Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee
33 450 Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee
Nr. 75
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 juli 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft enkele vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over brief van 10 februari
2020 over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 64), over de brief van 16 april 2020 over de tussenstand onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 66) en over de brief van 27 mei 2020 over de beantwoording vragen commissie over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee (Kamerstuk 33 450, nr. 67).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 juni 2020 aan de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 30 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave
Inleiding
2
VVD-fractie
3
PVV-fractie
4
CDA-fractie
4
D66-fractie
6
GroenLinks-fractie
7
SP-fractie
8
ChristenUnie-fractie
9
Partij voor de Dieren-fractie
10
SGP-fractie
12
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Onderhandelaarsakkoord en
de antwoorden op de feitelijke vragen. Deze leden hebben nog de volgende vragen en
opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de betreffende
beleidsbrieven en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda
rondom dit overleg. Omdat deze leden zich zeer begaan voelen met het verdere verloop
van het Onderhandelaarsakkoord, willen zij nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen
aan de Minister.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden
van de Minister en de ontwikkelingen rondom het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee.
Deze leden zijn positief over het feit dat er wordt getracht een compromis te sluiten,
waarbij rekening wordt gehouden met het belang van natuurbehoud en -herstel, de energietransitie,
en de belangen van de visserijsector. Deze leden hebben echter nog een aantal vragen
en opmerkingen over de voortgang, inhoud en uitwerking van het Noordzeeakkoord.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken betreffende het Noordzeeakkoord.
Zij hebben daar nog wel wat vragen over.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Noordzeeakkoord
en de beantwoording van de vragen van de commissie door de Minister. Zij hebben hier
nog enkele vragen bij.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de tussenstand
van het Noordzeeonderhandelingsakkoord en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het Onderhandelaarsakkoord en
de Kamerbrieven daaromtrent. Zij hebben nog enkele vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vinden het cruciaal dat er een breed draagvlak is van
betrokken sectoren bij het Onderhandelaarsakkoord. Daarbij horen volgens deze leden
ook de Nederlandse Vissersbond en de Producten Organisatie (PO) Urk. Een akkoord waarin
niet alle partijen zich kunnen verenigen, is dan ook volgens deze leden geen akkoord.
Wat is er noodzakelijk om ook de Nederlandse Vissersbond en de PO Urk te kunnen laten
instemmen? De Minister geeft aan dat er op dit moment in bilateraal overleg naar oplossingen
wordt gezocht om het draagvlak onder de vissers te vergroten. Over welke oplossingen
wordt gesproken? Welke opties zijn er om tot een breder gedragen akkoord te komen?
Zijn de vissers principieel tegen of is het een financiële kwestie? Of zit het in
de afsluiting van gebieden voor visserij? Zo ja, waar spitst de discussie zich dan
op toe? Wat zijn de ervaringen in deze overleggen? Is er zicht op een uitkomst?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er nog veel onduidelijk is en/of uitgewerkt
moet worden. De impact voor de vissers is nog niet duidelijk en gekwantificeerd. Ook
de economische effecten voor de visserijsector en de keten zijn nog niet bekend. De
governance in het vervolgtraject is ook niet duidelijk. Doel, criteria, zeggenschap,
governance, proportionaliteit en kosteneffectiviteit van het transitiefonds, evenals
een eventueel afwegingskader, zullen in het Noordzeeoverleg nog nader worden afgesproken
en zijn dus nog niet bekend. Kan de Minister hier meer duidelijkheid over geven, voor
het Noordzeeakkoord definitief wordt afgesloten?
De leden van de VVD-fractie zijn niet tevreden over het ontbreken van sommige sectoren
en de oververtegenwoordiging van niet-gouvermentele organisaties (ngo’s) en milieu
en natuurorganisaties in het traject tot nu toe. Deze leden begrijpen bijvoorbeeld
uit de beantwoording van de feitelijke vragen dat de Koninklijke Vereniging van Nederlandse
Reders (KVNR) als branchevereniging voor de scheepvaart niet aan tafel zat. Er wordt
gesteld dat rekening gehouden is met de belangen van andere gebruikers, zoals de zeevaart
en zandwinning. Wat is de mening van de zeevaart, KVNR en de zandwinning over dit
akkoord? En welke partijen gaan straks deel uitmaken van het Noordzeeoverleg?
De leden van de VVD-fractie zien dat er een groot aantal ngo’s en milieu en natuurorganisaties
aan tafel hebben gezeten. Wat is hun feitelijke formele positie en rol in dit verband?
Welk compromis zit er van hun kant in het Onderhandelaarsakkoord? Waar zijn zij de
andere partijen tegemoetgekomen? Waar zijn zij aan gehouden vanuit het Onderhandelaarsakkoord?
De leden van de VVD-fractie vragen om meer duidelijkheid voor wat betreft de benodigde
middelen voor het Noordzeeakkoord en vragen waar deze vandaan moeten komen. Onduidelijk
is van welke beleidsartikelen in de begrotingen van de ministeries de middelen komen
en ten koste waarvan dit gaat. De Tweede Kamer wordt over de budgettaire verwerking
pas geïnformeerd in de begroting van 2021. Deze leden vinden dit de omgekeerde wereld
en willen juist nu duidelijkheid, voordat het Noordzeeakkoord definitief wordt vastgesteld.
Kan de Minister de gevraagde financiële duidelijkheid geven? Het kan niet zo zijn
dat eerst ingestemd wordt met een akkoord, en vervolgens later pas duidelijk wordt
waar het geld precies vandaan komt en ten koste van wat het eventueel gaat.
De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak om visserijgebieden
af te sluiten en extra natuurgebieden aan te wijzen, ook omdat er veel onduidelijkheid
bestaat over de gevolgen van de Brexit voor de visserij. Uit het Noordzeeakkoord blijkt
dat de Bruine Bank zal worden aangewezen op basis van de Vogelrichtlijn. De Borkumse
Stenen worden met het oog op bodembescherming aangewezen in het kader van het VIBEG
II-akkoord (Visserij in Beschermde Gebieden; Noordzeekustvisserijakkoord 2017) op
basis van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Ook het Friese Front zal onder
een nader te bepalen beschermingsregime worden gebracht. Onderzoek zal moeten uitwijzen
of dit Natura 2000 is of bijvoorbeeld onder de KRM. Waarom is dit noodzakelijk? Wat
is hiervan de meerwaarde? Wat zijn hiervan de gevolgen? Is de Minister bereid om de
extra gebiedssluitingen voor natuur (met name het Friese Front), zoals voorzien in
het Onderhandelaarsakkoord, te heroverwegen dan wel te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Deze leden willen ook geen extra beperkende maatregelen ten aanzien van de kleinschalige
en recreatieve «staandwantvisserij». Kan de Minister dat garanderen?
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het medegebruik van de visserij van de
locaties van windparken op zee is geregeld in andere landen. Kan de Minister een totaaloverzicht
geven van de Europese landen waar dit ook speelt en wat daar is geregeld en waarom?
En kan zij ook aangeven hoe dit verschilt met de Nederlandse afspraken? Is medegebruik
mogelijk of moet de visserij per definitie wijken voor deze windparken?
De leden van de VVD-fractie vragen zich nog steeds af waarom Defensie, gelet op de
veiligheidsbelangen, niet volwaardig aan tafel heeft gezeten bij de totstandkoming
van het Onderhandelaarsakkoord. Wat zijn de gevolgen voor Defensie van het Onderhandelaarsakkoord?
Wat verandert er voor Defensie door het Onderhandelaarsakkoord? Welke beperkingen
levert dit op?
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom zij in dit akkoord toestaat
dat onze vissers dankzij al het duurzaamheidsgeneuzel moeilijker hun werk kunnen doen.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom zij in dit akkoord voor
het vernietigen van flora en fauna is door windmolens te plaatsen, die zowel vogels
als de zeebodem grote schade toebrengen.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie spreken hun waardering uit voor de wijze waarop dit breed
gedragen Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee tot stand is gekomen; in goed overleg
en met betrokkenheid van belangrijke belanghebbenden vanuit verschillende sectoren.
De Noordzee is een van de drukst gebruikte zeeën ter wereld en dat maakt dat er spanningen
zijn tussen natuur, energie, scheepvaart en de visserij. Door de wereldwijde problemen
met CO2 en onze afspraken in Parijs zullen we als land de komende decennia een forse groei
van windparken op de Noordzee nodig hebben. Voor deze leden is duidelijk dat partijen
hun nek hebben uitgestoken door met elkaar om tafel te gaan en ondanks alle moeilijkheden
serieus met elkaar in gesprek zijn over hoe het wel kan. Deze leden spreken hun hoop
uit dat de resterende knelpunten worden aangepakt, zodat er een gedragen perspectief
komt voor een gedeelde Noordzee.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de additioneel beschikbare middelen uit
het akkoord voornamelijk bestemd zijn voor sanering van de visserijsector. Deze leden
zijn van mening dat er naast sanering in deze sector ook inzet nodig is op innovatie,
bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van zogenaamde «Zero Impact Kotters». Hiermee zou
innovatie in de visserij samen kunnen gaan met een impuls voor de Nederlandse maritieme
industrie. De vraag vanuit de sector om extra middelen voor innovatie beschikbaar
te stellen is in het proces om te komen tot het Noordzeeakkoord niet gehonoreerd.
Innovatiegelden moeten komen uit nieuwe Europese middelen, maar deze zijn naar verwachting
niet eerder dan eind 2022 beschikbaar. Deze leden zijn van mening dat het werken aan
innovatie in de visserij zo snel mogelijk moet beginnen, ook in het kader van herstel
na de coronacrisis. Zij vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om innovatie
in de visserijsector alsnog te versnellen door daarvoor extra middelen beschikbaar
te stellen vanuit het Noordzeeakkoord. Welke mogelijkheden ziet de Minister daarnaast
om Europese middelen, al eerder dan in 2022, in te zetten? En welke aanknopingspunten
bieden de nationale en Europese herstelmaatregelen voor snellere inzet van middelen
voor innovatie, bijvoorbeeld door aan te haken bij het innovatie-initiatief vanuit
de maritieme sector? Er wordt al eeuwenlang vis gevangen in de Noordzee. Voor een
gezonde Noordzee en een duurzame voedselvoorziening is duurzame wetgeving nodig met
minimale bijvangst van kwetsbare soorten en een eerlijke prijs voor de visser. In
hoeverre zijn er nog extra innovatiemiddelen beschikbaar om die duurzaamheid te stimuleren,
vragen deze leden. En hoe ver staat het met de bilaterale overleggen om te zoeken
naar oplossingen met betrekking tot het Friese Front en de Garnalenvisserij?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister op 16 april 2020 de Kamer per
brief informeerde over de stand van zaken rondom de totstandkoming van het Noordzeeakkoord.
Inmiddels zijn er bijna twee maanden verstreken. Deze leden achten het, ook gezien
de relatie van het Noordzeeakkoord met het Programma Noordzee, de Wet Windenergie
op Zee en de Kottervisie, van belang dat er zo spoedig mogelijk een definitief akkoord
gesloten wordt, zodat de Kamer dit akkoord kan bespreken. Zij vragen de Minister om
duidelijk te maken welke knelpunten het definitief maken van het Noordzeeakkoord op
dit moment nog tegenhouden. Welke vraagstukken dienen nog te worden opgelost? Ook
vragen deze leden de Minister om aan te geven wanneer zij verwacht het definitieve
Noordzeeakkoord aan te kunnen bieden aan de Kamer. Deze leden hebben bewust de behandeling
van de Wet Windenergie op Zee op een laag pitje gezet, tegelijkertijd zullen ook daar
uiteindelijk stappen moeten worden gezet.
De leden van de CDA-fractie lezen in de antwoorden van de Minister op de feitelijke
vragen over het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee dat visserijmaatregelen genomen
moeten worden met toepassing van de procedures van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid,
maar dat concrete nieuwe visserijmaatregelen als bedoeld in het Noordzeeakkoord nog
niet zijn besproken met de andere Noordzeelidstaten. Ook is niet bekend hoe deze landen
zullen reageren op de nieuwe visserijmaatregelen. Deze leden vragen de Minister op
welke termijn zij van plan is hierover met de andere Noordzeelidstaten in gesprek
te gaan. Welke eventuele knelpunten ziet de Minister voor deze gesprekken?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het aanwijzen van natuurgebieden door de
Minister wordt genoemd als mogelijke aanvullende maatregel voor optimalisatie van
het natuurbeleid. Deze leden vragen de Minister om te verduidelijken om welk type
natuurgebieden het daarbij zou gaan. In hoeverre zou het daarbij kunnen gaan om het
aanwijzen van extra Natura 2000-gebieden in de Nederlandse wateren? Wat is de relatie
tussen het mogelijk aanwijzen van extra natuurgebieden en het streven van de Europese
Commissie om het aandeel beschermd natuurgebied te verhogen van 18% naar ten minste
30%?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderzoek in internationaal verband
naar een alternatief voor defensieoefengebied EHD42 door het Ministerie van Defensie
pas zal worden gestart, nadat het Noordzeeakkoord definitief is geworden en dat hierover
nog geen contact met buurlanden is gelegd. Deze leden vragen de Minister om uit te
leggen waarom niet eerder gestart wordt met een verkenning van alternatieven en overleg
met buurlanden over deze kwestie? Op welke termijn, nadat het Noordzeeakkoord definitief
is geworden, zal hierover wel contact worden gelegd met buurlanden en wanneer kan
er een resultaat van deze verkenning worden verwacht?
De leden van de CDA-fractie merken tot slot op dat het voor de Noordzee, als grootste
stuk van Nederland, van belang is dat het bestuurlijk goed geregeld is en dat het
Noordzeeoverleg, zoals vastgelegd in het Noordzeeakkoord, de plek en invulling krijgt
die het verdient. Alleen dan kunnen we er met elkaar vertrouwen in hebben. Zo geven
we als samenleving met elkaar de waardering aan al die partijen die serieus hun nek
hebben uitgestoken om samen tot oplossingen te komen.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie willen allereerst graag benadrukken dat zij enorm verheugd
zijn met het concept-Onderhandelaarsakkoord. Alhoewel deze leden zelf graag nog meer
natuurbescherming hadden gezien in het akkoord, zijn zij van mening dat met het vormen
van dit akkoord een hoopvol en broodnodig tegengeluid is gegeven aan de polarisatie
die zij helaas nog te vaak zien in dit land. De heldere afspraken die in dit akkoord
zijn gemaakt om verschillende belangen (het beschermen van de natuur, de voedseltransitie
en de energietransitie) te dienen en te verenigen, bieden volgens deze leden reden
tot trots. Het feit dat er als resultaat meer natuur zal worden beschermd, is een
stap in de goede richting, waar hopelijk in de toekomst verder op voortgebouwd kan
worden. Kan de Minister aangeven welk percentage van de Nederlandse Noordzee-economie
wordt vertegenwoordigd door de partijen die op dit moment instemmen met het Onderhandelaarsakkoord?
De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister in de beantwoording van de commissievragen
(Kamerstuk 2020Z09588) stelt dat als de visserijsector zich terugtrekt uit de onderhandelingen, de 72 miljoen
euro die nu beschikbaar is voor sanering, niet meer beschikbaar zal worden gesteld.
Hoe verhoudt dit zich tot de Kottervisie? In haar brief over de tussenstand van het
Onderhandelaarsakkoord schrijft de Minister dat de Vissersbond sowieso al geen deel
meer uitmaakt van het overleg (Kamerstuk 33 450, nr. 66). Kan de Minister toelichten wat hiervan de potentiële gevolgen zijn voor de uitwerking
van het huidige Onderhandelaarsakkoord?
In haar brief schrijft de Minister dat met Visned nog overleg wordt gevoerd over wijzigingen
in het akkoord die de pijn voor de visserijgemeenschappen beter verdelen dan in de
oorspronkelijke tekst. Kan de Minister aangeven of naar aanleiding van dit overleg
nog wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het Onderhandelaarsakkoord? Zo ja,
op wiens initiatief zijn deze wijzigingen aangebracht? Zijn er concessies gedaan voor
mogelijke wijzigingen en, zo ja, door wie? Levert het een verschil op in het percentage
natuur dat beschermd wordt?
De leden van de D66-fractie merken ten slotte op dat de Minister in de beantwoording
van de commissievragen erkent dat er een kennisopgave ligt met betrekking tot de oorzaken
van de neergaande trend van de biodiversiteit. Zij zegt hierbij dat een aanvullende
beleidsopgave niet is uitgesloten. Kan de Minister meer duidelijkheid verschaffen
over welk tijdpad zij beoogt met betrekking tot het invullen van de kennisopgave en
welke beleidsopties zij hier mogelijk acht?
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er nog geen internationaal overleg
is geweest met andere Noordzee-lidstaten met betrekking tot het Noordzeeakkoord. Gezien
het feit dat dit akkoord internationale componenten bevat en visserijmaatregelen moeten
worden genomen met toepassing van de procedures van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid,
vragen deze leden de Minister om zo snel mogelijk over te gaan tot internationale
overeenstemming en (informeel) overleg met andere Noordzeelidstaten. Indien hiermee
daadwerkelijk gewacht wordt tot de tweede fase, kan het namelijk zo zijn dat een dergelijk
overleg de opgestelde plannen binnen het akkoord blokkeert. Deze leden vragen de Minister
daarom om potentiële hinder in een later stadium op internationaal vlak uit te sluiten,
door ten minste op een informele wijze de standpunten van deze lidstaten in kaart
te brengen. Kan zij dit toezeggen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief gestemd over de prominente rol die
binnen de tekst van het Noordzeeakkoord aan natuurbehoud en -herstel wordt gegeven.
Deze leden vinden echter dat dit belang niet op evenredige wijze wordt vertegenwoordigd
in de opgestelde begroting voor onderzoek en monitoring. Van het totaal benodigde
budget van 67 miljoen tot 113 miljoen euro, wordt namelijk maar 3 miljoen euro gereserveerd
voor natuurherstel en de versterking van soortenbescherming. Deze leden vinden dit
bedrag onevenredig laag in verhouding tot het belang van het behoud en herstel van
biodiversiteit op zee. Dit is bovendien één van de kernprincipes om de natuurtransitie
op succesvolle wijze te realiseren. Kan de Minister verklaren waarom er maar 3 miljoen
euro voor natuurherstel en versterking van soortenbescherming is begroot? Is de Minister
bereid dit bedrag te verhogen om het belang van een succesvolle natuurtransitie te
ondersteunen? Zo nee, hoezo niet?
De leden van de GroenLinks-fractie betwijfelen daarnaast of het voorzorgprincipe binnen
het Noordzeeakkoord voldoende wordt toegepast. Deze leden begrijpen dat veel consequenties
van het akkoord (bijvoorbeeld geluidshinder) pas kunnen worden vastgesteld tijdens
de uitvoering van het Noordzeeakkoord, en dat men door middel van adaptive management
zo veel mogelijk probeert in te spelen op nieuwe onderzoeks- en monitoringsresultaten.
Deze leden constateren echter dat nergens wordt vastgesteld wat de consequenties van
de uitwerking van het Noordzeeakkoord zullen zijn als diersoorten op zee op bovenmatige
wijze worden beïnvloed door menselijke handelingen. Ook al wordt er gesteld dat er
bij onoverkomelijke problemen compenserende maatregelen elders moeten worden gesteld,
zijn deze leden van mening dat dergelijke maatregelen niet altijd afdoende kunnen
zijn om biodiversiteitsschade te compenseren. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de uitrol
van een windmolenpark als er buitenproportionele hinder voor diersoorten plaatsvindt,
en hoe en door wie wordt bepaald of dergelijke hinder «buitenproportioneel» is? Deze
leden vragen meer duidelijkheid aan de Minister hoe negatieve onderzoeksresultaten
worden doorvertaald in de uitrol van het Noordzeeakkoord, indien compenserende maatregelen
elders niet mogelijk zijn of niet voldoende soelaas bieden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook verbaasd over het feit dat de Minister
niet uitsluit dat windmolenparken in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden worden geplaatst,
indien er geen ander alternatief mogelijk wordt geacht (vraag 102). Er wordt hier
ook gesteld dat indien de stakeholders niet tot een consensus kunnen komen, het Rijk
beslist of een dergelijk windmolenpark in beschermd gebied geplaatst mag worden. Is
de Minister bereid om in het kader van het voorzorgprincipe vast te stellen dat er
als onderdeel van dit akkoord geen windmolenparken in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden
zullen worden geplaatst? Zo nee, hoe denkt de Minister dan op andere wijze uit te
sluiten dat windmolenparken in deze kwetsbare natuurgebieden zullen worden geplaatst?
Kan de Minister haar antwoord nader toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat veel zaken rondom de financiering,
de invloed van derde partijen en doelstellingen met bijbehorende tussendoelen pas
na de officiële totstandkoming van het akkoord worden geconcretiseerd. Daarnaast is
het vooralsnog onduidelijk wat voor procedure er geldt, indien overleg op basis van
consensus in de praktijk niet gerealiseerd kan worden. Ook al begrijpen deze leden
dat niet alles op voorhand vastgelegd kan worden, zouden zij toch een concreter beeld
willen krijgen hoe bijvoorbeeld het bedrag voor de verduurzaming van de kottervloot
wordt besteed, en wat voor doelstellingen met bijbehorende tussendoelen aan deze begroting
wordt gekoppeld. Op dergelijke wijze weten deze leden namelijk waar zij mee instemmen,
en zijn zij zeker van het feit dat dit geld efficiënt wordt benut. Wat voor doelstellingen
voor het bereiken van een duurzame kottervloot zullen er worden opgesteld? Komen er
bijvoorbeeld doelstellingen voor het verminderen van bijvangst of voor het inperken
van de impact op het bodemleven? En wat voor doelstellingen zullen er worden opgesteld
om goede controle en handhaving op zee te realiseren? Kan de Minister nader toelichten
wat voor procedure er geldt indien consensus niet bereikt wordt? Is er al meer bekend
over de vormgeving van het permanente Noordzeeoverleg en het Transitiefonds, en krijgt
het Noordzeeoverleg een wettelijke basis? Kan de Minister samen met haar collega van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) haar antwoorden nader toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie constateren ten slotte dat bij de sanering van
visserijbedrijven er niet wordt overgegaan op het innemen van individuele quota. De
Minister geeft in haar antwoord aan dat er andere maatregelen zijn om de visserijdruk
te verlagen, zoals het slopen of ombouwen van de kotter voor andere activiteiten dan
commerciële visserij, het intrekken van alle visvergunningen en een verbod om gedurende
vijf jaar visserijactiviteiten te ontplooien. Deze leden constateren echter dat het
ombouwen van de kotter niet direct hoeft te leiden tot een verlaagde visserijdruk,
omdat vissers het verminderde aantal boten kunnen compenseren door de gebruiksduur
per boot te verhogen. Daarnaast zijn de andere maatregelen van tijdelijke aard, terwijl
het innemen van individuele quota een middel is dat op directe wijze en op langere
termijn de visserijdruk verlaagt. Kan de Minister nader verklaren waarom zij er toch
niet voor kiest om bij de sanering individuele quota in te nemen? Is de Minister bereid
om haar standpunt op dit punt te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt de Minister
dan te kunnen verzekeren dat de visserijdruk niet meer toe zal nemen?
SP-fractie
De leden van de SP-fractie willen dat de gaswinning in het Groningerveld zo snel mogelijk
stopt. Daarom is gaswinning uit de Noordzee voorlopig nog onvermijdelijk. Deze leden
zijn het echter niet eens met het investeren van publiek geld in de fossiele industrie
door de investeringsaftrek te laten stijgen van 25% naar 40%. Betrokken olie- en gasbedrijven
hebben voldoende kapitaal om het zoeken naar nieuwe putten zelf te bekostigen. Op
de vraag van deze leden hoeveel publiek geld er is uitgegeven aan de investeringsaftrek,
antwoordt de Minister dat het een onjuiste veronderstelling is dat er publiek geld
zou zijn uitgegeven aan de investeringsaftrek. Kan de Minister verduidelijken waarom
die veronderstelling onjuist is? Welk geld wordt dan gebruikt om bedrijven korting
te geven op hun investeringen? Waar zou dat geld anders aan uitgegeven kunnen worden?
Kan de Minister aangeven hoeveel de investeringskorting kost en hoeveel het winnen
van gas in de Noordzee vervolgens oplevert? Tot hoeveel minder (belasting)inkomsten
leidt dit naar verwachting?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister het ermee eens is dat het extra ondersteunen
van mijnbouwbedrijven niet leidt tot een snellere overgang naar duurzame energie.
Waarom is er niet voor gekozen meer te investeren in duurzame energie, omdat de toekomst
daar ligt?
De leden van de SP-fractie vragen ook waarom er wel sprake is van staatssteun wanneer
deze investeringsaftrek alleen zou gelden voor het zoeken naar gas in de Noordzee.
Waarom is het, nu de Minister de investeringsaftrek ook wil laten gelden voor zoeken
naar gas op land, geen staatssteun?
De leden van de SP-fractie willen ten slotte weten of een fonds is/wordt opgericht
waarin bedrijven die gas gaan winnen op de Noordzee, geld storten. Hoeveel geld is
er nodig om na het sluiten van de olie- en gasput alles netjes op te ruimen? Hoeveel
olie- en gasputten zijn er nog in de Noordzee die afgesloten moeten worden? Hoeveel
daarvan vallen onder Nederlandse verantwoordelijkheid? Wanneer gaan die opgeruimd
worden? Is daar geld voor gereserveerd? Waar komt dat geld vandaan?
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat niet alle vissersvertegenwoordigers
na consultatie met hun achterban het akkoord konden ondertekenen. Deze situatie baart
deze leden zorgen, aangezien de nog aangesloten vissersvertegenwoordigers inmiddels
de minderheid van de sector vertegenwoordigen. Zij zouden daarom niet mee mogen tekenen.
Wat zijn de gevolgen hiervan, onder andere voor de beschikbare middelen voor sanering
en innovatie van de visserijsector?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het akkoord onder 3.6 dat de toekomst
van de Nederlandse visserij, gezien Brexit, het verbod op pulsvissen en de aanlandplicht,
«toch al ongewis is». Deze leden hopen echter dat het kabinet het belang van de Nederlandse
visserij vooropstelt in zowel de EU, als in eventuele gesprekken met de Britse regering.
Graag zouden deze leden van de Minister willen weten of het kabinet hiertoe bereid
is.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben daarnaast vragen over de beschikbare fondsen
voor innovatie voor de visserijsector, met name voor het ontwikkelen van een «zero
impact kotter»: een veilig, schoon, emissievrij schip dat vist met minimale effecten
op het ecosysteem. Deelt de Minister de ambitie voor het ontwikkelen van deze schepen?
Klopt het dat na aftrek van bestaande Europese gelden, er slechts ongeveer 75 miljoen
euro additioneel beschikbaar is en dit allemaal naar sanering gaat? Is de Minister
bereid om de benodigde 30 miljoen euro uit nationale middelen beschikbaar te stellen
voor innovatie, aangezien de Europese fondsen niet toegesneden zijn op het ontwikkelen
van innovaties? Wanneer zijn middelen voor de visserij beschikbaar? Klopt het dat
deze naar verwachting pas eind 2022 beschikbaar komen? Zo ja, deelt de Minister de
opvatting van deze leden dat dit zorgt voor onnodige vertraging en dat deze innovatie
zo snel mogelijk van start moet gaan? En ziet zij in dat geval mogelijkheden om de
beschikbaarheid van middelen te versnellen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien ook dat de maritieme sector en zeevaart
niet betrokken zijn geweest bij het opstellen van het Onderhandelaarsakkoord voor
de Noordzee. Zij vinden dit een gemis, omdat hun handelen een grote impact heeft op
de Noordzee. Zijn er mogelijkheden om hun zienswijzen alsnog mee te nemen bij het
Noordzeeakkoord? Gaat de Minister erop toezien dat zij zullen aansluiten bij het voortgezet
overleg met de belangenorganisaties?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben als laatste enkele vragen over de impact
van dit akkoord op natuur en klimaat. Verwacht de Minister dat de Europese en nationale
natuurdoelen vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie gehaald gaan worden via het
Noordzeeakkoord? Zo niet, welke maatregelen gaat zij treffen om deze alsnog te halen?
Heeft zij, in overleg met haar collega van LNV in beeld hoe de natuurdoelen vanuit
de Natura 2000-gebieden (LNV) op de Noordzee gehaald gaan worden met dit Noordzeeakkoord?
Moeten voor deze doelen nog aanvullende maatregelen getroffen worden om die doelen
te halen en biedt het akkoord hier ruimte voor? Tot slot vragen deze leden hoe de
duurzame energiedoelen, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, volgens de Minister
gehaald worden door dit Noordzeeakkoord.
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in februari 2020 het Noordzeeakkoord
werd gepresenteerd. Maandenlang hebben overheid, olie- en gasindustrie, windmolenbouwers,
vissers en natuurorganisaties met elkaar om tafel gezeten om de Noordzee onderling
te verdelen. Ieder wil zijn deel van dit grootste natuurgebied van Nederland opeisen,
want er valt veel geld te verdienen aan de Noordzee. Inmiddels is het juni en gaan
de onderhandelingen moeizaam. Zo is één van de onderhandelingspartijen uit het overleg
gestapt en zijn er andere partijen bij gezocht.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister een actueel beeld
te schetsen van de staat van de onderhandelingen. Welke groepen zitten nog om tafel,
welke niet meer en welke groepen zijn alleen online geconsulteerd? Kan de Minister
specifiek aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot garnalenvisserij,
kreeftenvisserij- en mosselvisserij?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat polderen niet is wat de Noordzee
nodig heeft. De Noordzeenatuur is te belangrijk om het op een akkoordje te gooien,
want het gaat slecht met de onderwaternatuur. Tot het einde van de negentiende eeuw
was de bodem van de Noordzee bezaaid met riffen vol zeeleven. Tegenwoordig is de bodem
grotendeels een kale zandvlakte. Die bodemvisserij brengt grote schade toe aan de
bodem van de Noordzee, schade die vele jaren kost om te herstellen. Bodemdieren als
kreeften, zee-egels en schelpdieren zijn met een derde afgenomen. Haaien en roggen
zijn grotendeels verdwenen, omdat ze in de netten terechtkomen als bijvangst. Ook
voor zeevogels is de situatie zorgelijk. Kortom, het gaat niet goed met de natuur
in en rond de Noordzee.
De «goede milieutoestand», die in 2020 bereikt zou moeten zijn (vanuit de Kaderrichtlijn
Mariene Strategie), is niet bereikt, onder andere omdat bescherming van habitats nog
niet is geïmplementeerd. Deze leden vinden dit zorgelijk. Zij merken hierbij op dat
voor de Minister de belangen van de visserijsector keer op keer zwaarder wegen dan
de bescherming van de natuur. Dat vormt de achilleshiel van het Noordzeeakkoord. Natuurbescherming
doet het kabinet erbij, als eerst voldoende ruimte is gecreëerd voor alle economische
belangen in onze zeeën.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom
bescherming van habitats nog niet is geïmplementeerd? En kan zij aangeven hoe de onderhandelingen
met betrekking tot het Noordzeeakkoord invloed kunnen hebben op het implementeren
van beschermde habitats? Waarom is er geen nieuw streefjaar gesteld? Waarom kunnen
visserijactiviteiten op de Noordzee ongehinderd doorgang vinden, terwijl duidelijk
is dat die het bereiken van een goede milieutoestand in de weg staan? Is dit niet
in strijd met het voorzorgsbeginsel of de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Beschikt
de Minister over de mogelijkheid om vergeven visvergunningen in te trekken?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat in het akkoord slechts
12,5% van de meest kwetsbare gebieden in de Noordzee vanaf 2025 gesloten worden voor
bodemberoerende visserij. Dit betekent dat andere vormen van visserij – met fuiken
en manden bijvoorbeeld – gewoon door kunnen gaan. Helaas betekent het dat er in 87,5%
van de Noordzee, ook in op papier beschermde natuurgebieden, geen beperkingen voor
de bodemberoerende visserij zullen gelden om de natuur te beschermen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het schrijnend dat het kabinet
nota bene al in 2012 toegezegd had om 10% tot 15% van de Noordzee af te sluiten voor
de sleepnetten.1 Daarbovenop komt dat dat de bescherming van de Noordzee en Waddenzee vandaag vooral
op papier bestaat. In de praktijk kunnen vissers hun gang gaan door een gebrek aan
capaciteit voor controle en toezicht. Kortom, deze leden vinden dat de onderwaternatuur
niet voldoende wordt beschermd.
Deze leden vragen de Minister waarom bodemberoerende visserij niet volledig wordt
geweerd uit Natura 2000-gebieden. Tenslotte wordt het beperken van bodemberoerende
visserij in de ecologisch meest waardevolle gebieden gezien als een noodzakelijke
maatregel in het kader van het voorzorgsbeginsel, waarbij jarenlange monitoring zal
moeten uitwijzen of er goed herstel is van de milieutoestand.
Kan de Minister aangeven welke delen van Noordzee volledig onberoerd worden gelaten
voor alle vormen van visserij? Welk percentage van het Nederlandse deel van de Noordzee
is dat? Is de Minister bereid om het gedeelte dat afgesloten zal worden voor sleepnetten
(12,5%), volledig onberoerd (no-take zones) te laten voor alle vormen van visserij,
in lijn met de doelstelling van de EU-biodiversiteitsstrategie (10% strikt natuurbescherming
op zee in 2030)? Hoe hangt het opstellen van no-take zones samen met het opstellen
van het Noordzeeakkoord?
Is de Minister bereid om de 14 miljoen euro die in de eerste plaats wordt ingezet
voor doeleinden gerelateerd aan het Noordzeeakkoord, sowieso in te zetten, ongeacht
het resultaat van de onderhandelingen rond het Noordzeeakkoord, gezien het huidige
tekort aan handhaving?
De leden van Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de innovatieve maatregelen,
zoals het vergroten en vernieuwen van vloten, pulsvisserij, rendementsverbetering
en marktafzet, ervoor zorgen dat de Noordzee met zeer grote efficiëntie wordt leeggevist.
Daarbij komt dat Minister aangeeft in antwoord op de feitelijke vragen2 dat de quota niet zullen worden ingenomen, omdat zij meent dat de quota niet worden
opgevist en dat de visserijdruk af kan nemen door andere voorwaarden te stellen, zoals
het intrekken van visvergunningen en een verbod om gedurende vijf jaar visserijactiviteiten
te ontplooien. Deze leden menen dat, zolang er geen visrechten worden ingenomen, er
evenveel gevist zal blijven worden door de overgebleven schepen. Hoe zorgt de Minister
ervoor dat de 45 miljoen euro voor verduurzaming en innovaties in de visserijsector,
zoals het vergroten en vernieuwen van vloten, er niet toe zal leiden dat de zee nog
sneller en effectiever leeggevist zal worden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten voor een sanering van de vissersvloot
en een betere bescherming van natuurgebieden. Deze leden menen dat er een sterke overheid
nodig is die duidelijke grenzen stelt aan de vernietiging van de natuur. Echter, als
er geen akkoord komt, komt er ook geen transitiefonds voor het warm saneren van de
kottervisserij, stelt de Minister in antwoord op vragen.3 Toch vinden deze leden dat de Minister sowieso in moet zetten op het saneren van
de kottervloot om de onderwaternatuur en de visstanden veilig te stellen. Is de Minister
bereid om de 74 miljoen euro voor het saneren van de kottervloot te reserveren, ongeacht
het onderhandelingsresultaat rond het Noordzeeakkoord?
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat bij beraadslagingen in de achterban
van visserijorganisaties over het Onderhandelaarsakkoord soms onduidelijkheid was
over de gemaakte afspraken en wijzigingen daarvan. Kan de Minister eraan bijdragen
dat gesproken en besloten wordt op basis van de actuele afspraken, inclusief de wijzigingen
met betrekking tot het Friese front en de garnalenvisserij?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het Onderhandelaarsakkoord ziet op de
periode tot 2030. Deze leden willen erop wijzen dat ook na 2030 windparken gerealiseerd
zullen worden. Wordt ook daarbij de lijn gehanteerd dat visrijke gebieden vermeden
worden?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de Europese Commissie 30% van de Noordzee
aan zou willen merken als «Marine Protected Area». Is de veronderstelling juist dat
dit niet gaat leiden tot aanpassing van het Noordzeeakkoord?
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de monitoring van de effecten
van windparken op het onderwatermilieu. Wordt hierbij ook het effect van onderwatergeluid
op vissen, anders dan bruinvissen, en op schaal- en schelpdieren meegenomen? Wordt
in het monitoringsprogramma ook integraal gekeken naar de invloed van windparken op
onder meer stromingspatronen en sedimentatie?
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat met betrekking tot de visserij in
het Friese front gekeken wordt naar mogelijkheden voor gedeeltelijke openstelling.
Kan de Minister dit nader duiden? Welke ruimte blijft er voor visserijbedrijven waarvoor
het Friese front een belangrijk gebied is?
De leden van de SGP-fractie willen het belang van innovatie voor verduurzaming van
de visserijvloot onderstrepen. Het is daarbij van belang dat de financiële middelen
voor innovatie snel beschikbaar worden gesteld. Deze leden vrezen dat de procedures
voor het nieuwe Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur Fonds een paar jaar duren
vooraleer innovatiemiddelen beschikbaar gesteld kunnen worden. Is de Minister bereid
ervoor te zorgen dat middels voorfinanciering eerder gestart kan worden met de noodzakelijke
innovatietrajecten?
II. Reactie van de Minister
Inleiding
Hierbij ontvangt uw Kamer mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en de Minister van Economische Zaken en Klimaat de antwoorden op de inbreng van het
Schriftelijk Overleg inzake het Onderhandelaarsakkoord voor de Noordzee van 11 juni
2020. Ik beantwoord de vragen op basis van het definitieve Akkoord voor de Noordzee
dat ik op 19 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 450, nr. 68).
Bij de beantwoording van de vragen heb ik gekozen voor een clustering langs de volgende
indeling:
I. Afspraken rondom energietransitie
– Ambitie rondom windenergie op zee
– Effecten van afspraken over windenergie op natuur
– Effecten van afspraken over windenergie op visserij
– Effecten van afspraken over windenergie op Defensie
– Gaswinning
II. Afspraken rondom natuurherstel
– Ambitie rondom soorten- en gebiedsbescherming
– Effecten van afspraken over beschermde gebieden op visserij
III. Afspraken rondom visserij
– Aanvullende afspraken met de visserij in het definitieve Noordzeeakkoord
– Economische effecten van het Noordzeeakkoord voor de visserij
– Middelen voor sanering en verduurzaming van de kottervisserij
– Handhaving
– Internationale inzet voor de visserij
IV. Steun, governance en financiering
– Steun voor het Noordzeeakkoord
– Financiering
– Governance-advies
Vragen van de Kamerleden en beantwoording
I. Afspraken rondom energietransitie
Ambitie rondom windenergie op zee
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de duurzame energiedoelen,
zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, volgens de Minister gehaald worden door dit
Noordzeeakkoord. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik in dit akkoord voor
het vernietigen van flora en fauna ben door windmolens te plaatsen, die zowel vogels
als de zeebodem grote schade toebrengen.
Over het behalen van de duurzame energiedoelen heeft het Kabinet reeds afspraken met
de maatschappelijk partners in het Klimaatakkoord gemaakt. Daarin is opgenomen dat
in het Noordzeeakkoord afspraken worden gemaakt om tot een balans tussen natuur, visserij
en energie op de Noordzee te komen die een zorgvuldige inpassing van de opgave windenergie
op zee mogelijk maakt. Daarbij wordt het Klimaatakkoord als een gegeven beschouwd,
de uitrol van 49 TWh windenergie op zee blijft dus ongewijzigd.
Effecten van afspraken over windenergie op natuur
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de monitoring van de effecten
van windparken op het onderwatermilieu. Wordt hierbij ook het effect van onderwatergeluid
op vissen, anders dan bruinvissen, en op schaal- en schelpdieren meegenomen. Wordt
in het monitoringsprogramma ook integraal gekeken naar de invloed van windparken op
onder meer stromingspatronen en sedimentatie?
De leden van de
GroenLinks-fractie vragen wat er bijvoorbeeld gebeurt met de uitrol van een windmolenpark
als er buitenproportionele hinder voor diersoorten plaatsvindt, en hoe en door wie
wordt bepaald of dergelijke hinder «buitenproportioneel» is. Deze leden vragen meer
duidelijkheid hoe negatieve onderzoeksresultaten worden doorvertaald in de uitrol
van het Noordzeeakkoord, indien compenserende maatregelen elders niet mogelijk zijn
of niet voldoende soelaas bieden.
Het programma van monitoring en onderzoek binnen het Noordzeeakkoord zal in overleg
met de leden van het Noordzeeoverleg verder ingevuld worden.
Het onderzoek en de monitoring van de effecten van windparken op het onderwatermilieu
vindt plaats in het Windenergie op Zee Ecologisch Programma (WOZEP), potentieel kritieke
effecten op soorten worden daarmee vroegtijdig in kaart gebracht. De effecten van
onderwatergeluid op vissen en schaal- en schelpdieren worden daarin vooralsnog niet
meegenomen. Er worden voor de bruinvis mitigerende maatregelen voorgeschreven die
ook voor andere zeezoogdieren en soortgroepen effect hebben. Binnen het WOZEP wordt
ook onderzoek gedaan naar de effecten van grootschalige windenergie op zee op het
ecosysteem en het water zelf, zoals stratificatie of vertroebeling.
Op grond van de resultaten van het onderzoek worden maatregelen getroffen om effecten
zoveel mogelijk te beperken (mitigatie). De betrokken Ministers van EZK, LNV en IenW
passen de resultaten toe op besluiten over kavelbesluiten en vergunningen via het
Kader ecologie en cumulatie (Kec), het milieueffectonderzoeken de passende beoordeling,
naast het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. Hierbij is het voorzorgsprincipe
het uitgangspunt.
Indien het beperken van effecten niet voldoende mogelijk is, kan compensatie aan de
orde zijn. Compensatie is in het natuurbeschermingsrecht een laatste redmiddel voor
het geval andere oplossingen niet voor handen zijn. De eisen en voorwaarden die aan
compensatie worden gesteld in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn zeer
strikt. De bouw en exploitatie van een windpark kan alleen doorgaan als aan die voorwaarden
wordt voldaan. Tijdens de bouw handhaaft Rijkswaterstaat de normen die opgenomen zijn
in de kavelbesluiten en de uitvoering van de mitigerende maatregelen.
Mocht dit alles geen soelaas bieden dan wordt in het Noordzeeoverleg op consensus
gericht overleg gevoerd over de mogelijke consequenties voor de uitvoering van het
Noordzeeakkoord.
De leden van de Groen Links-fractie vragen of ik bereid ben om in het kader van het
voorzorgprincipe vast te stellen dat er als onderdeel van dit akkoord geen windmolenparken
in Natura 2000-gebieden en KRM-gebieden zullen worden geplaatst? Zo nee, hoe denk
ik dan op andere wijze uit te sluiten dat windmolenparken in deze kwetsbare natuurgebieden
zullen worden geplaatst? De leden vragen mij dit antwoord nader toe te lichten.
In het Noordzeeakkoord is afgesproken om in beginsel geen windparken te bouwen in
Natura 2000- of KRM-gebieden. Wanneer er redenen zijn om hiervan af te wijken, zal
vooraf in het Noordzeeoverleg op consensus gericht overleg gevoerd worden. Indien
het plaatsen van windparken in Natura 2000- en KRM-gebieden in de toekomst onverhoopt
toch aan de orde komt, dan mogen de te beschermen natuurwaarden binnen daarvoor geldende
wettelijke kaders niet in het geding zijn.
Effecten van afspraken over windenergie op visserij
De leden van de SGP-fractie vragen of bij de realisatie van windparken na 2030 ook
de lijn gehanteerd wordt dat visrijke gebieden vermeden worden. De leden van de VVD-fractie
willen weten hoe het medegebruik van de visserij van de locaties van windparken op
zee is geregeld in andere landen. Deze leden vragen een totaaloverzicht van de Europese
landen waar dit ook speelt en wat daar is geregeld en waarom. Hoe verschilt dit met
de Nederlandse afspraken? Is medegebruik mogelijk of moet de visserij per definitie
wijken voor deze windparken?
Ten eerste is in het Noordzeeakkoord afgesproken dat bij het aanwijzen van nieuwe
windenergiegebieden in het Programma Noordzee 2022–2027 een integraal afwegingskader
wordt gehanteerd. Daarbij worden effecten op ander gebruik, waaronder visserij, in
kaart gebracht. Waar nodig wordt gezocht naar meervoudig ruimtegebruik, zoals een
visserijvriendelijk park. Bij een integrale afweging kan niet op voorhand toegezegd
worden dat visrijke gebieden worden vermeden, dit is in het Noordzeeakkoord ook niet
zo afgesproken. Ik verwijs hierbij naar art. 4.24 van het Noordzeeakkoord. Wel is
afgesproken om de mogelijkheid van windparken in andere delen dan het zuidelijke deel
van de Noordzee te verkennen. Over het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden wordt
op consensus gericht overleg gevoerd in het Noordzeeoverleg.
Ten tweede is als uitgangspunt in het Noordzeeakkoord opgenomen dat bij de overweging
welke vorm van visserijactiviteiten mogelijk is in een nieuw windpark, wordt gekeken
naar de lokale omstandigheden. De visserij hoeft daarmee niet per definitie te wijken
voor windparken. Wellicht zijn vormen van passieve visserij in windparken wel mogelijk.
Dit uitgangspunt verschilt in de ons omringende landen. In het Verenigd Koninkrijk
en Denemarken moeten exploitanten voorafgaand aan de bouw van windparken afspraken
met de visserijsector maken. In België is er geen doorvaart en visserij toegestaan
binnen windparken. In Duitsland is de toegang tot een windpark op zee beperkt en verschilt
de situatie per windpark.
Effecten van afspraken over windenergie op Defensie
De VVD-fractie vraagt wat de gevolgen voor Defensie van het Noordzeeakkoord zijn.
Wat verandert er voor Defensie door het Akkoord? Welke beperkingen levert dit op?
De CDA-fractie vraagt uit te leggen waarom niet eerder gestart wordt met een verkenning
van alternatieven en overleg met buurlanden over deze kwestie. Op welke termijn, nadat
het Noordzeeakkoord definitief is geworden, zal hierover wel contact worden gelegd
met buurlanden en wanneer kan er een resultaat van deze verkenning worden verwacht?
Op basis van een verkenning in het voorbije jaar is in het Noordzeeakkoord geconcludeerd
dat Defensie geen alternatieve locatie ziet voor het NAVO-oefengebied EHD42 die aan
twee voorwaarden voldoet: het is ten minste even groot als het huidige gebied en het
is even goed en snel bereikbaar vanaf vliegbasis Leeuwarden. Daarmee verandert er
op korte termijn niets voor Defensie door het Noordzeeakkoord, en levert het Akkoord
ook geen beperkingen op. Mogelijk begint Defensie al na de zomer opnieuw met dit onderzoek
naar of er in internationaal verband een alternatief is dat aan de voorwaarden van
Defensie voldoet, zoals in het Akkoord afgesproken. Eerst zal Defensie zelf, met andere
betrokken ministeries en mogelijk ook private partijen, onderzoeken of er alternatieve
locaties zijn die aan de genoemde voorwaarden voldoen. Omdat een van de voorwaarden
is dat het alternatieve gebied op eenzelfde of vergelijkbare afstand van vliegbasis
Leeuwarden ligt, zal het onderzoek zich richten op de Noordzee ten Noorden van de
Waddeneilanden. Als dat onderzoek één of meer locaties oplevert die aan de genoemde
voorwaarden voldoen, maar die binnen de territoriale wateren van een of meer andere
landen liggen, dan wordt met die landen contact opgenomen om het onderzoek gezamenlijk
voort te zetten.
Gaswinning
De leden van de SP-fractie vragen of een fonds is/wordt opgericht waarin bedrijven
die gas gaan winnen op de Noordzee, geld storten. Hoeveel geld is er nodig om na het
sluiten van de olie- en gasput alles netjes op te ruimen? Hoeveel olie- en gasputten
zijn er nog in de Noordzee die afgesloten moeten worden? Hoeveel daarvan vallen onder
Nederlandse verantwoordelijkheid? Wanneer gaan die opgeruimd worden? Is daar geld
voor gereserveerd? Waar komt dat geld vandaan?
Sinds het begin van de olie- en gaswinning op het Nederlands deel van het continentaal
plat (eind jaren zestig van de vorige eeuw) zijn er circa 4000 putten geboord voor
de exploratie en productie van olie en gas. Daarvan is meer dan de helft al permanent
afgesloten en verlaten. Wanneer de meer dan 1700 resterende putten en de platforms
en pijpleidingen worden opgeruimd, is afhankelijk van veel factoren, waaronder de
gasprijs, economische verwachtingen, operationele kosten, innovaties en nieuwe technologieën.
Het rapport Re-use and decommissioning van Nexstep4 bevat gedetailleerde informatie over de verwachtingen ten aanzien van decommissioning.
De kosten van het ontmantelen en opruimen van de aanwezige olie- en gasinfrastructuur
worden in totaal geraamd op ten minste € 7 miljard, waarvan ongeveer twee derde op
zee. Het is de ambitie van Nexstep om deze kosten door kennisdeling, samenwerking
en innovatie met 30% te reduceren zonder concessies te doen aan een verantwoorde en
veilige manier van ontmantelen, verwijderen of hergebruiken. De door mijnbouwondernemingen
gestelde financiële zekerheden waarborgen dat zij hun kosten voor ontmanteling en
verwijdering kunnen dragen. Deze zekerheden zijn structureel vastgelegd in een stelsel
van overeenkomsten (Decommissioning Security (Monitoring) Agreements), dat door EBN
wordt gemonitord. Een bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel tot wijzing van de
Mijnbouwwet voorziet erin dat dit stelsel van financiële zekerheden wettelijk worden
geborgd.
De leden van de SP-fractie vragen mij te verduidelijken waarom de veronderstelling
onjuist is dat er publiek geld zou zijn uitgegeven aan de investeringsaftrek voor
mijnbouwactiviteiten. Welk geld wordt dan gebruikt om bedrijven korting te geven op
hun investeringen? Waar zou dat geld anders aan uitgegeven kunnen worden? Kan de Minister
aangeven hoeveel de investeringskorting kost en hoeveel het winnen van gas in de Noordzee
vervolgens oplevert? Tot hoeveel minder (belasting)inkomsten leidt dit naar verwachting?
De leden van de SP-fractie vragen of ik het ermee eens ben dat het extra ondersteunen
van mijnbouwbedrijven niet leidt tot een snellere overgang naar duurzame energie.
Waarom is er niet voor gekozen meer te investeren in duurzame energie, omdat de toekomst
daar ligt? De leden vragen ook waarom er wel sprake is van staatssteun wanneer deze
investeringsaftrek alleen zou gelden voor het zoeken naar gas in de Noordzee. Waarom
is het, nu de Minister van EZK de investeringsaftrek ook wil laten gelden voor zoeken
naar gas op land, geen staatssteun?
Door de slechte economische omstandigheden voor de mijnbouwsector, nog verder verslechterd
door de coronacrisis, wordt er nauwelijks meer geïnvesteerd in de opsporing en winning
van aardgas. De voorgestelde verhoging van de investeringsaftrek stimuleert mijnbouwbedrijven
tot het doen van investeringen. Daardoor kunnen de gewonnen hoeveelheden aardgas en
dus ook de inkomsten voor de Staat toenemen. Voor de gaswinning op de Noordzee wordt
verwacht dat de voorgestelde verhoging van de investeringsaftrek 22 – 37 miljard m3 extra aardgas oplevert en per saldo € 180 – 526 miljoen extra gasbaten voor de Staat.
Zonder verhoging van de investeringsaftrek zouden de investeringen die deze extra
hoeveelheden en extra inkomsten voor de Staat genereren, uitblijven. De maatregel
kost dus geen publieke middelen, maar levert daarentegen juist publieke middelen op.
Het is de overkoepelende inzet van het kabinet om het Nederlandse gassysteem te verduurzamen,
zoals is uiteengezet in een drietal brieven van 30 maart 2020. De ontwikkelingen ten
aanzien van de inzet van andere gasvormige energiedragers als groen gas en waterstof
kosten echter tijd. Zolang er nog onvoldoende duurzame alternatieven zijn, is in deze
geleidelijke transitie aardgas van essentieel belang (Kamerstukken 32 813, nrs. 485 t/m 487). Een investeringsaftrek die alleen geldt voor de Noordzee behandelt een
bepaalde categorie ondernemingen met mijnbouwactiviteiten op zee anders dan mijnbouwondernemingen
die dergelijke activiteiten op land uitoefenen. In de zin van de staatssteunbepalingen
van het EU-Verdrag is er dan sprake van een selectieve maatregel die kwalificeert
als staatssteun en getoetst moet worden aan de staatssteunbepalingen van dat verdrag.
Door deze maatregel generiek (niet alleen voor de Noordzee) te laten gelden, dus voor
alle mijnbouwondernemingen ongeacht waar zij activiteiten hebben, is er geen sprake
van staatssteun.
II. Afspraken rondom natuurherstel
Ambitie rondom soorten- en gebiedsbescherming
De leden van de PvdD-fractie vragen mij aan te geven welke delen van de Noordzee volledig
onberoerd worden gelaten voor alle vormen van visserij. Welk percentage van het Nederlandse
deel van de Noordzee is dat? Hoe hangt het opstellen van no-take zones samen met het
opstellen van het Noordzeeakkoord?
In het definitieve Noordzeeakkoord wordt in 2023 13,7% en in 2030 15% van de Nederlandse
Noordzee volledig gevrijwaard van bodemberoerende visserij. Een deel van het Friese
Front, 2,8% van het Nederlandse deel van de Noordzee, wordt gesloten voor alle vormen
van visserij. Dit laatste betreft een «no-fishery zone», in het Akkoord zijn geen
algehele no-take zones afgesproken (zones waar naast visserij bijvoorbeeld ook geen
gaswinning mag plaatsvinden).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik verwacht dat de Europese en nationale
natuurdoelen vanuit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie gehaald gaan worden via het
Noordzeeakkoord. Zo niet, welke maatregelen ga ik treffen om deze alsnog te halen?
Deze leden vragen of ik, in overleg met de Minister van LNV, in beeld heb hoe de natuurdoelen
vanuit de Natura 2000-gebieden (LNV) op de Noordzee gehaald gaan worden met dit Noordzeeakkoord?
Moeten voor deze doelen nog aanvullende maatregelen getroffen worden om die doelen
te halen en biedt het akkoord hier ruimte voor? De leden van de D66-fractie vragen
of ik meer duidelijkheid kan verschaffen over welk tijdpad ik beoog met betrekking
tot het invullen van de kennisopgave met betrekking tot de oorzaken van de neergaande
trend van de biodiversiteit, en welke beleidsopties ik hier mogelijk acht. Deze leden
vragen mij te verklaren waarom er maar 3 miljoen euro voor natuurherstel en versterking
van soortenbescherming is begroot. En of ik bereid ben dit bedrag te verhogen om het
belang van een succesvolle natuurtransitie te ondersteunen. Zo nee, hoezo niet? De
leden van de CDA-fractie vragen mij te verduidelijken om welk type natuurgebieden
het zou gaan bij het aanwijzen van natuurgebieden als mogelijke aanvullende maatregel
voor optimalisatie van het natuurbeleid. In hoeverre zou het daarbij kunnen gaan om
het aanwijzen van extra Natura 2000-gebieden in de Nederlandse wateren?
Ik heb de verwachting dat met dit Noordzeeakkoord en de daarin besloten nieuwe maatregelen
de doelen voor KRM en Natura 2000 kunnen worden behaald, wetende dat het toenemend
gebruik van de Noordzee nog intensiever wordt en onder invloed staat van klimaatverandering.
De effecten van dit pakket zullen door middel van het monitoring- en onderzoeksprogramma
worden gevolgd. Het kader hiervoor is de KRM en Natura 2000 cyclus (monitoring, evaluatie
etc.).
Ter ondersteuning van de uitvoering van de voornemens in het Noordzeeakkoord formuleert
het een aanvullende kennisopgave, uitgewerkt in bijlage 2 van het Akkoord. Daarbij
hoort de vraag wat de oorzaken zijn van de neergaande trend van biodiversiteit. Het
tijdpad voor de invulling van de onderzoeks- en monitoringprogrammering wordt dit
jaar in het Noordzeeoverleg afgesproken. Randvoorwaarde voor de uitvoering is dat
deze programmering aansluit bij de cyclus van KRM en Natura 2000. Bovenal ligt er
nadrukkelijk een urgentie om tot snelle resultaten te komen gezien de enorme uitdagingen
op zee.
Het door de leden van de D66-fractie in dit verband genoemde bedrag van 3 mln. betreft
een indicatief bedrag voor onderzoek ter onderbouwing van natuurherstel en versterking
van soortenbescherming. Over het exacte benodigde budget voor natuurherstel en soortenbescherming
wordt nader overlegd in het Noordzeeoverleg. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken
naar bestaande geldstromen, waar nodig aangevuld vanuit het door het Kabinet beschikbaar
gestelde budget voor monitoring, onderzoek en natuurherstel in kader van het Noordzeeakkoord.
Tenslotte, in antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie, is in het Akkoord
aangegeven welke extra aanvullende bodembeschermende gebieden worden aangewezen volgens
de Habitatrichtlijn of KRM en welk Vogelrichtlijngebied wordt aangewezen. Voorts bevat
het Akkoord de opdracht aan de overheid om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek
te laten verrichten naar vogelvoorkomens in diverse gebieden. Ook zal onderzoek worden
uitgevoerd naar de aanwezigheid en verspreiding van zandkokerwormriffen.
De leden van de PvdD-fractie vragen of ik kan aangeven waarom bescherming van habitats
nog niet is geïmplementeerd. En of ik kan aangeven hoe de onderhandelingen met betrekking
tot het Noordzeeakkoord invloed kunnen hebben op het implementeren van beschermde
habitats. Waarom is er geen nieuw streefjaar gesteld? Waarom kunnen visserijactiviteiten
op de Noordzee ongehinderd doorgang vinden, terwijl duidelijk is dat die het bereiken
van een goede milieutoestand in de weg staan? Is dit niet in strijd met het voorzorgsbeginsel
of de Kaderrichtlijn Mariene Strategie? Beschikt de Minister van LNV over de mogelijkheid
om vergeven visvergunningen in te trekken? Deze leden vragen waarom bodemberoerende
visserij niet volledig wordt geweerd uit Natura 2000-gebieden.
Allereerst wil ik uw Kamer erop attenderen dat geen sprake is van ongehinderde visserijactiviteiten
op de Noordzee. Er gelden verschillende beperkingen en bepalingen vanuit het Gemeenschappelijk
Visserijbeleid (GVB) ten aanzien van visserijtechnieken en beschermde gebieden. Onderdeel
van de Verordening van het GVB is de bijdrage aan het bereiken van de goede milieutoestand
van de KRM. Zolang vissers zich aan de regels houden, is intrekken van vergunningen
niet aan de orde. En dan alleen als uiterste sanctie als handhaving geen soelaas biedt.
Zoals aangegeven bij brief van de Minister van LNV van 14 december 20185 heeft Nederland visserijmaatregelen voorgesteld in de KRM gebieden Centrale Oestergronden
en Friese Front die de bodemberoerende visserijvormen in de meest ecologisch waardevolle
plekken in deze gebieden beperken. Deze liggen nu ter beoordeling in Brussel. De Europese
Commissie moet spoedig de bijbehorende delegeerde handelingen gaan opleveren. Daarna
volgt nog een wachtperiode om het Europese parlement en de Raad de gelegenheid te
geven te reageren indien gewenst. De Europese Commissie heeft hierop op 16 oktober
2019 gereageerd en aangegeven dat op een aantal punten verheldering gewenst is. Nederland
heeft inmiddels in gesprek met de Europese Commissie deze punten nader besproken en
een aanpak voorgesteld om zo spoedig mogelijk, daar waar mogelijk, de zorgpunten bij
de Commissie weg te nemen. In deze aanpak wordt rekening gehouden met de afspraken
zoals deze zijn opgenomen in het Noordzeeakkoord.
Voor de implementatie van visserijmaatregelen in Natura 2000 en KMR-gebieden geldt
dat die visserijvormen die significante negatieve gevolgen hebben op de te beschermen
ecologisch waarden geheel of gedeeltelijk zijn verboden. Visserijen die geen significant
effect hebben zijn in principe toegestaan, tenzij in een no fishery regime is voorzien.
Voor zover nu bekend heeft bodemberoerende visserij geen negatieve effecten op vogelsoorten.
Het hangt dus van de visserijtechniek en de specifieke natuurwaarde af of er sprake
is van (significante) impact en dus van een geheel of gedeeltelijk verbod.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de relatie is tussen het mogelijk aanwijzen
van extra natuurgebieden en het streven van de Europese Commissie om het aandeel beschermd
natuurgebied te verhogen van 18% naar ten minste 30%? De leden van de SGP-fractie
vragen of de veronderstelling juist is dat het streven van de Europese Commissie om
30% van de Noordzee te willen merken als «Marine Protected Area», niet gaat leiden
tot aanpassing van het Noordzeeakkoord. De leden van de PvdD-fractie vragen of ik
bereid ben om het gedeelte dat afgesloten zal worden voor sleepnetten (12,5%), volledig
onberoerd (no-take zones) te laten voor alle vormen van visserij, in lijn met de doelstelling
van de EU-biodiversiteitsstrategie (10% strikt natuurbescherming op zee in 2030).
De Europese voorstellen zijn nadrukkelijk in het Noordzeeoverleg aan de orde geweest.
Het Rijk en de stakeholderpartijen hebben in het Akkoord overeenstemming bereikt over
een evenwicht tussen de opgaven voor duurzame energie, natuurherstel, visserij en
ander gebruik, waarbij de afspraken horen om 15% van de Noordzee aan te wijzen als
beschermde gebieden zonder bodemberoerende visserij, en als onderdeel daarvan 2,8%
van de Nederlandse Noordzee volledig te sluiten voor visserij in 2030. De beoordeling
door het Kabinet van de Europese voorstellen voor de biodiversiteitsstrategie zullen
uw Kamer begin juli toegestuurd worden middels een BNC-fiche. Dit zal geen invloed
hebben op de inhoud van het Noordzeeakkoord dat tenminste zal lopen tot 2030.
Effecten van afspraken over beschermde gebieden op visserij
De leden van de VVD-fractie zijn nog niet overtuigd van de noodzaak om visserijgebieden
af te sluiten en extra natuurgebieden aan te wijzen, ook omdat er veel onduidelijkheid
bestaat over de gevolgen van de Brexit voor de visserij. Genoemd worden de Bruine
Bank, de Borkumse Stenen en het Friese Front. Waarom is dit noodzakelijk? Wat is hiervan
de meerwaarde? Wat zijn hiervan de gevolgen? Deze leden vragen of ik bereid ben om
de extra gebiedssluitingen voor natuur (met name het Friese Front) te heroverwegen
dan wel te schrappen? Zo nee, waarom niet? De leden van de SGP-fractie hebben begrepen
dat met betrekking tot de visserij in het Friese Front gekeken wordt naar mogelijkheden
voor gedeeltelijke openstelling. Deze leden vragen mij dit nader te duiden. Welke
ruimte blijft er voor visserijbedrijven waarvoor het Friese Front een belangrijk gebied
is?
Het Noordzeeoverleg is primair opgezet om afspraken te maken over de balans tussen
de opgaven voor duurzame energie, natuurherstel en duurzame visserij. De partijen
hebben hierover een samenhangend pakket afspraken gemaakt. De natuur van de Noordzee
staat nog steeds onder druk en uit diverse rapporten is gebleken dat de kwaliteit
in sommige delen nog steeds achteruitgaat (bijeen gebracht in Mariene Strategie deel
1 uit 20186). Hieruit blijkt dat de Nederlandse zeebodem nog steeds substantieel is verstoord.
Vooral de langlevende, gevoelige soorten komen duidelijk minder voor en ook de biodiversiteit
van de zeebodem is nog onvoldoende. Daarom is het nodig dat een betekenisvol deel
van de natuurwaarden beter beschermd wordt. Het Friese Front blijft als geheel een
Vogelrichtlijngebied (onderdeel van Natura 2000). In het Akkoord is afgesproken om
enerzijds het bodembeschermingsgebied onder de KRM uit te breiden, terwijl anderzijds
een deel van het Friese Front open blijft waardoor de langoustine visserij mogelijk
blijft. Dit was een belangrijke wens van de visserij. De aanwijzing van de Borkumse
Stenen was al gedeeltelijk voorzien vanwege de implementatie van het VIBEG-convenant.
In het Akkoord zijn afspraken gemaakt om het te sluiten gebied uit te breiden. Ook
zonder Noordzeeakkoord zal de Bruine Bank aangewezen moeten worden omdat het gebied
kwalificeert op basis van de Europese Vogelrichtlijn.
De leden van de VVD-fractie willen ook geen extra beperkende maatregelen ten aanzien
van de kleinschalige en recreatieve «staandwantvisserij». Deze leden vragen mij of
ik dat kan garanderen?
De afspraken over gebiedsbescherming in het Noordzeeakkoord bepalen dat in een aantal
gebieden visserij beperkende maatregelen worden genomen. Dit betreft ook maatregelen
voor de beroepsmatige kleinschalige en staandwantvisserij. Deze beperkingen zijn naar
verwachting ook nodig vanwege Europeesrechtelijke verplichtingen over natuurbescherming.
In de kustzone gelden voor recreatief staand want bijzondere regelingen in een aantal
gemeenten die aan de kust liggen. Sportvisserij blijft mogelijk in de gehele Nederlandse
Noordzee met uitzondering van die gebieden waar een no fishery regime gaat gelden.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn ik van plan ben over nieuwe visserijmaatregelen
als bedoeld in het Noordzeeakkoord met de andere Noordzeelidstaten in gesprek te gaan.
Deze leden vragen welke eventuele knelpunten ik zie voor deze gesprekken. De leden
van de GroenLinks-fractie vragen om zo snel mogelijk over te gaan tot internationale
overeenstemming en (informeel) overleg met andere Noordzeelidstaten. Deze leden vragen
mij om potentiële hinder in een later stadium op internationaal vlak uit te sluiten,
door ten minste op een informele wijze de standpunten van deze lidstaten in kaart
te brengen. Deze leden vragen mij of dit kan toezeggen?
Zodra het Noordzeeakkoord formeel van kracht is (dat wil zeggen na behandeling in
uw Kamer), zal de Minister van LNV via de gebruikelijke internationale gremia informeel
het gesprek aangaan over de implementatie van de visserijmaatregelen. Hier speelt
in het bijzonder de Scheveningengroep een belangrijke rol. Hierin zijn de Noordzee-lidstaten
vertegenwoordigd, en de Europese Commissie. De Scheveningengroep zal uiteindelijk
de formele gezamenlijke aanbeveling voor een beschermd gebied vaststellen. Deze wordt
weer aan de Europese Commissie voorgelegd ter omzetting in een gedelegeerde handeling.
In die gedelegeerde handeling stelt de Commissie het maatregelenpakket voor dat gebied
uiteindelijk vast. In de Scheveningengroep wordt met consensus besloten over de gezamenlijke
aanbevelingen. Het is niet mogelijk om nu al vooruit te lopen op de eventueel in deze
gesprekken naar voren komende specifieke knelpunten.
III. Afspraken rondom visserij
Aanvullende afspraken met de visserij in het definitieve Noordzeeakkoord
De leden van de CDA-fractie vragen hoe ver het staat met de bilaterale overleggen
om te zoeken naar oplossingen met betrekking tot het Friese Front en de Garnalenvisserij?
Deze leden vragen om duidelijk te maken welke knelpunten het definitief maken van
het Noordzeeakkoord op dit moment nog tegenhouden. Welke vraagstukken dienen nog te
worden opgelost? De leden van de D66-fractie vragen om aan te geven of naar aanleiding
van het overleg over wijzigingen in het akkoord die de pijn voor de visserijgemeenschappen
beter verdelen dan in de oorspronkelijke tekst, nog wijzigingen zijn aangebracht ten
opzichte van het Onderhandelaarsakkoord. Zo ja, op wiens initiatief zijn deze wijzigingen
aangebracht? Zijn er concessies gedaan voor mogelijke wijzigingen en, zo ja, door
wie? Levert het een verschil op in het percentage natuur dat beschermd wordt?
Het definitieve Noordzeeakkoord is aan uw Kamer gestuurd op 19 juni jl. Hierin is
verwerkt het verzoek van de visserij om de visserijbeperkingen op het Friese Front
aan te passen om de langoustinevisserij mogelijk te maken. Ook is er een aanpassing
gepleegd in de appreciatie van de Minister van LNV ten aanzien van de kottervisie
in verband met de garnalenvisserij. In goed overleg zijn nieuwe afspraken gemaakt
in het definitieve Noordzeeakkoord. Het voor alle visserij te sluiten gebied op het
Friese Front is in samenspraak tussen NGO’s en vissers met circa een derde verkleind,
waardoor visserij naar langoustines mogelijk blijft. De totale oppervlakte van beschermde
gebieden zonder bodemberoerende visserij gaat naar 13,7% in 2023 en naar 15% in 2030.
Ook heeft de Minister van LNV afspraken gemaakt met de garnalenvissers op de Noordzee
die alleen een garnalenvergunning hebben, om met hen aan een eigen toekomstperspectief
te gaan werken. Daar worden de internationale afspraken gericht op een level playing field in de beschermde gebieden in de kustzone en de nationale evaluatie van het Noordzeekustvisserijakkoord7 (VIBEG 2) bij betrokken. Tevens kunnen garnalenvissers ook gebruik gaan maken van
innovatiesubsidies zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
De leden van de PvdD-fractie vragen of ik specifiek kan aangeven wat de stand van
zaken is met betrekking tot garnalenvisserij, kreeftenvisserij- en mosselvisserij?
Ik verwijs uw Kamer naar voorgaande vraag voor de afspraken die in het Noordzeeakkoord
zijn gemaakt met betrekking tot de garnalenvisserij. De kreeftenvisserij en mosselvisserij
zijn geen onderwerp van het Noordzeeakkoord.
Economische effecten van het Noordzeeakkoord voor de visserij
De leden van de VVD-fractie lezen dat er nog veel onduidelijk is en/of uitgewerkt
moet worden. De impact voor de vissers is nog niet duidelijk en gekwantificeerd. Ook
de economische effecten voor de visserijsector en de keten zijn nog niet bekend. Deze
leden vragen of ik hier meer duidelijkheid over kan geven voor het Noordzeeakkoord
definitief wordt afgesloten. De leden van de PVV-fractie vragen waarom ik in dit akkoord
toesta dat onze vissers dankzij al het duurzaamheidsgeneuzel moeilijker hun werk kunnen
doen.
Het Noordzeeakkoord bevat een evenwichtig pakket van afspraken ten behoeve van herstel
van natuur op de Noordzee, ruimte voor de verdere uitrol van windparken voor de implementatie
van het Klimaatakkoord, en tevens wordt aan vissers een toekomstperspectief geboden.
Vissers die moeite hebben met deze ontwikkelingen krijgen de kans om met een saneringsregeling
te stoppen. Voor de vissers die willen blijven vissen komen subsidies beschikbaar
om te werken aan een innovatieve, rendabele en duurzame visserij met het oog op de
toekomst. De saneringsregeling uit het Noordzeeakkoord is mede bedoeld om voldoende
ruimte over te houden voor de vissers die willen blijven vissen zodat zij een rendabel
bedrijf kunnen behouden. Voor de verdere uitrol van windenergie op zee na 2030 worden
de effecten op de visserij in beeld gebracht en wordt ook een maatschappelijke kosten
baten analyse opgesteld in het kader van het Programma Noordzee 2022–2027. Op deze
wijze kunnen de economische effecten op de visserij bij de besluitvorming worden betrokken,
in overleg met het Noordzeeoverleg.
Middelen voor sanering en verduurzaming van de kottervisserij
De leden van de GroenLinks-fractie willen een concreter beeld krijgen hoe bijvoorbeeld
het bedrag voor de verduurzaming van de kottervloot wordt besteed, en wat voor doelstellingen
met bijbehorende tussendoelen aan deze begroting wordt gekoppeld. Wat voor doelstellingen
voor het bereiken van een duurzame kottervloot zullen er worden opgesteld? Komen er
bijvoorbeeld doelstellingen voor het verminderen van bijvangst of voor het inperken
van de impact op het bodemleven? De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben
vragen over de beschikbare fondsen voor innovatie voor de visserijsector, met name
voor het ontwikkelen van een «zero impact kotter»: een veilig, schoon, emissievrij
schip dat vist met minimale effecten op het ecosysteem. Deze leden vragen of ik deze
ambitie voor het ontwikkelen van deze schepen deel?
De visserijmaatregelen uit het Noordzeeakkoord worden op hoofdlijnen uitgewerkt in
de kottervisie en in het in voorbereiding zijnde Operationeel Programma voor het Europese
Maritieme, Visserij en Aquacultuur fonds (EMVAF). Bij de verduurzaming gaat het om
een visserij met minder uitstoot van broeikasgassen, minder bodemberoering, minder
ongewenste bijvangst en minder afval (meer circulaire visserij). Daarbinnen hebben
het vinden van een nieuw tongtuig en aanpassing van de vloot naar duurzamer en flexibeler
schepen prioriteit. Daarnaast worden in de kottervisie handvatten gegeven voor verdere
sturing op innovaties en het versterken van het innovatieklimaat.
In samenspraak met de sector zal een innovatieagenda worden opgesteld met waar mogelijk
en zinvol concrete doelen en termijnen. Deze moeten voldoende ruimte bieden voor bijstelling
– bij innovaties is succes immers niet verzekerd –, maar ook houvast geven bij het
periodiek evalueren van de voortgang en het treffen van maatregelen om eventuele belemmeringen
bij het halen van doelen weg te nemen. In het kader van deze innovatieagenda delen
de Minister van LNV en ik zeker de ambitie van het ontwikkelen van een «zero impact
kotter». Hier wordt via het subsidiekader van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO) en vanuit de nationale innovatiemiddelen ook al op ingezet. Binnen
de kaders die gelden vanuit het EMVAF zal hiervoor waar mogelijk ook ruimte voor worden
gemaakt.
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe ik ervoor zorg dat de 45 miljoen euro voor
verduurzaming en innovaties in de visserijsector, zoals het vergroten en vernieuwen
van vloten, er niet toe zal leiden dat de zee nog sneller en effectiever leeggevist
zal worden?
Het is niet toegestaan subsidies te verstrekken voor investeringen die leiden tot
capaciteitsvergroting. Dit is een belangrijk toetsingsaspect bij het ontwerp van nieuwe
maatregelen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke mogelijkheden ik zie om innovatie in de visserijsector
alsnog te versnellen door daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen vanuit het
Noordzeeakkoord. De leden vragen welke mogelijkheden ik daarnaast zie om Europese
middelen, al eerder dan in 2022, in te zetten. En welke aanknopingspunten bieden de
nationale en Europese herstelmaatregelen voor snellere inzet van middelen voor innovatie,
bijvoorbeeld door aan te haken bij het innovatie-initiatief vanuit de maritieme sector?
In hoeverre zijn er nog extra innovatiemiddelen beschikbaar om een duurzame voedselvoorziening
met minimale bijvangst van kwetsbare soorten en een eerlijke prijs voor de visser
te stimuleren? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of ik bereid ben om de
benodigde 30 miljoen euro uit nationale middelen beschikbaar te stellen voor innovatie,
aangezien de Europese fondsen niet toegesneden zijn op het ontwikkelen van innovaties.
Wanneer zijn middelen voor de visserij beschikbaar? Klopt het dat deze naar verwachting
pas eind 2022 beschikbaar komen? Zo ja, dan vragen deze leden of ik hun opvatting
deel dat dit zorgt voor onnodige vertraging en dat deze innovatie zo snel mogelijk
van start moet gaan. En of ik in dat geval mogelijkheden zie om de beschikbaarheid
van middelen te versnellen. De leden van de SGP-fractie vragen of ik bereid ben ervoor
te zorgen dat middels voorfinanciering eerder gestart kan worden met de noodzakelijke
innovatietrajecten?
De innovatiemiddelen voor de kottervloot komen grotendeels uit het nieuwe Europese
fonds EMVAF dat naar verwachting in 2021 in werking zal treden. Hierbij gaat de Minister
van LNV ervan uit dat besluitvorming plaatsvindt over het Meerjarig Financieel Kader
in EU-verband. In het kader van het Noordzeeakkoord zal dit worden aangevuld met nationale
financiering tot in totaal € 45 miljoen euro. Tot en met 2021 kan de sector een beroep
doen op de nationale innovatiemiddelen visserij uit het Regeerakkoord: voor 2021 is
nog € 5 miljoen beschikbaar. Bovendien komen er geen schotten tussen het totaalbudget
van 119 miljoen voor sanering en innovatie, zodat indien gewenst er van sanering naar
innovatie geschoven kan worden (echter kunnen EMVAF-middelen voor innovatie niet naar
sanering geschoven worden).
Daarnaast is in het Noordzeeakkoord afgesproken dat in 2023 de partijen gezamenlijk
zullen bezien of met de beschikbare middelen de gestelde doelen kunnen worden behaald.
Mocht dit niet zo zijn, dan wordt daarover in het Noordzeeoverleg open en reëel overleg
gevoerd.
De Minister van LNV en ik (h)erkennen wel de uitdagingen van innovatietrajecten in
relatie tot de verantwoordingseisen die worden gesteld aan Europese subsidies. Bij
het opstellen van het Operationeel Programma voor het EMVAF en de implementatie ervan
neemt de Minister van LNV de ervaringen van eerdere fondsen mee, om de toegankelijkheid,
snelheid en effectiviteit zo goed mogelijk te borgen. Het nieuwe EMVAF laat meer ruimte
aan Lidstaten dan het huidige fonds, waardoor de bureaucratie minder zou moeten worden
dan in het verleden. De Minister van LNV en ik gaan ervanuit dat hiermee tijdig voldoende
middelen beschikbaar komen voor het stimuleren van innovaties.
Om innovaties verder te versnellen wil de Minister van LNV, naast subsidies, ook de
samenwerking tussen onderzoekers en ondernemers van binnen en buiten de sector faciliteren.
Tevens is het van belang om ondernemers te helpen bij het vinden van de juiste regeling.
Samenwerking met de maritieme sector biedt daarbij zeker kansen, vooral als het gaat
om vermindering van CO2-uitstoot en besparing van brandstofkosten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat na aftrek van bestaande
Europese gelden, er slechts ongeveer 75 miljoen euro additioneel beschikbaar is en
dit allemaal naar sanering gaat.
Van de 200 mln. euro aan additionele middelen die het Kabinet beschikbaar stelt voor
het Noordzeeakkoord gaat 119 mln. naar sanering en innovatie van de kottervisserij.
Concreet gaat het om € 74 miljoen voor sanering en € 45 miljoen voor innovaties, waarvan
€ 35 miljoen vanuit het nieuwe Europese innovatiefonds EMVAF (mits overeenstemming
over Meerjarig Financieel Kader in EU-verband) wordt gefinancierd. Ik wijs er daarbij
op dat bij de laatste saneringen op de Noordzee in 2007 (€ 29 miljoen) en 2005 (€ 36
miljoen) aanzienlijk minder middelen beschikbaar waren. Ik verwacht dan ook dat hiermee
voldoende vissers gesaneerd kunnen worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij nader te verklaren waarom ik er toch
niet voor kies om bij de sanering individuele quota in te nemen, of ik bereid ben
om het standpunt op dit punt te heroverwegen en zo nee, waarom niet. Deze leden vragen
hoe ik kan verzekeren dat de visserijdruk niet meer toe zal nemen?
Bij de keuze voor het niet innemen van contingenten (individuele quota) hebben voor
de Minister van LNV meerdere argumenten een rol gespeeld. Contingenten worden al jaren
bij lange na niet volledig benut. Inname van contingenten zal dus niet direct een
bijdrage leveren aan een afname van de visserijdruk. Hiervoor zijn andere maatregelen
beschikbaar, die worden opgenomen in de saneringsregeling. Afname van de visserijdruk
die ten goede moet komen aan het ecosysteem is een belangrijke voorwaarde om met succes
een staatsteunprocedure te doorlopen. Daarmee staat het doel vast en zal dit onderbouwd
moeten worden.
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat ik in de beantwoording van de commissievragen8 stel dat als de visserijsector zich terugtrekt uit de onderhandelingen, de 74 miljoen
euro die nu beschikbaar is voor sanering, niet meer beschikbaar zal worden gesteld.
Hoe verhoudt dit zich tot de Kottervisie? De leden van de PvdD-fractie vragen of ik
bereid ben om de 74 miljoen euro voor het saneren van de kottervloot te reserveren,
ongeacht het onderhandelingsresultaat rond het Noordzeeakkoord.
Mede namens de Minister van LNV benadruk ik dat de € 74 miljoen voor sanering van
de kottervloot is gekoppeld aan het Noordzeeakkoord. De middelen voor de kottervisie
worden in het kader van het Noordzeeakkoord beschikbaar gesteld.
Handhaving
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat voor doelstellingen zullen worden opgesteld
om goede controle en handhaving op zee te realiseren. De leden van de PvdD-fractie
vragen of ik bereid ben om de 14 miljoen euro die in de eerste plaats wordt ingezet
voor doeleinden gerelateerd aan het Noordzeeakkoord, sowieso in te zetten, ongeacht
het resultaat van de onderhandelingen rond het Noordzeeakkoord, gezien het huidige
tekort aan handhaving?
De bedoelde middelen zijn nodig vanwege te sluiten gebieden en nieuwe beperkingen
voor de visserij. Belangrijk is het verbeteren van het nalevingsbeeld in de sector,
aandacht voor de naleving en handhaving van de regels. In het kader van het Noordzeeakkoord
komt 14 mln. euro extra beschikbaar voor zowel extra menskracht voor de handhaving
(o.a. voor de hierboven genoemde te sluiten gebieden) als het ontwikkelen van nieuwe
technieken. De middelen zijn gekoppeld aan het Noordzeeakkoord en zijn bedoeld voor
handhaving van gebiedssluitingen voor visserij.
Internationale inzet voor de visserij
De leden van de ChristenUnie-fractie willen van het Kabinet weten (42) of het bereid
is om het belang van de Nederlandse visserij voorop te stellen in zowel de EU, als
in eventuele gesprekken met de Britse regering, aangezien de toekomst van de visserij
«toch al ongewis is» gezien Brexit, het verbod op pulsvissen en de aanlandplicht.
Visserij is voor Nederland een kernbelang in de onderhandelingen tussen de EU en het
VK over het toekomstig partnerschap. Om die reden heeft het kabinet, in samenwerking
met andere lidstaten met grote belangen op het gebied van visserij, dit onderwerp
steeds ingebracht in het Brusselse proces. Hierbij is de inzet om wederzijdse toegang
tot wateren en bestanden (inclusief de relatieve stabiliteit voor de allocatie van
de vangstmogelijkheden) te koppelen aan het behoud van de markttoegang van het VK
tot de EU voor (vis)producten. Dit is onlangs nogmaals bevestigd in een gesprek tussen
EU-hoofdonderhandelaar Michel Barnier en de meest betrokken visserijministers.
IV. Steun, governance en financiering
Steun voor het Noordzeeakkoord
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen een actueel beeld te schetsen
van de staat van de onderhandelingen. Welke groepen zitten nog om tafel, welke niet
meer en welke groepen zijn alleen online geconsulteerd? De leden van de D66-fracties
vragen aan te geven welk percentage van de Nederlandse Noordzee-economie wordt vertegenwoordigd
door de partijen die op dit moment instemmen met het Noordzeeakkoord.
In het Noordzeeoverleg waarin het Akkoord tot stand is gekomen, hebben de energiesector
(gas, olie en wind), de natuur- en milieuorganisaties en de zeehavensector allen ingestemd
met het behaalde resultaat. Ook zeven van de negen betrokken bestuurlijke organisaties
in de visserijsector hebben ingestemd met het Noordzeeakkoord. De Nederlandse Vissersbond
en PO Urk zijn niet meer vertegenwoordigd. Ofschoon daarmee nog steeds een meerderheid
van de visserijbestuurders achter het Akkoord staat, vertegenwoordigt deze net geen
meerderheid van de leden in de achterban. Gezien de verdeeldheid in de achterban kunnen
deze zeven organisaties niet namens de visserijsector ondertekenen. Naast de partijen
in het Noordzeeoverleg zijn vele andere partijen via werksessies en online in het
proces betrokken geweest, waaronder de medeoverheden en andere belanghebbende maatschappelijke
partijen.
In de Mariene Strategie deel 1 2018–2024,
Actualisatie van huidige milieutoestand, goede milieutoestand, milieudoelen en indicatoren is opgenomen dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie op de Noordzee
in 2014 ruim 23 miljard euro bedroeg. De partijen die met het Noordzeeakkoord hebben
ingestemd (olie/gas, windenergie, zeehavens) dan wel deels steunen (visserij) vertegenwoordigden
samen ruim 19 mld. euro in 2014. Dit komt overeen met circa 85% van de Nederlandse
Noordzee-economie.9
De leden van de VVD-fracties vragen wat de feitelijke formele positie en rol van de
NGO’s is in dit verband? Welk compromis zit er van hun kant in het Onderhandelaarsakkoord?
Waar zijn zij de andere partijen tegemoetgekomen? Waar zijn zij aan gehouden vanuit
het Onderhandelaarsakkoord?
De NGO’s maken deel uit van de initiatiefnemers voor het Noordzeeoverleg. Deze organisaties
hebben in het verleg meegewerkt aan afspraken om vorm te geven aan de transities die
in het Noordzeeakkoord centraal staan. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over
de exacte overwegingen van iedere afzonderlijke partij om tot overeenstemming te komen
en wat voor hen het compromis is, als ik die al ken. Ik constateer dat de partijen
tot elkaar zijn gekomen vanuit tegengestelde belangen. Verder zijn de NGO’s, net zoals
de andere partijen in het Noordzeeoverleg, eraan gehouden om de afspraken na te komen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er noodzakelijk is om ook de Nederlandse Vissersbond
en de PO Urk te kunnen laten instemmen. Over welke oplossingen wordt gesproken? Welke
opties zijn er om tot een breder gedragen akkoord te komen? Zijn de vissers principieel
tegen of is het een financiële kwestie? Of zit het in de afsluiting van gebieden voor
visserij? Zo ja, waar spitst de discussie zich dan op toe? Wat zijn de ervaringen
in deze overleggen? Is er zicht op een uitkomst? De leden van de SGP-fractie hebben
begrepen dat bij beraadslagingen in de achterban van visserijorganisaties over het
Onderhandelaarsakkoord soms onduidelijkheid was over de gemaakte afspraken en wijzigingen
daarvan. Deze leden vragen eraan bij te dragen dat gesproken en besloten wordt op
basis van de actuele afspraken, inclusief de wijzigingen met betrekking tot het Friese
front en de garnalenvisserij.
De Nederlandse Vissersbond heeft in het Noordzeeoverleg aangegeven niet te kunnen
instemmen met het akkoord. Daarbij heeft men niet aangegeven welke veranderingen concreet
nodig zijn om wel te kunnen instemmen. In de aanloop tot het akkoord heeft de discussie
zich met name gericht op de omvang en de ligging van de beschermde gebieden. Aanpassing
van de tekst van het Noordzeeakkoord heeft op verzoek van de betrokken visserijorganisaties
plaatsgevonden in overleg met de NGO’s. In deze aanpassing zijn met name de langoustine
visserijmogelijkheden op het Friese Front en Klaverbank verruimd, door de te beschermen
gebieden ten opzichte van het Onderhandelaarsakkoord te verkleinen. Ook zijn op verzoek
van de visserijorganisaties nadere afspraken gemaakt met de garnalenvissers op de
Noordzee door met hen te gaan werken aan een eigen toekomstperspectief en de gelden
voor innovatie ook voor hen open te stellen. Dit heeft geleid tot een bredere steun
bij de PO’s voor het akkoord. Echter, PO Urk heeft in deze aanvullende afspraken geen
reden gezien hun standpunt aan te passen. De Nederlandse Visserbond heeft over deze
recente wijzigingen geen oordeel kunnen geven, omdat zij na het definitief afwijzen
van het Onderhandelaarsakkoord al geen deel meer uitmaakte van het Noordzeeoverleg.
Ik vertrouw erop dat de vertegenwoordigers van de visserij in het Noordzeeoverleg
de bestuurders van de organisaties in hun achterban goed hebben meegenomen in de gesprekken
over de inhoud van het Noordzeeakkoord. Dat is ook hun verantwoordelijkheid, niet
van mij of de Minister van LNV. Voorts heeft de Minister van LNV een externe verkenner
de opdracht gegeven om op korte termijn te laten onderzoeken welke feiten en omstandigheden
tot zulke onderlinge verschillen binnen de visserij hebben geleid. En te verkennen
hoe bevorderd kan worden dat bij de start van het permanente Noordzeeoverleg een zo
breed mogelijk samengestelde delegatie aan dat overleg gaat deelnemen.
De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting op de potentiële gevolgen van
het feit dat de Vissersbond sowieso al geen deel meer uitmaakt van het overleg voor
de uitwerking van het huidige Onderhandelaarsakkoord? De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen wat de gevolgen zijn dat niet alle vissersvertegenwoordigers na consultatie
met hun achterban het akkoord konden ondertekenen, en de nog aangesloten vissersvertegenwoordigers
inmiddels de minderheid van de sector vertegenwoordigen en zij daarom niet mee mogen
tekenen. Wat zijn de gevolgen onder andere voor de beschikbare middelen voor sanering
en innovatie van de visserijsector?
De middelen voor innovatie en sanering maken onderdeel uit van het definitieve Noordzeeakkoord.
Het is van groot belang dat de vissers deelnemen aan het Noordzeeoverleg over de uitvoering
van het Noordzeeakkoord en de verdere ontwikkelingen op de Noordzee. Ik ondersteun
daarom het initiatief van de Minister van LNV om een externe verkenner op korte termijn
te laten onderzoeken welke feiten en omstandigheden tot zulke onderlinge verschillen
binnen de visserij hebben geleid. En te verkennen hoe bevorderd kan worden dat bij
de start van het permanente Noordzeeoverleg een zo breed mogelijk samengestelde delegatie
aan dat overleg gaat deelnemen. Mocht deze verkenning onverhoopt niet tot een positief
resultaat leiden, dan moet nader worden bezien welke consequenties dit heeft voor
de governance van het Noordzeeoverleg en de beschikbaarheid van middelen vanuit het
Akkoord voor de visserij.
Bij het Algemeen Overleg Water op 22 juni heb ik toegezegd dat ik uw Kamer in het
derde kwartaal van 2020 zal informeren over het advies dat de heer Wallage namens
het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving zal uitbrengen over de governance van een permanent
Noordzeeoverleg. In de brief zal ik o.a. ingaan op de governance van het «Transitiefonds»
en de vertegenwoordiging van de visserij.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de mening van de zeevaart, KVNR en de zandwinning
is over dit akkoord. En welke partijen gaan straks deel uitmaken van het Noordzeeoverleg?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er mogelijkheden zijn om de zienswijzen
van de maritieme sector en zeevaart alsnog mee te nemen bij het Noordzeeakkoord. Deze
leden vragen of ik er erop toezie dat zij zullen aansluiten bij het voortgezet overleg
met de belangenorganisaties.
Het Noordzeeoverleg is door de onafhankelijke voorzitter van het OFL opgezet met de
partijen die daarom hadden verzocht. In het overleg wordt de Branchevereniging van
zeehavens door de Haven van Rotterdam vertegenwoordigd. De maritieme sector en de
zeevaart zijn via de Branchevereniging en de rijkspartijen direct of indirect betrokken
geweest bij de totstandkoming van het Noordzeeakkoord. Daarbij is over het randvoorwaardelijk
belang van een vlotte en veilige zeevaart geen discussie geweest.
De definitieve samenstelling van het Noordzeeoverleg wordt in het governance advies
nader bezien, dat geldt ook voor de positie van de KVNR en andere brancheverenigingen.
Financiering
De leden van de VVD-fractie vragen financiële duidelijkheid over de budgettaire verwerking
van het Noordzeeakkoord te geven voordat het Noordzeeakkoord definitief wordt vastgesteld,
en voordat de Tweede Kamer wordt geïnformeerd in de begroting van 2021.
De totale bijdrages van de betrokken departementen aan het budget van 200 mln. euro
tot en met 2030 is:
BZK: € 9,8 mln.;
EZK: € 30,8 mln.;
IenW: € 46,8 mln.;
LNV: € 69,8 mln waarvan 45 mln uit EMVAF
Naast de departementale bijdrages is kabinetsbreed besloten om aanvullend 42,8 mln.
beschikbaar te stellen voor het Noordzeeakkoord. In totaal is € 155 mln. additioneel
beschikbaar, 45 mln. komt uit het nieuwe Europese Maritieme en Visserij Fonds. De
budgettaire verwerking van de meerjarige middelen voor het Noordzeeakkoord wordt bij
de ontwerp Rijksbegroting 2021 gepresenteerd in de betrokken departementale begrotingen.
Het Ministerie van IenW zal als coördinerend departement een overzichtstabel opnemen
van de beschikbaar gestelde middelen. In het kader van de governance worden over de
omgang met de beschikbare financiële middelen nog nadere afspraken gemaakt.
Governance-advies
De leden van de VVD vragen om meer duidelijkheid te geven over doel, criteria, zeggenschap,
governance, proportionaliteit en kosteneffectiviteit van het transitiefonds, evenals
een eventueel afwegingskader, voor het Noordzeeakkoord definitief wordt afgesloten.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen een nadere toelichting op wat voor procedure
er geldt indien consensus in het Noordzeeoverleg niet bereikt wordt. Is er al meer
bekend over de vormgeving van het permanente Noordzeeoverleg en het Transitiefonds,
en krijgt het Noordzeeoverleg een wettelijke basis? Deze leden vragen mij samen met
de Minister van LNV de antwoorden nader toe te lichten.
Zoals hierboven aangegeven heb ik bij het Algemeen Overleg Water op 22 juni toegezegd
dat ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2020 zal informeren over het advies dat
de heer Wallage namens het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving zal uitbrengen over
de governance van een permanent Noordzeeoverleg. In de brief zal ik ook ingaan op
de governance van het «Transitiefonds» en de vertegenwoordiging van de visserij.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier