Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport 'Onderzoek levenlanglerenkrediet'
30 012 Leven Lang Leren
Nr. 129
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 20 mei 2020 over het rapport «Onderzoek levenlanglerenkrediet» (Kamerstuk
30 012, nr. 126).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 juni 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 2 september 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen allereerst graag dat de Minister uiterlijk 2 juli
10.00 uur antwoorden geeft op hun vragen. Wat de leden betreft, is elke regeling die
onderdeel uitmaakt van het pakket Leven Lang Ontwikkelen relevant voor individuen
en werkgevers die zich (moeten) voorbereiden op een volgende fase van deze coronacrisis.
Ook het levenlanglerenkrediet maakt daar onderdeel van uit, zo vinden de leden. Zij
lezen in de brief van de Minister dat het levenlanglerenkrediet voor studenten is
die geen recht hebben op reguliere studiefinanciering. Kan de Minister uiteenzetten
in hoeverre er een verschil is tussen de voorwaarden van het levenlanglerenkrediet
en de reguliere studiefinanciering als het bijvoorbeeld gaat over de aflostermijn,
het maximale leenbedrag of andere leenvoorwaarden? Daarnaast lezen de leden in de
brief dat de Minister wil inzetten om de bekendheid van het levenlanglerenkrediet
te vergroten. Tegelijkertijd constateert de Minister in dezelfde brief dat veel niet-gebruikers geen studieplannen hebben of zeggen het krediet niet nodig te hebben. Kan
de Minister de voordelen van het levenlanglerenkrediet uiteenzetten en hoe zij deze
voordelen in wil zetten in haar campagne om de naamsbekendheid te vergroten?
De voornoemde leden lezen dat de Minister positief staat tegenover het verbreden van
de doelgroep van het levenlanglerenkrediet naar de bbl1 en derde leerweg. De leden zijn ervan overtuigd dat juist in deze middelbaargeschoolde
doelgroep aanvullende scholing van grote waarde kan zijn, zowel voor de individuele
betrokkenen als voor werkgevers en de samenleving. Hoeveel kost het om de doelgroep
enkel te verbreden naar bbl? Tevens vragen zij hoeveel het kost om de doelgroep enkel
te verbreden naar de derde leerweg.
De leden lezen dat de Minister van mening is dat met de invoering van de subsidieregeling
Stimulering Arbeidsmarkt Positie (hierna: STAP) het volgen van onderwijs en scholing
al beter financieel toegankelijk gaat worden. Hoeveel studenten binnen de BBL komen
volgens de verwachtingen in aanmerking voor de STAP-regeling? Ook vragen zij voor
hoeveel studenten binnen de derde leerweg dat geldt.
De leden lezen dat de Minister op dit moment geen ruimte ziet binnen de onderwijsbegroting
om de doelgroep van het levenlanglerenkrediet te verbreden naar de bbl en derde leerweg.
Kan de Minister een volledig overzicht geven van de huidige onderuitputting op de
onderwijsbegroting en kan de Minister ook aangeven wat de reden is dat deze onderuitputting
niet benut kan worden voor de benodigde vijf miljoen euro, zo vragen de voornoemde
leden.
Rapport
De leden lezen in het rapport dat stakeholders vanuit gelijkwaardigheids-overwegingen
van mening zijn dat het levenlanglerenkrediet verbreed dient te worden naar de bbl-
en derde leerwegopleidingen. De leden vragen welke andere overwegingen volgens de
Minister verbreding rechtvaardigen, zoals de waarde van nascholing voor betrokken
individuen, werkgevers en de samenleving. De leden lezen eveneens dat er, volgens
alle stakeholders, aanvullende voorzieningen nodig zijn om de beoogde potentiële gebruikers
te stimuleren een bbl- of derde leerwegopleiding met behulp van het levenlanglerenkrediet
te volgen. Het gaat om laagdrempelige, lokale en onafhankelijke begeleiding en scholingsadvies,
en om afgestemde en gerichte informatie voor de beoogde potentiële gebruikers. Is
de Minister bereid om onderzoek te doen op welke manier deze twee punten het beste
uitgevoerd kunnen worden, alvorens het besluit valt om het levenlanglerenkrediet te
verbreden naar bbl- of derde leerwegopleidingen?
De eerder genoemde leden lezen in het rapport verschillende verbetersuggesties van
gebruikers, zoals het verhogen van de maximumleeftijd als het verlagen van de minimumleeftijd
om in aanmerking te komen voor het levenlanglerenkrediet. Kan de Minister ingaan op
elke suggestie en wat haar oordeel daarover is?
Zij lezen eveneens dat derde leerwegopleidingen de meeste potentie hebben bij verbreding
van het levenlanglerenkrediet, voornamelijk vanwege het modulaire onderwijs en kortere
duur van derde leerwegopleidingen. Kan de Minister specifiek ingaan op de constatering
dat derde leerwegopleidingen de meeste potentie hebben bij verbreding van het levenlanglerenkrediet?
Tot slot vragen zij of de Minister die constatering deelt en welke stappen zij gaat
zetten om meer mogelijkheden te geven om via de derde leerweg meer gebruik te maken
van LLO2-budgetten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
«onderzoek levenlanglerenkrediet» en de reactie van de Minister hierop. Voornoemde
leden zijn groot voorstander van leven lang leren. Zij zien positieve resultaten:
45 procent van de studenten die gebruik maakt van het levenlanglerenkrediet zou geen
opleiding volgen zonder levenlanglerenkrediet. Wat de leden betreft, moet iedereen
die zich op latere leeftijd wil door ontwikkelen zich idealiter niet laten weerhouden
door een tekort aan financiële middelen. Bovenstaande leden vinden het van belang
dat er serieus gekeken wordt naar een verbreding van de doelgroep die gebruik kan
maken van het levenlanglerenkrediet. Daarom hebben deze leden enkele vragen. De leden
lezen dat veel niet-gebruikers onbekend zijn met het levenlanglerenkrediet, terwijl
zij wel recht hebben op het krediet. Hoe gaat de Minister deze groep beter bereiken?
Tevens vragen zij welke rol de Minister daarbij weggelegd ziet voor werkgevers, maatschappelijke
organisaties, onderwijsinstellingen, buurtcentra en bibliotheken. De leden lezen dat
het krediet niet leidt tot verdringing van de bijdrage van werkgevers aan de opleidingskosten
van studenten bbl en derde leerweg. Bovendien lezen zij dat de Minister, net als de
voornoemde leden, positief staat tegenover een verbreding van de doelgroep van het
levenlanglerenkrediet naar de bbl en derde leerweg. Voornoemde leden maken zich momenteel
zorgen over de arbeidsmarkt en de zich aankondigende recessie als gevolg van de coronacrisis.
De Minister stelt dat een verbreding van de doelgroep structureel vijf miljoen euro
gaat kosten, waardoor zij geen ruimte ziet binnen de onderwijsbegroting. Wat vindt
de Minister onder de huidige omstandigheden van de coronacrisis van dit voor de crisis
ingenomen standpunt? Is het niet beter om alsnog te overwegen om te investeren in
een verbreding van de doelgroep voor het levenlanglerenkrediet om werkenden beter
voor te bereiden op de arbeidsmarkt als gevolg van de aankomende recessie, zo vragen
de leden. Welke mogelijkheden ziet de Minister om het levenlanglerenkrediet in te
zetten om langdurige werkloosheid als gevolg van de coronacrisis te voorkomen en mensen
te ondersteunen van werk naar werk, richting sectoren met voldoende baankansen? De
leden vragen de Minister daarbij bijzondere aandacht te geven aan kwetsbare groepen
zoals jongeren, flexwerkers en zzp’ers.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar
het levenlanglerenkrediet en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Bekendheid
De leden constateren dat de helft van de gebruikers niet aan de opleiding was begonnen
als het levenlanglerenkrediet niet had bestaan en het daarmee een grote stimulering
is voor het leven lang ontwikkelen. Wat was het ingeschatte aantal gebruikers bij
het invoeren van het krediet? Zij vragen hoe groot de potentiële doelgroep is van
het krediet als het wordt verbreed naar de bbl en derde leerweg. Wat valt er te zeggen
over de samenstelling van de groep die bekend zijn met het middel en zijn er gelijke
kansen bij het verkrijgen van een levenlangleren krediet? De leden van vragen de Minister
hoe zij de toekomst van het levenlanglerenkrediet voor zich ziet.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
rapport. De leden hechten aan het concept van een leven lang leren vooral omdat het
bijdraagt aan gelijke kansen voor mensen die op eerdere momenten in hun leven kansen
hebben gemist of die door veranderingen op de arbeidsmarkt de aansluiting op de actuele
arbeidsmarkt (dreigen te) verliezen. Deelt de Minister deze visie?
De leden zijn verheugd dat het levenlanglerenkrediet in een behoefte blijkt te voorzien.
Tegelijkertijd zijn er echter niet-gebruikers, die wel recht hebben op het krediet,
maar het niet gebruiken, vooral omdat zij onbekend zijn met het levenlanglerenkrediet.
Het rapport vermeldt wel dat ten tijde van het ontvangen van het levenlanglerenkrediet
ruim de helft van de gebruikers betaalde arbeid verricht in loondienst. De categorieën
werkzoekend, vrijwilligerswerk, zelfstandigen en zorgtaken volgen echter op afstand
met elk een aandeel van tussen de 10 procent en 20 procent. In hoeverre verwacht de
Minister dat de invoering van STAP met een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget
het volgen van onderwijs en scholing voor deze categorieën beter financieel toegankelijk
zal gaan maken? Zij vragen of de Minister haar verwachting voor deze categorieën in
meerjarenperspectief kan weergeven.
Het huidige levenlanglerenkrediet is bedoeld voor studenten die geen recht hebben
op reguliere studiefinanciering en betreft vooral mensen van 30 jaar en ouder die
deelnemen aan hoger onderwijs en mbo3-bol4. De Minister staat nu positief tegenover verbreding van de doelgroep van het levenlanglerenkrediet
naar de bbl en derde leerweg. Omdat deze verbreding van de doelgroep echter structureel
vijf miljoen euro kost, laat zij de besluitvorming over aan een volgend kabinet. De
leden betreuren dit. Zij zouden graag zien dat de Minister zich inspant om alsnog
de benodigde middelen vrij te maken zodat daadwerkelijk een bredere doelgroep wordt
bereikt.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS -fractie hebben een aantal vragen inzake het onderzoek levenlanglerenkrediet.
Ten eerste vragen zij of er onderzocht is waarom de Scandinavische landen percentueel
hoger scoren op het gebied van deelname aan een cursus of opleiding binnen de leeftijdscategorie
25-tot 65-jarigen. Ook hebben zij nog een vraag over de leeftijdscategorie waarvoor
de regeling geldt. Waarom is deze regeling maar tot een leeftijd van 55 jaar? Moet
niet iedereen de mogelijkheid krijgen om zich te kunnen ontwikkelen? Zij vragen of
het mogelijk is dat de harde grens van 55 jaar wegvalt en dat er voor mensen boven
de 55 jaar per situatie wordt gekeken of zij nog aanspraak kunnen maken op de regeling.
De maand nadat men de lening heeft gekregen, begint de rente te lopen. De rente wordt
telkens voor het jaar vastgezet. Op dit moment bedraagt deze nul procent. Hoe groot
is de kans dat de rente nul procent blijft als iemand het bedrag in 15 jaar aflost?
Binnen de groep huidige potentiële gebruikers is onderzocht waarom zij geen gebruik
maken van het levenlanglerenkrediet. Het grootste motief is met 47 procent dat deze
groep niet bekend is met het levenlanglerenkrediet. Zij vragen tot slot hoe de Minister
ervoor gaat zorgen dat de bekendheid van het levenlanglerenkrediet toe gaat nemen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, CDA, D66, PvdA en 50PLUS. Ik dank de leden voor hun inbreng en beantwoordt
deze hieronder. Om aan de vragen en opmerkingen recht te doen, houd ik in mijn beantwoording
de volgorde van de inbreng aan.
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen allereerst graag dat de Minister uiterlijk 2 juli
10.00 uur antwoorden geeft op hun vragen. Wat de leden betreft, is elke regeling die
onderdeel uitmaakt van het pakket Leven Lang Ontwikkelen relevant voor individuen
en werkgevers die zich (moeten) voorbereiden op een volgende fase van deze coronacrisis.
Ook het levenlanglerenkrediet maakt daar onderdeel van uit, zo vinden de leden. Zij
lezen in de brief van de Minister dat het levenlanglerenkrediet voor studenten is
die geen recht hebben op reguliere studiefinanciering.
Kan de Minister uiteenzetten in hoeverre er een verschil is tussen de voorwaarden
van het levenlanglerenkrediet en de reguliere studiefinanciering als het bijvoorbeeld
gaat over de aflostermijn, het maximale leenbedrag of andere leenvoorwaarden?
In de tabel hieronder zijn schematisch de verschillen tussen de reguliere studiefinanciering
en het levenlanglerenkrediet weergegeven.
Reguliere
studiefinanciering
Levenlanglerenkrediet
Voorwaarden aanspraak
Leeftijd
Mbo: 18 tot 30 jaar
Ho: tot 30 jaar1
30 jaar tot 55 jaar2
Opleiding3
Mbo-bol, duaal ho, voltijd ho
Mbo-bol, deeltijd ho (inclusief modulair onderwijs), duaal ho, voltijd ho
Vorm
Studiefinancierings-componenten
Mbo: basisbeurs, reisvoorziening, aanvullende beurs, eenoudertoeslag, mogelijkheid
om te lenen
Ho: reisvoorziening, aanvullende beurs, eenoudertoeslag, mogelijkheid om te lenen
(inclusief een lening voor de betaling van het collegegeld: het collegegeldkrediet)
Lening voor de betaling van het lesgeld (mbo) of het (instellings)collegegeld (ho)
Vorm
Mbo niveau 1 en 2: gift en lening
Mbo niveau 3 en 4, ho: prestatiebeurs en lening
Lening
Duur
Mbo niveau 1 en 2: zolang ingeschreven
Mbo niveau 3 en 4: in beginsel maximaal 7 jaar4
Ho: in beginsel maximaal 7 jaar5
Het levenlanglerenkrediet wordt verstrekt gedurende vier jaar. Dit kan voor één of
meerdere opleidingen worden gebruikt en door de tijd heen verspreid.6
Hoogte
Er kan maximaal het bedrag worden geleend dat de student aan wettelijk collegegeld
of lesgeld betaalt (studiejaar 2019–2020: € 1.168 (mbo) en € 2.083 (ho)), met een
maximum van 5 maal dit bedrag aan wettelijk collegegeld of lesgeld, bijvoorbeeld in
geval van instellingscollegegeld (studiejaar 2019–2020: maximaal € 5.840 (mbo) en
maximaal € 10.415 (ho)).
Terugbetaalvoorwaarden
Aflostermijn
Lening beroepsonderwijs: 15 jaar
Lening hoger onderwijs: 35 jaar
15 jaar
Aanloopfase van twee jaar
Ja
Nee
Aflossingsvrije periode
Ja, maximaal 60 maanden
Nee
Draagkrachtregeling
– Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is
het totaal van zijn toetsingsinkomen en dat van zijn partner in het peiljaar.
– Draagkracht vrije voet: 120% van het belastbaar minimumloon voor debiteur met partner
en 84% voor debiteur zonder partner in geval van een lening beroepsonderwijs. Voor
de lening hoger onderwijs geldt 143% respectievelijk 100%.
– De draagkracht uit inkomen is voor de terugbetaling 12% (lening beroepsonderwijs)
respectievelijk 4% (lening hoger onderwijs) van het inkomen boven de draagkrachtvrije
voet.
Gelijk aan lening beroepsonderwijs
Rente
Lening beroepsonderwijs: gebaseerd op de 3 tot 5 jaarsrente
Lening hoger onderwijs: gebaseerd op de 5 jaarsrente
Gelijk aan de lening hoger onderwijs
X Noot
1
In afwijking van de grens van 30 jaar behoudt een studerende bij het bereiken van
de leeftijd van 30 jaar zijn aanspraak, zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering
geniet.
X Noot
2
Er geldt geen ondergrens voor studenten aan een deeltijd ho-opleiding, en voor studenten
die al een hbo-bachelor, of een wo-bachelor en wo-master hebben afgerond. In afwijking
van de grens van 55 jaar behoudt een studerende bij het bereiken van de leeftijd van
55 jaar zijn aanspraak, zolang hij zonder onderbreking het levenlanglerenkrediet geniet.
X Noot
3
De opleiding dient bovendien ook aan de overige vereisten in de WSF 2000 te voldoen
(bijvoorbeeld de voorwaarde dat de opleiding geaccrediteerd is).
X Noot
4
In beginsel vier jaar prestatiebeurs, +3 jaar reisvoorziening, en +3 jaar de mogelijkheid
om te lenen.
X Noot
5
In beginsel vier jaar prestatiebeurs, +1 jaar reisvoorziening, en +3 jaar de mogelijkheid
om te lenen. De daadwerkelijke duur van de toekenning en omzetting is afhankelijk
van nominale studielast van de opleiding.
X Noot
6
De periode van vier jaar kan worden verlengd indien de studerende in de laatste maand
van de vierjaarsperiode een opleiding volgt met een langere nominale duur dan vier
jaar en die opleiding onafgebroken blijft volgen. De periode van vier jaar wordt met
één jaar verlengd indien de student in de laatste maand van de vierjaarsperiode een
deeltijdse opleiding volgt en deze opleiding onafgebroken blijft volgen.
Aanvullend op bovenstaand schema is relevant te benoemen dat alleen aanspraak bestaat
op het levenlanglerenkrediet wanneer geen recht (meer) bestaat op reguliere studiefinanciering,
en dat enkel in aanmerking kan worden gekomen voor het levenlanglerenkrediet wanneer
de kosten voor het lesgeld of het collegegeld niet al door een derde worden vergoed.
Daarnaast lezen de leden in de brief dat de Minister wil inzetten om de bekendheid
van het levenlanglerenkrediet te vergroten. Tegelijkertijd constateert de Minister
in dezelfde brief dat veel niet-gebruikers geen studieplannen hebben of zeggen het
krediet niet nodig te hebben. Kan de Minister de voordelen van het levenlanglerenkrediet
uiteenzetten en hoe zij deze voordelen in wil zetten in haar campagne om de naamsbekendheid
te vergroten?
In de communicatie over het levenlanglerenkrediet zal worden gewezen op de mogelijkheid
het collegegeld of lesgeld voor de opleiding te kunnen lenen tegen gunstige voorwaarden,
zodat financiële drempels die individuen kunnen ervaren worden weggenomen. Daaraan
gekoppeld zal worden benadrukt dat blijven leren en ontwikkelen voor eenieder van
belang is.
De voornoemde leden lezen dat de Minister positief staat tegenover het verbreden van
de doelgroep van het levenlanglerenkrediet naar de bbl5 en derde leerweg. De leden zijn ervan overtuigd dat juist in deze middelbaargeschoolde
doelgroep aanvullende scholing van grote waarde kan zijn, zowel voor de individuele
betrokkenen als voor werkgevers en de samenleving.
Hoeveel kost het om de doelgroep enkel te verbreden naar bbl? Tevens vragen zij hoeveel
het kost om de doelgroep enkel te verbreden naar de derde leerweg.
De totale kosten van verbreding naar bbl en derde leerweg zijn geraamd op € 5 mln.
In die raming is uitgegaan van 94% van het extra benutten van het levenlanglerenkrediet
door bbl-studenten en 6% door studenten in de derde leerweg. De derde leerweg is betrekkelijk
kort geleden geïntroduceerd en kent nog een laag aantal studenten.
