Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op KNAW briefadvies 'Nederlands verdient meer' en rapport ‘Talen Centraal’ van het Nationaal Platform voor de Talen
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 882
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 1 juli 2020 over de reactie op KNAW briefadvies «Nederlands verdient meer»
en rapport «Talen Centraal» van het Nationaal Platform voor de Talen (Kamerstuk 31 288, nr. 871).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 12 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
7
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
8
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
9
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister kiest voor een gespreid netwerk
van universitaire opleidingen Nederlands, omdat studenten in de talenstudies vaak
regionaal georiënteerd zijn als het gaat om hun studiekeuze. Is dat bij talenstudies
vaker het geval dan bij andere studierichtingen? Zo ja, waarom is dat, zo vragen de
leden. Daarnaast ondersteunen de leden de inspanningen van het kabinet om het onderwijsaanbod
in de Friese taal op pijl te houden.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief verschillende inspanningen om meer studenten
te enthousiasmeren voor het kiezen van een studie Nederlands. Uit rapporten blijkt
echter dat er vanuit het voorgezet onderwijs ook een wereld is te winnen om meer studenten
te enthousiasmeren. Onlangs heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media al aangekondigd om binnen het curriculumherzieningstrajecten meer aandacht
te besteden aan de vernieuwing van het vak Nederlands. In hoeverre speelt ook het
enthousiasmeren van leerlingen voor een studie Nederlands daarin een rol? Ziet de
Minister bijvoorbeeld dat er binnen die herziening meer aandacht moet komen voor bepaalde
onderdelen binnen het vak Nederlands, die voorbereiden op een wetenschappelijke studie
Nederlands? Indien dat niet het geval is, is de Minister bereid om samen met haar
collega te bekijken in hoeverre die aansluiting, via de curriculumherziening, te vernieuwen
is? Daarnaast lezen de leden dat ook binnen de studie Nederlands vernieuwingen nodig
zijn. De Minister somt al een aantal van deze aanbevelingen op in haar brief, maar
wanneer worden deze vakvernieuwingen ook daadwerkelijk uitgevoerd, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de betrokken faculteiten oproept
om voorbereidingen te treffen voor een sectorplan talen. Hoe verhoudt zich dit met
haar eerdere stelling in de brief dat er momenteel geen middelen beschikbaar zijn
voor een sectorplan talen, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister geen noodzaak ziet voor aanvullend
financieren van vaksteunpunten voor de talen. Waarom niet, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de KNAW concrete aanbevelingen doet om de instroom
in lerarenopleiding in het wetenschappelijk onderwijs te vergroten. Kan de Minister
een overzicht geven van deze instroom van de afgelopen jaren, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie hebben grote interesse in de pilot voor een Schrijfakademie,
omdat leerlingen hierbij de mogelijkheid krijgen om veel te schrijven en veel te lezen.
Ziet de Minister mogelijkheden om deze pilot te evalueren en de best practices hieruit over te brengen bij de expertgroepen binnen de curriculumherziening? Zo ja,
wanneer zou een eventuele evaluatie beschikbaar zijn, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat zij ook ingaat op
de rol van het vak Nederlands in het voortgezet onderwijs. Ze stelt dat de curriculumherziening
in het voortgezet onderwijs grote kansen biedt om de overgang naar het hoger onderwijs
te verbeteren. Het nieuwe curriculum zorgt voor een actuelere en aantrekkelijkere
inhoud van het vak Nederlands op zowel vmbo1, havo als vwo. Het televisieprogramma «Zondag met Lubach» is specifiek ingegaan op
de afnemende leesvaardigheid van jongeren en de rol die het vak Nederlands daarbij
speelt. Hoe beoordeelt de Minister de kritiek die het televisieprogramma geeft op
het huidige vak Nederlands? Is de Minister het eens dat momenteel er teveel nadruk
ligt op «begrijpend lezen» en dat dit ten koste gaat van de leesvaardigheid en leesplezier
van Nederlandse jongeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen is de
Minister bereid om te zetten om dit op korte termijn te verbeteren? De leden zijn
op de hoogte van de versnelling die de Minister onlangs heeft toegezegd rondom de
curriculumherziening, die ook voor het vak Nederlands geldt. Is de Minister bereid
om ook actief te kijken naar de rol van begrijpend lezen binnen het vak Nederlands,
zodat we op korte termijn stappen kunnen zetten om de leesvaardigheid van onze jongeren
te vergroten en tegelijkertijd het leesplezier, zo vragen de leden.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister vertrouwen heeft dat de
diverse activiteiten hun vruchten zullen afwerpen. Daar zijn de leden blij mee, maar
zij vragen tegelijkertijd op welke momenten de Kamer hierover de resultaten kan verwachten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 juli 2020 inzake de reactie op het KNAW briefadvies
«Nederlands verdient meer» en rapport «Talen Centraal» van het Nationaal Platform
voor de Talen. Deze leden maken zich, net zoals de Minister, zorgen over de grote
terugval in studenteninstroom en al helemaal bij de opleidingen Nederlands. Zij zijn
teleurgesteld in de reactie van de Minister op het briefadvies en rapport en hadden
gehoopt dat de Minister een meer voortvarende aanpak had gekozen om deze tendens te
doorbreken. Tevens hebben zij nog enkele vragen.
Behoud vijf volwaardige vestigingen Nederlands
De leden van de CDA-fractie merken op dat het ondenkbaar is dat een land dat niet
in staat is op academisch niveau vorm te geven aan haar taal. De leden willen graag
weten wat er concreet nodig is om de opleidingen Nederlands daadwerkelijk te behouden,
ook in een periode van lagere studenteninstroom. In hoeverre moet dit wettelijke verankerd
worden en acht de Minister dit wenselijk? Indien dit het geval is: waar zou dit geregeld
moeten worden? Kan de Minister bevestigen dat een opleiding Nederlands niet kan stoppen
zonder dat zij hiervoor toestemming van de Minister hebben ontvangen? Ook ontvangen
deze leden graag meer zicht op de financiële gevolgen van de waarborg om de vijf opleidingen
Nederlands in stand te houden indien de studenteninstroom nog verder af zou nemen.
De leden van de CDA-fractie ontvangen tevens graag een reactie van de Minister op
de zorgen van de Raad van de Neerlandistiek dat het «inmiddels niet meer denkbeeldig
is dat er op sommige universiteiten in de nabije toekomst geen hoogleraar Moderne
Nederlandse Letterkunde of Nederlandse Taalkunde zal zijn». Wat betekent dit volgens
de Minister voor het behoud van vijf volwaardige vestigingen? Wat is de inzet van
de Minister om dit scenario te keren, zo vragen zij.
Sectorplan talen
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan uitleggen wat het verschil is
tussen het sectorplan geesteswetenschappen en het beoogde sectorplan talen. Kan zij
uiteenzetten hoeveel geld er gemoeid is met het sectorplan geesteswetenschappen en
tot wanneer dit doorloopt, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reactie is geweest van het Platform Talen
op de oproep van de Minister om alvast de voorbereidingen te treffen voor een sectorplan
talen, en daarbij op de korte termijn in te zetten op het verder vergroten van de
aantrekkelijkheid van het onderwijs bij de universitaire talenopleidingen.
De leden van de CDA-fractie willen tevens graag weten wat de uitvoering van het sectorplan
talen in potentie zou kosten. Zou de Minister, in lijn met het advies van de KNAW,
open staan voor een sectorplan Nederlands om nu alvast op een deelterrein daadwerkelijk
aan de slag te gaan, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de Minister ervoor kan zorgen dat
de Raad van de Neerlandistiek een stevige positie heeft bij het opstellen van het
sectorplan talen. Welke rol ziet de Minister weggelegd voor de TaalUnie, zo vragen
zij.
Schoolvak vo en aansluiting voorgezet en hoger onderwijs
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe het hoger onderwijs, en ook specifiek
de opleidingen Nederlands, wordt betrokken bij de totstandkoming van curriculum.nu.
Tevens vernemen zij graag hoe de beide Ministers tegenover het idee staan van talent-
en plusprogramma’s voor het vak Nederlands in het voortgezet onderwijs. Ook horen
ze graag wat de Minister van het idee van de KNAW vindt om een «Kamer Neerlandistiek»
in te richten bij het Platform Talen waarin neerlandici uit wo2, hbo3 en vwo en vertegenwoordigers van de Stichting Leerplan Ontwikkeling en de vakvereniging
van docenten Nederlands samenwerken. Wat is er nodig om dit op te richten? Hoe kan
de Minister dit stimuleren, zo vragen deze leden.
Extra middelen
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de 100.000 euro aan aanvullende
middelen voor landelijke coördinatie voor het sectorplan talen andere middelen zijn
dan de 100.000 euro die beschikbaar zijn gekomen met het amendement van het lid Van
der Molen over middelen voor Het Nationaal Platform voor de Talen4. Kan de Minister toelichten wat de stand van zaken is van de besteding van de 100.000
euro van genoemd amendement? Kan zij daarbij tevens bevestiging dat deze middelen
enkel gebruikt worden voor het enthousiast maken van de (leraren)opleiding Nederlands
en dus niet voor andere taalopleidingen, zo vragen zij.
Overig
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het momenteel mogelijk is om met een
brede bacheloropleiding, zoals taalwetenschap, door te stromen naar een specifiekere
masteropleiding zoals Nederlandse taalkunde.
Ten slotte
Ten slotte zouden de leden van de CDA-fractie het op prijs stellen als de Minister
voor de begrotingsbehandeling dit schriftelijk overleg wil beantwoorden. Dit aangezien
er momenteel geen vso5 plenair aangevraagd kan worden.
Tevens horen de leden van de CDA-fractie graag voor de OCW-begrotingsbehandeling hoe
de Minister de motie van de leden Van der Molen en Westerveld6, die de Minister verzoekt om de Kamer een plan aan te bieden waarin er samen met
de betrokken opleidingen stappen worden gezet om de instroom in de opleidingen Nederlands(e
taal en cultuur) te vergroten, uit gaat voeren.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op het briefadvies «Nederlands
verdient meer van de KNAW en het rapport «Talen Centraal» van het Nationaal Platform
voor de Talen (platform). Deze leden willen de Minister enkele vragen stellen.
De leden van de D66-fractie lezen dat het aantal studenten in de Neerlandistiek en
moderne vreemde talenstudies in het wetenschappelijk onderwijs in de afgelopen tien
jaar fors is teruggelopen. Deze leden brengen in herinnering dat eerdere kabinetten
vooral hebben ingezet op beleid dat getypeerd kan worden als «focus en massa». De
gedachten was dat het «tegengaan van versnippering» van taal- en cultuurstudies op
enkele universiteiten meer studenten zou aantrekken dan als bijvoorbeeld twee verschillende
universiteiten dezelfde taalopleiding zouden aanbieden. Deze leden vragen de Minister
te reflecteren op het «focus en massa»-beleid. Heeft er ooit een evaluatie plaatsgevonden?
In hoeverre heeft het «focus en massa»-beleid tot de veronderstelde doelen geleid,
zoals meer studenten, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie constateren dat er behoefte is aan een sectorplan talen.
Deze leden vragen de Minister toe te lichten wat de grootste knelpunten zijn die met
een sectorplan geadresseerd worden. Is de inzet om wederom het onderwijsaanbod te
versmallen of zou het aanbod ook vergroot en daarmee aantrekkelijker gemaakt kunnen
worden, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister aan te geven hoe groot het verschil
is tussen het aantal studenten dat afstudeert in de taalopleidingen die op middelbare
scholen worden verzorgd en de verwachte ontwikkeling van het lerarentekort bij die
vakken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de daling van het studentenaantal in het talendomein
ook in andere Europese landen waarneembaar is. Deze leden vragen of de Minister de
aanpak van andere Europese landen inzichtelijk kan maken. Heeft de Minister ook overwogen
om Europees op te trekken, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie waarderen dat de Minister oog heeft voor kleine opleidingen
in het lopend kostenonderzoek. Deze leden vragen de Minister op welke termijn het
kostenonderzoek en de kabinetsreactie verwacht kunnen worden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze leden lezen dat de
Minister ook het maatschappelijk, economisch en wetenschappelijk belang inziet van
de expertise die taal- en cultuurexperts hebben. De voornoemde leden zijn daarom teleurgesteld
over het ontbreken van concrete maatregelen en financiële middelen om de daling in
studentenaantallen in het taal en cultuur domein te doorbreken. Derhalve stellen deze
leden enkele vragen hierover.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat op dit moment
geen middelen beschikbaar zijn voor een sectorplan talen, dat voorgesteld wordt door
KNAW, het Nationaal Platform voor de Talen, DLG7 en het programmabureau8.
In haar beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hierover van de leden Westerveld
en Van der Molen geeft de Minister aan geen raming te kunnen geven van de verwachte
kosten van een sectorplan9. De voornoemde leden vragen of de Minister bereid is om de kosten voor een sectorplan
te onderzoeken. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Minister in haar antwoordbrief
op eerdere schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Van der Molen aan geeft
dat het bedrag van 100.000 euro voor landelijke coördinatie is gebaseerd op de afweging
om middelen beschikbaar te stellen voor een volledige fte. De leden zijn verbaasd
over deze afweging. Kan de Minister uiteenzetten of zij een volledige fte voldoende
acht voor de landelijke coördinatie van een sectorplan, waar geen middelen voor beschikbaar
zijn gesteld, zo vragen de leden.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie in de brief van de Minister dat instellingen
zelf verantwoordelijk zijn om te investeren in de aantrekkelijkheid van de talenstudies,
waar mogelijk vanuit herprioritering binnen de structurele lumpsummiddelen voor het
sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen10. De leden constateren dat de geesteswetenschappen met steeds minder middelen veel
kleine opleidingen in stand moeten houden. Lag deze redenering, waarbij geesteswetenschappen
faculteiten binnen beperkte financiële kaders moeten opereren, juist niet ten grondslag
aan de beslissing om te stoppen met het aanbieden van kleinere (minder rendabele)
studies, waaronder de bachelorstudie Nederlands? Derhalve vragen deze leden de Minister
of zij het verantwoord acht om de geesteswetenschap faculteiten weer te laten kiezen
binnen de middelen van het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het KNAW-briefadvies
«Nederlands verdient meer» en rapport «Talen Centraal» van het Nationaal Platform
voor de Talen. Zij hechten grote waarde aan kleine opleidingen en talenstudies in
het algemeen. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister geen structurele middelen inzet
om talenstudies te redden. Met het advies van de commissie-Van Rijn om middelen te
verschuiven naar bètastudies in het achterhoofd vrezen de leden of de inzet van de
Minister niet ernstig tekortschiet. De leden zijn benieuwd hoe de adviezen van de
commissie-Van Rijn in combinatie met te weinig middelen vanuit OCW, volgens de Minister,
gaan bijdragen aan meer studenten bij talenstudies
De leden van de SP-fractie merken op dat de groei van studentenaantallen in de talenopleidingen
hard nodig is, gezien het tekort van leraren in enkele talen in het voortgezet onderwijs.
