen van het energieverbruik op van de sectoren. Hierdoor is het nog niet mogelijk
om een zeer gedetailleerde schatting te leveren, waardoor de gepresenteerde cijfers
een ruwe inschatting zijn.
Totaal ODE-bijdrage in miljoen euro
2019
2020
2021
2022
Voedings- en genotmiddelenindustrie
46
108
120
122
Papier en grafische industrie
16
34
37
38
Chemie
24
75
82
84
Glastuinbouw
26
60
66
67
51.
De leden van de VVD-fractie vragen welke opties verkend worden binnen het interdepartementaal
beleidsonderzoek (IBO). Worden bijvoorbeeld ook opties verkend om de ODE en de energiebelasting
samen te voegen of om de SDE+-uitgaven te financieren uit algemene middelen? Zo nee,
waarom niet en is de regering dan bereid om deze opties mee te nemen? Worden er ook
opties verkend om de stijging van de ODE te beperken? Zo nee, waarom niet en is de
regering bereid om dit mee te nemen?
Het IBO financiering energietransitie houdt de huidige systematiek van (beleidsmatige)
financiering en bekostiging van investeringen in een emissievrij energiesysteem in
2050 tegen het licht.
De ontwikkeling van de lasten voor burgers en bedrijven, de verdeling van die lasten
en de prikkels die van de huidige systematiek uitgaan worden onderzocht. Het IBO omvat
een brede verkenning naar de toekomst van de ODE. Er zijn op voorhand geen beleidsopties
uitgesloten. Het eindrapport wordt in maart 2021 afgerond.
52.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de evaluatie van de energiebelasting. Wanneer
is deze evaluatie klaar? Welke opties worden meegenomen? Worden bijvoorbeeld ook opties
verkend om de ODE en de energiebelasting samen te voegen of om de SDE+-uitgaven te
financieren uit algemene middelen? Zo nee, waarom niet en is de regering dan bereid
om deze opties mee te nemen in de evaluatie? Worden er ook opties verkend om de stijging
van de energiebelasting te beperken? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit mee
te nemen?
Er is door het Ministerie van Financiën, in samenwerking met o.a. mijn departement,
een start gemaakt met de evaluatie van de energiebelasting en ODE. Dit is een omvangrijke
evaluatie die door een extern onderzoeksbureau zal worden uitgevoerd. Beoogd is om
het evaluatierapport in het voorjaar van 2021 af te ronden. De evaluatie bestaat uit
twee delen. In de eerste plaats is het een reguliere evaluatie waarbij wordt teruggekeken
naar de energiebelasting en ODE in het algemeen, de verschillende fiscale regelingen
en de tariefstructuur. Hierbij ligt de nadruk op het beoordelen van de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de fiscale regelingen binnen de energiebelasting (en die doorwerken
naar de ODE) op basis van de oorspronkelijke doelstellingen. In het tweede deel zullen
deze onderdelen worden geplaatst in het perspectief van de interactie met de energietransitie.
De focus ligt daarbij op waar de energiebelasting en ODE prikkels geven die bijdragen
aan de beoogde energietransitie en waar prikkels zitten die de transitie belemmeren.
Ook wordt bijzondere aandacht besteed aan het in kaart brengen van informatie die
relevant is voor de inschatting van de mogelijkheden en haalbaarheid om fossiele subsidies
uit te faseren.
De ODE wordt ook apart geëvalueerd, waarbij specifiek wordt ingegaan op de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de ODE. In deze evaluatie wordt ook aandacht besteed aan de
fiscale regelingen, de koppeling met de energiebelasting, grondslagerosie en de tariefstructuur.
Daarnaast is er ook het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar de financiering
van de energietransitie, waarvoor u verwezen wordt naar het antwoord op vraag 51 van
uw fractie. In samenhang zullen deze trajecten de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de energiebelasting en ODE evalueren, de rol in de energietransitie onderzoeken
en een brede verkenning van beleidsopties geven. De uitkomsten van deze trajecten
zijn gepland om in het voorjaar van 2021 afgerond te worden en zullen dan met uw Kamer
worden gedeeld.
53.
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat specifieke subsectoren
en bedrijven significant worden geraakt door de verhoging van het tarief. Genoemde
subsectoren zijn de glastuinbouw, de papierindustrie, de voedselverwerkende industrie
en de chemiebedrijven. Kan de regering aangeven hoeveel deze meest getroffen sectoren
per sector van 2019–2022 jaarlijks aan ODE afdragen en aan energiebelasting als geheel?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 50 van
de leden van de fractie van de VVD.
In samenwerking met het CBS zal nader bekeken worden welke data beschikbaar is en
kan worden gemaakt om meer inzicht in het energieverbruik en de bijdrage aan de ODE
en de energiebelasting per sector te geven.
54.
Kan de regering een uitgebreider overzicht geven voor welke specifieke subsectoren
en bedrijven de financiële gevolgen van de verhoging van de ODE nog meer significant
is? Worden bijvoorbeeld subsectoren zoals de keramieksector ook getroffen?
Naar aanleiding van twee moties, aangenomen door het parlement (motie Essers, Kamerstukken
I 2019/2020, 35 304, nr. F en motie Lodders, Kamerstukken II 2019/2020, 35 302, nr. 42) is nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van de in het Klimaatakkoord afgesproken
aanpassingen van de ODE. CE Delft en WEcR hebben in het kader van de moties de effecten
van de verhoging van de ODE-tarieven binnen de industrie en glastuinbouw onderzocht.
Uit deze onderzoeken komt naar voren dat de gemiddelde lastenstijging voor bedrijven
beperkt is. Wel zijn er enkele specifieke subsectoren die relatief gezien te maken
hebben met een significante lastenstijging. Dit geldt specifiek voor de belichte teelt
in de glastuinbouw, de chemie en de papier- en voedselindustrie. Voor een volledig
overzicht van de impact op (sub)sectorniveau wordt u verwezen naar het rapport, en
in het bijzonder hoofdstuk 2. De keramieksector wordt niet expliciet benoemd in het
rapport.
55.
De leden van de CDA-fractie zijn blij te lezen dat in navolging van de moties-Lodders
en -Essers middelen worden vrijgemaakt voor de komende twee jaar die beschikbaar worden
gesteld om de genoemde sectoren tegemoet te komen in de energiekosten. Deze leden
hechten aan een nauwgezette uitvoering van de motie-Lodders inzake glastuinbouw, omdat
door de verhoogde ODE-tarieven ondernemers in de glastuinbouw worden getroffen die
zich op wens van de regering hebben gericht op elektrificatie. Kan de regering aangeven
aan welke specifiek gerichte maatregelen gedacht kan worden om de getroffen sectoren
te ondersteunen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 37 van
de leden van de fractie van de SP.
56.
Worden de middelen de komende twee jaar alleen voor de vier specifiek genoemde sectoren
gebruikt, of ook voor andere significant getroffen subsectoren en specifieke bedrijven?
Als deze overige subsectoren en bedrijven niet tegemoet worden gekomen, wat betekent
dit dan voor hun handelingsperspectieven en voortbestaan als zij komende jaren te
maken hebben met stijgende lasten?
Ook vragen de leden van de CDA-fractie de regering inzichtelijk te maken hoeveel bedrijven
met het in te zetten budget van twee keer 25 miljoen euro worden tegemoetkomen en
wat dit relatief gezien betekent voor de verbetering van het handelingsperspectief
van deze bedrijven afgezet tegen de extra kosten van de ODE. Voorts vragen zij hoe
de regering het handelingsperspectief van deze sectoren over twee jaar en op de lange
termijn beziet in het geval van verdere stijging van de ODE. De leden van de CDA-fractie
vragen zich verder af wat het tijdpad is dat de regering wil aanhouden voor het doen
van voorstellen voor besteding van het vrijgemaakte budget. Voorts vragen zij welke
opties de regering overweegt voor het inzetten van het budget om zo effectief mogelijk
het handelingsperspectief te vergroten, maar ook om te voorkomen dat het geld op de
plank blijft liggen. Wordt hierbij gedacht in de richting van een directe tegemoetkoming
in de ODE, in de richting van een tegemoetkoming in de kosten van verduurzaming, of
een tegemoetkoming anderszins?
Voor antwoord op uw vragen over de invulling van dit budget wordt u verwezen naar
het antwoord op vraag 37 van de leden van de fractie van de SP.
In overleg met de verschillende sectoren is gekeken naar de impact van de ODE-aanpassing
conform het Klimaatakkoord op sectoren met mogelijk relatief grote gevolgen. Hieruit
is een aantal onderzoeken naar de glastuinbouw en de industrie uitgevoerd. Uit de
onderzoeken van CE Delft en WEcR volgt dat de lasten voor het bedrijfsleven als geheel,
en met name energie-intensieve bedrijven, zoals beoogd in het Klimaatakkoord, stijgen.
Ook volgt uit de onderzoeken dat de totale lastenstijgingen op sectorniveau gemiddeld
beperkt zijn. Tegelijkertijd zijn er specifieke subsectoren en bedrijven waarvoor
de financiële gevolgen significant zijn. Daarnaast volgt uit de onderzoeken dat de
ODE-aanpassing conform het Klimaatakkoord de energietransitie in sommige sectoren
kan afremmen.
Het kabinet vindt het allereerst van belang dat de verschillende sectoren die significante
gevolgen ondervinden van de verhoging van de ODE-tarieven voldoende handelingsperspectief
hebben bij het realiseren van de energietransitie. Daarom is gekozen om op de korte
termijn meer gerichte maatregelen te treffen om het handelingsperspectief van de sectoren
te verbeteren.
Daarnaast is het van belang dat de tarieven voor de EB en ODE op termijn prikkels
geven die de transitie en meer specifiek de gewenste omslag van aardgas naar elektriciteit
ondersteunen. In de eerder genoemde onderzoeken van CE Delft en WEcR is geconstateerd
dat het totaal van de EB en de ODE voor enkele sectoren, waaronder de glastuinbouw,
geen prikkel geeft voor elektrificatie, terwijl dat wel gewenst is met het oog op
CO2-reductie.
In de evaluaties van de energiebelasting en ODE en het IBO naar de financiering van
de energietransitie worden opties in kaart gebracht voor structurele hervormingen
in het fiscale kader, zoals effectievere fiscale prikkels voor verduurzaming met behoud
van verdienvermogen en concurrentiepositie. Hierbij wordt expliciet aandacht besteed
aan de zogenoemde «koplopers» in de energietransitie. Voor meer toelichting op de
evaluaties en het IBO wordt u verwezen naar de antwoorden op vraag 51 en 52 van de
leden van de fractie van de VVD.
57.
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat in de onderzoeken van CE Delft en WEcR
is geconstateerd dat het totaal aan energiebelasting en ODE voor enkele sectoren,
waaronder de glastuinbouw, geen prikkel geeft voor elektrificatie. Kan de regering
aangeven hoe dit komt en wat zij hieraan wil gaan doen? Kan de regering daarbij ingaan
op de vraag in hoeverre zij denkt dat dit in verband staat met de verlaagde aardgastarieven
voor de glastuinbouw en verdere tegemoetkomingen zoals het uitsluiten van deze sectoren
van de CO2-heffing?
In het syntheserapport van CE Delft en WEcR wordt geconcludeerd dat de energiebelasting
en de ODE voor de glastuinbouw en kleinere industrieën zoals voeding (bakkers, chips
en snoepwarenfabrikanten) elektriciteit relatief zwaarder belasten dan aardgas doordat
deze doorgaans niet in de hoogste schijf vallen. Voor sectoren die in deze schijven
vallen is er dus vanuit de ODE geen prikkel om gasinkoop terug te brengen door over
te stappen op elektrificatie. Dit was ook voor de tariefwijziging van de ODE in 2020
het geval. Het verlaagde gastarief glastuinbouw geldt alleen voor de eerste twee gebruiksschijven.
In de evaluatie van de energiebelasting en ODE wordt bijzondere aandacht besteed aan
fiscale regelingen en worden denkrichtingen onderzocht om de bijdrage van de verschillende
fiscale regelingen aan de energietransitie te verbeteren. In het kader van de evaluatie
van de energiebelasting en ODE zal ook onderzocht worden hoe de verschillende fiscale
regelingen beter kunnen bijdragen aan de energietransitie en wat de gevolgen zijn
van een eventuele uitfasering. De afronding van deze evaluatie is gepland in het voorjaar
van 2021 en zal vervolgens met uw Kamer gedeeld worden.
58.
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de middellange termijn verkenningen worden
gedaan voor structurele hervormingen in het fiscale kader, zoals effectievere fiscale
prikkels voor verduurzaming met behoud van verdienvermogen en concurrentiepositie.
Kan de regering toelichten wat zij bedoelt met dergelijke effectievere fiscale prikkels
voor verduurzaming met behoud van verdienvermogen en concurrentiepositie? Deze leden
vragen zich af aan wat voor soort prikkels zij hierbij moeten denken en of dit gaat
om verdere belasting of ook om subsidiëring. Deze leden vragen de regering verder
op welke wijze en voor welke sectoren zij de huidige fiscale prikkels onvoldoende
effectief acht. Is de regering het bijvoorbeeld met de onderzoekers van CE Delft en
de WEcR eens dat in bepaalde sectoren de energiebelasting en ODE niet voldoende prikkels
geven tot elektrificatie en vergroening? Kan de regering toelichten hoe zij de conclusies
van deze studies meeneemt in verder beleidsonderzoek?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 57 van
de leden van de fractie van het CDA.
59.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom de ODE de energietransitie in sommige
sectoren juist afremt. Deze leden vragen tevens welke sectoren dit betreft en of gedetailleerd
de effecten en gedragseffecten voor die sectoren kunnen worden beschreven.
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 57 van
de leden van de fractie van het CDA.
60.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering de bevindingen van de gesprekken
met de sectoren over mogelijke aanvullende middelen met de Kamer wil delen.
Ik bekijk op dit moment gezamenlijk met de Minister van LNV de vormgeving van de regeling.
Hierbij is input gevraagd van de sectoren, deze input wordt op korte termijn verwacht.
Ik zal uw Kamer, samen met de Minister van LNV, voor het einde van het jaar nader
informeren over de besteding van de aanvullende middelen. De bevindingen van de gesprekken
met de sectoren neem ik daar ook in mee.
61.
Kan het IBO naar financiering van de energietransitie voor de formatie van het volgende
kabinet worden afgerond, zodat hier rekening mee kan worden gehouden tijdens de kabinetsformatie?
Naar verwachting wordt het eindrapport in het voorjaar van 2021 afgerond en zal het
daarna met uw Kamer worden gedeeld.
62.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering erop toeziet dat
de voorgenomen middelen ter compensatie en verbetering van het handelingsperspectief
voor duurzame voorlopers bij de juiste «koplopers» terechtkomt. Hoe wordt beoordeeld
wie de koplopers zijn op het gebied van zuinige energie, bijvoorbeeld in de glastuinbouw
of in de cementindustrie en wat is het afwegingskader?
De aanvullende middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld zijn bedoeld ter
compensatie van de energiekosten. De invulling van deze regeling(en) wordt op dit
moment nog nader uitgewerkt samen met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en de betreffende sectoren. Daarbij vindt overleg plaats met de betreffende sectoren
hoe deze middelen het beste ingezet kunnen worden ten behoeve van de verduurzaming.
Ik zal uw Kamer, samen met de Minister van LNV, voor het einde van het jaar nader
informeren over de besteding van de aanvullende middelen.
63.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de ODE-heffing de energietransitie in sommige
sectoren kan afremmen. In de memorie van toelichting merkt de regering op dat het
totaal aan energiebelasting en ODE voor enkele sectoren, waaronder de glastuinbouw,
geen prikkel geeft voor elektrificatie. Zij vragen welke gerichte maatregelen het
kabinet heeft genomen om deze afremming tegen te gaan. Tevens vragen deze leden welke
aanvullende maatregelen de regering overweegt. En welke maatregelen neemt de regering
op korte termijn om deze prikkels wel in te bouwen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar vragen 57 van de fractie CDA.
4. Europese aspecten
64.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe op Europees niveau een gelijk speelveld wordt
nagestreefd. Verschillende sectoren hebben te maken met financiële gevolgen door de
verhoging van het ODE-tarief. Hoe wordt gewaarborgd dat de sectoren die al verschillende
grote stappen hebben gezet in de energietransitie en voorloper zijn op dat gebied
in de EU met deze maatregelen hun leidende positie kunnen voortzetten, ondanks de
significante ODE-verhogingen en dankzij de aanvullende middelen die nu wordt vrijgemaakt?
De degressieve tariefstructuur en de verschillende vrijstellingen waarborgen het Europese
gelijke speelveld. Voor meer informatie over de degressieve tariefstructuur wordt
u verwezen naar het antwoord op vraag 11 van de leden van de fractie van D66.
De Europese Commissie zal in het kader van de Europese Green Deal naar verwachting
in de eerste helft van 2021 met concrete voorstellen komen om de Europese Richtlijn
Energiebelastingen te hervormen. Het kabinet verwelkomt deze hervorming, omdat die
ruimte kan bieden om specifieke uitzonderingen voor bedrijven of sectoren te beperken
met behoud van het nationale en Europese gelijke speelveld. Voor meer informatie over
de Europese Richtlijn Energiebelastingen en hoe het kabinet hiermee om wil gaan wordt
u verwezen naar de brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland
die op 14 september jl. naar de Tweede Kamer is verstuurd.10
Het kabinet vindt het van belang dat de verschillende sectoren handelingsperspectief
hebben in de transitie. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij met verschillende
instrumenten.
Specifiek voor het fiscale instrumentarium geldt dat in de periode september 2020
tot en met maart 2021 een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uitgevoerd wordt
naar de financiering van de energietransitie en daarnaast een evaluatie van de ODE
plaatsvindt. Gezamenlijk leveren deze trajecten een brede verkenning naar de ODE.
Voor de middellange termijn worden opties in kaart gebracht voor structurele hervormingen
in het fiscale kader, zoals effectievere fiscale prikkels voor verduurzaming met behoud
van verdienvermogen en concurrentiepositie. Hierbij wordt expliciet aandacht besteed
aan de zogenoemde «koplopers» in de energietransitie. Voor meer toelichting op de
evaluaties en het IBO wordt u verwezen naar de antwoorden op vraag 51 en 52 van de
leden van de fractie van de VVD.
Onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Financiën vindt daarnaast
een evaluatie van de energiebelasting plaats, waarbij ook de voorstellen van de Europese
Commissie ten aanzien van de aankomende herziening van de Richtlijn energiebelastingen
zullen worden betrokken. Op basis van deze trajecten kunnen aanpassingen in de EB
en ODE worden overwogen. Eventuele aanpassingen kunnen gepaard gaan met effecten op
de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en daarom is zorgvuldigheid vereist
in zowel de afweging als de invoering. Het kabinet staat ervoor dat de energietransitie
haalbaar en betaalbaar is en blijft, zowel voor huishoudens als bedrijven.
Voor antwoord op uw vragen over de invulling van het budget ter ondersteuning van
het handelingsperspectief in de papierindustrie, de voedselverwerkende industrie,
de chemie en de glastuinbouw wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 37 van de
fractie SP.
65.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de genoemde aanvullende
gelden door de Europese Commissie niet zullen worden gezien als staatssteun.
De Minister van LNV en ik zullen de komende periode, in overleg met de betreffende
sectoren, de benodigde regeling(en) uitwerken. Gedurende dit proces wordt rekening
gehouden met de Europese regels omtrent staatssteun. De contouren hiervoor zullen
naar verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar verwachting wordt uw Kamer
rond het eind van het jaar geïnformeerd over een voorstel.
66.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de initiatieven op Europees niveau inzake
het (meer) belasten van energie. Tevens vragen deze leden naar de ontwikkelingen in
de EU inzake de green deal en scheepvaart en luchtvaart. Hoe verlopen de gesprekken
in de EU?
In de Green Deal mededeling van 11 december jl. heeft de Europese Commissie aangekondigd
dat zij zich, in het kader van de herziening van de Richtlijn energiebelastingen,
zal buigen over de huidige belastingvrijstellingen, waaronder die voor brandstof voor
de luchtvaart en de maritieme sector. Ook zal de Commissie voorstellen doen om de
Europese handel in emissierechten uit te breiden tot de maritieme sector en om het
gratis toewijzen van emissierechten aan luchtvaartmaatschappijen te beperken.
Op 17 september jl. is het Climate Target Plan en bijbehorend Impact Assessment (onderdeel
van de Green Deal) gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Via de gebruikelijke
BNC-procedure zal uw Kamer geïnformeerd worden over het Nederlandse standpunt. Op
basis van het Climate Target Plan en de bijbehorende Impact Assessment zal de Commissie
voorstellen publiceren om onderliggende wetgeving aan te passen, wat op de agenda
staat voor medio 2021. Het gaat daarbij onder andere om voorstellen voor het ETS,
de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de Richtlijn Energie Efficiency en de herziening
van de Richtlijn Energiebelastingen.
Nederland ziet de voorstellen uit de Green Deal graag tegemoet, zoals het versterken
van het Europese emissiehandelssysteem en de herziening van de Richtlijn energiebelastingen,
waarbij Nederland voorstander is van het verhogen van de minimumtarieven. Daarnaast
is het kabinet voorstander van het in Europees verband beprijzen van de luchtvaart.
Nederland heeft op 11 en 12 september tijdens de informele Ecofinraad het belang van
het in Europees verband beprijzen van de luchtvaart nogmaals onderstreept.
5. Regeldruk, uitvoering en uitvoeringskosten
67.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitvoeringsdruk alleen voor de Belastingdienst
toeneemt. Welke uitvoeringsorganisatie zorgt voor de uitkering van de beschikbare
aanvullende middelen? Wie ziet toe op welk bedrijf welk bedrag krijgt uitgekeerd?
Het kabinet heeft aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor bepaalde sectoren
ten behoeve van een regeling. De invulling van deze regeling(en) wordt op dit moment
nog nader uitgewerkt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de betreffende sectoren. Op dit moment
is nog niet bekend welke uitvoeringsorganisatie zal zorgen voor de uitkering van deze
middelen.
68.
De leden van de fractie van D66 vragen of de evaluatie van de energiebelasting al
van start is gegaan en indien dit niet het geval is vragen deze leden of de regering
dit zo spoedig mogelijk wil starten. Is ook uitvoerbaarheid een reden geweest om de
energiebelasting voor energieopslag niet aan te passen in dit pakket Belastingplan?
Er is een start gemaakt door de Minister van Financiën met de evaluatie van de energiebelasting.
Dit is een omvangrijke evaluatie die door een extern onderzoeksbureau zal worden uitgevoerd.
Beoogd is om het evaluatierapport in het voorjaar van 2021 af te hebben. Als onderdeel
van de evaluatie vindt aanvullend onderzoek plaats naar de energiebelasting bij batterijopslag
en bi-directioneel laden. In het Belastingplan 2021 is geen maatregel opgenomen voor
dubbele belastingheffing bij energieopslag. Zoals eerder aangegeven in beantwoording
van Kamervragen van het lid Van der Lee11 heeft dit verschillende oorzaken. De evaluatie van de energiebelasting waarin het
onderzoek zou meelopen heeft vertraging opgelopen door de intensieve werkzaamheden
bij de uitwerking van het Klimaatakkoord in de tweede helft van 2019 en de gevolgen
van de COVID-19-crisis begin 2020. Daarnaast is de aankondiging van de Europese Commissie
om begin 2021 te komen met een voorstel voor de aanpassing van de Europese Richtlijn
Energiebelastingen een relevante ontwikkeling voor de uitwerking van een maatregel
ter voorkoming van dubbele belastingheffing bij energieopslag. Bij de uitwerking van
de maatregel zal ook gekeken worden naar de uitvoerbaarheid rondom de energiebelasting
voor energieopslag.
OVERIG
69.
De leden van de VVD-fractie vragen in algemene zin op alle onderdelen van het Belastingplan
2021 afzonderlijk een overzicht van de gevolgen van het Belastingplan voor de verschillende
uitvoeringsorganisaties. Welke taken krijgen deze organisaties erbij? Op basis van
welke beoordeling is duidelijk geworden dat dit zonder gevolgen een extra taak kan
zijn voor de betreffende uitvoeringsorganisatie? Hebben de uitvoeringsorganisaties
meegekeken naar het ontwerp en de specifieke uitvoering van de regeling? Zo ja, waar
blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De leden van de fractie van de VVD vragen naar een afzonderlijk overzicht van de gevolgen
van het wetsvoorstel opslag duurzame energie- en klimaattransitie voor de verschillende
uitvoeringsorganisaties, zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst
zijn de uitvoeringsgevolgen te vinden in de verzameling uitvoeringstoetsen die als
bijlage is meegestuurd met de memorie van toelichting12. De leden vragen tevens of de uitvoeringsorganisaties hebben meegekeken bij de totstandkoming
van de regeling. De Belastingdienst is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming
van de betreffende wetgeving.
70.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan reageren op de vragen en de
opmerkingen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en VNO-NCW.
Er vindt op dit moment overleg plaatsvindt met de betreffende sectoren, waaronder
VNO-NCW, over de vormgeving van de regeling.
71.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien tevens interessante overwegingen
vanuit de Bouwstenen voor een beter Belastingstelsel. Zo wordt bij de overwegingen
ter vereenvoudiging van het belastingstelsel het huidige ingewikkelde ODE-tariefstelsel
ter discussie gesteld. Als er wordt afgestapt van het huidige ingewikkelde tariefstelsel
en een uniform tarief voor elektriciteit en voor aardgas wordt geïntroduceerd dat
niet jaarlijks wordt geïndexeerd, zou de uitvoering enorm worden vereenvoudigd. Een
uniform tarief komt ten goede aan de uitvoerbaarheid en daarmee toekomstbestendigheid
van het belastingstelsel. Hoewel hiermee de ondersteuning van beleidsmatige zaken
op het gebied van milieu op andere manieren zou moeten worden vormgegeven toont dit
voorstel wel aan dat er alternatieven voorhanden zijn, zo constateren de leden van
de fractie van de ChristenUnie. In hoeverre worden dit soort alternatieven meegenomen
in de overwegingen bij het vaststellen van de ODE-tarieven?
Voor de middellange termijn worden opties in kaart gebracht voor structurele hervormingen
in het fiscale kader, zoals effectievere fiscale prikkels voor verduurzaming met behoud
van verdienvermogen en concurrentiepositie. Hierbij wordt expliciet aandacht besteed
aan de zogenoemde «koplopers» in de energietransitie. Daarbij wordt breed naar beleidsopties
gekeken. In de periode september 2020 tot en met maart 2021 een interdepartementaal
beleidsonderzoek uitgevoerd wordt naar de financiering van de energietransitie en
daarnaast een evaluatie van de ODE plaatsvindt. Gezamenlijk leveren deze trajecten
een brede verkenning naar de ODE. Door de Staatssecretaris van Financiën vindt daarnaast
een evaluatie van de energiebelasting plaats. Op basis van deze trajecten kunnen aanpassingen
in de EB en ODE worden overwogen. Eventuele aanpassingen kunnen gepaard gaan met effecten
op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en daarom is zorgvuldigheid vereist
in zowel de afweging als de invoering.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.