De leden lezen dat de Minister van mening is dat met de invoering van de subsidieregeling
Stimulering Arbeidsmarkt Positie (hierna: STAP) het volgen van onderwijs en scholing
al beter financieel toegankelijk gaat worden. Hoeveel studenten binnen de BBL komen
volgens de verwachtingen in aanmerking voor de STAP-regeling? Ook vragen zij voor
hoeveel studenten binnen de derde leerweg dat geldt.
De STAP-regeling treedt in 2022 in werking. Alle bbl-studenten en studenten in de
derde leerweg komen in beginsel in aanmerking voor subsidie op grond van de STAP-regeling,
die zij kunnen benutten om subsidie aan te vragen voor hun scholingskosten. Daarbij
geldt wel de beperking van het subsidieplafond van de STAP-regeling. Er zijn geen
prognoses van de aantallen bbl- of derde leerwegstudenten die op grond van de STAP-regeling
subsidie zullen ontvangen. Het gebruik van de STAP regeling wordt gemonitord, waarbij
ook het niveau van de opleiding en de inschrijvingsvorm in beeld wordt gebracht.
De leden lezen dat de Minister op dit moment geen ruimte ziet binnen de onderwijsbegroting
om de doelgroep van het levenlanglerenkrediet te verbreden naar de bbl en derde leerweg.
Kan de Minister een volledig overzicht geven van de huidige onderuitputting op de
onderwijsbegroting en kan de Minister ook aangeven wat de reden is dat deze onderuitputting
niet benut kan worden voor de benodigde vijf miljoen euro, zo vragen de voornoemde
leden.
De mee- en tegenvallers op de begrotingen van alle ministeries worden in kaart gebracht
in de najaarsnota en integraal afgewogen en aan de Tweede Kamer gestuurd. De najaarsnota
wordt uiterlijk 1 december 2020 aan de Kamer gestuurd. De belangrijkste reden dat
onderuitputting niet kan worden benut is dat onderuitputting op de begroting vaak
incidenteel (eenmalig in een begrotingsjaar) is en daarmee geen dekking levert voor
structurele kosten van € 5 miljoen per jaar voor uitbreiding van het levenlanglerenkrediet
voor bbl’ers. Bovendien is het conform begrotingsregels niet toegestaan onderuitputting
in te zetten voor een intensivering.
Rapport
De leden lezen in het rapport dat stakeholders vanuit gelijkwaardigheidsoverwegingen
van mening zijn dat het levenlanglerenkrediet verbreed dient te worden naar de bbl-
en derde leerwegopleidingen. De leden vragen welke andere overwegingen volgens de
Minister verbreding rechtvaardigen, zoals de waarde van nascholing voor betrokken
individuen, werkgevers en de samenleving.
Leren en ontwikkelen is voor iedereen van belang om te participeren en inzetbaar te
blijven op de arbeidsmarkt. Dat geldt in het bijzonder voor opleidingen leidend tot
een diploma, omdat daarmee de arbeidsmarktperspectieven van individuen het best gewaarborgd
zijn in de toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt. Voor werkgevers is van belang dat
zij bij het aantrekken van personeel kunnen beoordelen of mensen beschikken over de
gevraagde kennis en vaardigheden op het gewenste niveau. En voor werkgevers is het
van belang hun medewerkers bij-, op en na te scholen om de continuïteit en de productiviteit
te waarborgen en om de loopbaanperspectieven en brede inzetbaarheid van medewerkers
te bevorderen. Voor de samenleving als geheel is het van belang dat iedereen actief
mee kan doen en naar vermogen bijdraagt aan de economische groei die nodig is om welvaart
en welzijn te behouden.
De leden lezen eveneens dat er, volgens alle stakeholders, aanvullende voorzieningen
nodig zijn om de beoogde potentiële gebruikers te stimuleren een bbl- of derde leerwegopleiding
met behulp van het levenlanglerenkrediet te volgen. Het gaat om laagdrempelige, lokale
en onafhankelijke begeleiding en scholingsadvies, en om afgestemde en gerichte informatie
voor de beoogde potentiële gebruikers. Is de Minister bereid om onderzoek te doen
op welke manier deze twee punten het beste uitgevoerd kunnen worden, alvorens het
besluit valt om het levenlanglerenkrediet te verbreden naar bbl- of derde leerwegopleidingen?
In de brief aan uw Kamer is reeds het besluit opgenomen dat ik het levenlanglerenkrediet
nu niet verbreed naar bbl- of derde leerwegopleidingen. Wel lopen er op dit moment
diverse experimenten en onderzoeken naar de wijze waarop deze ondersteuning het best
kan worden ingericht. Zo is de evaluatie van het ontwikkeladvies 45+ recent afgerond
en er worden pilots uitgevoerd met de leerwerkloketten+. Ook wordt de extra inzet
van het ontwikkeladvies in het kader van Nederland leert door gemonitord. De bevindingen
van deze onderzoeken worden betrokken bij het ontwerp van het flankerend beleid voor
de STAP-regeling en bij het ontwerpen van het digitaal scholingsoverzicht (het landelijk
scholingsportal), waarop onafhankelijke informatie over het scholingsmogelijkheden
wordt ontsloten.
De eerder genoemde leden lezen in het rapport verschillende verbetersuggesties van
gebruikers, zoals het verhogen van de maximumleeftijd als het verlagen van de minimumleeftijd
om in aanmerking te komen voor het levenlanglerenkrediet. Kan de Minister ingaan op
elke suggestie en wat haar oordeel daarover is?
In het rapport zijn door de gebruikers verschillende verbetersuggesties gedaan. Deze
suggesties betreffen opties om de voorwaarden voor het levenlanglerenkrediet te verruimen
of te versoepelen, en hebben derhalve financiële gevolgen. Hierbij geldt dat ik momenteel
binnen de onderwijsbegroting geen ruimte zie voor deze uitgaven; een eventuele besluitvorming
hierover – zoals ook aangegeven in mijn brief van 20 mei jl. – laat ik dan ook over
aan een volgend kabinet. Daarnaast is het van belang aan te geven dat de voorwaarden
voor het levenlanglerenkrediet op enkele onderdelen bij de introductie van deze leenfaciliteit
in de Wet studievoorschot hoger onderwijs bewust anders zijn vormgegeven dan de voorwaarden
voor de reguliere studiefinanciering, bijvoorbeeld omdat de doelgroep verschilt van
die van de reguliere studiefinanciering.
De suggestie is gedaan om de minimumleeftijd voor het levenlanglerenkrediet te verlagen
en de maximumleeftijd te verhogen.
• Wat betreft de suggestie om de leeftijdsgrens voor het levenlanglerenkrediet te verlagen
is het relevant te benoemen dat tot het dertigste jaar een student in beginsel in
aanmerking kan komen voor reguliere studiefinanciering en collegegeldkrediet. Tevens
geldt dat de ondergrens van dertig jaar voor het levenlanglerenkrediet voor een opleiding
in het hoger onderwijs niet geldt wanneer het gaat om een deeltijdopleiding, of wanneer
eerder al een ho-diploma (hbo-bachelor, of een wo-bachelor en wo-master) is behaald.
Een verlaging van deze minimumgrens acht ik daarom niet nodig.
• Voor de maximumleeftijdsgrens van 55 jaar is gekozen met het oog op een realistische
terugbetaaltermijn tijdens de werkzame periode. Met het oog daarop is ook de terugbetaaltermijn
vastgesteld op 15 jaar. Wel is het zo dat een wetsvoorstel (wetsvoorstel Variawet
hoger onderwijs) in voorbereiding is dat de maximumleeftijd mee laat oplopen met de
verhoging van de AOW-leeftijd. Er wordt naar gestreefd dit wetsvoorstel eind van de
zomer naar uw Kamer te sturen.
Daarnaast is door de gebruikers een aantal verbetersuggesties gedaan met betrekking
tot de lening.
• De suggestie is gedaan om de hoogte van de lening door de student zelf te laten bepalen
en het mogelijk te maken meer geld te kunnen lenen dan alleen het collegegeld. Met
de introductie van het levenlanglerenkrediet is het mogelijk gemaakt om, wanneer je
geen recht (meer) hebt op reguliere studiefinanciering, een lening aan te vragen bij
DUO voor de betaling van het lesgeld of het collegegeld. Het ligt daarbij niet voor
de hand om het maximale leenbedrag voor deze faciliteit hoger vast te stellen dan
wat daadwerkelijk aan les- of collegegeld wordt betaald. Een verruiming zou betekenen
dat ook een lening kan worden aangevraagd voor de betaling van andere kosten, zoals
de kosten voor levensonderhoud. Daar is met deze leenfaciliteit niet voor gekozen.
• Tevens is de suggestie gedaan door de gebruikers om geen rente in rekening te brengen
bij het levenlanglerenkrediet. Er is bij de introductie van het levenlanglerenkrediet,
zoals dat ook geldt voor reguliere studiefinanciering, niet gekozen voor een renteloze
lening; wel zijn ook op het levenlanglerenkrediet sociale terugbetaalvoorwaarden van
toepassing. Overigens is het op dit moment zo dat de rente op 0% is vastgesteld (2020).
• Daarnaast is door de gebruikers de suggestie gedaan om een deel van de lening om te
zetten in een gift, bijvoorbeeld wanneer een student de opleiding heeft afgerond binnen
een bepaalde tijd. Er is niet voor gekozen om de prestatiebeurssystematiek toe te
passen op het levenlanglerenkrediet; het collegegeldkrediet dat kan worden aangevraagd
als onderdeel van de reguliere studiefinanciering betreft ook een leenfaciliteit.
• Wat betreft de suggestie van de gebruikers om de lening eerder terug te mogen betalen,
is het relevant te benoemen dat versneld aflossen mogelijk is, en tevens onlangs is
geëxpliciteerd in de wet.
• Ook wordt in het rapport door de gebruikers voorgesteld om ervoor te zorgen dat het
levenlanglerenkrediet niet elk jaar opnieuw hoeft te worden aangevraagd. Dit is echter
in de praktijk niet altijd mogelijk; zo kunnen de benodigde gegevens voor de toekenning
per jaar verschillen, en dat geldt tevens voor de hoogte van het te betalen bedrag.
• Tot slot is met betrekking tot de voorwaarden van het levenlanglerenkrediet de suggestie
gedaan om de regeling ook voor andere opleidingen toegankelijk te maken. Zoals aangegeven
in mijn brief van 20 mei jl. sta ik positief tegenover verbreding van de doelgroep
van het levenlanglerenkrediet naar bbl en derde leerweg. Omdat ik momenteel binnen
de onderwijsbegroting geen ruimte zie voor deze uitgaven zonder dat ik daarbij de
lumpsum van mbo-instellingen raak, laat ik de besluitvorming over een verbreding van
de doelgroep over aan een volgend kabinet.
Naast een aantal verbetersuggestie met betrekking tot de inhoud en de voorwaarden
met betrekking tot het levenlanglerenkrediet, is door de gebruikers ook een aantal
suggesties gedaan rondom de informatievoorziening. Zoals aangegeven in mijn brief
van 20 mei jl. zal worden ingezet op aanvullende communicatieactiviteiten in de loop
van dit jaar. In de eerste plaats door extra aandacht voor de informatie op de website
van DUO. Daarnaast wordt onder meer ingezet op het beschikbaar stellen van informatie
over het levenlanglerenkrediet aan de onderwijsinstellingen zodat zij (aankomende)
studenten hierover kunnen voorlichten, en op aansluiting bij communicatieactiviteiten
in het bredere kader van een Leven Lang Ontwikkelen.
Ook is door de gebruikers een aantal verbetersuggesties gedaan met betrekking tot
de uitvoering van het levenlanglerenkrediet, bijvoorbeeld wat betreft voorlichting
en communicatie, en suggesties om de aanvraagprocedure te verkorten, te vereenvoudigen
en te digitaliseren. Op dit moment wordt bij DUO gewerkt aan een vervanging van de
bestaande processen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het nieuwe systeem voor
de uitvoering van de reguliere studiefinanciering. Dit maakt digitale afhandeling
in de toekomst mogelijk, al blijft het zo dat bepaalde gegevens of bewijsstukken van
de student benodigd zijn voor DUO om de aanvraag te beoordelen.
Tevens wordt de suggestie gedaan om de uitbetaling van het levenlanglerenkrediet te
flexibiliseren, bijvoorbeeld als het gaat om de termijnen waarin het krediet wordt
uitbetaald. Bij de wijze van uitbetaling van het levenlanglerenkrediet is aangesloten
bij de manier waarop dit plaatsvindt met betrekking tot reguliere studiefinanciering,
namelijk in maandelijkse termijnen. Het is niet wenselijk om daar bij het levenlanglerenkrediet
van af te wijken en zou de nodige aanpassingen vergen.
Tot slot wordt in de verbetersuggesties de bereikbaarheid van DUO benoemd. De telefonische
bereikbaarheid van DUO is het afgelopen jaar sterk verbeterd. DUO kan mensen met vragen
over het levenlanglerenkrediet snel helpen.
Zij lezen eveneens dat derde leerwegopleidingen de meeste potentie hebben bij verbreding
van het levenlanglerenkrediet, voornamelijk vanwege het modulaire onderwijs en kortere
duur van derde leerwegopleidingen. Kan de Minister specifiek ingaan op de constatering
dat derde leerwegopleidingen de meeste potentie hebben bij verbreding van het levenlanglerenkrediet?
Bij de bbl-opleidingen is altijd een leerbedrijf betrokken, en daarmee een werkgever
die mogelijk (een deel van) de scholingskosten kan dragen. Voor een opleiding in de
derde leerweg is dit niet het geval.
Tot slot vragen zij of de Minister die constatering deelt en welke stappen zij gaat
zetten om meer mogelijkheden te geven om via de derde leerweg meer gebruik te maken
van LLO6-budgetten.
Ik deel de constatering dat er bij derde leerwegopleidingen meer ruimte is om opleidingen
flexibel in te richten en om deel te nemen aan modulen van opleidingen, zoals opleidingstrajecten
gericht op het behalen van een certificaat. Daardoor kan de derde leerweg aantrekkelijk
zijn voor volwassen werkenden en werkzoekenden. Naast de reguliere bekostiging is
het STAP-budget vanaf 2022 het belangrijkste publieke budget voor leven lang ontwikkelen.
Opleidingstrajecten in de derde leerweg komen in aanmerking voor subsidiëring uit
het STAP-budget.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
«onderzoek levenlanglerenkrediet» en de reactie van de Minister hierop. Voornoemde
leden zijn groot voorstander van leven lang leren. Zij zien positieve resultaten:
45 procent van de studenten die gebruik maakt van het levenlanglerenkrediet zou geen
opleiding volgen zonder levenlanglerenkrediet. Wat de leden betreft, moet iedereen
die zich op latere leeftijd wil door ontwikkelen zich idealiter niet laten weerhouden
door een tekort aan financiële middelen. Bovenstaande leden vinden het van belang
dat er serieus gekeken wordt naar een verbreding van de doelgroep die gebruik kan
maken van het levenlanglerenkrediet. Daarom hebben deze leden enkele vragen. De leden
lezen dat veel niet-gebruikers onbekend zijn met het levenlanglerenkrediet, terwijl
zij wel recht hebben op het krediet. Hoe gaat de Minister deze groep beter bereiken?
Aan het bereiken van deze groep wordt op verschillende manieren gewerkt. Allereerst
is in de aanloop naar het nieuwe studiejaar de communicatie over het levenlanglerenkrediet
geïntensiveerd. Onder andere via het netwerk van DUO bij bijvoorbeeld onderwijsinstellingen,
en via social media en websites. Dit brengt het levenlanglerenkrediet en de rol van
DUO ook bij niet-gebruikers extra onder de aandacht. Daarnaast is het voornemen de
informatie van de Ministeries van OCW en SZW over Leven Lang Ontwikkelen op de website
rijksoverheid.nl meer te bundelen. Voorts is bij SZW een landelijke publiekscampagne
van start gegaan om zoveel mogelijk mensen op de hoogte te brengen van het belang
van ontwikkeling en de mogelijkheden die er bestaan om daarvoor een tegemoetkoming
in de kosten te krijgen, waaronder ook het levenlanglerenkrediet. Via die campagne
worden momenteel de maatregelen uit het crisispakket NL Leert Door onder de aandacht
gebracht.
Tevens vragen zij welke rol de Minister daarbij weggelegd ziet voor werkgevers, maatschappelijke
organisaties, onderwijsinstellingen, buurtcentra en bibliotheken.
Zoals bij de voorgaande vraag aangegeven vindt samenwerking met andere partijen plaats.
Dat is een goede zaak. Zij hebben eigen communicatiekanalen wat het bereik vergroot.
Die samenwerking krijgt ook gestalte in andere, bredere initiatieven. Er komen meer
Informatiepunten Digitale Overheid in bibliotheken. Wie vragen heeft over de digitale
dienstverlening van publieksorganisaties als DUO krijgt daar laagdrempelig hulp. Ook
kunnen mensen in het kader van «gezamenlijke dienstverlening op locatie» terecht bij
een DUO-medewerker aan de balie van een aantal gemeenten. Deze initiatieven vergroten
niet direct de naamsbekendheid, maar dragen wel bij aan de inzet van het levenlanglerenkrediet.
De leden lezen dat het krediet niet leidt tot verdringing van de bijdrage van werkgevers
aan de opleidingskosten van studenten bbl en derde leerweg. Bovendien lezen zij dat
de Minister, net als de voornoemde leden, positief staat tegenover een verbreding
van de doelgroep van het levenlanglerenkrediet naar de bbl en derde leerweg. Voornoemde
leden maken zich momenteel zorgen over de arbeidsmarkt en de zich aankondigende recessie
als gevolg van de coronacrisis. De Minister stelt dat een verbreding van de doelgroep
structureel vijf miljoen euro gaat kosten, waardoor zij geen ruimte ziet binnen de
onderwijsbegroting. Wat vindt de Minister onder de huidige omstandigheden van de coronacrisis
van dit voor de crisis ingenomen standpunt? Is het niet beter om alsnog te overwegen
om te investeren in een verbreding van de doelgroep voor het levenlanglerenkrediet
om werkenden beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt als gevolg van de aankomende
recessie, zo vragen de leden. Welke mogelijkheden ziet de Minister om het levenlanglerenkrediet
in te zetten om langdurige werkloosheid als gevolg van de coronacrisis te voorkomen
en mensen te ondersteunen van werk naar werk, richting sectoren met voldoende baankansen?
De leden vragen de Minister daarbij bijzondere aandacht te geven aan kwetsbare groepen
zoals jongeren, flexwerkers en zzp’ers.
De uitbreiding van het levenlanglerenkrediet naar studenten in de bbl en de derde
leerweg is gewenst. Omdat er momenteel geen studiefinanciering bestaat voor deze groep
studenten, vergt dit aanpassing van de systemen van DUO. Ook is wetswijziging noodzakelijk.
Daardoor zou – als hier nu toe besloten zou worden – de verruiming van het levenlanglerenkrediet
op zijn vroegst in het studiejaar 2022/2023 in werking kunnen treden. Door de lange
implementatietermijn biedt dit instrument weinig soelaas voor het tegengaan van de
kortetermijneffecten van de huidige crisis. Wel kan een dergelijk instrument voor
de langere termijn effectief zijn om mensen te ondersteunen bij het financieren van
hun scholing, met het oog op hun duurzame inzetbaarheid. Het te ontwikkelen digitaal
scholingsoverzicht (het landelijk scholingsportal) kan hen helpen bij het maken van
een goede scholingskeuze. Het levenlanglerenkrediet is er voor iedereen die geen SF-rechten
meer heeft, daar vallen ook groepen als jongeren, flexwerkers en zzp’ers onder.
Aanvullend verwijs ik u hiervoor naar mijn reactie op de vraag van de leden van de
VVD-fractie over ruimte op de onderwijsbegroting.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek naar
het levenlanglerenkrediet en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Bekendheid
De leden constateren dat de helft van de gebruikers niet aan de opleiding was begonnen
als het levenlanglerenkrediet niet had bestaan en het daarmee een grote stimulering
is voor het leven lang ontwikkelen. Wat was het ingeschatte aantal gebruikers bij
het invoeren van het krediet? Zij vragen hoe groot de potentiële doelgroep is van
het krediet als het wordt verbreed naar de bbl en derde leerweg.
Het is lastig op voorhand te voorspellen wat het gebruik van een nieuwe faciliteit
zal zijn. Op basis van grove aannames zijn ruime inschattingen gemaakt van het aantal
gebruikers. Het aantal structurele gebruikers was bij invoering van het huidige levenlanglerenkrediet
geraamd op circa 39.000. Het aantal extra structurele gebruikers van het krediet bij
verbreding naar bbl en derde leerweg is geraamd op circa 34.000 voor bbl en op circa
450 voor de derde leerweg.
Wat valt er te zeggen over de samenstelling van de groep die bekend zijn met het middel
en zijn er gelijke kansen bij het verkrijgen van een levenlangleren krediet?
Over de bekendheid onder de verschillende groepen, in de zin van goed tot zeer goed
bekend, valt het volgende te zeggen. De groep gebruikers is specifiek gevraagd naar
de bekendheid met de inhoud (voorwaarden en overige regels) van het levenlanglerenkrediet.
Dit levert het volgende beeld.
Bekendheid gebruikers met de inhoud
Algeheel
53% is er mee bekend
Niveau opleiding
Bekendheid binnen:
• hbo en wo beide 53%
• ad 42%
• mbo 44%
Sector opleiding
De bekendheid binnen de ho-sector Recht is het grootst (67%)
Type opleiding
Bekendheid binnen ho1:
• deeltijd 54%
• voltijd 52%
• duaal 46%
X Noot
1
mbo-bol kent deze indeling niet
Verder valt op te merken dat de algehele bekendheid onder jongeren (<30 jaar) en ouderen
(>=30 jaar) gelijk is.
Daarnaast zijn niet-gebruikers en potentiele toekomstige gebruikers (bij een eventuele
uitbreiding naar bbl en derde leerweg) bevraagd. Zij kregen een algemeen gestelde
vraag naar de bekendheid met het krediet. Door het verschil in vraagstelling zijn
de laatste twee groepen niet vergelijkbaar met de gebruikers.
Bekendheid niet-gebruikers en toekomstige gebruikers met het krediet
Niet-gebruikers
Potentiele
toekomstige gebruikers
Algeheel
10% is er mee bekend
5% is er mee bekend
Wel en niet studerend
Bekendheid onder:
– studerenden 13%
– niet-studerenden 7%
Onder studerenden naar niveau:
– hbo en wo resp. 11% en 12%
– ad 7%
– mbo 26%
Bekendheid onder studerenden1:
Hoogste score
– ouderen 3e leerweg 10%.
Laagste scores
– jongeren bbl 5%
– jongeren 3e leerweg 4%.
Sector opleiding studerenden
– ho: relatief hoge scores binnen
Landbouw / natuurlijke omgeving (30%) en Natuur (21%)
– mbo: bijna alle sectoren scoren ver boven het gemiddelde van studerenden; sector
Techniek scoort relatief laag (9%)
– relatief hoge score binnen Techniek (9%)
– relatief lage score binnen Groen (0%)
Type opleiding studerenden
Bekendheid binnen ho:
– deeltijdstudenten 13%
– voltijd-/duale studenten 9%
Bekendheid binnen:
– 3e leerweg 7%
– bbl 5%
X Noot
1
Het onderzoek trof geen niet-studerenden aan binnen deze groep
Verder valt op te merken dat zowel bij niet-gebruikers als potentiele toekomstige
gebruikers jongeren en ouderen elkaar niet veel ontlopen qua algehele bekendheid.
Er zijn gelijke kansen bij het verkrijgen van levenlanglerenkrediet. Iedereen zonder
recht op reguliere studiefinanciering die zich inschrijft voor een erkende opleiding
ho of mbo-bol maakt aanspraak op het huidige krediet. Bij een eventuele toekomstige
verbreding zal hetzelfde gelden voor iemand die een erkende opleiding bbl of derde
leerweg volgt. Voorts is het krediet een openeinderegeling, er is geen beperking aan
het aantal gebruikers en het totale gezamenlijke leenbedrag.
De leden vragen de Minister hoe zij de toekomst van het levenlanglerenkrediet voor
zich ziet.
Het levenlanglerenkrediet is een van de publieke financiële beleidsinstrumenten die
de financiële toegankelijkheid van scholing verbeteren. In 2022 wordt de fiscale scholingsaftrek
vervangen door het STAP-budget waarmee maximaal € 1.000 van de scholingskosten kan
worden vergoed. Het levenlanglerenkrediet biedt daarop een welkome aanvulling van
de financieringsmogelijkheden.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hechten aan het concept van een leven lang leren vooral
omdat het bijdraagt aan gelijke kansen voor mensen die op eerdere momenten in hun
leven kansen hebben gemist of die door veranderingen op de arbeidsmarkt de aansluiting
op de actuele arbeidsmarkt (dreigen te) verliezen. Deelt de Minister deze visie?
Om in te kunnen spelen op de veranderingen op de arbeidsmarkt zal leven lang ontwikkelen
voor zoveel mogelijk mensen vanzelfsprekend moeten worden. Dat geldt voor hen die
eerder kansen hebben gemist, voor praktisch geschoolden en voor hoger opgeleiden.
De veranderingen op de arbeidsmarkt hebben immers impact op het werk van iedereen
en het is voor de samenleving van belang dat mensen de kans krijgen zich te blijven
ontwikkelen en naar vermogen bij te dragen.
De leden zijn verheugd dat het levenlanglerenkrediet in een behoefte blijkt te voorzien.
Tegelijkertijd zijn er echter niet-gebruikers, die wel recht hebben op het krediet,
maar het niet gebruiken, vooral omdat zij onbekend zijn met het levenlanglerenkrediet.
Het rapport vermeldt wel dat ten tijde van het ontvangen van het levenlanglerenkrediet
ruim de helft van de gebruikers betaalde arbeid verricht in loondienst. De categorieën
werkzoekend, vrijwilligerswerk, zelfstandigen en zorgtaken volgen echter op afstand
met elk een aandeel van tussen de 10 procent en 20 procent. In hoeverre verwacht de
Minister dat de invoering van STAP met een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget
het volgen van onderwijs en scholing voor deze categorieën beter financieel toegankelijk
zal gaan maken? Zij vragen of de Minister haar verwachting voor deze categorieën in
meerjarenperspectief kan weergeven.
Door de invoering van de STAP-regeling met een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget
zal het volgen van onderwijs en scholing beter financieel toegankelijk worden dan
met de huidige scholingsaftrek het geval is. Dat geldt ook voor de genoemde categorieën:
werkzoekenden, mensen met vrijwilligerswerk, zelfstandigen en mensen met zorgtaken.
Juist de mensen die minder verdienen hebben baat bij het wegvallen van de nadelen
van de huidige scholingsaftrek. Met het STAP-budget hoeft men de scholingskosten niet
meer zelf voor te schieten, voorfinanciering is niet nodig. Ook het nadelige effect
van relatief lage belastingtarieven, en dus lage fiscale aftrek voor mensen met minder
inkomen ontbreekt. Het gebruik van het STAP-budget naar categorieën, ook de kwetsbare
categorieën, zal zorgvuldig worden gemonitord en geëvalueerd.
Het huidige levenlanglerenkrediet is bedoeld voor studenten die geen recht hebben
op reguliere studiefinanciering en betreft vooral mensen van 30 jaar en ouder die
deelnemen aan hoger onderwijs en mbo-bol. De Minister staat nu positief tegenover
verbreding van de doelgroep van het levenlanglerenkrediet naar de bbl en derde leerweg.
Omdat deze verbreding van de doelgroep echter structureel vijf miljoen euro kost,
laat zij de besluitvorming over aan een volgend kabinet. De leden betreuren dit. Zij
zouden graag zien dat de Minister zich inspant om alsnog de benodigde middelen vrij
te maken zodat daadwerkelijk een bredere doelgroep wordt bereikt.
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief van het onderhavige rapport zie ik binnen
de onderwijsbegroting geen ruimte voor deze uitgaven zonder dat ik daarbij de lumpsum
van mbo-instellingen raak. Dat vind ik ongewenst. Aanvullend verwijs ik u hiervoor
naar mijn reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie over ruimte op de onderwijsbegroting.
Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS -fractie hebben een aantal vragen inzake het onderzoek levenlanglerenkrediet.
Ten eerste vragen zij of er onderzocht is waarom de Scandinavische landen percentueel
hoger scoren op het gebied van deelname aan een cursus of opleiding binnen de leeftijdscategorie
25-tot 65-jarigen.
Scandinavische landen hebben een traditie op het gebied van een leven lang ontwikkelen.
Het leven lang ontwikkelen in deze landen is verkend en vergeleken met de Nederlandse
situatie.7 Daaruit blijkt dat interpretatie van deelnamecijfers aan cursus of opleiding voorzichtig
moet gebeuren. Zij zeggen niet alles over het niveau van kennis en vaardigheden van
de beroepsbevolking. Zo nemen landen als Zweden, Finland en Denemarken cursussen in
de sfeer van vrije tijd en hobby’s mee in de cijfers, Nederland niet. Voorts is het
beleid ten aanzien van een leven lang ontwikkelen ingebed in het bredere beleid van
een land op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Dit heeft
invloed op de deelname aan cursussen en opleidingen. Elk land geeft vorm aan de leercultuur
binnen de historisch gegroeide context van het eigen stelsel.
Ook hebben zij nog een vraag over de leeftijdscategorie waarvoor de regeling geldt.
Waarom is deze regeling maar tot een leeftijd van 55 jaar? Moet niet iedereen de mogelijkheid
krijgen om zich te kunnen ontwikkelen? Zij vragen of het mogelijk is dat de harde
grens van 55 jaar wegvalt en dat er voor mensen boven de 55 jaar per situatie wordt
gekeken of zij nog aanspraak kunnen maken op de regeling.
Voor de maximumleeftijdsgrens van 55 jaar is gekozen met het oog op een realistische
terugbetaaltermijn tijdens de werkzame periode. Het streven is dat dit levenlanglerenkrediet
is terugbetaald tegen de tijd van pensionering. Als terugbetalingen tot ver na de
pensionering gaan doorlopen zou een aanzienlijk deel van de uitgeleende bedragen niet
worden terugbetaald, omdat het inkomen na pensionering veelal daalt. Ik acht het niet
realistisch dat ik een sociale en aantrekkelijke leenfaciliteit kan aanbieden voor
de doelgroep boven de huidige leeftijdsgrens zonder forse concessies te doen op de
te verwachten terugbetalingen en daarmee op de betaalbaarheid van deze voorziening.
Wel is het zo dat een wetsvoorstel (wetsvoorstel Variawet hoger onderwijs) in voorbereiding
is dat de maximumleeftijd mee laat oplopen met de verhoging van de AOW-leeftijd. Er
wordt naar gestreefd dit wetsvoorstel eind van de zomer 2020 naar uw Kamer te sturen.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Rog en Van Meenen waarin
wordt opgeroepen de uiterste leeftijdsgrens voor het aanvragen van het levenlanglerenkrediet
te verhogen en mee op te laten lopen met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.8 Tot slot is het relevant te benoemen dat een student die vóór de leeftijd van 55
jaar levenlanglerenkrediet ontvangt ook na de leeftijd van 55 jaar zijn aanspraak
op het levenlanglerenkrediet behoudt indien hij zonder onderbreking het levenlanglerenkrediet
blijft genieten.
De maand nadat men de lening heeft gekregen, begint de rente te lopen. De rente wordt
telkens voor het jaar vastgezet. Op dit moment bedraagt deze nul procent. Hoe groot
is de kans dat de rente nul procent blijft als iemand het bedrag in 15 jaar aflost?
Dit is afhankelijk van verschillende factoren en moeilijk te voorspellen. De rente
die geldt op het levenlanglerenkrediet is gebaseerd op het effectief rendement van
staatsobligaties met een resterende looptijd van vijf jaar. Elk jaar wordt dit rentepercentage
vastgesteld. In de aflosfase wordt het percentage voor de individuele terugbetaler
telkens voor 5 jaar vastgezet.
Binnen de groep huidige potentiële gebruikers is onderzocht waarom zij geen gebruik
maken van het levenlanglerenkrediet. Het grootste motief is met 47 procent dat deze
groep niet bekend is met het levenlanglerenkrediet. Zij vragen tot slot hoe de Minister
ervoor gaat zorgen dat de bekendheid van het levenlanglerenkrediet toe gaat nemen.
Ik verwijs u hiervoor naar mijn reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie
over het beter bereiken van deze groep.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier