Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 516 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I. ALGEMEEN
               
In het regeerakkoord 2017–2021 Vertrouwen in de toekomst wordt als uitgangspunt gehanteerd
                     dat woningmarktbeleid samenwerking vergt met medeoverheden, woningcorporaties en private
                     partijen. Deze samenwerking heeft uitwerking gekregen in de Nationale Woonagenda 2018–20211. De Nationale Woonagenda richt zich op drie pijlers: (1) het vergroten en versnellen
                     van de woningbouw, (2) het beter benutten van de bestaande voorraad, en (3) de betaalbaarheid
                     van het wonen. In de Nationale Woonagenda is specifieke aandacht voor de betaalbaarheid
                     voor huishoudens met een laag inkomen en mensen die om andere redenen moeilijk passende
                     huisvesting kunnen vinden.
                  
In haar brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet2 (hierna: Brief maatregelen huurmarkt) van 22 februari 2019 aan de Tweede Kamer der
                     Staten-Generaal heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna:
                     de Minister) deze visie aangaande de hiervoor genoemde pijlers uit de Nationale Woonagenda
                     (2) het beter benutten van de bestaande voorraad en (3) de betaalbaarheid van het
                     wonen omgezet in beleidsvoornemens aangaande het gereguleerde huursegment.
                  
Een van de maatregelen die in de brief Maatregelen huurmarkt is aangekondigd, is het
                  wegnemen van belemmeringen voor verhuurders om op verzoek van de huurder een tijdelijke
                  huurkorting toe te passen. Verhuurders hebben gevraagd om deze maatregel alvast te
                  kunnen inzetten tijdens de Coronacrisis. Dit past goed binnen de afspraken zoals de
                  verhuurdersorganisaties, Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, en de Minister hebben
                  gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met betalingsproblemen vanwege
                  de Coronacrisis3. Zoals aangekondigd in de brief Huurbeleid in tijden van Corona: Gericht problemen
                  voorkomen van 20 mei 20204 is de maatregel Tijdelijke huurkorting daarom uit het conceptwetsvoorstel Huur en
                  inkomensgrenzen nu als separaat wetsvoorstel uitgewerkt en ingediend. Op deze manier
                  hebben verhuurders op kortere termijn duidelijkheid hebben over de wettelijke mogelijkheid
                  van tijdelijke huurkorting. In dit wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen huurders
                  die een woning huren met een gereguleerd huurcontract5 en huurders die een woning huren met een geliberaliseerd huurcontract.
               
Dit wetsvoorstel omvat wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), de Uitvoeringswet
                     huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) en de Woningwet om:
                  
– een (hogere) huurverhoging toe te staan wanneer de verhuurder de huurder eerder op
                           verzoek van de huurder een tijdelijke huurkorting heeft gegeven;
                        
– en huurgewenning mogelijk te maken.
Daartoe worden een nieuw artikel 7:252c BW en artikel 10a van de Uhw ingevoerd.
Deze maatregel wordt hieronder verder toegelicht.
Daarnaast omvat dit wetsvoorstel een wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt
                  2014 II gericht op het verlengen van de termijnen voor voorlopige investeringsverklaringen
                  als bedoeld in die wet die eindigen in 2020. Deze wijziging is aangekondigd in de
                  brief «Maatregelen doorbouwen tijdens de coronacrisis» van 20 mei 20206.
               
2. Hoofdlijnen van de tijdelijke huurkorting
               
De betaalbaarheid van de huur kan tijdelijk onder druk komen te staan door de persoonlijke
                  situatie van de huurder en/of door de coronacrisis. In deze coronatijd is het mogelijk
                  dat de huurder een inkomensdaling doormaakt ondanks de maatregelen die het kabinet
                  neemt om aan de voorkant te voorkomen dat mensen hun inkomen verliezen. De huurder
                  kan daarnaast een plotselinge inkomensdaling doormaken door individuele omstandigheden
                  als bijvoorbeeld het overlijden van de partner of een scheiding.
               
Het is ook mogelijk dat doorstroming naar een andere geschikte(re) woning gewenst
                  is. In de Actielijn Wonen en Zorg7 wordt bijvoorbeeld aandacht gevraagd voor het geschikt laten wonen van ouderen. Hierin
                  geeft het kabinet aan: «Het is belangrijk om ouderen bij de overgang naar een andere
                  woning niet met een grote huursprong te confronteren. Het gaat bijvoorbeeld om ouderen
                  die van een eengezinswoning verhuizen naar een kleinere, passendere woning. Huurgewenning
                  en eventueel tijdelijke huurkortingen zijn manieren om de overgang betaalbaar te houden».
                  Een tijdelijke huurkorting in de vorm van huurgewenning kan dan een stimulans of drempelverlaging
                  voor doorstroming naar een andere woning zijn.
               
Indien een verhuurder het wenselijk acht, kan hij de huur voor de huurder volgens
                  de huidige regelgeving (permanent) bevriezen dan wel permanent verlagen. Onder het
                  bevriezen van de huur wordt verstaan dat de huur niet verhoogd wordt tijdens de jaarlijkse
                  huurverhogingsronde. Een tijdelijke huurkorting (huurbevriezing, huurverlaging of
                  huurgewenning) kan echter een meer aangewezen tegemoetkoming zijn in de situatie van
                  de huurder. Wanneer de korting tijdelijk wordt gegeven, kan de huurder de periode
                  van de korting gebruiken om (eventueel met de verhuurder) een structurele oplossing
                  te zoeken. In de Nationale Woonagenda 2018–2021 hebben de partijen daarom al afgesproken
                  om de instrumenten van tijdelijke huurkorting en huurgewenning verder te verkennen.
               
Momenteel zijn er wettelijke beperkingen waardoor het toepassen van een tijdelijke
                  huurkorting door een verhuurder niet mogelijk is in het gereguleerde huursegment,
                  althans niet tijdelijk in de zin dat de huur daarna met meer dan de maximaal toegestane
                  jaarlijkse huurverhoging wordt verhoogd. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat er een
                  andere wettelijk toegestane huurverhoging kan worden gehanteerd na een tijdelijke
                  huurkorting.
               
In de Uhw en de onderliggende regelgeving worden grenzen gesteld aan wat de jaarlijkse
                     huurverhoging mag zijn, de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging. Voor zelfstandige
                     woningen, zoals eengezinswoningen en appartementen, is deze maximale huurverhoging
                     nu nog alleen afhankelijk van de kwaliteit van de woning8 en het huishoudinkomen van de huurder(s)9. Voor onzelfstandige woningen (kamers), woonwagens en standplaatsen is de toegestane
                     huurverhoging alleen afhankelijk van de kwaliteit van de woonruimte.
                  
Voor woningen met een geliberaliseerd huurcontract geldt op dit moment nog geen wettelijk
                     maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging. Het kabinet heeft in de brief Betaalbaar
                     wonen voor starters en mensen met een middeninkomen van 15 mei 2020 (2020D18903) aangekondigd dat het de huurverhogingen in het geliberaliseerde huursegment aan
                     een wettelijk maximum wil binden. Binnen de huidige wetgeving kunnen verhuurders (niet
                     zijnde woningcorporaties) daarom al besluiten om enige tijd (een deel van) de huur
                     niet in rekening te brengen. Voor woningcorporaties is dit (nog) niet mogelijk in
                     verband met artikel 48 uit het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
                     (hierna: BTIV 2015), waardoor dit gezien wordt als een financiële bijdrage aan de
                     huurder. Een dergelijke financiële bijdrage is niet toegestaan op grond van de Woningwet
                     en het BTIV 2015. Met dit wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk voorzien in die mogelijkheid.
                     Het toepassen van wettelijke mogelijkheden leidt niet tot een niet toegestane financiële
                     bijdrage.
                  
2.1 Tijdelijke huurkorting bij huurwoningen met een gereguleerde huurovereenkomst
               
Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk voor verhuurders om op verzoek van de huurder
                  van een zelfstandige woning een tijdelijke huurkorting, in de vorm van huurverlaging
                  of bevriezing, toe te passen en vervolgens, de huurprijs na die tijdelijke huurbevriezing
                  of huurverlaging terug te brengen naar het oude niveau. De tijdelijke huurkorting
                  kan voor een korte periode, bijvoorbeeld enkele maanden, of een langere periode (tot
                  maximaal drie jaar) worden toegepast. Indien de verhuurder ervoor kiest om de tijdelijke
                  huurkorting voor een langere periode toe te passen, kan de huur worden vermeerderd
                  met ten hoogste de in die periode van tijdelijke huurkorting of huurbevriezing toegestane
                  jaarlijkse huurverhogingen. Verhuurders zijn nu minder of niet genegen om een tijdelijke
                  huurkorting te geven doordat de huurprijsregelgeving alleen maar in een permanente
                  huurkorting voorziet. Na de voorgestelde bevoegdheid om de huur (weer) te verhogen
                  is het voor verhuurders wel mogelijk om tijdelijke huurkortingen te gaan toekennen.
                  Deze huurverhoging kan voorafgaand aan of gelijktijdig met de huurverhoging op de
                  gebruikelijke datum (meestal 1 juli) worden toegepast.
               
De geboden ruimte voor teruggaan naar de huurprijs van vóór de huurverlaging, eventueel
                     vermeerderd met maximaal drie opgeschorte huurverhogingen, wordt beperkt voor gevallen
                     waarin de huurprijs vóór de huurverlaging boven de toen geldende huurtoeslaggrens
                     lag; voor die gevallen kan de huur na afloop van de tijdelijke huurkorting tot maximaal
                     de actuele huurtoeslaggrens verhoogd worden. Het tijdelijk toekennen van een huurkorting
                     aan huishoudens die qua inkomen recht op huurtoeslag hebben, maar een huurprijs boven
                     de geldende huurtoeslaggrens (2020: € 737,14 per maand) hebben en de huur daarna weer
                     verhogen tot een huurprijs boven de (dan geldende) huurtoeslaggrens, zou niet stroken
                     met het huurbeleid dat gericht is op de betaalbaarheid voor de huurders. Daarnaast
                     geldt dat de huurder, indien aan de overige voorwaarden is voldaan, huurtoeslag kan
                     aanvragen wanneer de rekenhuur10 door de (tijdelijke) huurkorting daalt onder de huurtoeslaggrens. Deze beperking
                     van huurverhoging tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens dient ertoe om de blijvende
                     betaalbaarheid niet eenzijdig ten laste van de huurtoeslag te laten komen, maar gedeeltelijk
                     ook ten laste van de verhuurder. Hiermee wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke
                     huurkorting beperkt.
                  
Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat deze beperking alleen van toepassing
                     is op de zogeheten «inhaalhuurverhoging» na «tijdelijke huurkorting» (artikel 10,
                     derde lid, van de Uhw). Een latere huurverhoging die niet boven het wettelijke maximum
                     van de jaarlijkse huurverhoging (artikel 10, tweede lid, van de Uhw) uitstijgt, kan
                     dus wel leiden tot een huurprijs boven de dan geldende huurtoeslaggrens.
                  
Alleen als het initiatief voor een tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging bij
                  lopende huurovereenkomsten van de huurder is gekomen, ontstaat de mogelijkheid voor
                  de verhuurder om die tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging na maximaal drie jaar
                  te beëindigen. De huurder moet dus bij de verhuurder een verzoek om huurbevriezing
                  of huurverlaging indienen. Het verdient aanbeveling dat de huurder ten behoeve van
                  de bewijsvoering een schriftelijk verzoek doet. En dat de verhuurder schriftelijk
                  reageert op dit verzoek, zodat er geen onduidelijkheid ontstaat over de overeengekomen
                  afspraken.
               
Het wetsvoorstel bepaalt niet voor welke doeleinden deze tijdelijke huurkorting (limitatief)
                  ingezet mag worden omwille van de eenvoud, de uitvoerbaarheid en beslissingsruimte
                  voor verhuurders. De verhuurder en huurder kunnen deze tijdelijke huurkorting overeenkomen
                  voor een periode tussen één maand en drie jaar. Met de eis dat het initiatief van
                  de tijdelijke huurbevriezing dan wel huurverlaging van de huurder moet komen, wordt
                  voorkomen dat verhuurders de «inhaal» van maximaal drie jaarlijkse huurverhogingen
                  ook kunnen toepassen indien die huurverhogingen door eigen toedoen of handelen achterwege
                  zijn gebleven. Voor deze «vergeten» of uitgestelde huurverhogingen geldt al de mogelijkheid
                  voor verhuurders van artikel 7:250 lid 3 BW om de huurverhoging eenmalig later in
                  het jaar door te voeren om vervolgens de volgende huurverhoging weer tegen de voor
                  hen gebruikelijke datum (meestal 1 juli) voor te stellen; hierdoor kan bij uitstel
                  van een huurverhoging de huur tweemaal binnen 24 maanden verhoogd worden.
               
Als de verhuurder na drie jaar de «inhaal» niet heeft toegepast, dan wordt de huurkorting
                  permanent. Dit betekent dat eventuele huurverhogingen in het vervolg alleen over de
                  verlaagde of bevroren huurprijs worden berekend, dus zonder «inhaal» van opgeschorte
                  huurverhogingen.
               
Zoals vermeld in de Brief maatregelen huurmarkt11 blijft de kwaliteit van de woning het uitgangspunt voor de maximale huurprijs12. De tijdelijke huurverlaging of huurbevriezing13 wordt daarom geen afdwingbaar recht voor huurders. Woningcorporaties hebben een maatschappelijke
                  taak om huishoudens met een laag inkomen betaalbaar te huisvesten. Andere verhuurders
                  hebben deze taak niet. In het huurprijzenrecht opnemen van een voor huurders afdwingbaar
                  recht op tijdelijke huurkorting zou, vanwege rechtsgelijkheid, betekenen dat ook huurders
                  van andere verhuurders dan woningcorporaties een dergelijk afdwingbaar recht zouden
                  krijgen. Dit is niet passend bij de positie en taak van deze andere verhuurders.
               
Daarnaast worden door een afdwingbaar recht op (inkomensafhankelijke) huurverlaging
                  en huurbevriezing huurders niet gestimuleerd om naar een meer passende woning te verhuizen.
                  Een dergelijk recht zou daarmee interferentie kunnen geven op het inkomensbeleid in
                  relatie tot arbeidsmarktparticipatie. Tegelijk worden verhuurders erdoor gestimuleerd
                  om woningen alleen aan huurders met een hoger (midden)inkomen toe te wijzen om het
                  risico op toekomstige tijdelijke huurverlaging en huurbevriezing te minimaliseren
                  en zo zekerheid over hun huurinkomsten te waarborgen.
               
2.2 Huurgewenning bij zelfstandige huurwoningen met een gereguleerde huurovereenkomst
               
Met dit wetsvoorstel wordt het tevens wettelijk toegestaan dat de huur van zelfstandige
                  woningen (in stappen) wordt verhoogd tot de bij het aangaan van het gereguleerde huurcontract
                  overeengekomen (aanvangs)huurprijs. Dit betekent dat in de eerste maximaal drie jaar
                  van de huurovereenkomst een lagere huur dan de overeengekomen aanvangshuurprijs in
                  rekening kan worden gebracht. Daardoor kan de huurprijs in die periode (stapsgewijs)
                  naar die overeengekomen huurprijs gebracht worden (ook wel huurgewenning genoemd).
                  Zo’n tijdelijke korting op de overeengekomen huurprijs bij verhuizing (huurgewenning)
                  kan bijvoorbeeld bijdragen aan de doorstroming van huurders met een seniorenleeftijd.
                  Woningcorporaties hebben hier positieve ervaringen mee in de praktijk om bijvoorbeeld
                  via wooncoaches ouderen te begeleiden naar een geschikte woning. Bij deze huurgewenning
                  naar de overeengekomen aanvangshuurprijs kan het initiatief daartoe van zowel de huurder
                  als de verhuurder komen.
               
2.3 Huursomstijging
               
Eind 2019 hebben Aedes en de Woonbond afspraken gemaakt over een verdere invulling
                  van de huurverlaging dan wel huurbevriezing voor huurders met een laag inkomen en
                  een relatief hoge huur uit het Sociaal Huurakkoord 2018. Onderdeel van het Sociaal
                  Huurakkoord 2018 is dat deze huurverlaging dan wel huurbevriezing (specifiek maatwerk)
                  buiten de berekening van de huursomstijging van woningcorporaties wordt gehouden.
                  Met dit wetsvoorstel worden op verzoek van de huurder toegepaste huurverlaging dan
                  wel huurbevriezing (specifiek maatwerk) buiten de berekening van de huursomstijging
                  gehouden evenals de «inhaal» na afloop van de tijdelijke huurkorting. Het kabinet
                  is van mening dat het buiten de berekening van de huursomstijging houden van deze
                  huurverlaging dan wel huurbevriezing aansluit bij zijn beleid voor de betaalbaarheid
                  van het wonen. Want met deze uitwerking leidt het toepassen van deze huurkortingen
                  niet tot ruimte voor hogere huurverhoging bij andere huurders. Voor huurgewenning
                  geldt dit dat dit wel binnen de huursomstijging wordt meegerekend.
               
2.4. Tijdelijke huurkorting bij huurwoningen met een geliberaliseerde huurovereenkomst
               
In het geliberaliseerde huursegment wordt de jaarlijkse huurverhoging doorgaans overeengekomen
                  via een indexeringsclausule in de huurovereenkomst. Het staat verhuurders van woningen
                  in het geliberaliseerde huursegment vrij om deze jaarlijkse huurverhoging enige tijd
                  niet bij de huurder in rekening te brengen of de huurprijs tijdelijk te verlagen.
                  Dat is de contractvrijheid bij geliberaliseerde huurcontracten. Verhuurders kunnen
                  door de bepaling dat de huur niet vaker dan eenmaal per twaalf maanden verhoogd mag
                  worden (het huidige artikel 7:251 BW) veronderstellen dat zij die bevoegdheid niet
                  hebben. Daarom wordt om voor ieder duidelijk te maken dat ook in het geliberaliseerde
                  huursegment tijdelijke huurbevriezing en tijdelijke huurverlaging zijn toegestaan,
                  aan artikel 7:251 BW de bepaling toegevoegd dat eerdergenoemde regel niet geldt in
                  de situatie waarbij een tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging heeft plaatsgevonden
                  op verzoek van de huurder.
               
Bij geliberaliseerde huurcontracten ligt de huurprijs vóór de tijdelijke huurverlaging
                  doorgaans boven de op dat moment geldende huurtoeslaggrens14. Op basis van WoON 2018 blijkt dat de gemiddelde huur in het geliberaliseerde segment
                  bij woningcorporaties ligt op circa € 820 en die bij andere verhuurders op circa € 975.
                  De toenmalige huurtoeslaggrens lag op € 710,68. De verhuurder kan ervoor kiezen om
                  de huur tijdelijk te verlagen tot een huur boven de huurtoeslaggrens of de huur te
                  verlagen tot een huur onder de huurtoeslaggrens, afhankelijk van de situatie van de
                  huurder en zijn eigen mogelijkheden. Indien de verhuurder op verzoek van de huurder
                  een huurkorting geeft en de te betalen huur op dat moment boven de dan geldende huurtoeslaggrens
                  blijft, kan de verhuurder daarna de huur weer verhogen naar de oorspronkelijke huur.
                  In lijn met de mogelijkheden voor tijdelijke huurkorting in het gereguleerde segment
                  is bepaald dat wanneer de verhuurder de huur heeft verlaagd tot onder de geldende
                  huurtoeslaggrens, de huur daarna niet mag stijgen boven de op de datum van de «inhaalhuurverhoging»
                  geldende huurtoeslaggrens (zie paragraaf 2.1). Indien huurders een structurele inkomensdaling
                  doormaken kan het passender zijn om hen een goedkopere, beter bij hun inkomen passende,
                  woning aan te bieden15.
               
Het Tweede Kamerlid Nijboer heeft op 11 juni 2020 een initiatiefwetsvoorstel aanhangig
                  gemaakt dat beoogt een maximum te stellen aan de jaarlijkse huurprijsstijgingen op
                  grond van geliberaliseerde huurovereenkomsten (Kamerstukken II 2019/20, 35 488, nr. 2). Indien dat wetvoorstel wordt aangenomen en de daarin opgenomen regeling in werking
                  treedt, is het noodzakelijk te voorzien in een regeling voor «inhaalhuurverhoging»
                  voor geliberaliseerde huurovereenkomsten op gelijke wijze als in dit wetsvoorstel
                  is voorgesteld voor gereguleerde huurovereenkomsten. Artikel V van dit wetsvoorstel
                  voorziet hierin.
               
3. Verlenging termijnen voorlopige investeringsverklaringen verhuurderheffing
               
De contactbeperkende maatregelen als gevolg van de Coronacrisis leiden tot een knelpunt
                  voor openstaande voorlopig toegekende heffingsverminderingen in de verhuurderheffing.
                  De wettelijke termijnen voor afronding voor die projecten lopen af. Er zijn signalen
                  dat sommige projecten door de contactbeperkingen vertraging oplopen. In de brief Maatregelen
                  doorbouwen tijdens de coronacrisis van 20 mei 202016  heeft het kabinet dan ook aangekondigd de termijnen voor de ingediende heffingsverminderingen
                  die in 2020 aflopen met een jaar te verlengen.
               
Het aanvraagproces van een heffingsvermindering bestaat uit twee fasen. In fase 1
                  wordt een voorgenomen investering aangemeld. De aanvrager kan een voorgenomen investering
                  digitaal aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Indien
                  de aanvraag aan de voorwaarden voldoet, reikt RVO een voorlopige investeringsverklaring
                  uit aan de aanvrager en voert de aanvrager de voorgenomen investering uit. Er geldt
                  een termijn van drie jaar voor de uitvoering van de investeringen voor sloop, samenvoeging,
                  kleinschalige verbouw en verduurzaming. Voor de uitvoering van investeringen in nieuwbouw
                  van huurwoningen, grootschalige verbouw en transformatie geldt een termijn van vijf
                  jaar. Na de uitvoering van de investering kan de aanvrager die een voorlopige investeringsverklaring
                  heeft ontvangen, via een digitaal loket de definitieve investeringsverklaring aanvragen.
                  Met een definitieve investeringsverklaring kan het bedrag van de verhuurderheffing
                  eenmalig worden verminderd met het in die verklaring opgenomen bedrag van de heffingsvermindering.
               
Verhuurders hebben aangegeven dat het als gevolg van de coronacrisis lastig of zelfs
                  onmogelijk is om met partijen zaken af te stemmen zodat projecten vertraging oplopen.
                  Ook is aangegeven dat bijvoorbeeld bewoners van een verzorgingshuis in deze tijd niet
                  kunnen verhuizen waardoor de planning van herhuisvesting niet meer haalbaar is. Een
                  andere genoemde reden is dat de herhuisvestingen nu voor vertraging zorgen. Er worden
                  minder gesprekken met mensen gevoerd, inspecties zijn lastiger te plannen en een aantal
                  woningcorporaties is gestopt met het aanbieden van huurwoningen in deze periode, waardoor
                  het aanbod kleiner is. Ook rechtszaken over de ontbinding van huurcontracten in verband
                  met sloop worden uitgesteld. Daarnaast is de beschikbaarheid van aannemers en personeel
                  dat vooraf onderzoeken en inspecties moet uitvoeren voor de sloop een knelpunt.
               
Om te voorkomen dat verhuurders in 2020 niet kunnen voldoen aan de wettelijke termijnen
                  voor de uitvoering van de voorgenomen investeringen, wordt voor alle voorlopige investeringsverklaringen
                  die in 2020 aflopen, een verlenging van de termijnen toegestaan met een jaar.
               
4. Financiële gevolgen voor huurders en verhuurders
               
4.1 Verdiencapaciteit verhuurders
               
De financiële gevolgen voor verhuurders van de geboden mogelijkheid om de huurprijs
                  na een tijdelijke huurkorting weer terug te brengen tot de oude huurprijs, eventueel
                  vermeerderd met maximaal drie opgeschorte huurverhogingen, of in stappen te verhogen
                  naar de eigenlijke overeengekomen aanvangshuurprijs bij huurgewenning, zijn niet te
                  kwantificeren. In vergelijking met de huidige situatie waarin verhuurders geen tijdelijke
                  huurkorting toekennen omdat zij de huur daarna niet meer naar de oude huurprijs of
                  de eigenlijk overeengekomen aanvangshuurprijs kunnen (terug)brengen17, zal het toepassen van tijdelijke huurkorting tijdelijk tot een verlies aan verdiencapaciteit
                  leiden. Daartegenover staat dat bij gereguleerde huurovereenkomsten nu alleen permanente
                  huurkortingen mogelijk zijn en dat dit wetsvoorstel (ook voor geliberaliseerde huurovereenkomsten)
                  belemmeringen voor tijdelijke huurkorting weghaalt, waardoor de verdiencapaciteit
                  na afloop van de tijdelijke huurkorting groter zal zijn dan bij de huidige regelgeving
                  en niet structureel is verminderd. Bovendien krijgen verhuurders het recht om de huur
                  na een tijdelijke huurkorting te verhogen (tot maximaal de dan geldende huurtoeslaggrens,
                  indien de huurprijs vóór de tijdelijke huurverlaging boven de toen geldende huurtoeslaggrens
                  lag), maar zijn zij niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting van
                  huurders tegemoet te komen. Hoe vaak verhuurders een tijdelijke huurkorting zullen
                  gaan toepassen en tegen welk bedrag valt dan ook niet in te schatten. De huurverlagingen
                  en huurbevriezingen op het verzoek van de huurder en hogere huurstijgingen na een
                  tijdelijke huurverlaging en bij huurgewenning blijven buiten de berekening van de
                  maximale huursomstijging van woningcorporaties.
               
4.2 Betaalbaarheid voor huurders
               
Het wegnemen van de belemmeringen voor verhuurders voor het toepassen van een tijdelijke
                  huurkorting heeft gunstige gevolgen voor huishoudens waarvoor een tijdelijke huurkorting
                  een aangewezen weg is om in een overbruggingsperiode een oplossing te bieden bij bijvoorbeeld
                  een plotselinge inkomensdaling of om doorstroming naar een flink duurdere huurwoning
                  te vergemakkelijken. Verhuurders zijn nu niet of minder genegen om een tijdelijke
                  huurkorting te geven doordat de huurprijsregelgeving alleen maar in een permanente
                  huurkorting voorziet of niet vaker dan eenmaal per jaar een huurverhoging toestaat
                  en zullen na de voorgestelde bevoegdheid om de huur (weer) (gedeeltelijk) te verhogen
                  mogelijk wel tijdelijke huurkortingen gaan toekennen.
               
De precieze financiële gevolgen voor huurders zijn niet te kwantificeren, omdat er
                  aan de voorkant geen voorwaarden worden gesteld aan de omstandigheden waarin verhuurders
                  deze tijdelijke huurkorting mogen toekennen. Verwacht wordt dat verhuurders, in lijn
                  met het statement18 en de nadere invulling van het statement19, de huurkorting kunnen toepassen voor huurders met een tijdelijke inkomensdaling
                  als gevolg van de coronacrisis. In het geval de verhuurder de tijdelijke huurkorting
                  toekent, dient de huurder, indien hij huurtoeslag ontvangt, de huurtoeslag aan te
                  passen. De huurder moet de nieuwe rekenhuur doorgeven aan de Belastingdienst. De huurder
                  krijgt immers niet meer vergoed dan het recht op huurtoeslag bij het te betalen huurbedrag.
                  Een deel van de tijdelijke huurkorting betreft mogelijk huurkosten die gecompenseerd
                  worden door de huurtoeslag. Het deel dat niet gecompenseerd wordt door huurtoeslag,
                  is de netto huurdaling waarvan de huurder direct profiteert.
               
Voorbeeld: een eenpersoonshuishouden heeft een huur van € 675,– en verzoekt om een
                     huurkorting van € 50,–, die wordt toegekend. De huurkosten tussen de € 619,01 (toepasselijke
                     aftoppingsgrens; prijspeil 2020) en € 737,14 (huurtoeslaggrens; prijspeil 2020) worden
                     voor 40% gecompenseerd door de huurtoeslag. In dit geval geldt bij de huurkorting
                     van € 50,– dat dit € 20,– (40%) in huurtoeslag scheelt en € 30,– netto voor de huurder
                     oplevert.
                  
Het verdient aanbeveling dat de huurder vooraf onderzoekt wat de impact van de tijdelijke
                     huurkorting is voor het ontvangen van huurtoeslag20, eventueel kan de verhuurder hierbij op verzoek van de huurder helpen.
                  
5. Uitvoeringsgevolgen voor verhuurders en huurders
               
Verhuurders zijn niet verplicht om de huur na een tijdelijke huurkorting weer terug
                  te brengen tot de oude huur, eventueel vermeerderd met de opgeschorte huurverhogingen
                  van maximaal de laatste drie verstreken kalenderjaren (na tijdelijke huurverlaging
                  tot onder de toen geldende huurtoeslaggrens: tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens)
                  indien de huurkorting voor een langere periode wordt overeengekomen, of naar de eigenlijk
                  overeengekomen aanvangshuurprijs bij huurgewenning. Deze maatregel leidt daardoor
                  niet tot een toename van de administratieve lasten voor verhuurders. Mogelijk leidt
                  deze maatregel tot een zeer lichte toename aan nalevingskosten, omdat zij bij toepassing
                  van tijdelijke huurkorting de huurverhoging ofwel enige jaren moeten opschorten dan
                  wel in stappen van maximaal drie jaar de eigenlijk overeengekomen huurprijs in rekening
                  gaan brengen. Maar dit zullen verhuurders naar verwachting in het werkproces van de
                  jaarlijkse huurverhoging onderbrengen. Mogelijk zal deze bevoegdheid voor verhuurders
                  om de huur na een tijdelijke huurkorting met maximaal drie opgeschorte huurverhogingen
                  «in te halen» dan wel te verhogen naar de bij verhuizing eigenlijk overeengekomen
                  aanvangshuurprijs (huurgewenning), leiden tot een toename van het aantal geschillen
                  over huurverhogingsvoorstellen.
               
6. Regeldruk/administratieve lasten
               
6.1 Tijdelijke huurkorting
               
Het staat huurders reeds vrij om aan de verhuurder een tijdelijke of permanente huurkorting
                  te vragen. Dit wetsvoorstel brengt hierin geen wijzigingen.
               
Dit wetsvoorstel maakt het waarschijnlijker dat verhuurders ingaan op zulke verzoeken,
                  doordat hen de mogelijkheid wordt geboden om de huurprijs na een tijdelijke huurbevriezing
                  of tijdelijke huurverlaging te verhogen tot de oude huurprijs, eventueel vermeerderd
                  met maximaal drie opgeschorte jaarlijkse huurverhogingen. Voorwaarde is wel dat de
                  tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging op verzoek van huurder is toegepast.
                  Voor de bewijsvoering daarvan verdient het aanbeveling dat de huurder zo’n verzoek
                  schriftelijk (eventueel digitaal) bij de verhuurder indient.
               
Naar schatting zullen 30.000–150.000 huishoudens (1–5% van de circa 3.000.000 huurders)
                  een verzoek om tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging bij hun verhuurder
                  indienen. Dat kost huurders 15 minuten en (maximaal) € 150.000 aan portokosten (indienen
                  per e-mail is ook schriftelijk indienen). De nalevingskosten voor huurders komen daarmee
                  (maximaal) op 150.000 verzoeken x 15 minuten x € 15 per uur + € 150.000 = € 712.500.
               
Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt dat verhuurders de huur weer naar het
                     oude niveau brengt en eventueel opgeschorte huurverhogingen van maximaal drie jaar
                     «inhalen» na het beëindigen van de tijdelijke huurkorting. Dit leidt tot eenmalige
                     nalevingskosten.
                  
Dit kost een verhuurder naar inschatting 10 minuten.
Dit betekent dat voor verhuurders wordt ingeschat dat de eenmalige nalevingskosten
                     komen op:
                  
150.000 * 10 minuten * € 39 per uur = circa € 975.000.
Het in maximaal drie jaar verhogen van de huur naar de bij verhuizing eigenlijk overeengekomen
                  aanvangshuurprijs (huurgewenning), kan in die maximaal drie jaar met de jaarlijkse
                  huurverhoging toegepast worden. Dit leidt niet tot extra nalevingskosten voor de verhuurder.
               
Deze maatregel leidt niet tot extra nalevingskosten voor de burger, doordat die geen
                  administratieve handelingen van de huurder vereist.
               
6.2 Verlenging termijnen voorlopige investeringsverklaringen verhuurderheffing
               
De voorgestelde verlenging van de termijnen voor de voorlopige investeringsverklaringen
                  heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten of de nalevingskosten.
               
7. Financiële effecten voor de rijksbegroting
               
7.1 Tijdelijke huurkorting
               
Het mogelijk maken van tijdelijke huurkorting heeft geen effect op de huurtoeslaguitgaven.
De Huurcommissie geeft in haar uitvoeringstoets aan dat zij verwacht dat het aantal
                  verzoeken aan de Huurcommissie stijgt. Ze geeft hierbij aan dat zij niet verwacht
                  dat het aantal verzoeken structureel hoger wordt, maar dat huurders en verhuurders
                  voornamelijk in het eerste jaar vaker naar de Huurcommissie stappen.
               
7.2 Verlenging termijnen voorlopige investeringsverklaringen verhuurderheffing
               
Door de verlenging van de termijn waarbinnen investeringen moeten zijn afgerond zullen
                  meer projecten alsnog voor de definitieve heffingsvermindering in aanmerking komen.
                  De kosten hiervan worden geraamd op € 1,9 miljoen.
               
8. Consultatie en toetsen
               
8.1 Autoriteit Woningcorporaties
               
Ten aanzien van de tijdelijke huurkorting heeft de Autoriteit Woningcorporaties (hierna:
                     Aw) een aantal vragen en opmerkingen. De eerste vraag betreft de procedurele mogelijkheden
                     voor de huurder wiens verzoek om een tijdelijke huurverlaging is afgewezen.
                  
Het wetsvoorstel biedt verhuurders de mogelijkheid om de huurprijs na tijdelijke huurkorting
                     (weer) te verhogen. De huurder krijgt geen recht op een tijdelijke huurbevriezing
                     of -verlaging; daarom is niet voorzien in een procedure voor de huurder om de afgewezen
                     gevraagde tijdelijke huurkorting af te kunnen dwingen. Het ligt voor de hand dat dergelijke
                     procedures worden toegevoegd aan lokale (prestatie)afspraken over tijdelijke huurkorting.
                  
Ten tweede is het voor de Aw onduidelijk in hoeverre de huurder na beëindiging van
                     een tijdelijke huurkorting opnieuw een verzoek kan indienen. De Aw wijst erop dat
                     een langdurige periode met huurverlaging kan ontstaan, terwijl als daar een structureel
                     probleem aan ten grondslag ligt een tijdelijke oplossing niet passend is.
                  
Het kabinet begrijpt van verhuurderorganisaties dat de coronacrisis voornamelijk vraagt
                     om de mogelijkheden om een huurkorting voor korte periode (bijvoorbeeld enkele maanden)
                     toe te passen.
                  
Indien de verhuurder bij een gereguleerde huurovereenkomst na de periode van drie
                     jaar tijdelijke huurkorting nog een langere huurkorting wenst te geven wordt deze
                     permanent. In de praktijk kan het ook voorkomen dat er op een later moment weer een
                     situatie kan ontstaan, waarbij een huurder om een huurkorting zou willen vragen. Een
                     wettelijke beperking hierop is daarom niet wenselijk. Het is bovendien niet nodig
                     om hier nadere regels aan te stellen, aangezien het wetsvoorstel geen afdwingbaar
                     recht op tijdelijke huurkorting voor de huurder biedt en de verhuurder ten aanzien
                     hiervan zijn eigen beleid kan vormgeven.
                  
Ten derde vraagt de Aw naar de relatie van de «inhaalhuurverhoging» met de huursomstijging.
Naar aanleiding van deze vraag is in paragraaf 2.2 toegelicht dat de hogere huurstijging
                     na een tijdelijke huurkorting buiten de berekening van de huursomstijging valt. Dat
                     geldt overigens ook voor de huurstijging bij huurgewenning.
                  
Overigens is aan het wetsvoorstel de bepaling toegevoegd dat ook de tijdelijke huurbevriezing
                     en tijdelijke huurverlaging zelf buiten de berekening van de maximale huursomstijging
                     blijven, zoals Aedes en de Woonbond hebben afgesproken in het Sociaal Huurakkoord
                     2018. Het is immers niet de bedoeling dat woningcorporaties door tijdelijke huurkortingen
                     toe te passen de huurverhogingsruimte voor de overige huurders vergroten binnen de
                     huursombenadering.
                  
Ten slotte merkt de Autoriteit woningcorporaties (Aw) op dat het goed zou zijn om
                     uitdrukkelijk toe te lichten hoe het artikel over huurkorting zich verhoudt tot artikel
                     48 van het BTIV 2015.
                  
In artikel 48 van het BTIV 2015 wordt geregeld in welke gevallen een corporatie een
                     financiële bijdrage kan geven aan huurders. Financiële bijdragen op andere gronden
                     dan die genoemd in dat artikel zijn niet toegestaan. De huurgewenning en de huurverhoging
                     na tijdelijke huurkorting die met dit wetsvoorstel mogelijk worden gemaakt, moeten
                     echter niet worden gezien als een financiële bijdrage, maar als een specifieke invulling
                     van het huurbeleid van de corporatie. Dit geldt ook voor het huurbeleid voor geliberaliseerde
                     huurovereenkomsten, die niet tot de DAEB-taak van woningcorporaties behoren. Woningcorporaties
                     zijn vrij om binnen de huurprijsregelgeving zelf invulling te geven aan hun huurprijsbeleid.
                     De tijdelijke huurkorting is een aanvulling op de mogelijkheden van de corporatie
                     om een woning passend toe te wijzen (bij aanvang van het huurcontract) en om de huurprijs
                     structureel te verlagen. Eerder heeft de Aw gesteld dat een huurverlaging die wordt
                     gevolgd door een bovenwettelijke huurstijging niet is toegestaan. Met dit wetsvoorstel
                     wordt de mogelijkheid gecreëerd om de huur na een tijdelijke verlaging op verzoek
                     van de huurder weer snel naar het oude niveau op te trekken. Het is daarmee geen bovenwettelijke,
                     maar een toegestane huurstijging en er is geen sprake van een huurkorting zoals eerder
                     door de Aw bedoeld en dus is ook niet (langer) sprake van een niet toegestane financiële
                     bijdrage. Indien de tijdelijke huurkorting niet wordt ingezet als onderdeel van het
                     huurbeleid maar met als doel om een specifieke financiële bijdrage te geven aan de
                     huurder, kan de Aw beoordelen of die bijdrage al dan niet is toegestaan op grond van
                     de Woningwet.
                  
8.2 Adviescollege toetsing regeldruk
               
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) heeft geadviseerd om in de toelichting
                  in te gaan op de verhouding van de maatregel van een tijdelijke huurkorting tot het
                  stelsel van huurtoeslagtoekenning. In de memorie van toelichting is op de relatie
                  met de huurtoeslag ingegaan.
               
ATR adviseert om in de memorie van toelichting te onderbouwen waarom gekozen is voor
                  een jaarlijks herhaalverzoek door de huurder, ook als de situatie van de huurder waarvoor
                  de tijdelijke huurverlaging of huurbevriezing geldt, niet verandert. Het wetsvoorstel
                  legt huurders geen verplichting op voor een jaarlijks herhaalverzoek van de tijdelijke
                  huurbevriezing dan wel huurverlaging. Het is aan verhuurders en huurders om hier afspraken
                  over te maken. De memorie van toelichting is hierop aangepast. Wel is het goed om
                  rekening te houden met de systematiek in het huurprijzenrecht aangaande de (jaarlijkse)
                  voorstellen tot huurverhoging. De verhuurder stelt een huurverhoging voor (eenzijdig
                  voorstel tot aanpassing van de huurovereenkomst). Indien de huurder geen bezwaar tegen
                  het voorstel maakt en de nieuwe huurprijs betaalt, dan is de nieuwe huurprijs overeengekomen.
                  Een bezwaar van de huurder tegen het nieuwe huurverhogingsvoorstel kan gezien worden
                  als het jaarlijkse herhaalverzoek voor een tijdelijke huurkorting. Dit is afhankelijk
                  van de afspraken tussen huurder en verhuurder.
               
Naar aanleiding van het advies van ATR is tevens de regeldrukparagraaf uitgebreid.
                  Zo is de paragraaf over de nalevingskosten bij de tijdelijke huurkorting aangevuld.
               
8.3 Internetconsultatie
               
Het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen, waarvan de maatregel Tijdelijke huurkorting
                  onderdeel uit maakte, is van 27 juni tot en met 7 augustus 2019 in internetconsultatie
                  geweest. De reacties waren grotendeels afkomstig van burgers (waarvan naar verwachting
                  de meeste als individuele huurders), huurdersorganisaties en woningcorporaties. Hiernaast
                  hebben belangenorganisatie zoals Aedes, de Woonbond, de Vereniging van Institutionele
                  Beleggers in Vastgoed, Nederland (IVBN), Vastgoed Belang en de VNG21 gereageerd.
               
Hieronder zal toegelicht worden welke opmerkingen partijen over de maatregel Tijdelijke
                  huurkorting hebben gemaakt.
               
De VNG is positief over de mogelijkheid tot tijdelijke huurverlaging bij inkomensdaling.
                  Ook Vastgoed Belang laat zich in haar reactie positief uit over de gekozen uitwerking.
                  IVBN geeft aan geen bezwaar te hebben bij deze voorgestelde verruiming van de wet.
                  Ook een aantal huurders heeft positief gereageerd op de geboden mogelijkheid van tijdelijke
                  huurbevriezing of huurverlaging.
               
Tijdelijke huurkorting (huurbevriezing of huurverlaging)
Wat betreft de tijdelijke huurkorting – of beter gezegd: de geboden mogelijkheid om
                     de huur na tijdelijke huurkorting op te trekken of huurgewenning toe te passen – vragen
                     Aedes en de Woonbond en enkele individuele reacties om een normatieve uitspraak over
                     wanneer een huurprijs te hoog is voor bepaalde inkomens(categorieën).
                  
Zoals in de Brief maatregelen huurmarkt22 vermeld, blijft het kabinet de maximale huurprijs van woningen afhankelijk stellen
                     van de woningkwaliteit. De maximale huurprijs afhankelijk maken van het inkomen van
                     de huurder(s) zou een stelselwijziging met ongewenste nadelen inhouden (als de toegestane
                     huurprijs afhankelijk is van het inkomen van de huurder, geeft dat prikkels aan verhuurders
                     om woningen aan huurders met het hoogste inkomen te verhuren, omdat zij dan een hogere
                     huurprijs mogen vragen; en huurders worden niet gestimuleerd om werk te zoeken of
                     promotie te maken als hun huurprijs afhankelijk is van hun inkomen (zie ook paragraaf
                     2.4)).
                  
Verder maken Aedes en Woonbond er bezwaar tegen dat de huur na tijdelijke huurverlaging
                  alleen naar het oude niveau mag worden opgetrokken (vermeerderd met maximaal 3 jaar
                  opgeschorte huurverhogingen) als de huurprijs voor de verlaging niet boven de op dat
                  moment geldende huurtoeslaggrens lag. Zij zijn van mening dat als een huurder een
                  inkomen heeft waarbij hij recht heeft op huurtoeslag, de huurprijs moet kunnen worden
                  verlaagd tot onder de huurtoeslaggrens. Ook geven ze daarbij aan dat conform het Sociaal
                  Huurakkoord 2018 woningcorporaties de huur onder de huurtoeslaggrens zullen houden,
                  als huishoudens een inkomen hebben onder de huurtoeslaggrens. Het kabinet wil aan
                  dit bezwaar tegemoetkomen en heeft besloten om de regeling van de tijdelijke huurkorting
                  daarop aan te passen en het ook ingeval van huren boven de huurtoeslaggrens mogelijk
                  te maken een tijdelijke huurverlaging toe te passen. Het wordt toegestaan om alle
                  huren te verlagen dan wel te bevriezen en hierna een «inhaal» van de in die periode
                  niet doorgevoerde c.q. opgeschorte huurverhogingen toe te passen, met een maximum
                  van drie niet gerealiseerde maximale jaarlijkse huurverhogingen, mits de huurprijs
                  na die verhoging ingeval van tijdelijke huurverlaging tot onder de toenmalige huurtoeslaggrens
                  niet de op de datum van de «inhaalhuurverhoging» geldende huurtoeslaggrens (€ 737,14,
                  prijspeil 2020) overschrijdt. Vervolgens gelden de reguliere regels voor de huurverhoging.
               
Huurgewenning
Aedes en Woonbond geven aan verheugd te zijn dat huurgewenning mogelijk wordt gemaakt,
                  maar zien in de voorgestelde regeling belemmeringen voor het toepassen van huurgewenning
                  aan jonge starters. De voorgestelde regeling legt echter geen beperkingen op aan de
                  vorm van huurgewenning; de enige beperking is dat die huurgewenning voor een periode
                  van maximaal drie jaar wordt toegestaan. Deze huurgewenning kan dus ook bij huurtoeslagontvangende
                  starters onder 23 jaar toegepast worden. Het kabinet is van mening dat studenten een
                  wooncarrière door mogen maken en dat zij niet direct in een zelfstandige woning met
                  een hoge huurprijs hoeven te wonen. Daarnaast is het kabinet van mening dat huurtoeslagoptimalisatie
                  door het bij de 23e verjaardag van een huurder in één keer verhogen van de huur van de maximale huurprijsgrens
                  voor huurtoeslag voor huurders onder 23 jaar (€ 432,51, prijspeil 2020) naar een veel
                  hogere huur (met behoud van huurtoeslag) een ongewenst effect is. De in het wetsvoorstel
                  geboden mogelijkheid van huurgewenning dient vooral ter stimulering van doorstroming
                  van huurders in grotere huurwoningen met een lage huurprijs naar kleinere woningen
                  met een hogere huurprijs. Voor het huisvesten van jongeren hebben woningcorporaties
                  andere middelen, zo kunnen woningcorporaties desgewenst het jongerencontract van vijf
                  jaar inzetten; de verhuurder kan dan de huur bij de 23e verjaardag van de huurder niet optrekken naar de voor 23-jarigen geldende maximale
                  huurtoeslaggrens, maar aan de andere kant eindigt het jongerencontract na vijf jaar
                  en kan de verhuurder de huurder die de leeftijd van 23 jaar inmiddels heeft bereikt
                  een andere woning, met een huurprijs boven de voor onder 23-jarigen geldende maximale
                  huurtoeslaggrens aanbieden.
               
9. Voorlichting en communicatie
               
Het is belangrijk om verhuurders, huurders en andere betrokken partijen tijdig in
                  te lichten over de mogelijkheden voor tijdelijke huurkorting en voor huurgewenning
                  die dit wetsvoorstel wijzigingen bieden. De communicatie zal zich daarom richten op
                  het onder de aandacht brengen van deze (nieuwe) mogelijkheden. De communicatie en
                  voorlichting wordt afgestemd met de verhuurdersorganisaties en de Woonbond alsmede
                  de Huurcommissie en de Autoriteit Woningcorporaties en de Belastingdienst met betrekking
                  tot de huurtoeslag. De informatie op www.rijksoverheid.nl en www.woningmarktbeleid.nl wordt gewijzigd om burgers en bedrijven in te lichten.
               
De communicatie en voorlichting over de verlenging van de termijnen van de verhuurderheffing
                  zullen in overleg met RvO plaatsvinden.
               
II. ARTIKELSGEWIJS
               
Artikel I
Onderdeel A
onder 1
Dit betreft een technische wijziging in samenhang met het voorgestelde artikel 7:252c
                  BW (zie artikel I, onderdeel D).
               
onder 2
Als gevolg van het voorgestelde artikel 10a van de Uhw (artikel II, onderdeel A) zal
                     niet langer sprake zijn van één algemeen geldende maximale huurprijsstijging voor
                     zelfstandige woningen. De maximale huurprijsstijging zal in sommige gevallen afhankelijk
                     zijn van de omvang van de tijdelijke huurkorting of van de bevriezing.
                  
Om die redenen is in het voorgestelde artikel 7:248 lid 2 BW een algemenere formulering
                     opgenomen aangaande de maximale huurprijsstijging. Uit het bepaalde krachtens artikel
                     10, tweede lid, dan wel artikel 10a van de Uhw volgt per huurovereenkomst wat de maximale
                     huurprijsstijging is.
                  
Onderdeel B
onder 1
Dit betreft een technische wijziging in samenhang met het voorgestelde artikel 7:252c
                  BW (zie artikel I, onderdeel D).
               
onder 2
Het voorgestelde artikel 7:252c BW bepaalt de duur van «tijdelijke» huurkorting op
                     ten hoogste drie jaren. Dat artikel stelt geen eisen aan de minimale duur van de «tijdelijke»
                     huurkorting. Het is in de praktijk denkbaar dat huurder en verhuurder overeenkomen
                     om gedurende enkele maanden huurkorting te geven. Ook in dit geval kan de huurprijs
                     na het verstrijken van de overeengekomen periode verhoogd worden tot de huurprijs
                     voorafgaand aan die periode (inclusief een eventuele in die periode niet in rekening
                     gebrachte jaarlijkse huurverhoging).
                  
Voorgesteld wordt om deze huurverhogingen na tijdelijke huurkorting (het voorgestelde
                     artikel 252c onder b BW) uit te zonderen van het bepaalde in artikel 7:250 lid 1 onder
                     a en b BW dat huurverhogingen slechts eenmaal per twaalf maanden mogen worden doorgevoerd.
                     Het gaat bij deze huurverhogingen niet om huurverhogingen als bedoeld in de artikelen
                     7:250 lid 1 BW waarbij de geldende huurprijs wordt verhoogd, maar om het weer op het
                     overeengekomen niveau brengen van de huurprijs die tijdelijk verlaagd is geweest.
                     Hiervoor is de bescherming van de artikelen 7:250 lid 1 onder a en b BW niet nodig
                     en past andersom niet de beperking voor de verhuurder die daar het gevolg van is.
                     Die beperking kan bovendien een drempel vormen voor de verhuurder om in te stemmen
                     met tijdelijke huurkorting.
                  
Onderdeel C
In artikel 7:251 BW, dat betrekking heeft op gereguleerde en geliberaliseerde huurovereenkomsten,
                  wordt om de redenen, genoemd bij artikel I, onderdeel B, onder 2, dezelfde aanpassing
                  voorgesteld als in artikel 7:250 lid 1 BW.
               
Indien de huurprijs voor de datum waarop deze is verlaagd boven de op die datum geldende
                     huurtoeslaggrens lag en die huurprijs is verlaagd tot een bedrag beneden de huurtoeslaggrens,
                     dan geldt de uitzondering op artikel 7:251 BW slechts indien de «inhaalhuurverhoging»
                     leidt tot een huurprijs die niet hoger is dan de op dat moment geldende huurtoeslaggrens.
                     Dit volgt uit de toevoeging dat de uitzondering geldt voor de situaties, genoemd in
                     artikel 10a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
                  
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de paragrafen 2.1 en 2.4 van het algemeen
                     deel van deze memorie van toelichting.
                  
Onderdeel D
het voorgestelde artikel 7:252c BW
Het voorgestelde artikel 7:252c BW voorziet in de mogelijkheid van zogenoemde huurgewenning
                     (onderdeel a) en van een «inhaalhuurverhoging» na tijdelijke huurkorting (onderdeel
                     b) voor gereguleerde huurovereenkomsten.
                  
Voor een toelichting op de achtergrond van dit voorstel wordt verwezen naar de paragrafen
                     2.1 en 2.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
                  
Op grond van artikel 7:248 BW is de jaarlijkse huurprijsverhoging voor gereguleerde
                  huurovereenkomsten gebonden aan op grond van artikel 10, tweede lid, van de Uhw vastgestelde
                  maxima. Die maxima maken het nu niet mogelijk om in het kader van huurgewenning of
                  na tijdelijke huurbevriezing of huurkorting huurprijsverhogingen overeen te komen
                  die meer belopen dan die maxima, op het moment dat de overeengekomen looptijd van
                  de bevriezing of korting is verstreken of de reden voor de verleende bevriezing of
                  korting zich niet langer voordoet.
               
onderdeel a
Het voorgestelde onderdeel a voorziet in de mogelijkheid van zogenoemde huurgewenning
                     bij verhuur van zelfstandige woningen. Dat houdt in dat bij aanvang van de bewoning,
                     dus in de huurovereenkomst, een (aanvangs)huurprijs, die niet hoger mag zijn dan de
                     op dat moment geldende liberalisatiegrens, wordt overeengekomen en dat de huurder
                     gedurende een overeengekomen periode (van maximaal drie jaar) een huurprijs betaalt
                     die lager is dan die overeengekomen huurprijs. De huurprijs die de huurder betaalt,
                     groeit in een aantal jaren naar de overeengekomen uiteindelijke huurprijs toe. Dit
                     voorgestelde onderdeel a biedt de huurder en de verhuurder de mogelijkheid om in de
                     vorm van huurgewenning huurverhogingsstappen overeen te komen die groter zijn dan
                     de jaarlijkse maximale huurprijsstijgingen volgens artikel 10, tweede lid, van de
                     Uhw.
                  
Voor de toepassing van artikel 7:249 BW geldt de in de huurovereenkomst overeengekomen
                     uiteindelijke huurprijs als de overeengekomen huurprijs (ook wel de aanvangshuurprijs
                     genoemd).
                  
De voorwaarde voor deze grotere huurprijsstijgingen is dat bij de aanvang van de huur
                  overeengekomen is naar welke huurprijs de huur in maximaal drie jaar zal stijgen en
                  dat die uiteindelijke huurprijs niet hoger is dan de op de ingangsdatum van de huurovereenkomst
                  geldende liberalisatiegrens. Het gaat er dan dus om dat de huurprijs die de verhuurder
                  in het algemeen zou vragen voor de woning in de huurovereenkomst wordt vastgelegd
                  en dat daarbij wordt overeengekomen dat de huurprijs in een aantal jaarlijkse stappen
                  naar die huurprijs toe groeit.
               
onderdeel b
Het voorgestelde onderdeel b biedt de verhuurder de mogelijkheid om de huurprijs van
                  zelfstandige woningen na een tijdelijke huurbevriezing of huurkorting weer op het
                  oorspronkelijke niveau te brengen vermeerderd met de in de periode van bevriezing
                  of korting niet doorgevoerde maximaal toegestane huurverhogingen. De verhuurder is
                  niet gehouden om de maximale niet doorgevoerd jaarlijkse huurverhogingen «in te halen»,
                  het betreft een maximering.
               
Het voorgestelde onderdeel b verbindt een tweetal voorwaarden aan het buiten toepassing
                  laten van de beperkingen aan de huurprijsverhoging.
               
De eerste voorwaarde is dat de tijdelijke huurbevriezing of tijdelijke huurverlaging
                  op verzoek van de huurder is toegepast. Deze regeling beoogt voor verhuurders een
                  belemmering weg te nemen voor het toepassen van individueel maatwerk en de huur op
                  verzoek van de huurder tijdelijk te verlagen of te bevriezen. Met de voorwaarde dat
                  de huurverlaging of huurbevriezing op verzoek van huurder is toegepast, wordt gewaarborgd
                  dat deze «inhaal» van huurverhogingen niet gebruikt kan worden door verhuurders die
                  om wat voor reden dan ook in de voorafgaande jaren van een huurverhoging hebben afgezien.
                  Voor vergeten of uitgestelde huurverhogingen geldt al de uitzondering van artikel
                  7:250 lid 3 zin 1 BW, waarmee een verhuurder een huurverhoging uitgesteld kan toepassen
                  om de huur daarna vervolgens weer in zijn gebruikelijke ritme (doorgaans per 1 juli)
                  te kunnen verhogen.
               
De tweede voorwaarde betreft de duur van de tijdelijke huurbevriezing of huurverlaging;
                  die mag niet meer dan drie jaar bedragen, maar natuurlijk wel minder. Wanneer de huurprijs
                  meer dan drie jaar voor de voorgestelde ingangsdatum van de voorgestelde huurverhoging
                  (voor de laatste keer) is bevroren of verlaagd, is geen sprake (meer) van een tijdelijke
                  huurbevriezing of huurkorting. In die gevallen gelden de wettelijke maxima voor de
                  jaarlijkse huurprijsverhoging onverkort en kan dus geen «inhaalhuurverhoging» worden
                  toegepast.
               
Artikel II
Onderdeel A
In het voorgestelde artikel 10a van de Uhw is geregeld dat in geval van huurgewenning
                  als bedoeld in het voorgestelde artikel 7:252c onder a BW en in geval van huurverhoging
                  na tijdelijke huurkorting als bedoeld in het voorgestelde artikel 7:252c onder b BW
                  niet de krachtens artikel 10, tweede lid, van de Uhw toegelaten maximale huurprijsstijging
                  geldt maar het op grond van dat artikel 10a geldende maximum.
               
onderdeel a
In geval van huurgewenning als bedoeld in het voorgestelde artikel 252c onder a BW
                  geldt als bovengrens voor de huurprijsstijging de bij aanvang van de huur voor het
                  betreffende jaar overeengekomen huurprijs. Huurgewenning betekent dat in een aantal
                  jaarlijkse stappen, maximaal drie, wordt toegegroeid naar de overeengekomen uiteindelijke
                  huurprijs. De jaarlijkse verhoging ligt gedurende de huurgewenningsperiode dus vast
                  in de huurovereenkomst en kan niet hoger zijn dan overeengekomen. Als uiteindelijk
                  de bij aanvang overeengekomen huurprijs is bereikt (of drie jaar na aanvang van de
                  huur) eindigt de huurgewenning en wordt de huurprijsstijging gereguleerd door de algemeen
                  geldende regels.
               
onderdeel b
De afwijking van de bestaande regels voor de jaarlijkse huurprijsverhoging is dat
                     de huurprijs kan worden teruggebracht tot het niveau van voor de (tijdelijke) huurbevriezing
                     of huurverlaging. Om de tijdelijke huurbevriezing of de huurverlaging niet blijvend
                     te laten doorwerken kunnen bij het beëindigen van de tijdelijke huurbevriezing of
                     huurverlaging de gedurende de looptijd van de verlaging (ten hoogste drie jaar) toegelaten
                     maximale huurprijsverhogingen (berekend over de huurprijs voor de verlaging/bevriezing)
                     worden ingehaald.
                  
Indien de huurprijs voor de datum waarop deze is verlaagd boven de op die datum geldende
                     huurtoeslaggrens lag en die huurprijs is verlaagd tot een bedrag beneden die huurtoeslaggrens,
                     geldt dat de huurprijs met toepassing van het voorgestelde artikel 10a van de Uhw
                     niet verder kan worden verhoogd dan de op de datum van de huurverhoging geldende huurtoeslaggrens.
                     Hiervoor geldt een uitzondering indien de huurprijs na de verlaging/bevriezing (nog)
                     steeds boven de dan geldende huurtoeslaggrens ligt. In die gevallen is er geen reden
                     voor beperking van de «inhaalhuurverhoging» tot de huurtoeslaggrens. Een uitzondering
                     geldt ook voor het geval de huurprijs voor de verlaging/bevriezing (net) onder de
                     huurtoeslaggrens lag.
                  
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel
                     van deze memorie van toelichting. Deze beperking geldt voor de huurverhoging waarmee
                     de tijdelijk verlaagde huurprijs weer wordt verhoogd, vermeerderd met de achterwege
                     gebleven maximale huurprijsverhogingen. Bij latere reguliere huurverhogingen geldt
                     deze beperking niet (meer).
                  
Uit artikel 13, vijfde lid, van de Uhw volgt dat de huurprijs na de voorgestelde verhoging
                  niet hoger kan zijn dan de maximale huurprijs volgens het woningwaarderingsstelsel.
                  Dit basisprincipe geldt voor alle huurprijzen op grond van gereguleerde huurovereenkomsten.
               
Onderdeel B
De voorgestelde toevoeging aan artikel 13, derde lid, van de Uhw vloeit voort uit
                  de voorgestelde toevoeging van artikel 10a van de Uhw.
               
Artikel III
Het voorgestelde artikel 54, tweede lid, onderdeel e (nieuw), van de Woningwet behelst
                  het buiten de berekening van de huursomstijging laten van op verzoek van de huurder
                  toegepaste huurbevriezingen of -verlagingen en van huurverhogingen na (tijdelijke)
                  huurkorting.
               
Voorwaarde hiervoor is dat de huurbevriezing of -verlaging op verzoek van de huurder
                     is gedaan; dit hangt samen met de voorwaarde voor de «inhaalhuurverhoging» in het
                     voorgestelde artikel 7:252c BW dat de voorafgaande bevriezing of verlaging op verzoek
                     van de huurder is gedaan, maar is ook van toepassing indien de verhuurder heeft ingestemd
                     met een «permanente» huurverlaging.
                  
Huurprijsverlagingen die door verhuurder en huurder zijn overeengekomen op de wijze,
                     bedoeld in artikel 7:252 BW, en huurprijsverlagingen wegens inkomensdaling na voorafgaande
                     inkomensafhankelijke huurverhoging als bedoeld in artikel 7:252b BW vallen niet onder
                     de hier voorgestelde uitzondering op de berekening van de huursomstijging. De huurprijsverlagingen,
                     bedoeld in artikel 7:252b BW, vallen reeds onder de uitzondering, genoemd in artikel
                     54, tweede lid, onderdeel c, van de Woningwet.
                  
De «inhaalhuurverhoging» na afloop van de tijdelijke huurbevriezing dan wel de tijdelijke
                  huurverlaging valt wel onder de uitzondering. Het mee laten tellen van een dergelijke
                  «inhaalhuurverhoging» voor de huursomstijging zou een negatieve prikkel inhouden voor
                  woningcorporaties om mee te werken aan tijdelijke huurbevriezing of -verlaging.
               
Artikel IV
Voorlopige investeringsverklaringen als bedoeld in de Wet maatregelen woningmarkt
                  2014 II vervallen op grond van artikel 1.12, vijfde lid, van die wet na vijf dan wel
                  drie jaar. Het voorgestelde artikel 2.2 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II
                  bepaalt dat termijnen voor voorlopige investeringsverklaringen die eindigen in het
                  kalenderjaar 2020 met een jaar worden verlengd. Dat betekent dat de einddatum van
                  de voorlopige investeringsverklaring met exact een jaar wordt verlengd; als die einddatum
                  bijvoorbeeld 1 juli 2020 is, geldt na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel
                  2.2 dat de einddatum is verlengd tot en met 1 juli 2021.
               
Artikel V
Dit artikel voorziet in een samenloopregeling van dit wetsvoorstel met het initiatiefwetsvoorstel
                  Nijboer (Kamerstukken II 2019/20, 35 488, nr. 2). Indien de in dat initiatiefwetsvoorstel voorgestelde maximering van de huurprijsstijging
                  voor geliberaliseerde huurovereenkomsten in werking treedt, is het nodig ook voor
                  geliberaliseerde huurovereenkomsten te voorzien in de mogelijkheid van een «inhaalhuurverhoging»
                  na tijdelijke huurkorting (zie ook paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze memorie
                  van toelichting).
               
onderdeel a
onder 1
De wijzigingen in artikel I, onderdeel A, hangen samen met de toevoeging aan het voorgestelde
                     artikel 10a van de Uhw van een tweede lid (artikel V, onderdeel a, onder 2, onder
                     1).
                  
Het gewijzigde voorstel voor artikel 7:251 BW volgt uit de samenhang met artikel 7:248
                     lid 3 BW (het gevolg van artikel I, onderdeel B, van het initiatiefwetsvoorstel Nijboer)
                     en het voorgestelde artikel 10a, tweede lid, van de Uhw (artikel V, onderdeel a, onder
                     2, onder 1).
                  
onder 2
Aan het voorgestelde artikel 10a (artikel II, onderdeel A) wordt een tweede lid toegevoegd.
                  Het voorgestelde artikel 10a, tweede lid, van de Uhw regelt de mogelijkheid van «inhaalhuurverhoging»
                  voor geliberaliseerde huurovereenkomsten. Dat is nodig na inwerkingtreding van het
                  initiatiefwetsvoorstel Nijboer dat voorziet in maximering van de huurprijsstijging
                  op grond van een geliberaliseerde huurovereenkomst.
               
onderdeel b
De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen behelzen dezelfde uitkomst als de in
                  onderdeel a voorgestelde wijzigingen. Het verschil is gelegen in de volgorde van inwerkingtreding
                  van de in het initiatiefwetsvoorstel Nijboer voorgestelde wijzigingen en de in de
                  artikelen I en II van dit wetvoorstel voorgestelde wijzigingen.
               
Artikel VI
Het streven is om de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen waar mogelijk zo
                     spoedig mogelijk na plaatsing in het Staatsblad te kunnen laten toepassen, maar in
                     ieder geval voor het eerste huurverhogingsjaar (dat begint op 1 juli) na aanneming
                     van het wetsvoorstel. Omdat verhuurders de huurverhogingsvoorstellen per 1 juli vóór
                     1 mei bij hun huurders moeten indienen, moet uiterlijk 1 april voorafgaand aan die
                     1 juli vaststaan dat de voorgestelde wijzigingen per die 1 juli zullen gelden.
                  
Voorgesteld wordt om het voorgestelde artikel 2.2 van de Wet maatregelen woningmarkt
                     2014 II (artikel IV van dit wetsvoorstel) terugwerkende kracht te verlenen tot en
                     met 1 januari 2020. Daarmee wordt zeker gesteld dat alle voorlopige investeringsverklaringen
                     waarvoor de termijn verstreken is in 2020 met een jaar worden verlengd.
                  
Deze memorie van toelichting wordt mede namens de Minister voor Rechtsbescherming
                  ondertekend.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  K.H. Ollongren
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.