De leden zijn benieuwd welke verklaring de Minister heeft voor de dalende studentenstroom
bij opleidingen Neerlandistiek en moderne vreemde talenstudies.
De leden van de SP-fractie merken op dat op dit moment er geen budget voor een sectorplan
talen is, aldus de Minister in haar brief. Ze roept de betrokken faculteiten wel op
voorbereidingen te treffen voor een sectorplan talen. Daarnaast stelt ze 100.000 euro
beschikbaar voor landelijke coördinatie om gezamenlijk activiteiten in gang te zetten
met focus op het onderwijs in talenopleidingen. De leden vragen in hoeverre instellingen
kunnen rekenen op toekomstig budget voor een sectorplan talen, ook met het oog op
de komende verkiezingen en mogelijke andere keuzes die een volgend kabinet gaat maken.
Daarnaast betwijfelen de leden of 100.000 euro voldoende is om talenopleidingen te
redden en vragen waar de hoogte van dit bedrag op is gebaseerd.
De leden van de SP-fractie merken op dat de KNAW in haar rapport opmerkt dat onder
middelbare scholen het beeld bestaat dat je met een studie Neerlandistiek in de eerste
plaats leraar wordt en dat dit beroep een laag aanzien heeft vergeleken met andere
beroepen waar een hbo- of wo-opleiding voor nodig is en dat de beroepsgroep van leraren
als geheel de afgelopen decennia minder is gaan verdienen in verhouding tot andere
hoogopgeleiden. Hoe reflecteert de Minister hierop en wat gaat de Minister doen met
dit gegeven, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het briefadvies
Neerlandistiek van de KNAW en het rapport «Talen Centraal». Zij hechten eraan dat
er beleid komt om de (tot nu toe alsmaar dalende) studenteninstroom in de universitaire
talenstudies te vergroten. In het bijzonder werd hun belangstelling gewekt door de
aanbevelingen om de vijf bestaande opleidingen Neerlandistiek in ons land, in Amsterdam,
Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen, in stand te houden en ze de komende tijd te
beschermen en het schoolvak Nederlands aantrekkelijker te maken en inhoudelijk interessanter
en op alle mogelijke manieren te stimuleren dat er meer academisch gevormde leraren
voor de klas komen. Wat gaat de Minister ondernemen, zowel beleidsmatig als financieel,
om onnodige en nieuwe herverdelingsproblematiek te voorkómen, in het licht van het
belang dat zij zegt te hechten aan dit vakgebied? Klopt het dat de extra middelen
die zij hiervoor uittrekt zich geheel beperken tot 100.000 euro die in 2020 en 2021
beschikbaar komt voor de studiekeuzecampagne voor de (leraren)opleiding Nederlands,
zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de rapporten en de beleidsreactie.
Zij pleiten voor meer waarborgen om de continuïteit van de opleidingen Nederlandse
taal te verzekeren.
Nederlands binnen de talen en geesteswetenschappen
De leden van de SGP-fractie constateren dat het Nederlands door de Minister overwegend
wordt meegenomen in het bredere pakket van de talen en ook als het gaat om financiering.
Deze leden merken op dat het Nederlands niet alleen een unieke status heeft, maar
dat de problematiek en urgentie voor de verschillende talen ook uiteenlopen. Kan de
Minister met de voorgestelde aanpak voldoende recht doen aan de specifieke positie
van het Nederlands, zo vragen zij. Zou voor de opleidingen Nederlandse taal niet een
wettelijke waarborgfunctie geregeld moeten zijn? Gelet op het nationale belang zou
dat volgens deze leden voor de hand liggen.
De leden van de SGP-fractie wijzen eveneens in dit verband op de constatering van
de KNAW dat zittende hoogleraren Nederlandse Taal- of Letterkunde soms niet vervangen
worden vanwege de gedachte dat de taal- en letterkunde in algemene zin al voldoende
aanwezig zou zijn. Hoe voorkomt de Minister dat hierdoor gaandeweg te weinig hoogleraren
Nederlands aanwezig zijn? Wil zij met faculteiten in overleg om te bezien of voor
dergelijke knelpunten structuurwijzigingen nodig zijn, zo vragen zij.
Curriculum
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de kritiek van de KNAW op de producten
van curriciulum.nu inzake Nederlands, namelijk de beperkte aanwezigheid van de vakinhoud.
Deze leden vragen in hoeverre deze kritiek al is meegenomen in het vervolg en op welke
wijze degenen die adviezen hebben geleverd, waaronder KNAW, betrokken worden bij de
uitwerking door SLO11.
Regionale spreiding
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regio nog steeds een belangrijke rol
speelt bij de studiekeuze van leerlingen. Bij het wegvallen van een studie blijken
leerlingen niet vanzelf naar een andere stad te gaan waar Neerlandistiek wordt aangeboden,
maar kiezen zij vaak voor een andere studie. Tegen deze achtergrond vragen de leden
wat de Minister vindt van het gegeven dat in Nederland momenteel onder de lijn Leiden-Utrecht-Nijmegen
geen volwaardige opleiding Neerlandistiek aanwezig is. Is dit deze verdeling voldoende
evenwichtig voor een opleiding van nationaal belang? Wil de Minister in overleg met
faculteiten ook bezien of de geografische spreiding geoptimaliseerd kan worden, al
dan niet door aan te sluiten bij bestaande faculteiten die reeds onderdelen Neerlandistiek
aanbieden, zo vragen zij.
Tweede studie
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister wil overwegen om specifiek voor
de studie Nederlandse taal te regelen dat een tweede studie altijd tegen wettelijk
collegegeld gevolgd kan worden. Rechtvaardigt de bijzondere positie van het Nederlands
als basis voor het al het andere onderwijs in Nederland niet een uitzondering op de
regel, zo vragen zij.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik dank de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA en SGP voor
hun inbreng bij de brief over mijn reactie op het KNAW briefadvies «Nederlands verdient
meer» en het rapport «Talen Centraal» van het Nationaal Platform voor de Talen. Hierna
beantwoord ik de gestelde vragen. Daarbij houd ik de volgorde van het verslag aan.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of studenten talenstudies relatief vaker regionaal
georiënteerd zijn bij hun studiekeuze.
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat studenten in de talenstudies vaker regionaal
georiënteerd zijn als het gaat om hun studiekeuze dan studenten die kiezen voor een
andere studierichting.
De leden van de VVD-fractie vragen verder in hoeverre het enthousiasmeren van leerlingen
voor een studie Nederlands een rol speelt bij de curriculumherziening en de aankondiging
van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media om binnen het curriculumherzieningstraject
meer aandacht te besteden aan de vernieuwing van het vak Nederlands. De leden vragen
of de Minister bijvoorbeeld ziet dat er binnen die herziening meer aandacht moet komen
voor bepaalde onderdelen binnen het vak Nederlands, die voorbereiden op een wetenschappelijke
studie Nederlands. Indien dat niet het geval is, vragen de leden of de Ministers bereid
zijn om te bekijken in hoeverre die aansluiting, via de curriculumherziening, te vernieuwen
is.
Het examenprogramma Nederlands moet leerlingen uitrusten met voldoende kennis en vaardigheden
voor goed functioneren in het vervolgonderwijs en in de maatschappij. Het is belangrijk
dat er een gepaste verhouding is tussen kennis en vaardigheden die van belang zijn
voor enerzijds alle opleidingen in het vervolgonderwijs en anderzijds de kennis en vaardigheden die nodig
zijn voor specifieke opleidingen waar Nederlands centraal staat.12 Bij de vernieuwing van het examenprogramma Nederlands wordt dit meegenomen. Hierbij
zullen zowel wetenschappers met kennis van de Nederlandse taal betrokken worden als
deskundigen die het brede perspectief meenemen. De opgave bij de vernieuwing is om
van het examenprogramma Nederlands vmbo/havo/vwo weer een aansprekend vak te maken,
waarin het naast taalvaardigheid ook gaat om cultuur en literatuur. Dit draagt mogelijk
bij aan de instroom van studenten naar de vervolgstudie. Over de precieze werkwijze
en de werkopdracht voor de vakvernieuwing(en) zal ik uw Kamer in de eerste helft van
2021 informeren.
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de vakvernieuwingen binnen de studie Nederlands
worden uitgevoerd.
Zoals in mijn brief aangegeven, heb ik de betrokken faculteiten verzocht om de voorbereidende
activiteiten voor het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs
te concretiseren voor de zomer van 2021, zodat per studiejaar 2022/2023 de eerste
veranderingen kunnen worden doorgevoerd.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de oproep tot het treffen van voorbereidingen
voor een sectorplan talen zich verhoudt tot de stelling in de kamerbrief dat er op
dit moment geen middelen beschikbaar zijn voor een sectorplan talen.
In heb de faculteiten gevraagd om op korte termijn stappen te zetten om de aantrekkelijkheid
van het onderwijs bij de talenopleidingen te vergroten en de aansluiting met de arbeidsmarkt
en maatschappij te verbeteren. Ik ondersteun dit met middelen in 2020 voor landelijke
coördinatie, zodat faculteiten gezamenlijk activiteiten in gang kunnen zetten. Deze
activiteiten kunnen vervolgens ook de aanloop zijn naar een sectorplan talen gericht
op onderwijs en onderzoek. Voor een sectorplan talen zijn op dit moment geen middelen
beschikbaar.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom ik geen noodzaak zie voor aanvullend financieren
van vaksteunpunten voor de talen.
Voor de versterking van de samenwerking op regionaal niveau tussen het voortgezet
onderwijs en hoger onderwijs zijn binnen de lumpsumfinanciering reeds extra middelen
beschikbaar (vanaf 2018 t/m 2025). Universiteiten en hogescholen kunnen deze middelen
naar eigen inzicht inzetten voor duurzame (regionale) samenwerking tussen het voortgezet
en hoger onderwijs.13
Naar aanleiding van het advies van de KNAW verzoeken de leden van de VVD-fractie om
een overzicht van de instroom in de lerarenopleiding Nederlands in het wetenschappelijk
onderwijs van de afgelopen jaren.
In de onderstaande tabel is het overzicht met betrekking tot de instroom in de hbo
bachelor en masteropleiding leraar voortgezet onderwijs Nederlands opgenomen.
2015–2016
2016–2017
2017–2018
2018–2019
2019–2020
HBO-bachelor opleiding leraar vo Nederlands (tweedegraads)
817
784
684
602
587
HBO-master opleiding leraar vo Nederlands (eerstegraads)
77
80
92
103
65
Omdat de lerarenopleidingen Nederlands in het wetenschappelijk onderwijs een track
vormen binnen brede masters, en tracks niet centraal door DUO worden geregistreerd,
is navraag en nadere analyse nodig om de volledige cijfers voor wo te kunnen presenteren.
Aangezien ik graag aan het verzoek van de CDA-fractie voldoe om de Kamer nog voor
de begrotingsbehandeling te voorzien van een beantwoording van dit schriftelijk overleg,
kan ik in deze beantwoording geen inzicht geven in de instroom in de lerarenopleidingen
Nederlands in het wetenschappelijk onderwijs.
De leden van de VVD-fractie vragen of ik mogelijkheden zie om de pilot voor een Schrijfakademie
te evalueren en de best practices hieruit over te brengen bij de expertgroepen binnen de curriculumherziening. Ook
vragen zij wanneer een eventuele evaluatie beschikbaar is.
De Schrijfakademie is dit schooljaar van start gegaan. Aan het eind van dit schooljaar
zal meer informatie over het verloop hiervan worden gedeeld met de relevante leraren,
vakexperts en curriculumexperts binnen de curriculumherziening. Het gaat om een driejarige
pilot. De eindevaluatie zal in 2023 plaatvinden.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik de kritiek beoordeel die het televisieprogramma
«Zondag met Lubach» geeft op het huidige vak Nederlands. Zij vragen of ik hun mening
deel dat er momenteel teveel nadruk ligt op «begrijpend lezen» en dat dit ten koste
gaat van de leesvaardigheid en het leesplezier van Nederlandse jongeren en zo nee,
waarom niet. Zo ja, dan vragen zij welke concrete stappen ik bereid ben om te zetten
om dit op korte termijn te verbeteren. Zij vragen ook of ik bereid ben om ook actief
te kijken naar de rol van begrijpend lezen binnen het vak Nederlands, zodat we op
korte termijn stappen kunnen zetten om de leesvaardigheid van onze jongeren te vergroten
en tegelijkertijd het leesplezier.
Het programma «Zondag met Lubach» bracht drie punten onder de aandacht. Ten eerste
dat de meeste leesmethodes zijn gericht op het aanleren van een beperkte set leesstrategieën
(«begrijpend lezen»). Ten tweede dat het examen Nederlands uitnodigt tot een bepaalde
aanpak gericht op leesstrategieën («puzzelen»). En ten derde dat er minder onderwijstijd
aan literatuur wordt besteed. Hieronder ga ik uitgebreider op deze drie punten in.
Daarnaast verwijzen wij graag naar de Kamerbrief over het Leesoffensief die de Kamer
spoedig zal ontvangen.
Het belang van begrijpend lezen als onderdeel van de Nederlandse taal staat niet ter
discussie. Het is een kerntaak van het onderwijs om leerlingen uit te rusten met de
vaardigheid om teksten te kunnen lezen, begrijpen en er kritisch op te reflecteren.
Wanneer begrijpend lezen echter wordt versmald tot het aanleren van een beperkte set
leesvaardigheden («leestrucs»), komt deze belangrijke basisvaardigheid onder druk
te staan. Het staat scholen vrij om keuzes te maken in didactiek en lesmethoden. Deze
vrijheid is echter geen vrijbrief. Het is essentieel dat scholen in hun keuzes meewegen
of didactiek en lesmethoden bewezen effectief zijn. Er zijn diverse bronnen die scholen
hierbij kunnen raadplegen.14 Wat betreft het examen Nederlands kan worden aangeven dat momenteel door diverse
partijen wordt gewerkt aan vernieuwing. Begin 2021 zal (versneld) worden gestart met
de aanpassing van het examenprogramma Nederlands op vmbo, havo en vwo om het volledige
vak zo snel mogelijk actueel te maken. Tot slot kan worden gemeld dat in de voorstellen
van Curriculum.nu is opgenomen om te komen tot een betere balans tussen de verschillende
onderdelen binnen het leergebied Nederlands. Het is aannemelijk dat het nieuwe curriculum
leidt tot meer aandacht voor bijvoorbeeld literaire competentie en leesmotivatie.
Hoeveel onderwijstijd scholen daadwerkelijk aan de verschillende onderdelen van het
curriculum besteden, is aan henzelf.
Tot slot vragen de leden van de VVD-factie mij op welk moment de Kamer resultaten
kan verwachten van de diverse activiteiten. Bij de beantwoording van bovenstaande
vragen heb ik, waar mogelijk, aangegeven wanneer resultaten kunnen worden verwacht.
Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, heb ik de betrokken faculteiten verzocht om
de activiteiten voor het verder vergroten van de aantrekkelijkheid van het onderwijs
te concretiseren voor de zomer van 2021, zodat per studiejaar 2022/2023 de eerste
veranderingen kunnen worden doorgevoerd. Ik zal de Kamer voor de zomer van 2021 informeren
over de stand van zaken.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre ik wettelijke verankering voor het
behoud van opleidingen Nederlands nodig vindt en wenselijk acht.
Het staat voor mij buiten kijf dat de vijf volwaardige vestigingen met een bachelor
en een of meer op de Neerlandistiek gerichte masters behouden blijven. Ik heb geen
signalen van voornemens van hoger onderwijsinstellingen tot het beëindigen van opleidingen
Nederlands vanwege een te lage instroom. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven zijn
en worden diverse acties ondernomen om de problematiek bij Nederlands aan te pakken.
Wettelijke verankering voor het behoud van opleidingen Nederlands vind ik een te zwaar
middel. Landelijke samenwerking op facultair- en instellingsniveau is nodig om gezamenlijk
te (blijven) zorgen voor een gedifferentieerd en dekkend onderwijsaanbod in de talen.
Het is belangrijk dat op facultair- en op instellingsniveau (Decanenoverleg, Rectorencollege
van de VSNU, Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen) het gesprek over het behoud
van de opleidingen Nederlands wordt gevoerd en dat signalen over beëindiging van (specialisaties
in) opleidingen tijdig worden besproken en advies wordt ingewonnen. Vanuit de Talenvisie
(2016) bestaan hierover reeds procesafspraken ten aanzien van het behoud van unieke
(specialisaties in) talenopleidingen.
De leden van de CDA-fractie vragen om meer zicht op de financiële gevolgen van de
waarborg om de vijf opleidingen Nederlands in stand te houden indien de studenteninstroom
nog verder zou afnemen.
Met de lumpsumsystematiek hebben instellingen bestedingsvrijheid en kunnen zij zelf
bepalen hoe zij intern middelen alloceren. De vrijheid bij het besteden van deze rijksbijdrage
biedt ruimte voor het naar eigen zicht intern aanwenden van de vaste bekostiging,
bijvoorbeeld om een kleine opleiding extra te ondersteunen. Dit werkt als waarborg
voor de instandhouding van (kleine) opleidingen. In het kostenonderzoek dat momenteel
wordt uitgevoerd, wordt ook gekeken naar de kosten van kleine opleidingen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar mijn reactie op de zorgen van de Raad voor
de Neerlandistiek dat het «inmiddels niet meer denkbeeldig is dat er op sommige universiteiten
in de nabije toekomst geen hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde of Nederlandse
Taalkunde zal zijn», wat dit betekent voor het behoud van de vijf volwaardige vestigingen
en wat mijn inzet is om dit scenario te keren.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven heb ik geen signalen ontvangen van de decanen letteren
en geesteswetenschappen dat zij voornemens zijn tot sluiting van opleidingen Nederlands
bij een van de vijf vestigingen. Zij zijn juist aan de slag om deze aantrekkelijker
te maken. De bredere inzet op de problematiek heb ik toegelicht in mijn brief. Zo
wordt er gewerkt aan een curriculumherziening in het vo, worden er diverse activiteiten
ondernomen om de instroom in lerarenopleidingen te vergroten en het lerarentekort
in de schooltalen tegen te gaan en zet ik in op goede studiekeuzevoorlichting.
De leden van de CDA-fractie vragen om uitleg over het verschil tussen het sectorplan
geesteswetenschappen en het beoogde sectorplan talen.
Het sectorplan geesteswetenschappen omvat alle disciplines binnen de faculteiten geesteswetenschappen,
waaronder talen. Een sectorplan talen is specifiek gericht op de wo-talenopleidingen.
De leden van de CDA-fractie vragen ook hoeveel geld er gemoeid is met het sectorplan
geesteswetenschappen en tot wanneer dit doorloopt.
De middelen voor het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen zijn structureel. Zoals
in mijn brief vermeld ontvingen de betrokken faculteiten via de rijksbijdrage in 2019
€ 17,7 miljoen voor dit sectorplan. Door correcties als gevolg van loon-en prijsbijstelling
is het budget voor 2020 en verder € 18,2 miljoen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reactie is geweest van het Platform Talen
op de oproep van de Minister om alvast de voorbereidingen te treffen voor een sectorplan
talen, en daarbij op de korte termijn in te zetten op het verder vergroten van de
aantrekkelijkheid van het onderwijs bij de universitaire talenopleidingen.
In mijn brief heb ik de faculteiten gevraagd om gezamenlijk, in voorbereiding op een
sectorplan talen, activiteiten in gang te zetten met focus op het onderwijs in de
talenopleidingen. Daarvoor zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld (via het
programmabureau ten behoeve van het DLG) waarmee bijvoorbeeld een landelijk project
kan worden opgestart. De decanen stellen een project voor dat complementair is aan
de bestaande samenwerkingsverbanden en dat de focus legt op samenwerking in bachelorprogramma’s
van de talenopleidingen tussen de faculteiten, waarbij ook blended en online-opties
een rol spelen. De betrokken faculteiten kunnen binnen dit project voorstellen doen
voor samenwerking op cursusniveau zodat bestaande expertise beter kan worden ingezet.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de uitvoering van het sectorplan talen in potentie
kost.
Genoemde partijen hebben hier geen specifieke bedragen bij genoemd. Dit is sterk afhankelijk
van de activiteiten op het gebied van onderwijs, het ambitieniveau op onderzoek en
de reikwijdte van het sectorplan.15
De leden van de CDA-fractie vragen ook of ik open sta voor een sectorplan Nederlands
om nu alvast op een deelterrein aan de slag te gaan.
Ik zie de meerwaarde in een sectorplan talen waarin Nederlands, Fries, Engels, Frans
en Duits samen worden genomen omdat vergelijkbare vraagstukken spelen. Voor een sectorplan
talen zijn op dit moment geen middelen beschikbaar, bovendien kost de totstandkoming
tijd. In mijn brief heb ik de betrokken faculteiten gevraagd om op korte termijn activiteiten
in gang te zetten. Zoals hierboven aangegeven zijn zij al gericht met activiteiten
aan de slag.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier ik er voor kan zorgen dat de Raad
van de Neerlandistiek een stevige positie heeft bij het opstellen van het sectorplan
talen, en welke rol hierbij voor de Taalunie is weggelegd.
Het is aan het DLG om bij het opstellen van een sectorplan talen relevante partijen
te betrekken, zoals de Raad voor Neerlandistiek en de Taalunie. In het Comité van
Ministers hebben mijn Vlaamse collega en ik recent afspraken gemaakt om samen te gaan
werken aan de vergelijkbare problematiek van dalende studenteninstroom bij de opleidingen
Nederlands. De Taalunie heeft hierin een verbindende rol en werkt momenteel aan een
plan, dat ook benut kan worden door de decanen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het hoger onderwijs, en ook specifiek de opleidingen
Nederlands, wordt betrokken bij de totstandkoming van curriculum.nu.
Zoals ik in mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven,
wordt het hoger onderwijs nauw betrokken bij de vernieuwing van het vak Nederlands.
Over de precieze werkwijze zal ik uw Kamer in de eerste helft van 2021 informeren.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe beide Ministers staan tegenover het idee van
talent- en plusprogramma’s voor het vak Nederlands in het vo.
Het is aan de vakexperts, leraren en curriculumexperts – die bij de curriculumherziening
betrokken zijn – om te bepalen of talent- en plusprogramma’s een (structureel) onderdeel
van het examenprogramma Nederlands dienen te worden.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de Minister van het idee van de KNAW
vindt om een «Kamer Neerlandistiek» in te richten bij het Platform Talen waarin neerlandici
uit wo, hbo en vwo en vertegenwoordigers van de Stichting Leerplan Ontwikkelingen
en de vakvereniging docenten Nederlands samenwerken. Zij willen graag weten wat er
nodig is om dit op te richten en hoe de Minister dit kan stimuleren.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief, vind ik samenwerking tussen de faculteiten
van groot belang en onderstreep ik ook het belang dat zowel de KNAW als het Platform
voor de Talen hechten aan de samenwerking tussen voortgezet en hoger onderwijs. Ik
vind het aan de Neerlandici om te bepalen of het instellen van een Kamer Neerlandistiek
daarbij van meerwaarde is en om te bezien in hoeverre dit binnen het Nationaal Platform
voor de Talen kan worden georganiseerd.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de 100.000 euro aan aanvullende
middelen voor landelijke coördinatie voor het sectorplan talen andere middelen zijn
dan de 100.000 euro die beschikbaar zijn gekomen met het amendement van het lid Van
der Molen over middelen voor Het Nationaal Platform voor de Talen (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 24).
Dit klopt. De middelen voor landelijke coördinatie komen niet vanuit het genoemde
amendement.
De leden van de CDA-fractie vragen of ik kan toelichten wat de stand van zaken is
van de besteding van de 100.000 euro van het amendement van lid Van der Molen. Zij
vragen of ik kan bevestigen dat deze middelen enkel gebruikt worden voor het enthousiast
maken van de (leraren)opleiding Nederlands en dus niet voor andere taalopleidingen.
Met de middelen uit het amendement van het lid Van der Molen komt op de OCW-begroting,
in zowel 2020 als 2021 honderdduizend euro beschikbaar voor de studiekeuzecampagne
waar in het plan van het Nationaal Platform voor de Talen aan wordt gerefereerd, evenals
in het amendement. Deze campagne is gericht op Nederlands en op andere wo-talenopleidingen.
Het platform heeft laten weten dat voor de voorlichtingscampagne in 2020 en 2021 in
totaal een bedrag van € 65.000 nodig is. De middelen uit het amendement worden ook
besteed aan de financiering van een aanvullend initiatief, specifiek gericht op het
enthousiast maken van scholieren voor het Nederlands. Op voorstel van de KNAW en het
platform, ondersteun ik de pilot voor een Schrijfakademie in het voortgezet onderwijs.
In de periode 2020 t/m 2022 zal daarvoor in totaal € 290.000 beschikbaar worden gesteld
«(€ 135.000 restantmiddelen amendement en € 155.000 uit de niet-juridisch verplichte
middelen op de begrotingsartikelen 3 en 7).
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het momenteel mogelijk is om een brede
bacheloropleiding, zoals taalwetenschap, door te stromen naar een specifiekere masteropleiding,
zoals Nederlandse taalkunde.
Masterspecialisaties zoals «Nederlands taalkunde» bestaan als «tracks» of specialisaties
binnen masteropleidingen zoals Taalwetenschappen of Neerlandistiek. Doorstroom naar
zo’n specialisatie of track is zowel mogelijk vanuit een bachelor Nederlandse Taal
en Cultuur, als vanuit andere relevante disciplinegerichte opleidingen, maar ook vanuit
bredere bacheloropleidingen met het vereiste keuzeprofiel. Instroomeisen verschillen
per instelling en zijn afhankelijk van de route.
De leden van de CDA-fractie geven aan graag voor de OCW-begrotingsbehandeling te horen
hoe de Minister de motie van de leden Van der Molen en Westerveld, die de Minister
verzoekt om de Kamer een plan aan te bieden waarin er samen met de betrokken opleidingen
stappen worden gezet om de instroom in de opleidingen Nederlands(e taal en cultuur)
te vergroten, uit gaat voeren.16
Ik stel de leden van het CDA graag op de hoogte van het feit dat deze motie destijds
is ingetrokken.17 Ik heb de Kamer toegezegd om met een beleidsreactie te komen op het KNAW-briefadvies
Neerlandistiek en het plan van aanpak van het Platform voor de Talen en om de lerarenopleidingen
hierin mee te nemen. Mijn beleidsreactie heeft de Kamer ontvangen op 1 juli 2020 en
daarmee is aan deze toezegging voldaan.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het aantal studenten in de Neerlandistiek en
moderne vreemde talenstudies in het wetenschappelijk onderwijs in de afgelopen tien
jaar fors is teruggelopen. Deze leden brengen in herinnering dat eerdere kabinetten
vooral hebben ingezet op beleid dat getypeerd kan worden als «focus en massa». De
gedachten was dat het «tegengaan van versnippering» van taal- en cultuurstudies op
enkele universiteiten meer studenten zou aantrekken dan als bijvoorbeeld twee verschillende
universiteiten dezelfde taalopleiding zouden aanbieden. Deze leden vragen de Minister
te reflecteren op het «focus en massa»-beleid. Heeft er ooit een evaluatie plaatsgevonden?
In hoeverre heeft het «focus en massa»-beleid tot de veronderstelde doelen geleid,
zoals meer studenten, zo vragen zij.
Bij het «focus- en massa» beleid ging het om wetenschapsbeleid bedoeld om prioritering
binnen wetenschapsgebieden te stimuleren en middelen te bundelen. Het Rathenau Instituut
heeft in 2010 het «focus- en massa»-beleid geëvalueerd.18 Door de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek is gekeken naar de mate waarin
universiteiten scherper prioriteren in onderzoek en publiceren in verschillende onderzoeksgebieden
en disciplines.19 Daarin is geconcludeerd dat verbreding plaatsvindt bij alle instellingen, vooral
de technische. De Commissie Van Rijn heeft dit herbevestigd in haar rapport.20
De leden van de D66-fractie verwijzen in hun vragen over het «focus- en massa» beleid
ook naar het veronderstelde doel van «tegengaan van versnippering» van taal- en cultuurstudies
om zo meer studenten aan te trekken. Het DLG geeft aan dat concentratie van opleidingen
niet heeft geleid tot meer studenten. Daarom is ook met het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen
gekozen voor samenwerkingsprojecten tussen faculteiten, zodat wel efficiency kan worden
behaald, maar aanbod op diverse locaties kan blijven bestaan. Zoals ik in de Strategische
Agenda «Houdbaar voor de toekomst» en in mijn kamerbrief over Nederlands aangeef,
vind ik het belangrijk dat wordt samengewerkt over de grenzen van de instelling heen.
Door landelijke samenwerking kan een gedifferentieerd en dekkend onderwijsaanbod in
de talen worden geborgd. Een gespreid netwerk van universitaire opleidingen Nederlands
is te meer van belang omdat aankomende studenten in de talenstudies vaak regionaal
georiënteerd zijn bij hun studiekeuze.
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting op de grootste knelpunten die
met een sectorplan talen geadresseerd worden. Zij vragen ook of de inzet is om het
onderwijsaanbod wederom te versmallen of dat het ook vergroot en daarmee aantrekkelijker
kan worden gemaakt.
Via een sectorplan kan door faculteiten worden samengewerkt vanuit een landelijke
visie en aanpak op zowel onderwijs als onderzoek. Faculteiten geven daarbij zelf invulling
aan vernieuwingen in het onderwijsaanbod, en of deze plaatsvinden via bestaand of
nieuw onderwijsaanbod. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven vind ik het, met de KNAW,
belangrijk dat de deskundigheden uit de talenopleidingen (zoals taalkunde, taalbeheersing,
letterkunde) steviger worden ingebracht bij de bredere opleidingen. Door de samenwerking
tussen disciplinaire en brede opleidingen, kan een groter aantal studenten worden
opgeleid met kennis op het gebied van de talen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om aan te geven hoe groot het verschil
is tussen het aantal studenten dat afstudeert in de taalopleidingen die op middelbare
scholen worden verzorgd en de verwachte ontwikkeling van het lerarentekort bij die
vakken.
In de arbeidsmarktramingen, die in opdracht van OCW worden gemaakt, wordt dit per
vak aangegeven.21 De vorige ramingen zijn op 16 december 2019 met de arbeidsmarktbrief naar de kamer
gestuurd.22 Begin december van dit jaar zullen naar verwachting de nieuwe ramingen aan de Kamer
worden gepresenteerd.
De leden van de D66-fractie vragen of ik de aanpak van andere Europese landen inzichtelijk
kan maken met betrekking tot de daling van het studentenaantal in het talendomein.
De leden van de D66-fractie vragen ook of ik heb overwogen om Europees op te trekken.
De KNAW heeft geen vergelijkend onderzoek gedaan naar de positie van landstalen buiten
Nederland. De KNAW geeft daarbij aan dat het niet eenvoudig is om zulk onderzoek te
doen, omdat de situatie in andere landen verschilt van die in Nederland. Het aantal
studenten Nederlands in Vlaanderen loopt de laatste jaren ook terug. Zoals aangegeven
in het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie hebben mijn Vlaamse collega
en ik in het Comité van Ministers van de Taalunie recent besloten om te gaan samenwerken.
De Taalunie werkt momenteel een plan uit.
De leden van de D66-fractie vragen tot slot op welke termijn het kostenonderzoek en
de kabinetsreactie verwacht kunnen worden.
De eindrapportage zal als gevolg van de vertraging in februari aangeboden worden.
Ik streef er naar uw Kamer in de eerste helft van februari 2021 de eindrapportage
en de kabinetsreactie daarop toe te zenden. Een tussenrapportage heeft de Kamer inmiddels
ontvangen.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om de kosten voor
een sectorplan te onderzoeken. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
De betrokken partijen hebben geen specifieke bedragen voor een sectorplan talen genoemd.
De kosten zijn uiteraard sterk afhankelijk van de activiteiten op het gebied van onderwijs,
het ambitieniveau op onderzoek en de reikwijdte van het sectorplan.23 Het is aan de faculteiten om dit nader te onderbouwen.
De leden van GroenLinks vragen of de Minister uiteen kan zetten of zij een volledige
fte voldoende acht voor de landelijke coördinatie van een sectorplan, waar geen middelen
voor beschikbaar zijn gesteld.
De middelen zijn bedoeld ter ondersteuning voor het in gang zetten van activiteiten
met de focus op het onderwijs in de talenopleidingen. De faculteiten zijn vrij om
te bepalen hoe ze de middelen aanwenden en aanvullen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de redenering waarbij de faculteiten
geesteswetenschappen binnen beperkte financiële kaders moeten opereren, juist niet
ten grondslag lag aan de beslissing om te stoppen met het aanbieden van kleinere (minder
rendabele) studies, waaronder de bachelorstudie Nederlands.
Ik herken dit niet. De lumpsumsystematiek biedt instellingen de ruimte om te bepalen
hoe zij intern middelen alloceren. Zoals ik in het antwoord op de betreffende vraag
van het CDA heb aangegeven, werkt dit als waarborg voor instandhouding van (kleine)
opleidingen. In het kostenonderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd, kijk ik ook naar
de kosten van kleine opleidingen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het verantwoord acht om de
geesteswetenschap faculteiten weer te laten kiezen binnen de middelen van het sectorplan
Duurzame Geesteswetenschappen.
In mijn brief heb ik aangegeven de faculteiten op te roepen om op korte termijn stappen
te zetten om de aantrekkelijkheid van het onderwijs bij de talenopleidingen te vergroten
en de aansluiting met arbeidsmarkt en maatschappij te verbeteren. Ik ondersteun dit
met middelen in 2020 voor landelijke coördinatie zodat faculteiten gezamenlijk activiteiten
in gang kunnen zetten. Faculteiten kunnen ook zelf investeren, bijvoorbeeld door herprioritering
binnen de middelen van het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen bestemd voor landelijke
projecten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd hoe de adviezen van de commissie-Van Rijn
in combinatie met te weinig middelen vanuit OCW gaan bijdragen aan meer studenten
bij talenstudies.
Studenten zij vrij om te kiezen wat zij gaan studeren. Goede studiekeuzevoorlichting,
de vernieuwing van het curriculum in het vo en aantrekkelijke talenopleidingen in
het hoger onderwijs zijn allemaal zaken die kunnen bijdragen aan een hogere instroom
bij talenstudies. De faculteiten ontvangen naast de reguliere middelen, ook middelen
uit het sectorplan Duurzame Geesteswetenschappen om zelf bij te dragen aan het (nog)
aantrekkelijker maken van het onderwijs en verbetering van de aansluiting met arbeidsmarkt
en samenleving. In het kostenonderzoek dat momenteel loopt, kijk ik ook naar de kosten
van kleine opleidingen.
De leden van de SP-fractie vragen naar mijn verklaring voor de dalende studenteninstroom
bij opleidingen Neerlandistiek en moderne vreemde talenstudies.
In het KNAW briefadvies alsook het rapport Talen Centraal van het Nationaal Platform
voor de Talen wordt aangegeven de dalende studenteninstroom deels te verklaren is
door de toenemende belangstelling van studenten voor brede studierichtingen die de
faculteiten Geesteswetenschappen in toenemende mate aanbieden. De instroom in de faculteiten
Geesteswetenschappen is als geheel dan ook op peil gebleven. Daarnaast worden inhouds-
en imagoprobleem bij de schoolvakken en de wo-talenopleidingen, tekortschietende studievoorlichting
en de verzwakte band tussen het vo en ho als redenen voor de verminderde interesse
in de opleidingen Nederlands en moderne vreemde talen genoemd.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre instellingen kunnen rekenen op toekomstig
budget voor een sectorplan talen, ook met het oog op de komende verkiezingen en mogelijke
andere keuzes die een volgend kabinet gaat maken.
Op dit moment zijn geen middelen beschikbaar voor een sectorplan talen. Ik kan niet
vooruit lopen op de situatie na de komende verkiezingen of ingaan op de keuzes van
een volgend kabinet.
De leden van de SP-fractie betwijfelen of 100.000 euro voldoende is om talenopleidingen
te redden en vragen waar de hoogte van dit bedrag op is gebaseerd.
Landelijke coördinatie bij de universitaire talenopleidingen is volgens de KNAW van
groot belang om de problemen structureel aan te pakken. Met deze middelen ondersteun
ik dat. Met deze middelen zou bijvoorbeeld een volledige fte kunnen worden gefinancierd
en kunnen op korte termijn activiteiten in gang worden gezet. Zoals ik in mijn brief
heb aangegeven is meer nodig om de problematiek bij de talen aan te pakken, denk aan
de curriculumherziening, studiekeuzevoorlichting en aanpak van het lerarentekort.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister reflecteert op het KNAW rapport
waarin wordt opgemerkt dat onder middelbare scholen het beeld bestaat dat je met een
studie Neerlandistiek in de eerste plaats leraar wordt en dat dit beroep een laag
aanzien heeft vergeleken met andere beroepen waar een hbo- of wo-opleiding voor nodig
is en dat de beroepsgroep van leraren als geheel de afgelopen decennia minder is gaan
verdienen in verhouding tot andere hoogopgeleiden. Ook vragen de leden van de SP-fractie
wat de Minister gaat doen met dit gegeven.
Ik herken het beeld niet dat de beroepsgroep van leraren als geheel de afgelopen decennia
minder is gaan verdienen in verhouding tot andere hoogopgeleiden. Uit het meest recente
onderzoek van SEO over achtergrondkenmerken in de beloningsvergelijking blijkt dat
medewerkers in het voortgezet onderwijs ten opzichte van met hen vergelijkbare medewerkers
in de markt ongeveer 1% minder verdienen (anno 2016).24 Uit het verdiepende SEO-rapport «Wat een leraar in het vo verdient» blijkt dat het
beloningsverschil tussen 2006 en 2016 kleiner is geworden.25 Beloning is overigens niet het enige wat een beroep aantrekkelijk maakt. Verder worden
samen met het veld, verschillende initiatieven ter bevordering van het imago van het
lerarenberoep ondernomen.26
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Minister gaat ondernemen, zowel beleidsmatig
als financieel, om onnodige en nieuwe herverdelingsproblematiek te voorkomen, in het
licht van het belang dat de Minister hecht aan dit vakgebied.
In het lopende kostenonderzoek heb ik oog voor de situatie van de kleine opleidingen.
Op basis van dit onderzoek zal ik met nadere voorstellen komen voor kleine opleidingen,
indien het onderzoek hiertoe aanleiding geeft.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de extra middelen die de Minister
hiervoor uittrekt zich geheel beperken tot 100.000 euro die in 2020 en 2021 beschikbaar
komt voor de studiekeuzecampagne voor de (leraren)opleiding Nederlands.
Dit klopt niet. In mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie heb ik
toegelicht dat met de middelen uit het amendement van het lid Van der Molen op de
OCW begroting 2020, in zowel 2020 als 2021 honderdduizend euro beschikbaar voor de
studiekeuzecampagne van het Nationaal Platform voor de Talen. Het restant van de middelen
uit het amendement wordt besteed aan de financiering van de pilot voor een Schrijfakademie
in het voortgezet onderwijs, specifiek gericht op het enthousiast maken van scholieren
voor het Nederlands. Daarnaast stel ik (niet uit de middelen van het amendement) in
2020 honderdduizend euro beschikbaar voor landelijke coördinatie.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister met de voorgestelde aanpak voldoende
recht kan doen aan de specifieke positie van het Nederlands. Zou voor de opleidingen
Nederlandse taal niet een wettelijke waarborgfunctie geregeld moeten zijn? Gelet op
het nationale belang zou dat volgens deze leden voor de hand liggen. De leden van
de SGP-fractie wijzen op de constatering van de KNAW dat zittende hoogleraren Nederlandse
Taal- of Letterkunde soms niet vervangen worden en vragen hoe ik voorkom dat gaandeweg
te weinig hoogleraren Nederlands aanwezig zijn. Zij vragen of ik met de faculteiten
in overleg wil om te bezien of voor dergelijke knelpunten structuurwijzigingen nodig
zijn.
Ik verwijs de leden hier naar mijn antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de
CDA-fractie, dat ik hierbij nogmaals toelicht. Het staat voor mij buiten kijf dat
de vijf volwaardige vestigingen met een bachelor en een of meer op de Neerlandistiek
gerichte masters behouden blijven. Ik heb geen signalen van voornemens van hoger onderwijsinstellingen
tot het beëindigen van opleidingen Nederlands vanwege een te lage instroom. Zoals
ik in mijn brief heb aangegeven zijn en worden diverse acties ondernomen om de problematiek
bij Nederlands aan te pakken. Wettelijke verankering voor het behoud van opleidingen
Nederlands vind ik een te zwaar middel. Landelijke samenwerking op facultair- en instellingsniveau
is nodig om gezamenlijk te (blijven) zorgen voor een gedifferentieerd en dekkend onderwijsaanbod
in de talen. Het is belangrijk dat op facultair- en op instellingsniveau (Decanenoverleg,
Rectorencollege van de VSNU, Programmabureau Duurzame Geesteswetenschappen) het gesprek
over het behoud van de opleidingen Nederlands wordt gevoerd en dat signalen over beëindiging
van (specialisaties in) opleidingen tijdig worden besproken en advies wordt ingewonnen.
Vanuit de Talenvisie (2016) bestaan hierover reeds procesafspraken ten aanzien van
het behoud van unieke (specialisaties in) talenopleidingen.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de kritiek van de KNAW op de producten
van curriculum.nu inzake Nederlands, namelijk de beperkte aanwezigheid van de vakinhoud,
al is meegenomen in het vervolg en op welke wijze degenen die adviezen hebben geleverd,
waaronder KNAW, betrokken worden bij de uitwerking door SLO.
In antwoorden op de vragen van de CDA-fractie heb ik aangegeven dat het curriculum
van het schoolvak Nederlands een brede functie kent. Naast de vakinhoud moeten leerlingen
uit vmbo, havo en vwo de basisvaardigheden aanleren om volwaardig te kunnen deelnemen
in de maatschappij. Deze basisvaardigheden nemen in de voorstellen voor het leergebied
Nederlands van Curriculum.nu dan ook een centrale plek in en de wetenschappelijke
curriculumcommissie zal – conform de motie van de leden Van Meenen en Kwint – extra
aandacht hiervoor hebben bij de beoordeling van de (concept)kerndoelen.27
De leden van de SGP-fractie vragen wat de Minister vindt van het gegeven dat in Nederland
onder de lijn Leiden-Utrecht-Nijmegen geen volwaardige opleiding Neerlandistiek aanwezig
is en of de Minister deze verdeling voldoende evenwichtig vindt voor een opleiding
van nationaal belang. De leden vragen voorts of de Minister in overleg wil met de
faculteiten om te bezien of de geografische spreiding geoptimaliseerd kan worden,
al dan niet door aan te sluiten bij bestaande faculteiten die reeds onderdelen Neerlandistiek
aanbieden.
Het gesprek over een optimalisatie van de geografische spreiding van opleidingen,
vind ik aan de instellingen en het DLG. Er zijn, ook volgens de decanen, geen aanwijzingen
dat aspirant-studenten Nederlands uit de regio beneden de genoemde lijn de universiteiten
mijden. Ook wijs ik in dit verband op de legio mogelijkheden die er al zijn om vanuit
een brede bacheloropleiding door te stromen naar een specifieke master (zie hiervoor
ook mijn antwoord op de betreffende vraag van de CDA-fractie). Aan Tilburg University
kan een student bijvoorbeeld een bachelor Communicatie en Informatiewetenschap volgen
en doorstromen naar een tweejarige educatieve master in Nederlandse Taal en Cultuur
aan deze universiteit.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister wil overwegen om specifiek voor
de studie Nederlandse taal te regelen dat een tweede studie altijd tegen wettelijk
collegegeld gevolg kan worden. Zij vragen of de bijzondere positie van het Nederlands
als basis voor al het andere onderwijs in Nederland, niet een uitzondering op de regel
rechtvaardigt.
Ik overweeg dit niet, omdat ik veel meer effect verwacht van de inzet op andere vlakken.28 Het gedragseffect van een lager collegegeld bij de wo-opleiding Nederlands zal naar
verwachting zeer klein zijn.29 Daarnaast vraagt een uitzondering voor de wo-opleiding Nederlands om een collegegeldbepaling
op opleidingsniveau in plaats van op het niveau van Croho.30 Een collegegeldbepaling op opleidingsniveau is uitvoeringstechnisch zeer omslachtig,
zeker omdat taalspecifieke trajecten veelal ingebed zijn binnen brede masters.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier