Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 13 oktober 2020 en consultatie EGF
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
               22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
         
Nr. 580 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 8 oktober 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
                     opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over brieven
                     inzake:
                  
• Geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC 13 oktober 2020 en consultatie EGF, d.d.
                           29 september 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 576)
                        
• Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC
                           17 juli 2020, d.d. 16 juli 2020 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 571)
                        
• Verslag van de informele videovergadering van de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal
                           Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 17 juli 2020, d.d. 11 augustus 2020
                           (Kamerstuk 21 501-31, nr. 572)
                        
• Fiche: Europese Vaardighedenagenda, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2906)
• Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk
                           22 112, nr. 2908)
                        
• Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie, d.d. 4 september 2020 (Kamerstuk
                           22 112, nr. 2909)
                        
• Reactie op het eerste verslag van de Europese Commissie over EuropeesPlatform ter
                           bestrijding van zwartwerk, d.d. 15 september 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2911).
                        
De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2020 aan de Minister van Sociale Zaken
                  en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
1. Vraag: De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Minister om dit dossier
                        tot een bij Nederland passend einde te brengen. Wel hebben zij nog een aantal vragen.
                        Klopt het dat het Duits voorzitterschap eind september een raadswerkgroep georganiseerd
                        heeft? Wat was het doel en wat was de uitkomst van deze raadswerkgroep? Ook vragen
                        zij op welke concrete wijze de Minister het afgelopen jaar invulling heeft gegeven
                        aan zijn inzet op dit dossier. Dit blijkt niet concreet uit de geannoteerde agenda.
                        Is bijvoorbeeld in de Raad en in contacten met de Europese Commissie onder de aandacht
                        gebracht dat er structureel uitkeringsfraude plaatsvindt bij export van WW1- en WIA2-uitkeringen naar met name Polen? Heeft de Minister hierbij duidelijk gemaakt dat
                        hier in Nederland – terecht – maatschappelijke verontwaardiging over is? Welke nationale
                        stappen overweegt de Minister, in het geval op dit dossier een voor Nederland ongunstige
                        deal wordt gesloten? Overweegt de Minister bijvoorbeeld om de vakantieregeling WW
                        te herzien om misbruik van WW-rechten te ontmoedigen? Welke voortgang is er in de
                        afgelopen maanden geboekt in de samenwerking met het Poolse UWV3?
Het Duits voorzitterschap heeft op 21 september jl. een raadwerkgroep georganiseerd
                  over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid 883/2004. Op de
                  agenda stonden een drietal onderwerpen uit het hoofdstuk toepasselijke wetgeving en
                  uit het werkloosheidshoofdstuk. Het betrof voorafgaande notificatie bij detachering,
                  het criterium «cumulatieve arbeidstijd» voor de bepaling van de zetel van de werkgever
                  en een alternatief model voor werkloosheid. Doel van het voorzitterschap was om met
                  deze bespreking informatie te verzamelen over het standpunt van de lidstaten op deze
                  drie punten. Uitkomst van de bespreking was dat lidstaten nog veel vragen hebben over
                  voorafgaande notificatie bij detachering, veel lidstaten bezwaren hebben tegen het
                  criterium «cumulatieve arbeidstijd» en dat er weinig steun is voor de verdere uitwerking
                  van een alternatief model voor werkloosheid.
               
Het afgelopen jaar heb ik op de volgende wijze invulling gegeven aan mijn inzet op
                  dit dossier: Zoals bekend verzet ik mij tegen een verlenging van de exporttermijn
                  van WW-uitkeringen. In de geannoteerde agenda heb ik beschreven dat ik dit doe door
                  op formele en informele momenten in het onderhandelingsproces met de relevante stakeholders
                  te spreken. Daarbij breng ik inderdaad onder de aandacht dat WW-gerechtigden die hun
                  uitkering exporteren vanuit Nederland niet of nauwelijks werk vinden over de grens.
                  Vooral als de WW wordt geëxporteerd naar een lidstaat met een lager inkomensniveau
                  is er onvoldoende prikkel om weer aan het werk te gaan. De regeling doet dus niet
                  waarvoor deze is bedoeld. In mijn gesprekken wijs ik er ook op dat dit het draagvlak
                  voor ons sociale zekerheidsstelsel aantast. Ik beperk me in de onderhandelingen daarom
                  niet tot voorstellen over de lengte van de exporttermijn. Ik probeer de scope van
                  de onderhandelingen uit te breiden, zodat ik ook voorstellen kan inbrengen over bijvoorbeeld
                  de verbetering van samenwerking bij arbeidsbemiddeling en controle.
               
Op te nemen nationale stappen bij een eventuele ongunstige deal kan ik nu niet vooruitlopen.
                  In mijn brief van 2 april 20194 heb ik een set van maatregelen aangekondigd om misbruik bij de export van WW-uitkeringen tegen te gaan. In mijn brief van 14 oktober 20195 heb ik uw Kamer daarna geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik wil nemen,
                  waaronder een aanscherping van de Vakantieregeling WW en IOW. Ik wil regelen dat het
                  aantal vakantiedagen beter in verhouding komt te staan tot de maximale duur van de
                  WW-uitkering. Deze wijziging wordt intern voorbereid, maar heeft vertraging opgelopen
                  door de inzet op de COVID-maatregelen bij SZW en UWV. Ik streef ernaar deze wijziging
                  in het eerste kwartaal van 2021 te kunnen realiseren.
               
Gesprekken over samenwerking met Polen vinden plaats op twee niveaus. Ik ben in overleg
                  met mijn Poolse counterparts over de totstandkoming van een Memorandum of Understanding
                  (MOU). In dat MOU wil ik overkoepelende afspraken vastleggen over samenwerking bij
                  de bestrijding van uitkeringsfraude. Daarnaast worden in het MOU afspraken opgenomen
                  over bestrijding van uitbuiting van arbeidsmigranten. In de afgelopen maanden zijn
                  teksten uitgewisseld. Met name door de Corona-crisis is helaas geen bijeenkomst gepland.
                  Ik zal deze besprekingen, zodra de omstandigheden aan weerszijden dat toelaten, weer
                  oppakken, daarbij ben ik uiteraard ook afhankelijk van de bereidheid van Polen om
                  hierover verder te spreken.
               
Ook het UWV voert overleggen met de Poolse zusterorganen. Ik heb uw Kamer in mijn
                  brief van 2 december 20196 geïnformeerd over gesprekken die UWV in oktober 2019 heeft gevoerd met de Poolse
                  zusterorganen over onder meer verbeterde gegevensuitwisseling. De afspraken moeten
                  nog verder uitgewerkt worden. Door de Corona-crisis en andere prioriteiten bij UWV
                  zijn er op dit vlak momenteel geen nieuwe ontwikkelingen te melden.
               
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede
                     en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
2. De leden van de VVD-fractie vragen wat bedoeld wordt met Raadsconclusie 22, die
                     vraagt om een update van het «Union framework». Welke wetgevende instrumenten (richtlijnen,
                     verordeningen, etc.) betreft dit? Wat is het doel van deze herziening? Wat is de Nederlandse
                     inzet bij deze herzieningen en hoe haalbaar is die inzet? In hoeverre heeft deze herziening
                     een relatie met het voornemen van de Europese Commissie om een wetgevend instrument
                     aangaande minimumlonen op te zetten?
Het huidig «Union framework» verwijst niet naar wetgevende instrumenten, maar naar
                  twee eerder aangenomen aanbevelingen en gebruikte benchmarks in het kader van het
                  Europees Semester. De aanbevelingen betreffen de Raadsaanbevelingen die in 1992 zijn
                  overeengekomen inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten
                  en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (nr. 441) en Commissieaanbevelingen
                  uit 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten
                  (nr. 867).
               
Het doel van de update is het bevorderen van het verminderen van verschillen in sociale
                  bescherming tussen lidstaten, en daarmee opwaartse sociaaleconomische convergentie.
               
De inzet van het kabinet is het blijven bespreken van de uitdagingen die er binnen
                  de lidstaten van de EU zijn ten aanzien van de bescherming van de meest kwetsbare
                  huishoudens. Daarbij is het voor het kabinet van belang dat de huidige bevoegdheidsverdeling
                  wordt gerespecteerd.
               
De update zal voortborduren op de al overeengekomen aanbevelingen en benchmarks en
                  staat los van het initiatief van de Commissie voor een raamwerk voor minimumlonen.
               
Kwartaalrapportage: Wijziging FEAD7 verordening
3. De leden van de VVD-fractie kunnen uit de geannoteerde agenda niet opmaken hoe
                     Nederland aankijkt tegen de mogelijkheid om middelen aan het lopende programma toe
                     te voegen. Heeft Nederland hier voornemens toe? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid
                     en waar zou dit aan besteed worden? Ten koste van welke andere prioriteiten gaat een
                     eventuele extra bijdrage voor dit programma?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de sectorale MFK voorstellen geeft
                  Nederland bij de inzet van de middelen op het sociale domein de voorkeur aan het behouden
                  van deze middelen binnen het ESF, mede vanwege de gewenste inzet en de voordelen voor
                  een efficiënte en snelle uitvoerbaarheid. Om welk bedrag het gaat is nog niet bekend.
                  De middelen kunnen worden toegevoegd vanuit het nieuwe REACT-EU. De lidstaatenveloppes
                  van REACT-EU worden nog berekend op basis van de laatste werkloosheidscijfers.
               
Kwartaalrapportage: Besluit verlenging mandaat ODA-netwerk8
                     
4. De leden van de VVD-fractie vragen of binnen het ODA-netwerk de afgelopen jaren
                     gesproken is over de problematiek bij export van uitkeringen naar met name Polen.
                     Welke ruimte biedt het ODA-mandaat om ook de komende jaren stappen te zetten op dit
                     dossier? Is de Minister voornemens om zich in te spannen het mandaat hiervoor uit
                     te breiden, voor zover dit nog niet mogelijk is?
Het ODA netwerk richt zich vooral op de Europese werkgelegenheidsstrategie en het
                  moderniseren en versterken van de ODA dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers.
                  De problematiek met betrekking tot de export van WW-uitkeringen naar Polen bespreek
                  ik in andere fora.
               
Zoals bekend agendeer ik dit onderwerp in het kader van de onderhandelingen over de
                  herziening van Verordening 883/2004. Daarnaast zoek ik op bilateraal niveau via een
                  MOU met het Poolse Ministerie verdere samenwerking op het gebied van de export van
                  uitkeringen.
               
Initiatief Europese Commissie op minimumlonen
5. De leden van de VVD-fractie zijn niet enthousiast over de plannen van de Europese
                     Commissie aangaande minimumlonen. Zij herkennen de mogelijke ongewenste gevolgen van
                     grote beloningsverschillen tussen lidstaten, maar vinden het ongewenst om dit op te
                     lossen via Europese afspraken over minimumlonen. Afgezien van de complexiteit, verwachten
                     de leden dat in zo’n geval het uiteindelijke instrument zijn doel voorbij schiet,
                     bijvoorbeeld doordat een koppeling aan mediane lonen tot gevolg heeft dat landen met
                     een zeer laag inkomensniveau buiten het bereik van Europese afspraken vallen en landen
                     met hoge inkomensniveaus (zoals Nederland) er juist binnen vallen. Dit werkt onnodige
                     verplaatsing van bedrijven en werkgelegenheid naar Oost-Europa in de hand. Ook zou
                     een dergelijke invulling de beloningsverschillen tussen lidstaten verder vergroten
                     (divergentie), terwijl de Commissie zelf deze verschillen juist wil verkleinen (convergentie).
                     Deelt de Minister dat hier belangrijke risico’s voor Nederland liggen, terwijl de
                     meest hardnekkige problemen rondom collectieve onderhandeling en lage beloningen in
                     andere lidstaten in zo’n situatie in stand blijven? Wat heeft de Minister tot nog
                     toe gedaan om deze risico’s en voorziene problemen onder de aandacht te brengen van
                     de Europese Commissie? Welke stappen heeft de Minister gezet om met gelijkgestemde
                     landen een blok te vormen in de Raad? Deelt de Minister de mening dat het vastleggen
                     van de hoogte van het minimumloon een bevoegdheid van de lidstaten is? Welke juridische
                     consequenties volgen uit een raadsaanbeveling op dit vlak? In welke van de twee door
                     de Commissie genoemde varianten ziet de Minister de grootste risico’s voor Nederland?
                     Welke instrumenten heeft de Minister voorhanden om een problematische invulling, bijvoorbeeld
                     door een koppeling aan mediane lonen, te voorkomen?
Zolang de Europese Commissie geen voorstel presenteert, is het niet mogelijk om conclusies
                  te trekken over of en zo ja in welke mate de beleidsvoornemens de verschillende lidstaten
                  raken. Ik zal het voorstel van de Europese Commissie op zijn merites beoordelen, o.b.v.
                  het toetsingskader zoals uiteengezet in de brief over de sociale dimensie. Belangrijke
                  uitgangspunten in die brief zijn het gelijke speelveld en de opwaartse sociaaleconomische
                  convergentie. Ik deel dat niet enkel gekeken dient te worden naar het bruto minimumloon
                  in verhouding tot het mediane inkomen. Deze indicator geeft geen volledig beeld van
                  de adequaatheid van minimumlonen in verschillende lidstaten. Nederland brengt dit
                  punt onder de aandacht in gesprekken met de Europese Commissie en andere lidstaten.
               
Ik onderhoud over dit onderwerp contact met de Europese Commissie, in bijzonder de
                  eurocommissaris voor werkgelegenheid en sociale rechten Nicolas Schmit. Hij is bekend
                  met het kader waaraan wij initiatieven zullen toetsen en goed op de hoogte van de
                  Nederlandse belangen ten aanzien van dit dossier. Ik en mijn ambtenaren zijn in gesprek
                  met verschillende andere lidstaten. Aangezien er thans nog geen voorstel gepubliceerd
                  is, en de posities van veel lidstaten nog niet vast staan, proberen we in deze fase
                  met meerdere lidstaten te spreken om de Nederlandse belangen zo breed mogelijk onder
                  de aandacht te brengen. Ik deel dat het vastleggen van de hoogte van het minimumloon
                  een bevoegdheid is van de lidstaten. Dat heeft de Europese Commissie ook bevestigd.
               
In lijn met de Kamerbrief over de toekomst van de sociale dimensie is het kabinet
                  van mening dat bij nieuwe EU-initiatieven ook gekeken dient te worden naar alternatieven
                  voor regelgeving. Ook stelt deze Kamerbrief dat indien gekozen wordt voor regelgeving
                  Nederland een voorkeur heeft voor doelregelgeving boven middelregelgeving, waarbij
                  voldoende ruimte aan lidstaten wordt gelaten. Een Raadsaanbeveling heeft in dit geval
                  de voorkeur van het kabinet. Een raadsaanbeveling bevat geen bindende voorschriften.
                  Zoals eerder toegelicht ben ik met verschillende partijen in gesprek om het aankomende
                  voorstel te beïnvloeden langs de lijnen van de Nederlandse uitgangspunten. Na publicatie
                  van een voorstel zal het kabinet een formeel standpunt innemen, en dit standpunt actief
                  uitdragen in de onderhandelingen. Om de Nederlandse positie kracht bij te zetten zal
                  ik ook in die fase actief in gesprek blijven met de Commissie en andere lidstaten.
               
Fiche: Europese vaardighedenagenda
6. De leden van de VVD-fractie vinden het van belang om nadruk te leggen op een gezamenlijke
                     verantwoordelijkheid van individu, werkgevers en de overheid in het op peil houden
                     van vaardigheden ten behoeve van duurzame inzetbaarheid. Zij hebben een aantal aanvullende
                     vragen. Deze leden zien dat in het fiche verwezen wordt naar de bestaande EU-financieringsinstrumenten
                     voor vaardigheden. Kan de Minister een overzicht geven welke financieringsinstrumenten
                     dit zijn en hoeveel budget hiermee gemoeid is?
Het aantal financieringsinstrumenten op dit thema is zeer uitgebreid9. Voorbeelden hiervan zijn Erasmus+ en ESF+10. Het begrip «vaardigheden« richt zich in brede zin ook op een betere aansluiting
                  tussen onderwijs en arbeidsmarkt, waarvoor ook via andere kanalen middelen beschikbaar
                  zijn.
               
7. Ook vragen zij wat de verwachting van de Minister is ten aanzien van de beoogde
                     invulling van de genoemde leerrekening op Europees niveau. Dit lijkt deze leden een
                     nogal complex instrument om Europees vorm te geven. Daarbij wijzen zij er ook op dat
                     verschillende invullingen zijn voorgesteld in onder andere de rapporten van de Commissie
                     Regulering van Werk11 (Commissie Borstlap) en de Brede maatschappelijke heroverwegingen12. Kan de Minister bevestigen dat de ontwikkeling en invulling van dit instrument in
                     Nederland niet doorkruist wordt door Europese besluiten?
De ontwikkeling en invulling van dit instrument zal naar verwachting niet doorkruist
                  worden door Europese besluiten. Ten aanzien van individuele leerbudgetten is Nederland
                  net als de Commissie van mening dat een (publiek) individuele leer- en ontwikkelbudget
                  bijdraagt aan de eigen regie van mensen om zich tijdens hun loopbaan te blijven ontwikkelen.
                  Het kabinet is van mening dat lidstaten zelf in staat zijn om hiervoor beleid op te
                  stellen dat aansluit bij de specifieke omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
                  van de lidstaat. Naast het toenemende aantal private ontwikkelbudgetten loopt Nederland
                  in Europees opzicht voorop met de ontwikkeling van het publiek gefinancierde individuele
                  STAP-budget. Inspanningen van de Commissie om de ontwikkeling van een individuele
                  leer- en ontwikkelbudget door lidstaten te ondersteunen kan op steun rekenen van Nederland.
               
8. Ook merken deze leden op dat de ambitieuze doelstellingen ten aanzien van vaardigheden
                     nauwelijks zijn geënt op de uitkomsten van interventies. Zo wordt er gekeken hoeveel
                     mensen scholing volgen, maar niet naar de duurzame inzetbaarheid of het terugdringen
                     van de risico’s op langdurige werkloosheid. Deelt de Minister die analyse? Zo ja,
                     kan hij erop inzetten om de inzet van middelen uit Europese fondsen meer te koppelen
                     aan het verbeteren van de beoogde resultaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de Europese Vaardighedenagenda13 van 4 september jl. staat het kabinet positief ten aanzien van de geformuleerde doelstellingen
                  op het gebied van vaardigheden. Het stellen van kwantitatieve doelen voor het jaar
                  2025 kan – mits deze worden gehanteerd als streefcijfers – stimulerend werken voor
                  alle betrokkenen om ingezette acties voortvarend op te pakken en te volgen via monitoring
                  in de hele Europese Unie.
               
Naast de geformuleerde doelen in de Europese Vaardighedenagenda is het evident dat
                  er ook andere interventies nodig zijn om duurzame inzetbaarheid te stimuleren of risico’s
                  op langdurige werkloosheid terug te dringen. Het uitgangspunt is wel dat de verantwoordelijkheid
                  voor onderwijs- en arbeidsmarktbeleid bij de lidstaten zelf ligt en de inspanningen
                  van de Europese Commissie kan lidstaten ondersteunen en aanvullen. Ik onderschrijf
                  het belang dat u hecht aan effectieve interventies in termen van uitkomsten bij het
                  inzetten van middelen uit Europese fondsen. Het is aan de lidstaten zelf, binnen de
                  geschetste kaders, hoe zij daaraan invulling geven. De Commissie monitort en beoordeelt
                  dit onder andere aan de hand van de gemaakte afspraken in het Europese Semester.
               
9. De leden van de VVD-fractie zien dat in het fiche diverse fondsen worden genoemd,
                     zoals de Recovery Resilience Facility, het Just Transition Fund, Erasmus+ en het Europees
                     Sociaal Fonds. Hoeveel budget en cofinanciering zijn gemoeid met de voorstellen uit
                     de vaardighedenagenda? Kan de Minister nader toelichten welke gevolgen de relatie
                     met Europees semester heeft? Heeft het behalen van de doelen uit de vaardighedenagenda
                     bijvoorbeeld gevolgen voor toegang tot de noodsteun in het kader van corona en, zo
                     ja, hoe scoort Nederland hierop?
Het is nog onduidelijk hoe de (monitoring van de) geformuleerde doelstellingen in
                  de Europese Vaardighedenagenda terug zal komen in het Europees Semester. Nederland
                  heeft hier kanttekeningen bij geplaatst in het BNC-fiche Europese Vaardigheden. Er
                  is geen harde koppeling tussen de fondsen en de Europese Vaardighedenagenda. Daarnaast
                  dient benadrukt te worden dat de genoemde cijfers streefcijfers zijn.
               
10. Ook vragen zij de volgende zin nader toe te lichten: «Het voorstel voor de nieuwe
                     Vaardighedenagenda kan additionele uitvoeringslasten en -kosten op nationaal niveau
                     met zich meebrengen.» Kan de Minister toelichten welke kosten dit zijn en om welke
                     bedragen dit gaat? Kan hij eveneens bevestigen dat via dit fiche niet vooruitgelopen
                     wordt over de besluitvorming over eventuele extra middelen? Op welke wijze is Nederland
                     zelf van plan Europese middelen ter ondersteuning van de vaardighedenagenda in te
                     zetten?
In het BNC-fiche wordt aangegeven dat het voorstel voor de Europese Vaardighedenagenda
                     mogelijk additionele uitvoeringslasten en kosten op nationaal niveau met zich mee
                     kan brengen. Er is sprake van een relatief groot aantal (sub-) maatregelen en initiatieven
                     van uiteenlopende aard (zoals actieplannen, statistieken, monitoringkaders, taxonomieën,
                     erkennings- en competentiekaders). Behalve bij de aanbeveling gericht op beroepsonderwijs
                     worden bestaande instrumenten niet ingetrokken. Anderzijds bestaat er vaak al Nederlands
                     beleid en zijn er nationale uitvoeringskaders gerelateerd aan deze nieuwe maatregelen.
                  
Tegelijkertijd dienen de meeste voorstellen uit de mededeling nog verder uitgewerkt
                     te worden. Het is nog niet aan te geven of en wat bijbehorende bijdragen en kosten
                     zullen zijn. De gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten zullen bij de aangekondigde
                     verdere uitwerkingen pas preciezer beoordeeld kunnen worden. Hierbij zal natuurlijk
                     ook gelet worden op de gevolgen voor de al bestaande nationale maatregelen. Ik kan
                     bevestigen dat er via dit fiche niet vooruitgelopen wordt op de besluitvorming over
                     eventuele extra middelen.
                  
Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren
11. De leden van de VVD-fractie hechten eraan ook in dit dossier nadruk te leggen
                     op de gedeelde verantwoordelijkheid tussen jongeren en bedrijven zelf. Deze leden
                     hebben een aantal aanvullende vragen. Zij merken in zijn algemeenheid op dat er nog
                     veel plannen worden uitgewerkt, zoals ten aanzien van jonge ondernemers, platformwerk,
                     sociale economie, jongeren en sociale bescherming. Zij vragen de regering om de Kamer
                     proactief te informeren, zodra er meer duidelijkheid over de beoogde invulling van
                     deze plannen is.
Uw Kamer wordt, zoals gebruikelijk, geïnformeerd over nieuwe voorstellen via een BNC-fiche
                  en over lopende trajecten via de kwartaalrapportages.
               
12. De leden van de VVD-fractie lezen dat de bestrijding van jeugdwerkloosheid wordt
                     gekoppeld aan de grote transities. Op zichzelf vinden zij ook dat het verstandig is
                     rekening te houden met de verwachte werkgelegenheid in sectoren op langere termijn.
                     Tegelijkertijd is het deze leden niet duidelijk wat deze focus betekent en is het
                     daarnaast de vraag hoe goed de toekomstige werkgelegenheid in sectoren (door de overheid)
                     te voorspellen valt. Zij verwijzen hierbij naar de noodzaak die de Commissie zelf
                     schetst in de vaardighedenagenda om de arbeidsmarktvoorspellingen te verbeteren en
                     naar de langlopende discussies over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
                     Hoe wil de Minister deze focus concreet invullen? Welke sectoren dragen in zijn ogen
                     bij aan de «grote transities»? Hoe en door wie wordt bepaald of sectoren en banen,
                     binnen de focus van deze Europese inzet vallen? Deze leden pleiten voor een meer algemene
                     inzet op baankansen, waar zowel (regionale) tekortsectoren als langetermijnverwachtingen
                     door grote transities, onderdeel van zijn. Deelt de Minister deze inzet?
Ik deel inderdaad deze inzet. Bij de begeleiding van werk(loosheid) naar werk is individuele
                     begeleiding en maatwerk leidend. De situatie van de werkzoekende staat voorop, waarbij
                     samen met de werkzoekende gekeken wordt waar de meeste (duurzame) arbeidsmarktkansen
                     liggen. Die volgen uit een analyse van de eigenschappen van de werkzoekende zelf,
                     de regionale arbeidsmarktsituatie en sectorale ontwikkelingen. Daarbij wordt dus zowel
                     gekeken naar sectoren waar momenteel kansen liggen, zoals de zorg, het onderwijs en
                     ICT. Daarnaast wordt op regionaal niveau gekeken naar sectorspecifieke acties en afspraken
                     om de transities van werk naar werk richting bepaalde sectoren beter te laten verlopen.
                     Behulpzaam hierbij is dat vanuit UWV periodiek in kaart wordt gebracht wat de kansrijke
                     beroepen zijn en ook regelmatig regionale inzichten geboden. Deze methodiek wordt
                     bijvoorbeeld ook gevolgd in het derde steunpakket en de uitwerking van het aanvullend
                     sociaal pakket.
                  
Daarnaast is als onderdeel van het derde steunpakket in 2021 € 37,5 miljoen beschikbaar
                     voor intersectorale mobiliteit naar kraptesectoren. Bedrijven en ondernemers die op
                     zoek zijn naar nieuwe mensen maken aanspraak op deze regeling om de omscholing van
                     een nieuwe medewerker te vergoeden. De afbakening van de sectoren die hiervoor in
                     aanmerking komen wordt nog verder uitgewerkt.
                  
Wat betreft de nieuwe Europese Vaardighedenagenda wil ik benadrukken dat het een overkoepelende
                     mededeling betreft. Het moet nog blijken welke ideeën de Commissie precies heeft bij
                     de koppeling aan de grote transities. Separate initiatieven van de Europese Commissie
                     worden, indachtig het Nederlands beleid zoals eerdergenoemd, na publicatie beoordeeld
                     door het kabinet. Uw Kamer zal hierover via een BNC-fiche worden geïnformeerd.
                  
13. Ook lezen voornoemde leden dat de Europese Commissie aankondigt met voorstellen
                     rondom platformwerk te komen, maar deze leden kunnen niet opmaken wat de Nederlandse
                     prioriteiten en inzet hierbij zijn. Daarom vragen zij de Minister toe te lichten wat
                     de Nederlandse inzet is ten aanzien van platformwerk.
De Europese Commissie onderzoekt de uitdagingen in verband met platformwerk en komt
                  waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2021 met voorstellen. Naar verwachting
                  zal het Werkprogramma voor 2021 van de Europese Commissie meer duidelijkheid geven
                  over de planning van de voorstellen. Uw Kamer wordt langs de gebruikelijke weg geïnformeerd
                  als er concrete voorstellen zijn. Concrete voorstellen zullen door het kabinet op
                  hun merites worden beoordeeld aan de hand van de kaders van de brief van 24 mei 2019
                  over de toekomst van de sociale dimensie.14 Het kabinet onderzoekt hoe de rechtspositie van platformwerkers kan worden versterkt,
                  zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsbrief over «werken als zelfstandige».15 De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de bepaling van de Nederlandse
                  inzet in Europa.
               
14. Tot slot hebben zij een aantal vragen over de inzet van Europese fondsen: Welke
                     fondsen worden (mogelijk) ingezet ter bestrijding van jeugdwerkloosheid naar aanleiding
                     van deze commissievoorstellen en hoeveel budget is daarmee gemoeid? Hoeveel cofinanciering
                     heeft Nederland gereserveerd voor deze fondsen? Kan de regering bevestigen dat er
                     geen extra verplichtingen voor cofinanciering worden aangegaan? Op welke wijze is
                     Nederland zelf van plan Europese middelen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid in
                     te zetten?
Een van de belangrijkste fondsen ter bestrijding van jeugdwerkloosheid is het ESF+.
                  Het ESF+ (2021–2027) kent een verplichting voor lidstaten met een hoger percentage
                  NEET’s16  dan het EU-gemiddelde om ten minste 10% van hun ESF+ budget te besteden aan de bestrijding
                  van jeugdwerkloosheid. In het geactualiseerde voorstel van de ESF+ verordening (voorstel
                  van 28 mei jl.) is voorgesteld dit te verhogen naar 15%, maar in de laatste versie
                  is nog sprake van een percentage van 10%. Op dit onderdeel is nog geen raadspositie.
                  Nederland heeft geen percentage NEET’s boven het EU-gemiddelde en daarom geldt deze
                  verplichting niet voor Nederland. Nederland is van plan om het ESF+ te focussen op
                  het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie – zowel werkzoekenden
                  als werkenden – in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Hieronder vallen ook kwetsbare
                  jongeren. Over de conceptverordening met betrekking tot de algemene bepalingen waarin
                  de toe te passen maximale EU-financieringspercentages zijn opgenomen wordt nog onderhandeld.
                  Er is altijd sprake van een verplicht cofinancieringspercentage.
               
Fiche: raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
15. De leden van de VVD-fractie ondersteunen de nadruk die Nederland legt op de eigen
                     verantwoordelijkheid van jongeren bij dit vraagstuk. Ze hebben een aantal aanvullende
                     vragen. Deze leden lezen dat de Europese Raad een leeftijdsgrens van 30 jaar voorstelt,
                     terwijl in Nederland een leeftijdsgrens van 27 wordt gehanteerd. Zij vragen de regering
                     nader toe te lichten of het verhogen van de leeftijdsgrens door de Raad gevolgen heeft
                     voor Nederlands beleid, bijvoorbeeld in de Participatiewet?
Het instrument Raadsaanbeveling dat voor de jongerengarantie is gebruikt is juridisch
                  niet-bindend. Bovendien wordt in de Raadsaanbeveling ook gemarkeerd dat rekening gehouden
                  moet worden met nationale, regionale en lokale omstandigheden. De aanbeveling erkent
                  daarmee dat verschillende nationale situaties kunnen leiden tot verschillen in de
                  manier waarop de voorgestelde aanbeveling wordt uitgevoerd en heeft daarmee geen gevolgen
                  voor het Nederlands beleid, waaronder de leeftijdgrens die Nederland hanteert.
               
16. Voor zover dit gevolgen heeft, vragen zij om een specifieke toelichting op welke
                     regelingen die gevolgen van toepassing zijn. Deze leden onderkennen dat hoge jeugdwerkloosheid
                     een groot probleem is in veel EU-landen, maar zijn er niet van overtuigd dat dit via
                     deze raadsaanbeveling en de inzet van Europese fondsen effectief kan worden bestreden.
                     Zij vrezen voor een symbolisch lapmiddel met Europees geld, terwijl de structurele
                     problemen niet worden aangepakt. Kan de Minister een actueel overzicht geven van de
                     jeugdwerkloosheid in de EU-lidstaten?
Voor een overzicht van jeugdwerkloosheid in de EU-lidstaten verwijs ik u door naar
                  de database van Eurostat.17
17. Op welke institutionele hervormingen doelt de Minister in dit fiche en wanneer
                     zijn deze hervormingen door de regering in raadsverband ingebracht?
Nederland heeft tijdens de bespreking van de aanbeveling in de raadswerkgroep in algemene
                  zin ingebracht dat de jongerengarantie niet de prikkel voor lidstaten moet wegnemen
                  om noodzakelijke arbeidsmarkthervormingen door te voeren. Hiermee worden hervormingen
                  bedoeld om de startpositie van jongeren structureel te verbeteren.
               
18. Is de Minister van plan te bepleiten dat de inzet van Europese fondsen, zoals
                     het ESF+, ter bestrijding van jeugdwerkloosheid gepaard moet gaan met arbeidsmarkthervormingen
                     die jeugdwerkloosheid structureel bestrijden? Zo nee, waarom niet, gezien het grote
                     belang dat de regering toekent aan het terugdringen van jeugdwerkloosheid binnen Europa?
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de raadsaanbeveling jongerengarantie
                  in algemene zin het belang van bredere arbeidsmarkthervormingen ten behoeve van het
                  creëren van een structureel betere startpositie van jongeren ingebracht. Dit element
                  is ook opgenomen in de raadsaanbeveling. De leden van de VVD vragen om te bepleiten
                  dat de inzet van Europese fondsen zoals het ESF+ gepaard moet gaan met arbeidsmarkthervormingen.
                  Een sterkere koppeling met het Europees Semester is een van de belangrijkste elementen
                  geweest in de Nederlandse onderhandelingsinzet ten aanzien van het ESF+.
               
19. Welke fondsen worden (mogelijk) ingezet ter bestrijding van jeugdwerkloosheid
                     naar aanleiding van deze raadsaanbeveling en hoeveel budget is daarmee gemoeid? Hoeveel
                     cofinanciering heeft Nederland gereserveerd voor deze fondsen? Kan de Minister bevestigen
                     dat er geen extra verplichtingen voor cofinanciering worden aangegaan door het aannemen
                     van deze raadsaanbeveling? Op welke wijze is Nederland zelf van plan Europese middelen
                     ter bestrijding van jeugdwerkloosheid in te zetten?
De ESF+-verordening (2021–2027) kent een verplichting voor lidstaten met een hoger
                  percentage NEET’s dan het EU-gemiddelde om ten minste 10% van hun ESF+ budget te besteden
                  aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. In het geactualiseerde voorstel van de ESF+
                  verordening (voorstel van 28 mei jl.) is voorgesteld dit te verhogen naar 15%, maar
                  in de laatste versie is nog sprake van een percentage van 10%. Zoals in een eerdere
                  vraag aangegeven is er nog geen raadspositie op dit onderdeel van de ESF+ verordening.
                  Deze verplichting vloeit echter voort uit de ESF+ verordening en niet uit de raadsaanbeveling.
                  Bovendien geldt deze verplichting niet voor Nederland omdat Nederland een lager percentage
                  NEET’s heeft dan het EU-gemiddelde. Uit het aannemen van de raadsaanbeveling volgt
                  dus geen extra verplichting voor cofinanciering. Nederland is van plan om het ESF+
                  te focussen op het ondersteunen van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie –
                  zowel werkzoekenden als werkenden – in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Hieronder
                  vallen ook kwetsbare jongeren.
               
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
                  daarover de volgende vragen en opmerkingen.
               
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
20. Deze leden steunen de Minister in zijn inzet voor een zo kort mogelijke exportduur
                        van WW-uitkeringen naar het buitenland, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting
                        van de arbeidsparticipatie en verbetering van de handhaving, evenals het tegengaan
                        van premieshoppen.
Zij vragen in welke mate het aandringen van de Europese Commissie, de (schaduw)rapporteur(s)
                        en de ETUC18 op een snelle afronding van het dossier, met de coronacrisis als belangrijk argument,
                        van invloed gaat zijn voor het tempo en/of het eventuele resultaat voor Nederland.
                        Wat zijn de korte- en langetermijnverwachtingen van de Minister op dit dossier?
In reactie op de vragen van de CDA-fractie zij opgemerkt dat het vooralsnog onduidelijk
                  is wat het effect is van het aandringen van de Commissie, de (schaduw)rapporteur(s)
                  van het EP en de ETUC op een snelle afronding van de herziening van de Coördinatieverordening
                  Sociale Zekerheid. Voor de korte termijn hangt veel af van de vraag of het Duitse
                  voorzitterschap erin slaagt binnen de Raad een compromis te bereiken en tevens met
                  het EP en de Commissie een akkoord te sluiten. Lukt dat niet, omdat de blokkerende
                  minderheid binnen de Raad in stand blijft of omdat er geen akkoord bereikt wordt met
                  EP en Commissie, dan stokt het herzieningsproces opnieuw.
               
Beleidsdebat over de betrokkenheid en ondersteuning van werknemers bij de herstructurering
                     van ondernemingen
21. De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens het beleidsdebat zal worden gesproken
                     over «hoe de participatie van werknemers, informatievoorziening en transparantie kan
                     worden gewaarborgd en bevorderd». Zij herkennen zich in de inzet van Nederland en
                     vragen of de Minister aanknopingspunten ziet om de betrokkenheid en ondersteuning
                     van werknemers binnen (Nederlandse) ondernemingen te verbeteren, nu veel (grote) bedrijven
                     hebben aangekondigd als gevolg van de coronacrisis te moeten reorganiseren. Wil de
                     Minister hier kort op reflecteren?
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de arbeidsmarkt. In bepaalde sectoren verdwijnen
                  banen. Reorganisaties zullen daarbij ook aan de orde zijn. Ook zijn er sectoren waar
                  nog vacatures zijn. Tegen deze achtergrond investeert het kabinet in passende begeleiding
                  bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. Om dit te realiseren reserveert het kabinet
                  gedurende de periode oktober 2020 tot en met 2022 in totaal € 683 miljoen voor ondersteuning
                  en begeleiding naar nieuw werk en € 206 miljoen voor scholing en ontwikkeladviezen.
                  De inzet hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct naar nieuw werk gaan en dat
                  zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden.
               
Het steun- en herstelpakket is erop gericht om werkgevers te ondersteunen bij het
                  voortzetten van hun onderneming, met ruimte voor het aanpassen van de bedrijfsvoering
                  aan de nieuwe (economische) situatie waar noodzakelijk. Met de NOW 3 krijgen werkgevers
                  daarom naast de tegemoetkoming in de loonkosten van werknemers, meer ruimte voor herstructurering.
                  In het kader van ondersteuning van werknemers is in de NOW 3 een verplichting opgenomen
                  dat een werkgever zich in moet spannen voor van werk naar werk begeleiding als hij
                  gebruik wil maken van de NOW.
               
De positie van werknemers in de situatie van herstructurering is gewaarborgd in de
                  Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de Wet melding collectief ontslag (WMCO) die
                  werknemers(vertegenwoordigers) rechten en mogelijkheden bieden om in deze situatie
                  invloed uit te oefenen. Dat in de praktijk gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheden
                  zien we terug bij grote bedrijven als BAM en KLM die de ondernemingsraad en vakbonden
                  betrekken bij de aanstaande reorganisaties. Juist in de huidige tijd is het extra
                  belangrijk dat bestaande mogelijkheden ook echt worden benut.
               
Beleidsdebat gelijke deelname van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt
22. Dit agendapunt betreft een beleidsdebat en het uitwisselen van goede voorbeelden
                     tussen landen. Welke «best practices» hoopt de Minister bij andere lidstaten te kunnen
                     ophalen en verwacht dat hij het beleidsdebat nog een vervolg gaat krijgen?
Naast een breed inzicht in de verschillen in aanpak tussen de lidstaten ben ik specifiek
                  geïnteresseerd in succesvolle niet-wettelijke maatregelen om de loonkloof te dichten
                  en om werkgevers te motiveren zelf stappen te zetten om gelijke deelname te bevorderen.
                  Op dit moment is het nog onbekend in welke mate het onderwerp door het Portugese voorzitterschap,
                  dat vanaf januari van start zal gaan, geagendeerd zal worden. De verwachting is dat
                  ook zij er aandacht aan zullen besteden.
               
23. Wat verwacht de Minister daarnaast van de voorstellen voor 1) een wetgevend instrument
                     voor loontransparantie M/V en 2) een «Kindgarantie»? Hoe beziet de Minister beide
                     initiatieven vanuit het oogpunt van subsidiariteit?
Op dit moment is het nog onbekend wat de inhoud van de voorstellen over loontransparantie
                  en de Kindgarantie zal zijn of in welke vorm (verordening, richtlijn, aanbeveling)
                  zij gepresenteerd zal worden. Het is daarom nog niet mogelijk om een oordeel over
                  subsidiariteit te geven. Wanneer de voorstellen gepubliceerd worden zal uw Kamer geïnformeerd
                  worden middels een BNC-fiche.
               
Raadsconclusies die middels schriftelijke procedure worden vast gesteld
Agendapunt: Europees Semester
24. Kan de Minister aangeven hoe de Nederlandse werkgelegenheidsrapporten zich door
                     de jaren heen hebben ontwikkeld, hoe Nederland scoort op de sociale beschermingsprestatiemonitor,
                     zo vragen deze leden.
In de landenrapporten van de Europese Commissie over Nederland wordt gekeken naar
                  de voortgang op de landspecifieke aanbevelingen van het voortgaande jaar. Over de
                  afgelopen jaren is er positief gerapporteerd over voortgang op onder andere de woningmarkt
                  en de particuliere huursector, het besteedbare inkomen van huishoudens, het tweede
                  pijler pensioen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Er is daarnaast nog
                  extra aandacht gevraagd voor het aanpakken van segmentatie op de arbeidsmarkt (o.a.
                  door het afbouwen van de zelfstandigenaftrek), het bevorderen van adequate sociale
                  bescherming van zelfstandigen en het aanpakken van schijnzelfstandigheid. Alle rapporten
                  zijn in te zien.19
De sociale beschermingsprestatiemonitor brengt de voortgang van de lidstaten in beeld
                  op basis van 24 verschillende indicatoren, waaronder inkomensongelijkheid, kinderen
                  met een risico op armoede, lange-termijn werkloosheid, jongerenwerkloosheid, gezondheid
                  voor ouderen (65+) en risico’s voor armoede en sociale uitsluiting. Nederland scoort
                  over het algemeen goed (laag) op indicatoren als inkomensongelijkheid, armoederisico’s,
                  langdurige werkloosheid (m/v) en relatief hoog op woonkosten ten opzichte van het
                  besteedbaar inkomen. Hoe Nederland scoort op alle 24 indicatoren is te vinden in de
                  monitor.20
Tevens nemen de Europese Commissie en Raad jaarlijks het Joint Employment Report (JER;
                  Gezamenlijk Verslag over de Werkgelegenheid) aan. De JER schetst de belangrijkste
                  ontwikkelingen en uitdagingen voor werkgelegenheid en sociaal beleid in de Unie. In
                  de JER wordt gebruik gemaakt van het sociale scorebord dat bij de Europese pijler
                  van sociale rechten hoort. Dit scoreboard is een centraal hulpmiddel voor het toezicht
                  op de convergentie naar betere werk- en leefomstandigheden in lidstaten en bestaat
                  uit veertien verschillende indicatoren. Deze indicatoren zijn onderverdeeld in de
                  volgende categorieën: (1) Gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, (2) Dynamische
                  arbeidsmarkten en eerlijke werkomstandigheden, en (3) Overheidssteun/sociale bescherming
                  en integratie. In de JER van afgelopen jaar werd specifiek genoemd dat alle landen,
                  met uitzondering van Nederland, op ten minste één indicator aanzienlijk onder het
                  EU-gemiddelde scoren. Uit het scoreboard blijkt dat Nederland het in relatief opzicht
                  dus zeer goed doet. Ten aanzien van alle hoofdindicatoren presteert Nederland op of
                  boven het gemiddelde. Bij een aantal indicatoren, zoals de netto-inkomsten van een
                  fulltime werkende en digitale vaardigheden, behoort Nederland zelfs tot de kopgroep.
                  Naar verwachting zal later dit jaar een nieuwe versie van de JER gepubliceerd worden.
               
Raadsaanbeveling jongerengarantie
25. De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse positie ten aanzien
                     van deze Raadsaanbeveling, waaronder het creëren van een structureel betere startpositie
                     voor jongeren in combinatie met eigen verantwoordelijkheid. Op welke punten zou Nederland
                     zijn jeugdwerkgelegenheidsbeleid in het licht van deze Raadsaanbeveling kunnen of
                     moeten aanpassen?
Het instrument Raadsaanbeveling dat voor de jongerengarantie is gebruikt is juridisch
                  niet-bindend. Nederland wordt daarom niet verplicht om zijn jeugdwerkgelegenheidsbeleid
                  aan te passen. Dit neemt niet weg dat Nederland stappen zet om de ondersteuning van
                  jongeren verder te verbeteren, bijvoorbeeld middels de activiteiten naar aanleiding
                  van (de kabinetsreactie op) het IBO Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt en
                  de extra inzet op de aanpak van jeugdwerkloosheid. Zo wordt, in lijn met het IBO Jongeren,
                  in het steun- en herstelpakket voorzien in extra middelen om te voorkomen dat kwetsbare
                  schoolverlaters werkloos worden en blijven door hen te begeleiden naar vervolgonderwijs
                  dan wel werk.
               
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede
                     en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
26. Voornoemde leden delen de opvatting van de Minister dat «nationale sociale vangnetten
                        toegankelijke voorzieningen moeten hebben, rekening moeten houden met de nationale
                        levenstandaard en genoeg prikkels moeten bevatten om participatie op de arbeidsmarkt
                        te bevorderen», waarbij de bevoegdheidsverdeling wordt gerespecteerd.
In het kader van dat laatste vragen deze leden de Minister hoe hij aankijkt tegen
                        een wetgevend instrument voor een EU-raamwerk voor minimumlonen. Ziet hij in dat opzicht
                        meer in een wettelijk bindende richtlijn of een wettelijk niet-bindend instrument
                        als een Raadsaanbeveling?
In lijn met de Kamerbrief over de toekomst van de sociale dimensie is het kabinet
                  van mening dat bij nieuwe EU-initiatieven ook gekeken dient te worden naar alternatieven
                  voor regelgeving. Ook stelt deze Kamerbrief dat indien gekozen wordt voor regelgeving
                  Nederland een voorkeur heeft voor doelregelgeving boven middelregelgeving, waarbij
                  voldoende ruimte aan lidstaten wordt gelaten. Een Raadsaanbeveling heeft in dit geval
                  de voorkeur van het kabinet.
               
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
27. Deze leden lezen de oproep tot betere toepassing en handhaving van nationale en
                     Europese wetgeving op het terrein van het vrij verkeer van werknemers en het vrij
                     verkeer van diensten. Hoe kijkt de Minister tegen deze oproep aan? Waar ziet hij in
                     dezen de uitdagingen en/of verbeteringen aan Nederlandse of Europese zijde?
Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn maatregelen getroffen die misstanden
                  moeten tegengaan, zoals de handhavingsrichtlijn, de herziening detacheringsrichtlijn,
                  het Platform tegen zwartwerk, de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA).
                  Ik vind het nog te vroeg om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn aangezien
                  nog niet alle maatregelen door de lidstaten zijn geïmplementeerd.
               
De handhaving van huidige EU-regelgeving, zoals de toepassing van de regels rond arbeidsrecht
                  en de coördinatie van sociale zekerheid, kan beter. Voor de verschillende handhavende
                  instanties van de lidstaten is het in de praktijk door met name systeemverschillen,
                  prioriteitsstelling en taalproblemen vaak moeilijk de samenwerking met autoriteiten
                  in andere lidstaten effectief op te pakken. Met de komst van de Europese Arbeidsautoriteit
                  (ELA) is een begin gemaakt met het inrichten van een op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur
                  die helpt bij de opsporing en bestrijding van overtredingen en het slechten van administratieve
                  belemmeringen. De ELA kan zo bijdragen aan het terugdringen van onwenselijke praktijken.
               
Conclusies over de mensenrechten, participatie en het welzijn van ouderen in tijden
                     van digitalisering
28. Met de Minister zijn de leden van de mening dat het parallel aan het digitaliseringsproces
                     van belang is dat ook niet-digitale diensten in stand blijven voor ouderen die daaraan
                     behoefte hebben. Hoe blijft de Minister daar zelf invulling aan geven?
In afdeling 2:3 van de algemene Wet bestuursrecht (Awb) is vastgelegd dat de burger
                  de vrijheid heeft om te bepalen of hij al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid
                  om elektronisch te communiceren met de overheid. Dat betekent dat de overheid de mogelijkheid
                  om van de papieren weg gebruik te maken in stand moet houden. Hiervan kan alleen worden
                  afgeweken door middel van andere wetgeving. Hiervoor geldt de in aanwijzing 2.46 van
                  de Aanwijzingen voor de regelgeving vastgelegde regel dat in bijzondere wetten alleen
                  van algemene wetten kan worden afgeweken indien dit noodzakelijk is en dat dit in
                  de memorie van toelichting bij de bijzondere wet moet worden gemotiveerd, zodat afwijkingen
                  en de redenen daarvoor ook voor uw Kamer kenbaar zijn. In een dergelijk geval zal
                  dus bezien moeten worden of het uitsluiten van de papieren weg passend en verantwoord
                  is, gegeven de materie en de betrokken doelgroep(en).
               
Kwartaalrapportages
Kwartaalrapportage: EGF21 2021–2027
29. De leden van de CDA-fractie lezen dat onder andere de doelstellingen van het EGF
                     nog een punt is, onder andere of het EGF ook bij structurele problemen mag worden
                     ingezet. Wat is het standpunt van Nederland in dezen?
Nederland is geen voorstander van het inzetten van het EGF bij structurele problemen.
                  Het EGF is opgericht als noodfonds. Andere fondsen, zoals het ESF+ zijn meer geschikt
                  om structureel bij te dragen aan inclusieve en duurzame arbeidsmarkten.
               
Kwartaalrapportage: ESF+
30. Het ESF+ budget voor Nederland zal € 414 miljoen bedragen voor de periode 2021–2027.
                     Hoe wordt dit budget over de verschillende arbeidsmarktregio’s verdeeld? Vindt de
                     Minister met deze leden dat het budget in samenhang met de opleidings- en ontwikkelingsfondsen
                     van de sociale partners en de scholingsmaatregelen en -budgetten in het (corona)steun-
                     en herstelpakket zou moeten worden ingezet, om de arbeidsmarktgevolgen van de coronacrisis
                     zo effectief mogelijk op te vangen?
Momenteel wordt, onder meer in samenspraak met de sociale partners, gewerkt aan de
                  mogelijke invulling van het ESF+ programma (2021–2027) in Nederland. Zoals eerder
                  aan uw Kamer bericht22  zal het ESF+ programma hoofdzakelijk worden gericht op het ondersteunen van mensen
                  met een kwetsbare arbeidsmarktpositie – zowel werkzoekenden als werkenden – in de
                  35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Over de nadere uitwerking wordt uw Kamer te zijner
                  tijd geïnformeerd.
               
Kwartaalrapportage: Wijziging FEAD verordening
31. Wat betekent de voorgestelde wijziging van de FEAD verordening en het kunnen toevoegen
                     van additionele middelen aan het lopende FEAD-programma voor de jaren 2020, 2021 en
                     2022 voor Nederland? Hoezeer biedt dit Nederland aanvullende mogelijkheden om de positie
                     van voedselbanken te versterken?
De voorgestelde wijziging van de FEAD verordening maakt het voor lidstaten mogelijk
                  middelen aan het lopende FEAD-programma toe te voegen voor de jaren 2020, 2021 en
                  2022. Dit betreft additionele middelen vanuit REACT-EU voor de lopende programma’s
                  (periode 2014–2020) onder het cohesiebeleid en betreft een vrijwillige keuze van de
                  lidstaat. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de sectorale MFK voorstellen23  geeft Nederland bij de inzet van de middelen op het sociale domein voorkeur aan
                  het behouden van deze middelen binnen het ESF, mede vanwege de gewenste inzet en de
                  voordelen voor een efficiënte en snelle uitvoerbaarheid. Tijdens de Algemene Politieke
                  Beschouwingen is toegezegd een brief naar uw Kamer te sturen over de positie van voedselbanken
                  in relatie tot het FEAD, deze brief zal voor de begrotingsbehandeling van SZW naar
                  uw Kamer verstuurd worden.
               
Kwartaalrapportage: Richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur/Commissarissen
32. De leden van de CDA-fractie lezen dat de Commissie haar intentie heeft uitgesproken
                     om het dossier weer op te starten. Hoe kansrijk acht de Minister het dat dit tijdens
                     deze Commissieperiode tot besluitvorming/wetgeving gaat leiden, gelet op de blokkerende
                     minderheid?
Om beweging te krijgen in de richtlijn Gendergelijkheid in Raden van Bestuur/Commissarissen
                  zouden meerdere lidstaten, waaronder een lidstaat met veel stemmen uit de blokkerende
                  minderheid moeten stappen om de blokkade op te kunnen heffen. Vooralsnog zijn er geen
                  signalen dat een lidstaat uit de blokkerende minderheid wil stappen en daarom acht
                  ik de kans klein dat er binnenkort besluitvorming mogelijk wordt.
               
Kwartaalrapportage: Besluit verlenging mandaat ODA-netwerk
Met het kabinet steunen deze leden het verlengen van het mandaat van dit netwerk.
Kwartaalrapportage: Besluit van de Raad betreffende de ratificatie van Verdrag 190
                     betreffende de beëindiging van geweld en pesterijen op het werk
33. Het is nog niet bekend of alle lidstaten het Raadbesluit kunnen steunen. Op welke
                     onderdelen verwacht de Minister nog discussiepunten?
Momenteel beziet het Duits voorzitterschap samen met de Commissie en enkele lidstaten
                  die nog twijfelen over ratificatie van ILO-190, wat precies de juridische gevolgen
                  zijn van het aannemen van het Besluit voor de vrijheid van afzonderlijke lidstaten
                  om al dan niet te ratificeren. Nederland heeft de intentie om het verdrag te ratificeren
                  en kan daarom het Raadsbesluit steunen, voor zover het een aanmoediging tot ratificeren
                  betreft.
               
Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde Agenda Informele Raad WSBVC
                     17 juli 2020
34. In antwoord op vragen van de leden over de uitvoering van de motie van de leden
                     Palland en Tielen24 over aanscherpen van de registratieplicht van buitenlandse werknemers in de BRP25 schrijft de Minister dat onder andere wordt gewerkt aan een plan van aanpak om de
                     registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Wanneer verwacht hij dat dit plan
                     gereed is?
De Ministeries van BZK en SZW en de Inspectie SZW werken intensief samen aan een plan
                  van aanpak om de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Vanwege de urgentie
                  heeft de Staatssecretaris van BZK opdracht gegeven om op korte termijn (in het jaar
                  2020) de eerste stappen te zetten, waarvoor het plan al gereed is en inmiddels wordt
                  uitgevoerd. Deze eerste stappen richten zich vooral op het verbeteren van de contactmogelijkheden
                  met arbeidsmigranten. Naast deze eerste stappen wordt gewerkt aan stappen die op langere
                  termijn moeten worden gezet, om de problematiek structureler op te lossen. Hieronder
                  valt onder meer het onderzoeken in hoeverre werkgevers een rol kunnen spelen in het
                  oplossen van de problematiek, maar ook of en hoe de Wet BRP moet worden aangepast.
               
35. Deze leden hadden verschillende vragen gesteld over de informatievoorziening richting
                     grensondernemers. Zij vragen of de periodieke bijeenkomsten daartoe inmiddels zijn
                     hervat, mogelijk in online vorm?
Het netwerk heeft zich de afgelopen tijd gefocust op het persoonlijk contact, voornamelijk
                  via de mail en de telefoon, hoewel er ook spreekuren zijn georganiseerd die de coronamaatregelen
                  in acht namen. De periodieke bijeenkomsten door het grensnetwerk van informatievoorziening
                  zijn nog niet hervat in de beoogde vorm en frequentie. Sommige organisaties hebben
                  webinars kunnen organiseren. De meeste organisaties in het netwerk zijn bezig met
                  voorbereidingen op de hervatting van bijeenkomsten, die online zullen plaatsvinden.
               
Verslag van de informele videovergadering van de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal
                     Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van 17 juli 2020
De leden steunen het kabinet in de tweesporen-aanpak ter verbetering van de positie
                  van arbeidsmigranten, namelijk via wetgeving en gecoördineerde actie.
               
Fiche: Europese Vaardighedenagenda
36. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie van de Minister welke elementen uit
                     de Europese Vaardighedenagenda hij voor Nederland het meest relevant acht. Wat vindt
                     hij van de ideeën ten aanzien van individuele leerrekeningen? Deze leden lezen over
                     het voorstel van de Commissie ten aanzien van een mogelijk Europees initiatief op
                     het gebied van individuele leerrekeningen en ondersteunende diensten, gericht op de
                     mogelijke wijze van financiering op nationaal niveau en geschiktheid voor het mkb.
                     Hoe staat het kabinet tegenover dit specifieke initiatief? Hoe sluit dit aan op de
                     gedachten en ontwikkelingen in Nederland terzake de vormgeving van leven lang ontwikkelen?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD fractie is Nederland
                  ten aanzien van individuele leerbudgetten als de Commissie van mening dat een (publiek)
                  individuele leer- en ontwikkelbudget bijdraagt aan de eigen regie van mensen om zich
                  tijdens hun loopbaan te blijven ontwikkelen. Het kabinet is van mening dat lidstaten
                  zelf in staat zijn om hiervoor beleid op te stellen dat aansluit bij de specifieke
                  omstandigheden en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van de lidstaat. Naast het toenemende
                  aantal private ontwikkelbudgetten loopt Nederland in Europees opzicht voorop met de
                  ontwikkeling van het publiek gefinancierde individuele STAP-budget. Inspanningen van
                  de Commissie om de ontwikkeling van een individuele leer- en ontwikkelbudget door
                  lidstaten te ondersteunen kan op steun rekenen van Nederland.
               
37. Deze leden kunnen zich vinden in de streefcijfers om het aandeel volwassenen 16–74
                     jaar in de EU met tenminste digitale basisvaardigheden te verhogen van 56% in 2019
                     naar 70% in 2025. Acht de Minister deze streefcijfers reëel?
Zoals eerder aangegeven staat het kabinet positief tegenover de geformuleerde doelstellingen.
                  T.a.v. digitale basisvaardigheden betreft dit een bestaande indicator in het Social
                  Scoreboard, namelijk de DESI 2019. In de EU is dit nu gemiddeld: 56% en in Nederland:
                  79%. Nederland scoort derhalve al ruim boven het EU-27 gemiddelde. Vanuit Nederlands
                  perspectief is dit dus zeker haalbaar.
               
Fiche: Mededeling werkgelegenheidssteun voor jongeren
38. Naar aanleiding van het Commissievoorstel om de Europese Alliantie voor leerwerkplekken
                     zich meer te laten richten op sectoren die bijdragen aan de grote transities vragen
                     de leden de Minister of naar zijn inschatting het Nederlandse/Europese aanbod van
                     leerwerkplekken aansluit bij de vraag, nu en in de nabije toekomst, en in het licht
                     van de coronacrisis?
De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) constateert dat er
                  door de crisis inderdaad meer tekorten zijn aan leerbanen dan normaal. SBB gaat hier
                  gerichte analyses over maken en zal aanbevelingen publiceren over het omgaan met het
                  verschil tussen vraag en aanbod in de voortgangsrapportage van februari 2021 bij het
                  actieplan stages en leerbanen. Het kabinet heeft hier uiteraard aandacht voor vanuit
                  de steunpakketten, waarin verschillende initiatieven zijn opgezet om het aantal leerwerkplekken
                  op peil te houden alsook in te zetten op doorleren en om- en bijscholing naar kansrijke
                  sectoren/branches. Zo ontvangt het SBB 2x 4 miljoen om het actieplan stages en leerbanen
                  te kunnen intensiveren en wordt er in het derde steunpakket 1,25 miljoen voor SBB
                  gereserveerd om leerbanen te werven.
               
39. Het stimuleren van (zelfstandig) ondernemerschap onder jongeren vinden de leden
                     interessant. Met het kabinet zijn zij benieuwd naar de verdere concrete uitwerking
                     van deze actie in Europees verband. Kan de Minister wat de resultaten zijn van O2LAB-programma
                     en of/hoe ondernemendheid en ondernemerschap is verankerd in het onderwijs? Is er
                     bijv. ook aandacht voor thema’s als een bedrijf starten of overnemen?
Het O2LAB programma, dat wordt uitgevoerd door het Ministerie van EZK met steun van
                  het Ministerie van OCW, is gericht op de ambitie om ondernemerschap en ondernemende
                  vaardigheden in het onderwijs te versterken, (breed) te verankeren en toegankelijk
                  te maken. Resultaten van het O2LAB programma zijn o.a. een studiegids die het initieel
                  en post initieel ondernemerschapsonderwijs ontsluit. Ook is een onderzoek gestart
                  naar de vraag welke ondernemende vaardigheden het verschil maken in tijden van corona.
                  De uitkomsten komen dit najaar beschikbaar. In 2020 wordt verder een extra impuls
                  gegeven aan een vijftal bewezen regionale samenwerkingen tussen kennisinstellingen
                  (HBO, WO en MBO) en mkb-bedrijven die gericht zijn op het versterken van ondernemerschapsonderwijs.
                  Daarnaast wordt geïnvesteerd in het versterken van (wetenschappelijk) onderzoek naar
                  ondernemerschap en ondernemende vaardigheden via het organiseren van 6 á 8 themagerichte
                  expertmeetings per jaar. In februari 2021 wordt een handboek met de laatste wetenschappelijke
                  inzichten over ondernemerschapsonderwijs toegankelijk gemaakt voor een brede doelgroep
                  docenten, teamleiders in het vo/mbo en hbo.
               
Binnen het ondernemerschapsonderwijs is het ontwikkelen van ondernemende vaardigheden
                  bij scholieren, studenten, werkenden en ondernemers het meest van belang, naast aandacht
                  voor ondernemerschap in den brede. Daarbij is er zeker aandacht voor het starten van
                  een bedrijf (verschillende educatieve programma’s werken specifiek hiermee). Bedrijfsovername
                  is meestal geen thema.
               
40. Wanneer wordt het Commissievoorstel over platformwerk verwacht?
De Europese Commissie onderzoekt de uitdagingen in verband met platformwerk en komt
                  waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2021 met voorstellen. Naar verwachting
                  zal het Werkprogramma voor 2021 van de Europese Commissie meer duidelijkheid geven
                  over de planning van de voorstellen. Uw Kamer wordt langs de gebruikelijke weg geïnformeerd
                  als er concrete voorstellen zijn. Concrete voorstellen zullen door het kabinet op
                  hun merites worden beoordeeld aan de hand van de kaders van de brief van 24 mei 2019
                  over de toekomst van de sociale dimensie.26 Het kabinet onderzoekt hoe de rechtspositie van platformwerkers kan worden versterkt,
                  zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsbrief over «werken als zelfstandige».27 De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen bij de bepaling van de Nederlandse
                  inzet in Europa.
               
Fiche: Raadsaanbeveling versterken jongerengarantie
41. De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland zal inbrengen dat «in de aanbeveling
                     de notie van eigen verantwoordelijkheid van jongeren ontbreekt en dat de jongerengarantie
                     niet de prikkel voor lidstaten moet wegnemen om noodzakelijke arbeidsmarkthervormingen
                     door te voeren». Verwacht de Minister steun op dit standpunt?
Op initiatief van Nederland is, zoals aangegeven in antwoord (eerdere vragen VVD PM),
                  het belang van arbeidsmarkthervormingen opgenomen in de Raadsaanbeveling. Het ingebrachte
                  punt van «eigen verantwoordelijkheid» heeft niet geleid tot aanpassing van de Raadsaanbeveling.
               
Reactie op het eerste verslag van de Europese Commissie over Europees Platform ter
                     bestrijding van zwartwerk
42. Deze leden lezen over de strategische prioriteiten van het Europees Platform ter
                     bestrijding van zwartwerk. Zij vragen de Minister of er een inschatting is van de
                     omvang van zwartwerk in Nederland?
De kern van zwartwerk is dat het moeilijk inzichtelijk te krijgen is. Er wordt regelmatig
                  onderzoek gedaan naar de omvang. Het CBS becijferde in 2018 dat circa 400.000 mensen
                  belasting ontdoken door soms of regelmatig hun werk niet op te geven aan de belastingdienst.
               
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Formele Raad
                  Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 oktober 2020 en hebben hierover nog enkele
                  vragen en opmerkingen.
               
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
43. Deze leden hebben zich meerdere keren uitgelaten over de export-WW en dat deze
                     aanpassing van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid van tafel
                     moet. Deze leden vragen om onverminderd in te zetten op een zo kort mogelijke exportduur
                     van de WW-uitkering.
Ten aanzien van de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid blijft
                  mijn inzet op het gebied van werkloosheid gericht op het bereiken van een zo kort
                  mogelijke exportduur, gecombineerd met maatregelen gericht op vergroting van de arbeidsparticipatie
                  en verbetering van de handhaving.
               
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede
                     en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
44. De leden van de SP-fractie vragen om niet alleen het minimuminkomen te beschermen
                     om armoede en sociale exclusie te bestrijden, maar ook in te zetten op verhoging van
                     het minimuminkomen.
Het kabinet hecht waarde aan een zorgvuldige afweging tussen de inkomenszekerheid
                  van WML-verdieners enerzijds en de negatieve effecten die de hoogte van het WML heeft
                  op sociale zekerheidsuitgaven en werkgelegenheid anderzijds. Tegen deze achtergrond
                  is het kabinet niet voornemens het wettelijk minimumloon (en de daaraan gekoppelde
                  uitkeringen) te verhogen. Het kabinet blijft de hoogte en werking van het minimumloon
                  echter wel kritisch bekijken. Zo houdt het kabinet de inkomenspositie van werkenden
                  aan de basis van het loongebouw en de sociaal minima goed in de gaten en heeft het
                  kabinet het CPB verzocht nader onderzoek te doen naar de effecten van een minimumloonsverhoging.
               
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
45. De leden van de SP-fractie zijn blij dat het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten
                     wordt genoemd, maar wat deze leden betreft is het advies van de Raad op sommige vlakken
                     al duidelijk genoeg. Wat gaat de regering met de aanbevelingen aan de lidstaten doen?
                     Zo stelt bijvoorbeeld punt 32 dat de lidstaten moeten bekijken hoe afhankelijk seizoenswerkers
                     zijn van hun werkgever en overwegen hoe ze dit kunnen aanpakken. Is de Minister van
                     plan hier snel werk van te maken nu de Raad dit van lidstaten vraagt?
De afhankelijkheid van seizoenarbeiders van hun werkgever of het uitzendbureau kan
                  in sommige gevallen leiden tot onwenselijke situaties, waarbij werken, wonen en vervoer
                  te vast aan elkaar verbonden is. Het kabinet heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten
                  gevraagd om in het tweede advies met aanbevelingen te komen om o.a. deze afhankelijkheid
                  te verminderen en de structurele misstanden met betrekking tot arbeidsmigranten aan
                  te pakken.
               
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
46. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister zich alleen uitspreekt
                     over fraude bij WW-uitkeringen, maar horen de Minister niet bij de georganiseerde
                     fraude van bedrijven met het betalen van sociale premies. Deze leden vragen de Minister
                     of hij deze grootschalige georganiseerde fraude überhaupt op het vizier heeft en of
                     hij dit niet belangrijk genoeg vindt? Is de Minister er bijvoorbeeld ook bekend mee
                     dat zelfs de uitzendbureaus zelf vragen om maatregelen hiertegen? Deze leden vragen
                     de Minister om zich niet enkel te richten op de mogelijke fraude bij WW-uitkeringen,
                     maar zich veel harder en stelliger in te zetten tegen de vele malen grotere fraude
                     van bedrijven met sociale premies. Gaat de Minister grensoverschrijdende werknemers
                     echt, vanaf aanvang van de werkzaamheden, zekerheid geven of ze echt sociaal verzekerd
                     zijn met een A1-verklaring en hierop ook daadwerkelijk te gaan handhaven? Welke andere
                     maatregelen is de Minister verder bereid om te nemen om deze fraude met sociale premies
                     aan te pakken?
De coördinatieverordeningen hanteren het beginsel dat iemand onderworpen is aan de
                  wetgeving van slechts één lidstaat. Dit is de enige lidstaat die personen verplicht
                  kan verzekeren en premieplichtig kan maken. Dit is ook de lidstaat die verantwoordelijk
                  is voor eventuele uitkeringen. Bij het aanwijzen van deze lidstaat wordt het uitgangspunt
                  gehanteerd dat iemand onderworpen is aan de wetgeving van zijn of haar werkland. Er
                  zijn echter uitzonderingen op dit uitgangspunt, waardoor iemand onderworpen kan blijven
                  aan de wetgeving in het land van herkomst terwijl er in een andere lidstaat wordt
                  gewerkt.
               
Met een A1-verklaring kunnen werknemers aantonen aan welke sociale zekerheidswetgeving
                  zij onderworpen zijn. Deze verklaring wordt afgegeven door de lidstaat aan wiens wetgeving
                  iemand onderworpen is. In dit document verklaart de uitgevende instelling dus dat
                  iemand onderworpen blijft aan de wetgeving van deze lidstaat voor de periode waarin
                  er in een andere lidstaat wordt gewerkt. Gedurende deze periode is het de werkstaat
                  niet toegestaan de betrokkene te onderwerpen aan de eigen wetgeving. In hoeverre de
                  onderwerping aan de wetgeving in het land van herkomst leidt tot verzekering behoort
                  tot de autonomie van deze laatste lidstaat. Gelet op het voorgaande is de door de
                  uitzendende lidstaat afgegeven A1-verklaring bindend. Tenzij er sprake is van onregelmatigheden
                  is het niet aan de autoriteiten van het werkland een oordeel te geven over wijze waarop
                  de verstrekking van de A1-verklaring in het uitzendende land heeft plaatsgevonden
               
Het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken, oftewel premieshoppen,
                  moet worden voorkomen. Dergelijke praktijken leiden namelijk tot oneerlijke concurrentie.
                  Het tegengaan van premieshoppen is echter complex omdat het vaak gepaard gaat met
                  het achterhouden of fingeren van situaties. Ik probeer zowel nationaal als in Europa
                  stappen te nemen om premieshoppen zoveel mogelijk aan banden te leggen. In mijn brief
                  aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 202028 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen uiteengezet. De SVB heeft sinds enige tijd
                  een handhavingsteam dat zich specifiek richt op de handhaving op A1-verklaringen.
                  De SVB en ketenpartners werken daarnaast intensiever samen om feiten te achterhalen
                  en signalen en kennis te delen. Ook de ELA en de meldingsplicht van de WagwEU kunnen
                  van toegevoegde waarde zijn bij het opsporen van schijnconstructies. Ook zet ik mij
                  bij de herziening van de coördinatieverordeningen in om de bepaling van de toepasselijke
                  wetgeving te verbeteren om premieshoppen te voorkomen. Bijvoorbeeld door mij in te
                  zetten voor een vereiste tot voorafgaande verzekering van drie maanden in de zendende
                  lidstaat. Dit verzekert de binding met het zendende land en maakt het moeilijker om
                  meteen door te detacheren. Zoals de leden van de PvdA-fractie terecht aangeven heeft
                  Nederland echter ook eisen op het werkloosheidshoofdstuk. Of Nederland kan instemmen
                  met een akkoord hangt af van het bereikte resultaat op beide hoofdstukken.
               
Het is mij bekend dat de uitzendkoepel een verbod op premieshoppen wil voor de eigen
                  leden29. In dit verband verwijs ik naar mijn antwoorden van 24 september jl. op de schriftelijke
                  vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)30 en Palland (CDA).
               
Raadsaanbeveling jongerengarantie
47. De leden van de PvdA-fractie zijn bevreesd dat vanwege de coronacrisis er mogelijk
                     een verloren generatie ontstaat in Nederland en Europa. Is de Minister het met deze
                     leden eens dat er Europees meer moet worden geïnvesteerd in stages, leerwerkbanen
                     en startersbanen voor jongeren?
Zoals eerder aangegeven bij beantwoording over leerwerkplekken heeft het kabinet heeft
                  hier uiteraard aandacht voor vanuit de steunpakketten, waarin verschillende initiatieven
                  zijn opgezet om het aantal leerwerkplekken op peil te houden alsook in te zetten op
                  doorleren en om- en bijscholing naar kansrijke sectoren/branches. Zo ontvangt het
                  SBB 2x 4 miljoen om het actieplan stages en leerbanen te kunnen intensiveren en wordt
                  er in het derde het steunpakket 1,25 miljoen voor SBB gereserveerd om leerbanen te
                  werven.
               
48. Is de Minister bereid om te pleiten voor meer budget om jongeren te ondersteunen
                     in het vinden van werk?
Lidstaten met een NEETs percentage hoger dan het EU gemiddelde zijn al verplicht om
                  een deel van hun ESF+ budget in te zetten ten behoeve van bestrijding jeugdwerkloosheid.
                  Gezien deze raadsaanbeveling, deze verplichting binnen het ESF+ en nationale inspanningen
                  vanuit de steunpakketten acht ik het niet nodig om te pleiten voor een hoger budget.
               
49. Waarom kiest de Minister ervoor om in deze tijd, waarbij jongeren weinig invloed
                     hebben op het verlies van banen, de inzet van «eigen verantwoordelijkheid van jongeren»
                     te kiezen? Is dit niet enigszins misplaatst? In hoeverre kan de Minister aangeven
                     waar het gebrek aan eigen verantwoordelijkheid van jongeren ligt met betrekking tot
                     het vinden van een stage, leerwerkbaan of baan? Is de Minister het met deze leden
                     eens dat jongeren dolgraag willen werken, maar vanwege alle flexcontracten die zij
                     vaak hebben nu de hardste klappen opvangen van deze crisis? Gaat de Minister er daarom
                     ook in Nederland zorg voor dragen, zoals ook de jongerengarantie beoogd, dat alle
                     jongeren die werkloos, en in de bijstand of helemaal geen uitkering krijgen, thuiszitten
                     het recht krijgen op een leerwerkaanbod vanuit de gemeente?
Zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van opleiding en werk blijven
                  uitgangspunten, maar wel wordt er vanwege de coronacrisis meer bescherming geboden
                  aan jongeren wat betreft inkomenszekerheid en toegang tot het vangnet. De motie van
                  het lid Smeulders c.s.31 wordt momenteel nader uitgewerkt.
               
Het aanpakken van de jeugdwerkloosheid maakt onderdeel uit van het steun- en herstelpakket.
                  De centrumgemeente van elke arbeidsmarktregio krijgt extra geld om een eigen regionale
                  aanpak van de jeugdwerkloosheid te coördineren en daar de partners in de regio bij
                  te betrekken, zoals scholen en UWV. Om jongeren te ondersteunen naar school of werk
                  kunnen de regio’s gebruik maken van verschillende budgetten uit het steun- en herstelpakket.
                  Deze budgetten hangen samen met de situatie van de jongere. Jongeren die werkloos
                  dreigen te worden of net zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben, kunnen
                  een beroep doen op de dienstverlening van Regionale Mobiliteitsteams. Met de extra
                  middelen voor gemeentelijke dienstverlening kunnen gemeenten jongeren ondersteunen
                  die hun baan al hebben verloren en door hun beperkte WW-rechten relatief snel in de
                  bijstand terecht zijn gekomen. Zij kunnen deze middelen ook gebruiken om kwetsbare
                  jongeren te helpen terug naar school of werk, die door hun persoonlijke situatie geen
                  recht op een uitkering hebben en daardoor buiten beeld dreigen te raken. Samen met
                  gemeenten heeft SZW een tool ontwikkeld waarmee gemeenten maandelijks een rapport
                  kunnen ontvangen om welke jongeren het gaat. Naast deze generieke middelen krijgen
                  scholen en gemeenten ook specifiek budget voor een integrale aanpak om kwetsbare schoolverlaters
                  te laten doorleren of te ondersteunen naar werk.
               
Conclusies over het versterken van de bescherming van het minimuminkomen om armoede
                     en sociale exclusie te bestrijden in het licht van de COVID-19 pandemie en verder
50. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het van groot belang is dat iedere
                     werknemer zeker moet kunnen zijn van een fatsoenlijk inkomen waar je van kunt leven
                     en zodoende dus voorstander van een minimumloon in ieder EU-land. Deze leden vragen
                     de Minister hoe hij tegen een Europees minimumloon aankijkt? Wat zou volgens de Minister
                     de minimale hoogte van een eerlijk minimumloon in de EU moeten zijn? Verder vragen
                     deze leden naar de ideeën en voorstellen van de Minister hoe er voor kan worden gezorgd
                     dat er een opwaartse convergentie van lonen in Europa komt?
Er ligt thans nog geen voorstel. Ik zal het voorstel van de Europese Commissie op
                  zijn merites beoordelen, o.b.v. het toetsingskader zoals uiteengezet in de brief over
                  de sociale dimensie. Belangrijke uitgangspunten in die brief zijn het gelijke speelveld
                  en de opwaartse sociaaleconomische convergentie.
               
De hoogte van het minimumloon is een nationale bevoegdheid. In de Nederlandse wetgeving
                  is verankerd dat het minimumloon een maatschappelijke aanvaardbare tegenprestatie
                  voor arbeid dient te zijn waarmee men in primaire levensbehoeften kan voorzien. Om
                  minimumloonverdieners te laten meedelen in de algemene welvaartsontwikkeling, is de
                  hoogte van het minimumloon gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling, de uitkomst van de dialoog tussen sociale partners.
               
Voor een opwaartse convergentie van lonen is het allereerst van belang dat convergentie
                  plaatsvindt in de economische fundamenten van lidstaten. Daartoe dienen onevenwichtigheden
                  in lidstaten geadresseerd te worden middels het doorvoeren van hervormingen. Daarnaast
                  kan een EU-initiatief mogelijk bijdragen aan opwaartse convergentie op dit terrein.
                  Voor het kabinet is opwaartse convergentie een belangrijk uitgangspunt voor voorstellen
                  op het sociaaleconomisch terrein.
               
51. Verder constateren deze leden dat vanwege de coronacrisis er een enorme toeloop
                     is naar de Nederlandse voedselbanken en dat de voedselbanken dit met moeite aankunnen.
                     Veel mensen kunnen nu vaak niet rondkomen en hebben te weinig geld om eten te kopen.
                     Voornoemde leden vinden dit zeer zorgwekkend. Om die reden vragen de leden de Minister
                     waarom Nederland, als een van de weinige landen in Europa, geen gebruik maakt van
                     het Europees Sociaal Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB)? Deze leden vinden het van
                     belang dat Nederland gebruik maakt van deze gelden en roept de Minister daarom aanspraak
                     te maken op dit fonds. Is de Minister bereid om dit te doen?
Nederland maakt gebruik van dit fonds. Nederland ontvangt voor de periode 2014–2020
                  3,9 mln. uit FEAD (de Engelstalige benaming van het EFMB). De FEAD middelen worden
                  in Nederland gebruikt om sociale inclusie voor de meest behoeftige doelgroep te bevorderen
                  en niet voor materiele steun of voedselhulp.
               
Conclusies over de rechten van seizoenarbeiders en andere mobiele werknemers
52. De leden van de PvdA-fractie constateren dat het Europees parlement en de Europese
                     Commissie oproepen arbeidsmigranten beter te beschermen door aanbevelingen te doen
                     voor betere huisvesting, gezonde en veilige werkplekken en eerlijkere beloning. Deze
                     leden vragen de Minister of hij bereid is deze aanbevelingen van het Europees parlement
                     en de Europese Commissie om met wettelijke normen voor fatsoenlijke huisvesting van
                     arbeidsmigranten te komen, ook in Nederland te implementeren. Is de Minister tevens
                     bereid om Europese arbeidsmigranten die in Nederland werken, zonder dat de werkgever
                     hier tussen zit, toegang te geven tot zorg en zonder ziek te worden kunnen werken?
Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn maatregelen getroffen om de positie
                  van arbeidsmigranten te verbeteren en misstanden tegen te gaan. In Nederland heeft
                  het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen
                  te komen die de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten kunnen verbeteren en de
                  afhankelijkheidspositie kunnen verminderen. In deze aanbevelingen zal ook expliciet
                  aandacht worden besteed aan het verbeteren van de toegang tot zorg en de zorgverzekering.
               
Ook in Brussel zijn er veel maatregelen genomen om malafiditeit tegenaan te gaan.
                  Ik noem de handhavingsrichtlijn, de herziene detacheringsrichtlijn, het Platform tegen
                  zwartwerk, de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Het is echter nog
                  te vroeg om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn aangezien nog niet alle
                  maatregelen door de lidstaten zijn geïmplementeerd, waarna bekeken wordt in hoeverre
                  zij effectief zijn.
               
53. Verder constateren deze leden dat in Brussel wordt gesproken over een herziening
                     van de uitzendrichtlijn, om het kaf van het koren in de uitzendmarkt te scheiden met
                     vestigingseisen. Is de Minister bereid om hier het voortouw in te nemen en zo een
                     eerlijk speelveld onder uitzendbureaus te maken en bovendien betere bescherming van
                     arbeidsmigranten te bewerkstelligen?
Mij is op dit moment geen concreet voorstel van de Europese Commissie bekend met betrekking
                  tot een herziening van de Europese uitzendrichtlijn. In de tussentijd doet het kabinet
                  een verkenning naar de mogelijkheden om malafide ondernemers beter te weren van de
                  Nederlandse uitzendmarkt, zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 aan uw Kamer
                  heb toegezegd. Ook het Aanjaagteam zal aanbevelingen doen om malafide ondernemers
                  aan te pakken.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier