Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 595 Wijziging van de Verzamelwet Brexit in verband met aanpassing van de termijn waarbinnen regelgevende bevoegdheden ten behoeve van overgangssituaties gelden alsmede wijziging van enkele andere wetten in verband met de Brexit
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Samenvatting
Dit wetsvoorstel beoogt het mogelijk te maken om op grond van artikel X van de Verzamelwet
Brexit tijdelijke voorzieningen als daar bedoeld te kunnen treffen in de zes maanden
na de afloop van de overgangsperiode. De mogelijkheid om voorzieningen te treffen
op het terrein van de zorg is eveneens verlengd en tegelijkertijd geharmoniseerd met
het terrein van de sociale zekerheid. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel wijzigingen
van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de loonbelasting 1964
(Wet LB 1964) die beogen de Nederlandse wetgeving in overeenstemming te brengen met
het ingevolge het op 12 november 2019 gesloten Akkoord inzake de terugtrekking van
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie
en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PbEU 2020, L 29), hierna aangehaald
als het Terugtrekkingsakkoord, na afloop van de overgangsperiode geldende Unierecht.
Het wetsvoorstel is onderdeel van de zogenaamde readiness voorbereidingen.
Inleiding
In het Terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk
(VK) is een overgangsperiode opgenomen. Tijdens deze overgangsperiode die eindigt
op 31 december 2020 verandert er niet zoveel in de juridische situatie. Rechten en
plichten blijven in die periode voor burgers en bedrijven vrijwel gelijk. De overgangsperiode
had op grond van het Terugtrekkingsakkoord nog met maximaal 24 maanden kunnen worden
verlengd. De overgangsperiode wordt gebruikt om een akkoord over het toekomstige partnerschap
tussen de EU enerzijds en het VK anderzijds tot stand te brengen. Bij de onderhandelingen
over het toekomstige partnerschap is tot nu toe weinig voortgang geboekt.
Het kabinet bereidt zich voor op de nieuwe relatie met het VK na afloop van de overgangsperiode
per 1 januari 2021 (zie ook Kamerstukken II 2019/20, 35 393, nr. 5). Ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen over het toekomstige partnerschap
zal er na het aflopen van de overgangsperiode veel veranderen, ook als er goede afspraken
over het toekomstige partnerschap worden gemaakt. In alle gevallen zijn dus voorbereidingen
op de veranderingen als gevolg van het aflopen van de overgangsperiode nodig door
alle actoren: overheden, instellingen, bedrijven en burgers.
In aanloop naar het einde van de overgangsperiode spreekt Nederland in navolging van
de Europese Commissie van readiness voorbereidingen. Deze readiness voorbereidingen zijn gebaseerd op de preparedness- en contingency-maatregelen zoals eerder voorbereid in aanloop naar de verschillende eerdere Brexit-data.
Readiness maatregelen ter voorbereiding op het aflopen van de overgangsperiode zullen in alle
gevallen genomen moeten worden, niet alleen om voorbereid te zijn op een mogelijke
«no deal». Deze voorbereidingen worden getroffen op nationaal niveau en op EU-niveau. Op nationaal
niveau heeft het kabinet een inventarisatie gemaakt van de voorbereidingen die op
dit moment voorzien zijn voor het aflopen van de overgangsperiode. De te treffen maatregelen
zijn divers en strekken zich uit over de beleidsterreinen van vrijwel alle ministeries.
Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen om uitvoering te geven aan het burgerrechtengedeelte
van het Terugtrekkingsakkoord, communicatie over veranderende grenscontroleprocessen
en verkeerscirculatieplannen om congestie zo veel als mogelijk te voorkomen. EU wet-
en regelgeving zal na de overgangsperiode namelijk in beginsel niet meer van toepassing
zijn op het VK zoals nu nog het geval is. Het soort maatregelen en acties hangt deels
nog af van de uitkomst van de onderhandelingen, maar in alle gevallen zullen er bijvoorbeeld
grenscontroles voor goederen komen met de bijbehorende maatregelen en procedures omdat
het VK niet langer deel uitmaakt van de douane-unie en de interne markt.
Alleen voor het geval het de EU en het VK niet lukt om op een aantal specifieke terreinen
tot overeenstemming te komen zullen opnieuw tijdelijke contingency maatregelen worden getroffen, bedoeld om de meest nadelige gevolgen van «no deal» op te vangen.
Communicatie en voorlichting, via bijvoorbeeld overleg van departementen met hun stakeholders
en via rijksoverheid.nl/brexit, brexitloket.nl en de Brexit Impact Scan voor zowel
bedrijven als (mede)overheden, hebben hierbij nadrukkelijk de aandacht van het kabinet.
Het is namelijk van belang dat niet alleen het kabinet, maar ook burgers, bedrijven,
instellingen en medeoverheden zich voldoende realiseren dat er na het aflopen van
de overgangsperiode hoe dan ook veranderingen zullen zijn, dat zij in beeld hebben
hoe zij door deze veranderingen geraakt kunnen worden en dat zij zich hier tijdig
op voorbereiden. Als gevolg van de grote impact van de coronacrisis zijn de mogelijke
implicaties van de Brexit begrijpelijkerwijs tijdelijk meer naar de achtergrond verdwenen.
Daarom werden ook enige tijd geen specifieke campagnes gevoerd, maar websites worden
wel bijgehouden en het kabinet houdt nauwlettend in de gaten dat doelgroepen steeds
tijdig geïnformeerd worden. Rekening houdend met de ontwikkelingen in de corona-crisis
zullen de communicatie en voorlichting gedurende de overgangsperiode worden geïntensiveerd.
Dit wetsvoorstel bevat een aantal noodzakelijke wetswijzigingen voor een vangnet,
voor de basiszorg, voor de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting die hierna
worden toegelicht.
Wijziging vangnet van artikel X Verzamelwet Brexit
Zoals blijkt uit de brief van het kabinet van 5 mei 2020 (Kamerstukken 2019–2020,
35 393 nr. 5) is in de onderhandelingen met het VK weinig tot geen voortgang geboekt. Uit die
brief blijkt ook dat ondanks de brede en ambitieuze inzet van de EU en Nederland,
de relatie met het VK onherroepelijk in diepte en intensiteit zal afnemen als gevolg
van de terugtrekking van het VK uit de EU. Daar komt bij dat de beschikbare tijd voor
onderhandelingen in alle gevallen beperkt is en het aantal complexe onderwerpen groot.
Binnen die beperkingen blijft het kabinet inzetten op de best mogelijke uitkomst,
waarbij rekening moet worden gehouden met het risico dat er aan het einde van dit
jaar een beperkter akkoord ligt dan het kabinet zou wensen, of zelfs geen akkoord.
Mede daardoor bestaat het risico dat aan het einde van de overgangsperiode op velerlei
terreinen geen afspraken zullen zijn gemaakt die tot gevolg hebben dat op deelterreinen
de verhoudingen en relatie met het VK op dezelfde voet komt als met een derde land.
Bij een einde van de overgangsperiode zonder een akkoord over de voorwaarden van een
toekomstig partnerschap is het mogelijk daarop voorbereidingen te treffen en tot op
zekere hoogte te voorzien welke regelingen zullen moeten worden aangepast. Deze voorbereidingen
hebben ook deels al plaatsgevonden ten tijde van de onderhandelingen over het Terugtrekkingsakkoord.
De readiness voorbereidingen en de Verzamelwet Brexit, alsmede een aantal algemene maatregelen
van bestuur op grond daarvan, vormen daarvan de weerslag. De omvang en de complexiteit
(de Brexit kan alle domeinen van regelgeving raken, zoals ook is gebleken uit de interdepartementale
inventarisatie van de thans voorziene voorbereidingen op het aflopen van de overgangsperiode)
leiden er desalniettemin toe dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat in een
laat stadium alsnog blijkt dat op een bepaald terrein acuut ingrijpen nodig is. De
wetgever is daarnaast afhankelijk van maatregelen die nog op EU-niveau kunnen worden
getroffen. Zelfs indien er wel een akkoord over het toekomstige partnerschap tot stand
komt, kunnen zich eveneens situaties voordoen waarin op enig moment met grote spoed
nationale wetgeving moet worden aangepast. Dit komt omdat de definitieve inhoud van
een akkoord en de doorwerking daarvan in de nationale rechtsorde mogelijk pas in een
zeer laat stadium bekend zal zijn en het onzeker is of de Uniewetgever tijdig de noodzakelijke
implementatie- en uitvoeringsmaatregelen treft en de Nederlandse wetgeving de benodigde
voldoende grondslagen bevat om hier effectief uitvoering aan te kunnen geven. Een
extra complicatie vormt bovendien dat de al genoemde coronacrisis belemmeringen kan
opwerpen voor bijvoorbeeld de nieuwe logistieke processen die nodig zullen zijn ten
vervolge op de overgangsperiode. Om deze redenen kan ook een situatie met een akkoord
met onzekerheid gepaard gaan die in bepaalde gevallen een noodvoorziening noodzakelijk
kan maken.
Wel is het zo dat de langere voorbereidingsperiode die is ontstaan door het herhaalde
uitstel van de Brexit en de overeengekomen overgangsperiode in het Terugtrekkingsakkoord,
alsmede het in het Terugtrekkingsakkoord opgenomen overgangsrecht, de kans verkleint
dat ook daadwerkelijk gebruik zal moeten worden gemaakt van artikel X. Dat doet echter
niet af aan bovengenoemde overwegingen waaruit blijkt dat niet kan worden uitgesloten
dat in een laat stadium op een bepaald terrein acuut ingrijpen nodig is. Die noodvoorziening
is opgenomen in artikel X van de Verzamelwet Brexit. Echter de toepassingsperiode
van deze bepaling is geëindigd 6 maanden na 1 februari 2020 (datum Brexit), namelijk
op 1 augustus 2020.
Voorafgaand aan het indienen van het wetsvoorstel van de Verzamelwet Brexit bij de
Tweede Kamer in het najaar van 2018 en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer werd
al gedacht aan de mogelijk noodzakelijke voorzieningen na afloop van een overgangsperiode.
Het was echter gelet op de politieke situatie in het VK zeer onzeker of er een akkoord
met een overgangsperiode zou komen, en zo ja, hoe deze precies zou komen te luiden,
laat staan wat de uitkomst van de onderhandelingen na afloop van deze overgangsperiode
zou zijn. Daarom is destijds niet reeds voorzien in de mogelijkheid om ook na afloop
van een eventuele overgangsperiode op basis van artikel X tijdelijke maatregelen te
kunnen treffen.
Uiteindelijk is het Terugtrekkingsakkoord met de overgangsperiode pas na de Britse
verkiezingen (december 2019) in januari 2020 tot stand gekomen.
Artikel X van de Verzamelwet Brexit kent ingevolge het eerste lid een toepassingsperiode
van zes maanden na de datum van terugtrekking van het VK uit de EU. Bij het bereiken
van deze einddatum is artikel X weliswaar niet komen te vervallen, maar het kan in
zijn huidige vorm derhalve geen grondslag meer vormen voor maatregelen die genomen
zouden moeten worden na afloop van deze termijn, en dus evenmin voor voorzieningen
ten vervolge op het einde van de overgangsperiode.
Door de wijziging van het eerste lid wordt artikel X toepasbaar verklaard voor het
treffen van voorzieningen in de periode van zes maanden volgend op het einde van de
overgangsperiode. Alle overige toepassingscriteria en procedurevoorschriften voor
de toepassing van artikel X blijven ongewijzigd, er wordt slechts een nieuwe termijn
vastgesteld waarbinnen een voorziening kan worden getroffen op basis van dit artikel.
Het aanvangsmoment van deze nieuwe toepassingsperiode is het moment met ingang van
wanneer de overgangsperiode is geëindigd. Op dit moment is dat voorzien met ingang
van 1 januari 2021. Indien nog tot een verlenging van de overgangsperiode zou worden
besloten schuift ook de startdatum van de toepassingsperiode op.
Als gevolg van deze wijziging vormt artikel X niet langer een basis voor voorzieningen
welke zouden zijn getroffen in de originele toepassingsperiode van 1 februari 2020
tot 1 augustus 2020. Omdat er echter geen gebruik is gemaakt van dit artikel gedurende
die periode zijn geen overgangsrechtelijke bepalingen nodig met betrekking tot deze
wijziging.
Wijzigingen op het terrein van de zorg (Verzamelwet Brexit, Verzamelwet VWS 2020,
Wlz, Zvw)
Specifiek voor de zorg zijn met de Verzamelwet Brexit en de Verzamelwet VWS 2020 delegatiegrondslagen
opgenomen in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) om voorzieningen
te kunnen treffen in verband met de Brexit. Nu de Brexit met een terugtrekkingsakkoord
heeft plaatsgevonden, is een nieuwe fase aangebroken waarin tijdens de overgangsperiode
onderhandeld wordt over de toekomstige relatie met het VK. In het kader van de zogenaamde
readiness voorbereidingen is het, ook gelet op de huidige coronapandemie, wenselijk genoemde
grondslagen in de Wlz en de Zvw te verlengen respectievelijk uit te breiden zodat
indien noodzakelijk ook na afloop van de overgangsperiode voorzieningen ten behoeve
van de zorg kunnen worden getroffen.
De grondslagen in de Wlz en de Zvw waren toegespitst op de terugtrekking van het VK
uit de EU. De grondslag in de Wlz is beperkt tot twaalf maanden vanaf de datum van
terugtrekking van het VK en de grondslag in de Zvw heeft alleen betrekking op de terugtrekking
van het VK zonder akkoord over de voorwaarden. Ten tijde van de uittreding is gebleken
dat de onderhandelingen over zorg zijn gekoppeld aan de andere elementen van de sociale
zekerheid. Daarom is ervoor gekozen ter gelegenheid van de verlenging respectievelijk
uitbreiding de grondslagen ten behoeve van de zorg te harmoniseren met de grondslagen
voor de sociale zekerheid. Daartoe is artikel IXa in de Verzamelwet Brexit opgenomen,
dat gelijkluidend is aan het reeds bestaande artikel VII voor het terrein van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het Terugtrekkingsakkoord ziet op bestaande situaties waarbij mensen op het einde
van de transitieperiode in een grensoverschrijdende situatie met het VK zitten en
hun huidige rechten behouden. De grondslag is noodzakelijk voor de situatie dat pas
kort voor – of zelfs kort na – het einde van de transitieperiode afspraken gemaakt
worden over de inrichting van de nieuwe relatie met het VK die slechts geïmplementeerd
kunnen worden met behulp van aangepaste regelgeving. Dit betreft nieuwe gevallen die
niet onder het Terugtrekkingsakkoord vallen.
Hiermee zijn de grondslagen in de Wlz en de Zvw overbodig geworden. Met de artikelen
II, IV en VI, onderdeel A, van dit wetsvoorstel worden de desbetreffende bepalingen
geschrapt uit de Wlz en de Zvw; wat betreft de Wlz wordt daartoe de Verzamelwet VWS
2020 aangepast, aangezien de daarin opgenomen wijziging van de Wlz nog niet in werking
is getreden.
Verder is met artikel VI, onderdeel B, een technische verbetering aangebracht in artikel
123 Zvw. Deze bepaling met betrekking tot grensoverschrijdende zorg is reeds van belang
gedurende en na de overgangsperiode. Artikel 123 Zvw is beperkt tot verdragen «waarbij
Nederland partij is». Door deze zinsnede te schrappen, kan artikel 123 Zvw zonder
twijfel ook toegepast worden indien de EU een verdrag met het VK sluit. Nederland
is formeel dan geen verdragspartij, maar wel gebonden. Dit is reeds het geval met
het Terugtrekkingsakkoord en kan zich opnieuw voordoen na afloop van de overgangsperiode.
Om buiten twijfel te stellen dat artikel 123 Zvw in die gevallen toegepast kan worden,
wordt deze bepaling gewijzigd. Met deze wijziging wordt de definitie van het verdragsrecht
meer in lijn gebracht met de formuleringen in de artikelen 69 Zvw en 2.1.2 Wlz. Artikel
123 Zvw regelt enkele administratieve procedures voor het orgaan van de woonplaats
en het orgaan van de verblijfplaats. Het betreft de registratie van verdragsgerechtigden
en een vergoeding van het CAK voor oninbare zorg- en incassokosten. In de praktijk
is al in overeenstemming met het Terugtrekkingsakkoord gehandeld. De Zorgverzekeringswet
wordt nu in overeenstemming gebracht met die praktijk en dus het Terugtrekkingsakkoord.
Omdat dit ook van belang is gedurende de overgangsperiode, wordt aan deze wijziging
van artikel 123 Zvw terugwerkende kracht verleend tot en met 1 februari 2020 (artikel
VII, derde lid).
Wijziging Wet inkomstenbelasting 2001
In het Terugtrekkingsakkoord is afgesproken dat zowel inwoners van het VK in de verhouding
met een EU-lidstaat als inwoners van de EU in de verhouding met het VK na de overgangsperiode
de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde vrijheden (hierna:
de vrijheden) blijven genieten in grensoverschrijdende situaties, indien hier voor
het einde van de overgangsperiode al sprake van was en deze situatie zich na het einde
van de overgangsperiode voortzet. Dit ziet bijvoorbeeld op werknemers die inwoner
zijn van het VK, werkzaam zijn in Nederland en ook na de overgangsperiode inwoner
blijven van het VK en werkzaam blijven in Nederland.
De inwoners van het VK die aan de in artikel 24 en 25 van het Terugtrekkingsakkoord
genoemde voorwaarden voldoen genieten op grond van dat akkoord na de overgangsperiode
nog wel de vrijheden, maar zijn op dat moment niet meer aan te merken als inwoners
van een EU-lidstaat. Artikel 2.7 en artikel 7.8, zesde lid van de Wet op de inkomstenbelasting
2001 hebben echter tot gevolg dat deze groep op basis van de nationale wet geen aanspraak
meer kan maken op enkele fiscale faciliteiten die slechts gelden voor inwoners van
een EU-lidstaat, zoals de kwalificerende buitenlandse belastingplichten het belastingdeel
van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Inwoners van een EU-lidstaat waarvan hun inkomen geheel of nagenoeg geheel is onderworpen
aan de loonbelasting of inkomstenbelasting in Nederland kunnen onder voorwaarden aangemerkt
worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Kwalificerende buitenlandse
belastingplichtigen hebben in beginsel recht op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen
als belastingplichtigen die in Nederland wonen. Inwoners van een EU-lidstaat die geen
kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zijn, maar waarvan wel een gedeelte
van het inkomen belast is in Nederland, kunnen aanspraak maken op het belastingdeel
van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Indien inwoners van het VK na de overgangsperiode belastbaar inkomen genieten in Nederland,
kunnen zij op basis van de thans vigerende nationale wetgeving niet langer aangemerkt
worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, Zij kunnen ook geen aanspraak
maken op het belastingdeel van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
De Nederlandse wetgeving zou zonder wijziging na de overgangsperiode op dit punt derhalve
strijdig zijn met hetgeen is afgesproken in het Terugtrekkingsakkoord.
In dit kader wordt voorgesteld een overgangsbepaling (artikel 10a.22) in de Wet op
de inkomstenbelasting 2001 op te nemen. Met de voorgestelde overgangsbepaling wordt
de wetgeving in overeenstemming gebracht met het Terugtrekkingsakkoord, op grond waarvan
VK-inwoners na de overgangsperiode in Nederland aangemerkt kunnen blijven worden als
kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en de groep die niet aan de voorwaarden
daarvoor voldoet aanspraak kan blijven maken op het belastingdeel van de arbeidskorting
en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Met de voorgestelde invoeging van artikel 10a.22 in de Wet inkomstenbelasting 2001
wordt beoogd een tweetal nationale bepalingen in die wet in overeenstemming te brengen
met onder andere de artikelen 24 en 25 van het Terugtrekkingsakkoord en het toepasselijke
Unierecht.
De groep inwoners van het VK die conform het Terugtrekkingsakkoord de in het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie genoemde vrijheden blijft genieten na
de overgangsperiode en in het kalenderjaar Nederlands inkomen geniet, wordt in genoemd
artikel 10a.22 voor de toepassing van de artikelen 2.7 en 7.8, zesde lid, van de Wet
op de inkomstenbelasting 2001 beschouwd als inwoners van een EU-lidstaat. Dit is van
belang voor de toepassing van de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting
en voor de mogelijkheid om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de
zin van artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 te kunnen worden aangemerkt.
Wijziging Wet op de loonbelasting 1964
In het verlengde van de voorgestelde aanpassing van de Wet inkomstenbelasting 2001,
wordt voorgesteld ook de Wet op de loonbelasting 1964 aan te passen zodat deze ook
na de overgangsperiode in overeenstemming is met het Terugtrekkingsakkoord. Met de
voorgestelde aanpassing wordt bewerkstelligd dat werknemers die in het VK wonen en
Nederlands arbeidsinkomen genieten, aanspraak kunnen blijven maken op het belastingdeel
van de arbeidskorting indien zij op grond van het Terugtrekkingsakkoord na de overgangsperiode
de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemde vrijheden blijven
genieten. Dit wordt bewerkstelligd door in de Wet op de loonbelasting 1964 een artikel
39i in te voegen waarin wordt bepaald dat deze werknemers voor de toepassing van artikel
20, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden beschouwd als werknemers
uit een EU-lidstaat.
Financiële gevolgen en administratieve lasten
Er zijn geen financiële gevolgen en administratieve lasten voorzien. Een eventuele
voorziening op grond van artikel IXb of X van de Verzamelwet Brexit kan natuurlijk
wel financiële gevolgen en administratieve lasten met zich meebrengen. Daar bestaat
nu echter geen zicht op.
De wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964
hebben budgettair geen lastenrelevante effecten. Deze wijzigingen zien namelijk op
het in overeenstemming brengen van de nationale wet met het Terugtrekkingsakkoord,
waardoor eventuele budgettaire effecten zonder deze wijziging ook al plaats hadden
gevonden.
Consultatie en uitvoeringstoetsen
Over dit wetsvoorstel heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. Het kabinet brengt
al jaren de gevolgen van de Brexit in kaart en communiceert daarover met burgers en
bedrijven.
Bovendien betreft het materie die in essentie uitgebreid aan de orde is geweest in
beide Kamers van de Staten-Generaal en tot twee keer toe is onderzocht door de Afdeling
Advisering van de Raad van State (Kamerstukken 2018/19, 35 084, nr. 4 en G). In die omstandigheden heeft een consultatie geen toegevoegde waarde.
Ten aanzien van de voorgestelde wijziging van de artikelen IXb en X van de Verzamelwet
Brexit heeft geen toetsing op de uitvoerbaarheid plaatsgevonden omdat zo’n toets slechts
mogelijk zou zijn wanneer concrete besluiten op grond van dit artikel ontwikkeld zouden
worden.
De Belastingdienst acht het bepaalde in het in artikel III opgenomen nieuwe artikel
10a.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitvoerbaar mits wordt geaccepteerd dat
de aangiftesystemen mogelijk niet tijdig zijn aangepast1. De Belastingdienst zet zich in extra personele capaciteit te organiseren om de werkzaamheden
tijdig te realiseren. Indien dat niet lukt worden de belastingplichtigen bij het doen
van de aangifte niet naar de juiste regeling geleid met ondersteunende vragen. Dat
sluit overigens de toepassing van de juiste regeling niet uit. Er wordt dan wel meer
zelfredzaamheid van de belastingplichtige verwacht.
Inwerkingtreding en terugwerkende kracht
Dit wetsvoorstel bevat voorzieningen voor de situatie volgend op het einde van de
tussen de EU en het VK overeengekomen overgangsperiode, thans voorzien op 1 januari
2021. Om te voorzien in de situatie dat deze wet eerst na deze datum in werking zou
treden wordt in artikel VII, tweede lid, bepaald dat de wet terugwerkende kracht heeft
tot en met 1 januari 2021.
De aanleiding om aan artikel VI, onderdeel B, terugwerkende kracht te verlenen is
toegelicht in de paragraaf Wijzigingen op het terrein van de zorg.
In het vierde lid is tevens bepaald dat aan besluiten die worden gebaseerd op een
met terugwerkende kracht gewijzigd of ingevoegd onderdeel, ook terugwerkende kracht
verleend kan worden tot dezelfde datum. Deze bepaling is inhoudelijk identiek aan
artikel XI, derde lid van de Verzamelwet Brexit, die eenzelfde voorziening bevatte
voor het geval die wet pas na het moment van terugtrekking in werking zou zijn getreden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.