Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kuiken en Sneller over de vergoedingen van de inrichting van de privévertrekken van paleis Huis ten Bosch
Vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Sneller (D66) aan de Minister-President over de vergoedingen van de inrichting van de privévertrekken van paleis Huis ten Bosch (ingezonden 25 mei 2020).
Antwoord van Minister-President Rutte (Algemene Zaken), mede namens de Staatssecretaris
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 12 juni 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht «Koning betaalde niet voor inrichting privévertrekken Huis ten
Bosch»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u openheid geven over de wijze waarop de vergoedingen van de privévertrekken
van Huis ten Bosch zijn verrekend?
Antwoord 2
Ja. In artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is
bepaald dat ten laste van het Rijk aan de Koning de drie daarin genoemde paleizen
tot gebruik ter beschikking worden gesteld. De paleizen zijn rijkseigendom en worden
ter beschikking gesteld aan de Koning. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat
ervoor te zorgen dat deze paleizen gebruiksklaar zijn, afgestemd op het gebruik. Het
gaat hierbij om zowel de bouwkundige staat als de stoffering en inrichting (Kamerstuk
34 000 XVIII, nr. 22). Daarbij geldt dat paleis Huis ten Bosch kan worden beschouwd als de ambtswoning
van de Koning. De gehele renovatie is betaald door de rijksoverheid, waarbij, zoals
te doen gebruikelijk is, de gebruiker is betrokken bij de wijze waarop de renovatie
plaatsvindt, met name ten aanzien van afwerking en inrichting, voor zover deze samenhangt
met de renovatie.
In de rijksbegroting 2015 van Wonen en Rijksdienst is door de Minister voor Wonen
en Rijksdienst melding gemaakt van de noodzaak tot renovatie van paleis Huis ten Bosch
(Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 1, p. 77). In zijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22) is uiteengezet op welke gronden gekozen is voor een algehele renovatie en welke
kosten hiermee naar verwachting gemoeid zouden zijn. In deze brief is opgenomen hoe
op hoofdlijnen de verdeling van de kosten voor de renovatie was voorzien (inclusief
basisinrichting van het paleis, en de scheiding van wonen en werken en modernisering
van de woonfunctie) (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 2–3). Eveneens heeft de Minister in deze brief uiteengezet dat bij de renovatie
is uitgegaan van een kwaliteitsniveau dat adequaat en comfortabel is, vergelijkbaar
met de werk- en vergaderruimten bij de ministeries waar de bewindspersonen gebruik
van maken. Indien de Koning aanvullende wensen heeft die dit kwaliteitsniveau overstijgen,
zal de Koning de kosten zelf dragen (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 4).
Op 13 november 2017 heeft de Staatssecretaris van BZK in een brief aan de Tweede Kamer
laten weten dat er meerkosten van € 4,1 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen als gevolg
van prijsindexatie en € 3 miljoen als gevolg van meerkosten door tegenvallers tijdens
het project te verwachten zijn. Hiermee is de begroting voor de renovatie bijgesteld
naar 63,1 miljoen euro. In de jaarverslagen van het Ministerie van BZK en de Koning
is opgenomen dat de kosten van de renovatie binnen de financiële kaders zijn gebleven
(Kamerstuk 35 470 I, nr. 1). Tot slot is de renovatie van Huis ten Bosch in de Tweede Kamer aan de orde geweest
bij de behandeling van de begrotingen van de Koning en van Algemene Zaken op 19 december
2017.
In mijn brief van 14 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 I, nr. 5) ben ik ingegaan op de historische context van de inrichting van de door de Staat
ter beschikking gestelde paleizen. Het eigenaarsonderhoud van het meubilair van de
Staat in de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen wordt bekostigd uit de begroting
van BZK uit de middelen van het Rijksvastgoedbedrijf (art. 9.1). Het gebruikersonderhoud
van het meubilair van de Staat in de ter beschikking gestelde paleizen wordt nu, overeenkomstig
art. 3 van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis, bekostigd uit artikel 2 van
begrotingshoofdstuk I. Hiernaast heeft de Koning zelf bijgedragen aan de inrichting
van de privévertrekken in paleis Huis ten Bosch. Hierop kan ik, gelet op artikel 41
Grondwet en om redenen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet nader
ingaan.
Vraag 3
Deelt u de mening dat schimmigheid over deze vergoedingen niet nodig en ook onnodig
schadelijk is voor het aanzien van ons Koninklijk huis?
Antwoord 3
Nee, er is geen sprake van schimmigheid.
Vraag 4
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke schimmigheid in de toekomst te voorkomen?
Antwoord 4
Geen, er is geen sprake van schimmigheid.
Vraag 5
Bent u bereid de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen om elke 5
jaar de zogenoemde B-component van de Koning te evalueren en zo transparantie te betrachten
en schade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De B-component (niet-declarabele component) is een onderdeel van de grondwettelijke
uitkering aan leden van het Koninklijk Huis op artikel 1 van de begroting van de Koning.
De B-component wordt gewijzigd door de wettelijke indexatie. De tussen 1973 en 2008
bestaande A-component en B-component kregen door de diverse feitelijke ontwikkelingen
waarbij bijvoorbeeld bepaalde kostensoorten bij de declarabele uitgaven verdwenen
(telefonie) en nieuwe ontstonden (ICT), het karakter van een «lump sum». Bij de aanpassing
van de WFSKH in 2008 is dit expliciet gemaakt door het samenvoegen van de «oude» A-component
en B-component tot de huidige B-component voor niet-declarabele uitgaven voor personeel
en materieel. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat er voldoende ruimte is voor het
opvangen van nieuwe ontwikkelingen.
Hierbij is verder artikel 41 van de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de
ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis, met inachtneming van
het openbaar belang. De Minister-President draagt hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid.
Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve
organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit
framework is vastgelegd hoe de controle op de uitgaven van de begroting van de Koning
is ingericht. In dit framework zijn verschillende rollen belegd in de controle achtereenvolgens
voor de interne controle bij de thesaurier van de Koning en de externe accountant
van de Dienst van het Koninklijk Huis en voor de externe controle bij de directie
Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst
Rijk en de Algemene Rekenkamer. In dit framework is ook de «brengplicht» vastgelegd
van de thesaurier. De externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis controleert
jaarlijks of de verhouding tussen de B-component en de functioneel declarabele kosten
in acht is genomen. Uit de review hierop van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat
deze verhouding in acht is genomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Mark) Rutte, minister van Algemene Zaken -
Mede namens
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.