Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. informatie over de onderdelen onderwijs en cultuur die in plaats van de Onderwijs-, Jeugd, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) schriftelijk zullen worden afgedaan in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper)
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 333 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 mei 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 8 mei 2020 over informatie over de onderdelen onderwijs en cultuur die in
plaats van de Onderwijs-, Jeugd, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) schriftelijk zullen
worden afgedaan in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) (Kamerstuk
21 501-34, nr. 331) en over de brief van 2 april 2020 over het verslag van de OJCS-Raad van 20 februari
2020 en de videoconferentie voor onderwijsministers van 12 maart 2020 over het coronavirus
(Kamerstuk 21 501-34, nr. 325).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 20 mei 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
0
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over de OJCS-Raad
en hebben hierover nog enkele vragen.
Raadconclusies Europese leraren en opleiders voor de toekomst
Deze leden lezen dat door het alomvattende karakter van het lerarenbeleid, de uitdagingen
voor Nederland niet even relevant zijn. Welke uitdagingen uit de tekst zijn voor Nederland
wel relevant? Op welke manier wordt de Europese lerarenprijs voor excellent onderwijs
vormgegeven? Wat is de inzet van Nederland hierin?
Deze leden vragen of de Minister meer informatie kan geven over het oorspronkelijke
plan van meer «internationale samenwerking tussen lerarenopleidingen binnen Europese
lerarenacademies». Wie heeft dit plan gemaakt? Welke lidstaten waren hier voorstander
van? Hoe kijkt de Europese Commissie hiernaar, zo vragen deze leden.
Raadsconclusies Mediawijsheid in een steeds veranderende wereld
Deze leden vragen op welke manier Nederland aandacht vraagt voor promotie van mediawijsheid
binnen Europa. Kan de Minister ingaan op de subsidiariteit binnen dit onderwerp? Waar
ligt de verantwoordelijkheid van nationale overheden en waar de verantwoordelijkheid
van de Europese Unie? Daarnaast lezen deze leden dat de Europese Commissie wordt gevraagd
om via het European Digital Media Observatory mogelijkheid te creëren tot vrijwillige
uitwisseling van ideeën en initiatieven op het gebied van mediawijsheid. Op welke
manier kunnen inwoners van Europa binnen dit platform informatie ophalen of is dit
platform enkel bedoeld voor organisaties? Daarnaast lezen voornoemde leden dat de
Commissie wordt gevraagd om met voorstellen te komen voor potentiele vervolgstappen
voor langetermijnoplossingen om met desinformatie om te gaan. Waarom wordt de Europese
Commissie hierom gevraagd? Wat is de meerwaarde van de coördinatie van de Europese
Commissie? Hoe gaat de Europese Commissie ervoor waken dat de voorstellen niet de
schijn opbrengen van censuur?
Voornoemde leden vragen eveneens op welke manier de Europese Commissie kijkt naar
interne desinformatie. Heeft de Europese Commissie een definitie van desinformatie?
Zo nee, wordt het reguleren van desinformatie niet zeer uitdagend als er geen definitie
kan worden vastgesteld?
Daarnaast hebben deze leden vragen over de mededeling die eurocommissarissen Borrell
en Jourova in juni gaan publiceren over hoe om te gaan met desinformatie in tijden
van COVID-19. Is hierover tijdens de raad al reeds over gesproken? Welke informatie
heeft de permanente vertegenwoordiging in Brussel hier reeds al over ingewonnen? Op
welke manier heeft Nederland input geleverd op de mededeling van Borrell en Jourova
om desinformatie in tijden van COVID-19 tegen te gaan? Indien dat nog niet gebeurd
is, op welke manier gaat Nederland input leveren aan de mededeling van Borrell en
Jourova? Heeft de Minister signalen dat er opzettelijk desinformatie is verspreid
rondom COVID-19 in Nederland? En in Europa? Zo ja, kan de Minister hier verder op
ingaan, zo vragen de leden.
Verslag OJCS Raad 20 februari 2020 en videoconferentie van 12 februari 20201
De aan het woord zijnde leden lezen dat tijdens de OJCS-Raad studentenmobiliteit uitgebreid
aan de orde is gekomen. Wat was de inzet van Nederland in deze discussie? De leden
lezen eveneens dat Oostenrijk met dezelfde problematiek kampt als het gaat om de studentenmobiliteit.
Welke landen zitten nog meer op de lijn om maatregelen te nemen om tot een gebalanceerde
mobiliteit van studenten te komen, en daarmee dus maatregelen te nemen om de grote
instroom van internationale studenten tegen te gaan? Waren er landen die het hier
mee oneens waren? Zo ja, welke en waarom? Daarnaast lezen deze leden dat er hoogambtelijke
gesprekken met de betrokken DG’s2 van de Europese Commissie over gebalanceerde studentenmobiliteit zijn gevoerd, welke
DG’s waren dit? Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? De leden lezen dat de
Minister benadrukt dat ze aandacht blijft vragen voor dit onderwerp. Op welke manier
en wanneer gaat de Minister dat dan doen? Heeft de Minister al een goed beeld over
wie de like-minded landen hierin zijn en hoe gaat ze met deze landen optrekken?
Voornoemde leden lezen dat Eurocommissaris Gabriel heeft aangekondigd dat de Europese
Commissie met een rapport bezig is over de demografische ontwikkelingen. Op welke
manier wordt er aandacht besteed aan studentmobiliteit binnen dit rapport en kan de
Kamer dit rapport ook toegestuurd krijgen? Deze leden lezen dat de Eurocommissaris
in de toekomst ook een rol voor Horizon Europe ziet liggen om brain drain tegen te
gaan. Welke rol is dat? Is de Minister het met deze leden eens dat Horizon Europe
niet ingezet zou moeten worden op de manier waarop bijvoorbeeld Europese structuur-
en cohesiefondsen worden ingericht, aangezien we bij Horizon Europe moeten focussen
op de onderzoeken en industrieën die van Europa een wereldspeler maken en niet moeten
gebruiken om middelmatig onderzoek gelijkmatig over Europa te promoten? Zo nee, waarom
niet?
Deze leden lezen dat in het standpunt van Nederland rondom mobiliteitsstromen het
belangrijk is dat de Europese Commissie dit goed in kaart brengt. Momenteel is dat
nog niet het geval. Heeft de Commissie inmiddels al een dergelijk onderzoek gestart?
Zo ja, wanneer kunnen we hiervan de resultaten verwachten? Zo nee, kan de Minister
bij de Eurocommissaris aandringen op een dergelijk onderzoek, zo vragen deze leden.
De aan het woord zijnde leden lezen dat Nederland de Europese Structuurfondsen een
belangrijke rol geeft om de kwaliteit van hoger onderwijs en onderzoek in alle lidstaten
te verbeteren. Op welke manier is dit van toepassing op Nederland? Indien dat niet
het geval is, op welke manier en wanneer komt Nederland dan wel met voorstellen waarvan
ook het Nederlandse hoger onderwijs kan profiteren?
Deze leden lezen dat Nederland het initiatief voor Europese universiteiten omarmt.
Hoe komt dit overeen met de Nederlandse positie uit 2018 waarbij Nederland duidelijk
kritisch was op de komst van Europese universiteiten? Is het plan veranderd of is
de positie van Nederland daarin veranderd? Deze leden ontvangen graag een uitleg.
Raadconclusies: Kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden
Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de inhoud van de raadsbehandeling en achtergrond
over «kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden». Op welke
manier biedt het Europees solidariteitskorps kansen aan jongeren in landelijke en
afgelegen gebieden? Welke organisaties in Nederland maken momenteel gebruik van dit
solidariteitskorps? Hoeveel budget gaat er naar Nederland binnen dit solidariteitskorps?
Voorts vragen de leden welke gebieden in Nederland vallen onder de Europese definitie
van «afgelegen gebieden». Daarnaast lezen de leden dat de achtergrond van het plan
is om jongeren meer te betrekken bij lokale besluitvormingsprocessen. Wat is de meerwaarde
dat deze coördinatie bij de Europese Commissie ligt en niet bij de lokale overheden?
Daarnaast lezen de leden dat er initiatieven zijn om jongeren aan te moedigen en hun
kennis van ondernemerschap te vergroten. Welke zijn dat?
Deze leden zijn blij met de inzet van Nederland dat de raadsconclusies zich dienen
te houden aan het subsidiariteitsbeginsel en vraagt om rekening te houden met de rol
van lokale autoriteiten, zeker als het gaat om jeugdbeleid. Met welke landen trekt
Nederland hierin op, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie kijken met belangstelling uit naar de informele OJCS-Raad
van 18 en 19 mei aanstaande en willen de Minister nog enkele vragen en suggesties
voorleggen. Deze vragen zullen gaan over het coronavirus in het onderwijs en over
Brain circulation binnen de Europese Unie.
Informatie en maatregelen omtrent COVID-19
Deze leden hebben kennisgenomen van het overleg dat heeft plaatsgevonden op 12 maart
jl. tussen alle onderwijsministers van de lidstaten. Volgens deze leden is het van
cruciaal belang dat er in deze tijd van crisis goede informatie-uitwisseling is tussen
de lidstaten. Ook is het van belang resultaten die voortkomen uit beleid rondom het
virus te verspreiden en daar van te leren. Juist nu kan er gebruik worden gemaakt
van de samenwerking binnen het Europees kader. Deze leden willen van de Minister weten
of er nu voldoende uitwisseling van informatie is over het coronavirus binnen het
onderwijs. Krijgt de Minister informatie van andere landen over de maatregelen die
genomen worden en de effecten hiervan? Deelt de Minister ook informatie over ons onderwijsbeleid
en de mogelijke gevolgen? Heeft de Minister al resultaten gekregen van lidstaten waar
scholen en vervolgopleidingen weer gedeeltelijk worden opgestart?
Ook zien voornoemde leden een kans in de uitwisseling van lesmethodes in de tijd van
meer en meer digitaal onderwijs. Uit onderhavige brief van de Minister valt af te
leiden dat dit al gebeurt, dat stemt de leden goed. Ziet de Minister mogelijkheden
om dit nog verder uit te breiden bij het overleg van 18 en 19 mei? Het belang van
goed onderwijs voor iedereen verandert in tijden van crisis zeker niet. Deze leden
ontvangen graag een reactie van de Minister.
Leermobiliteit en COVID-19
Veel studenten en onderwijsmedewerkers zaten ten tijde van de uitbraak van het virus
in het buitenland voor studie, stages of onderzoek. Velen zijn teruggehaald en bijna
allen kunnen hun werk of studie niet voortzetten. Dit heeft gevolgen voor meerdere
programma’s die uitwisseling faciliteren en bevorderen zoals het Erasmus+ programma.
Deze leden vinden dat er een juiste informatievoorziening moet zijn voor de getroffenen
zowel voor Nederlanders in het buitenland als buitenlanders hier. Wordt de informatie
over de voorzorgsmaatregelen in het hoger onderwijs ook in het Engels beschikbaar
gemaakt? Heeft de Minister daarnaast een plan liggen hoe de leermobiliteit straks
weer moet worden opgestart als dat kan?
De maatregelen zijn ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk te merken. Ook hier
moet een juiste informatievoorziening worden bevorderd. De leden willen daarom van
de Minister weten of ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk aandacht is voor
de studenten en hoe daar de leermobiliteit weer op orde moet gaan komen. Wat zijn
daarnaast de effecten op de eilanden van de maatregelen die genomen zijn, zo vragen
deze leden.
Brain circulation
Gelijke kansen moet niet alleen in Nederland maar in alle landen van de Europese Unie
een vanzelfsprekendheid zijn. De leden constateren dat er goed nagedacht wordt over
studentenmobiliteit, maatregelen om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren
en
een gelijkere beloning van onderzoekers in verschillende lidstaten te bevorderen.
De aan het woord zijnde leden kijken ook uit naar het rapport van demografische ontwikkelingen
binnen het onderwijs in de lidstaten. Zoals omschreven in de brief van de Minister3 is het van belang om een kennisbalans te hebben binnen de Unie. De leden willen weten
van de Minister of Nederland op dit moment een gebalanceerde onderwijsmobiliteit heeft.
Is er sprake in Nederland van Brain drain? Wat doet de Minister om een verlies aan kennis te voorkomen? Deze leden willen aan
de Minister meegeven dat bij afwegingen het vrije verkeer van personen altijd de boventoon
moet voeren.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de VVD-fractie en de D66-fractie
en dank de fracties voor de inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals
in de inbreng van de fracties. Ik heb hierbij de vragen cursief overgenomen, omdat ik zo een aantal vragen over hetzelfde onderwerp gezamenlijk kan
beantwoorden.
VVD
Raadconclusies Europese leraren en opleiders voor de toekomst
Deze leden lezen dat door het alomvattende karakter van het lerarenbeleid, de uitdagingen
voor Nederland niet even relevant zijn. Welke uitdagingen uit de tekst zijn voor Nederland
wel relevant?
Enkele van de in de Raadsconclusies genoemde uitdagingen zijn ook van toepassing in
Nederland, al kan dit verschillen per onderwijsniveau of regio. Zo zijn bijvoorbeeld
hoge werkdruk (artikel 10a), omgang met een door digitalisering veranderende omgeving
(10d) en vergrijzing van het lerarenbestand en tekort aan leraren (13b) alle van toepassing
op het Nederlandse onderwijsveld.
Op welke manier wordt de Europese lerarenprijs voor excellent onderwijs vormgegeven?
Wat is de inzet van Nederland hierin?
De Commissie wordt in de Raadsconclusies gevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken
tot een lerarenprijs. De Commissie heeft nog geen voorstel opgesteld, dus het is nog
niet duidelijk of de prijs er daadwerkelijk komt en welke vorm deze moet krijgen.
Nederland heeft in de discussie benadrukt dat een blijk van waardering voor excellent
onderwijs een goed idee is, maar dat in het onderzoek naar het oprichten van een lerarenprijs
o.a. gekeken moet worden naar de Europese meerwaarde van een dergelijke prijs voordat
hier een initiatief voorstel voor wordt gepubliceerd. Het idee bevindt zich nog in
een onderzoeksfase.
Deze leden vragen of de Minister meer informatie kan geven over het oorspronkelijke
plan van meer «internationale samenwerking tussen lerarenopleidingen binnen Europese
lerarenacademies». Wie heeft dit plan gemaakt? Welke lidstaten waren hier voorstander
van? Hoe kijkt de Europese Commissie hiernaar, zo vragen deze leden.
De Commissie wordt in de Raadsconclusies gevraagd om vrijwillige samenwerking en netwerkvorming
tussen lerarenopleidingen te ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van Europese lerarenacademies.
Er is op dit moment nog geen Commissievoorstel of plan voor Europese Lerarenacademies.
Frankrijk heeft zich recent positief uitgelaten over het plan in een position paper,
dat nog door Nederland wordt bestudeerd. Kern van het idee is dat het niet gaat om
een nieuw Europees instituut, maar om een netwerk van lerarenopleidingen die op vrijwillige
basis samenwerken. Nederland staat over het algemeen positief tegenover samenwerkingen
tussen lerarenopleidingen, zo lang dit op vrijwillige basis plaatsvindt.
De Commissie heeft zich positief uitgelaten over sterkere samenwerking tussen lerarenopleidingen,
zowel in de initiële opleiding als voor bijscholing. De Commissie steunt het idee
voor een netwerk van instituten voor lerarenopleidingen. Het initiatief past binnen
het Erasmus+ programma. De Commissie heeft op moment van schrijven nog geen initiatief
gepubliceerd. Als er een Commissievoorstel volgt over Europese lerarenacademies zal
dit onderwerp op de inhoud beoordeeld worden, met daarin oog voor subsidiariteit en
proportionaliteit en zal uw Kamer via de gebruikelijke weg door middel van een BNC-fiche
worden geïnformeerd over het kabinetsstandpunt.
Raadsconclusies Mediawijsheid in een steeds veranderende wereld
Deze leden vragen op welke manier Nederland aandacht vraagt voor promotie van mediawijsheid
binnen Europa. Kan de Minister ingaan op de subsidiariteit binnen dit onderwerp? Waar
ligt de verantwoordelijkheid van nationale overheden en waar de verantwoordelijkheid
van de Europese Unie?
Het overgrote deel van de activiteiten op het gebied van mediawijsheid vindt op nationaal
niveau plaats, bijvoorbeeld op school of in de bibliotheek. Het Nederlandse Netwerk
Mediawijsheid bestaat al ruim tien jaar en is een succes, het netwerk omvat al meer
dan 1100 partners.
Mediawijsheid is een bevoegdheid van lidstaten. Op Europees niveau wordt middels een
expertgroep kennis gedeeld, de Europese Commissie faciliteert dat. Jaarlijks is er
ook een Europese Week van de Mediawijsheid. Dit jaar zijn er echter geen bijeenkomsten
geweest, vanwege de uitbraak van het coronavirus. Tenslotte is er in de herziene Audiovisuele
Mediadienstenrichtlijn een bepaling opgenomen dat lidstaten dienen te rapporteren
over de stand van de mediawijsheid in hun land en dat videoplatformdiensten ook maatregelen
dienen te nemen ter bevordering van mediageletterdheid.
Daarnaast lezen deze leden dat de Europese Commissie wordt gevraagd om via het European
Digital Media Observatory mogelijkheid te creëren tot vrijwillige uitwisseling van
ideeën en initiatieven op het gebied van mediawijsheid. Op welke manier kunnen inwoners
van Europa binnen dit platform informatie ophalen of is dit platform enkel bedoeld
voor organisaties?
De reikwijdte hiervan is nog niet afgebakend. Om van toegevoegde waarde te kunnen
zijn, moet de uitwisseling via het European Digital Media Observatory plaatsvinden
op het daarvoor geëigende niveau. Wanneer dat het niveau van de organisaties is dan
kunnen via deze organisaties lidstaten en hun inwoners hun kennis over buitenlandse
best practices vergroten.
Daarnaast lezen voornoemde leden dat de Commissie wordt gevraagd om met voorstellen
te komen voor potentiële vervolgstappen voor langetermijnoplossingen om met desinformatie
om te gaan. Waarom wordt de Europese Commissie hierom gevraagd? Wat is de meerwaarde
van de coördinatie van de Europese Commissie? Hoe gaat de Europese Commissie ervoor
waken dat de voorstellen niet de schijn opbrengen van censuur?
De Europese Commissie wordt gevraagd om potentiële vervolgstappen in kaart te brengen,
op basis van een analyse van reeds genomen maatregelen en met inachtneming van bestaand
en toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Het betreft hier geen nieuw beleidsterrein,
de Europese Commissie is reeds bezig met het onderwerp desinformatie en heeft ook
een actieplan op dit gebied. Zo is het vergroten van de mediawijsheid een van de strategieën
om verstandiger om te gaan met desinformatie. Censuur is niet aan de orde en past
ook niet binnen de waarden van de democratische rechtsstaat. Zoals gemeld in de beleidsinzet
bescherming democratie tegen desinformatie is een van de uitgangspunten van het Nederlandse
desinformatiebeleid dat rechtsstatelijke waarden en grondrechten voorop staan: vrijheid
van meningsuiting, vrijheid van pers, het recht op informatie en het bevorderen van
transparantie. Dit is ook een uitgangspunt voor Nederland in alle contacten in Europees
verband.
Voornoemde leden vragen eveneens op welke manier de Europese Commissie kijkt naar
interne desinformatie. Heeft de Europese Commissie een definitie van desinformatie?
Zo nee, wordt het reguleren van desinformatie niet zeer uitdagend als er geen definitie
kan worden vastgesteld?
Ja, de Europese Commissie gebruikt in haar Mededeling «Bestrijding van online-desinformatie:
een Europese benadering» uit 2018 de volgende definitie: «Desinformatie wordt opgevat
als aantoonbaar foute of misleidende informatie die wordt gecreëerd, gepresenteerd
en verspreid voor economisch gewin of om het publiek opzettelijk te bedriegen, en
die schade in het publieke domein kan veroorzaken. Schade in het publieke domein bestaat
onder meer uit bedreigingen voor democratische politieke en beleidsvormingsprocessen
en voor openbare goederen zoals de bescherming van de gezondheid van de EU-burgers,
het milieu of de veiligheid. Fouten in verslaggeving, satire en parodie of duidelijk
aantoonbaar partijdig nieuws en commentaar zijn geen desinformatie.» (COM (2018) 236).
Het begrip interne desinformatie wordt niet gebruikt.
Daarnaast hebben deze leden vragen over de mededeling die eurocommissarissen Borrell
en Jourova in juni gaan publiceren over hoe om te gaan met desinformatie in tijden
van COVID-19. Is hierover tijdens de raad al reeds over gesproken? Welke informatie
heeft de permanente vertegenwoordiging in Brussel hier reeds al over ingewonnen? Op
welke manier heeft Nederland input geleverd op de mededeling van Borrell en Jourova
om desinformatie in tijden van COVID-19 tegen te gaan? Indien dat nog niet gebeurd
is, op welke manier gaat Nederland input leveren aan de mededeling van Borrell en
Jourova? Heeft de Minister signalen dat er opzettelijk desinformatie is verspreid
rondom COVID-19 in Nederland? En in Europa? Zo ja, kan de Minister hier verder op
ingaan, zo vragen de leden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft over desinformatie
rond COVID-19 zeer recent een brief naar de Tweede Kamer gezonden, waarin deze onderwerpen
met betrekking tot de Nederlandse context worden behandeld.4 Zoals aangegeven in de recente brief van de Minister van Binnenlandse Zaken gaat
er misleidende informatie rond over de oorzaak van COVID-19, mogelijke remedies en
over de maatregelen die de overheid neemt. Wel is er vooralsnog geen aanleiding om
te constateren dat er in Nederland sprake is van gecoördineerde desinformatiecampagnes
met betrekking tot COVID-19. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO/EEAS) publiceert
rapportages over desinformatie betrekking tot Covid-19 in Europees verband.5
Medio juni is een Mededeling van Eurocommissarissen Borrell en Jourová voorzien over
desinformatie rond COVID-19. Op de inhoud van de Mededeling kan niet vooruit worden
gelopen. De Mededeling zal naar verwachting na publicatie geagendeerd worden voor
bespreking door de Raad, waarover uw Kamer langs de gebruikelijke weg geïnformeerd
zal worden. Nederland onderhoudt uiteraard contacten met de diverse betrokken partijen
in de Europese Commissie over dit onderwerp op zowel ambtelijk als politiek niveau.
De brief met de Nederlandse beleidsinzet is dan ook gedeeld met andere EU-lidstaten
en de Europese Commissie. Nederland onderstreept in Brussel het belang van een aanpak
van desinformatie waarin grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd
zijn. Nederland zal dat op Europees niveau blijven doen.
Verslag OJCS Raad 20 februari 2020 en videoconferentie van 12 februari 20206
De aan het woord zijnde leden lezen dat tijdens de OJCS-Raad studentenmobiliteit uitgebreid
aan de orde is gekomen. Wat was de inzet van Nederland in deze discussie?
Nederland benoemde dat internationale mobiliteit positief is voor de persoonlijke
en professionele ontwikkeling van studenten en dat dit bijdraagt aan Europese cohesie.
Nederland benadrukte in deze discussie dat een disbalans in mobiliteit zowel in «ontvangende»
als «zendende» landen voor problemen kan zorgen en daarom is het van belang om samen
naar oplossingen te zoeken. Nederland benoemde het initiatief voor de Europese universiteiten
in deze context als positieve stap: o.a. vanwege het criterium dat deelnemende universiteiten
uit verschillende regio’s uit de EU moeten komen; hiermee kan dit initiatief bijdragen
aan gebalanceerde mobiliteit en brain circulation.
De leden lezen eveneens dat Oostenrijk met dezelfde problematiek kampt als het gaat
om de studentenmobiliteit. Welke landen zitten nog meer op de lijn om maatregelen
te nemen om tot een gebalanceerde mobiliteit van studenten te komen, en daarmee dus
maatregelen te nemen om de grote instroom van internationale studenten tegen te gaan?
Waren er landen die het hier mee oneens waren? Zo ja, welke en waarom?
Het ontbreken van gebalanceerde mobiliteit wordt door veel lidstaten als problematisch
gezien, al zijn hier verschillende oorzaken. O.a. Oost-Europese lidstaten ondervinden
problemen met het wegtrekken van getalenteerde en hoogopgeleide jongeren naar West-Europa,
waardoor er een tekort ontstaat aan geschoold personeel. Er is vooral brede steun
voor nationale maatregelen om in te zetten op gebalanceerde mobiliteit, o.a. door
de kwaliteit van onderwijs te verbeteren en het verhogen van de levensstandaard.
Enkele West-Europese lidstaten waar er sprake is van een netto instroom van studenten
hebben vergelijkbare uitdagingen als Nederland en nemen daartoe in eerste instantie
nationale maatregelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Denemarken. Europese maatregelen
om mobiliteit van studenten uit de EER te beperken lijken ingewikkeld omdat deze ingaan
tegen het vrij verkeer van personen en het onderwijs als nationale bevoegdheid binnen
de Europese Unie.
Daarnaast lezen deze leden dat er hoogambtelijke gesprekken met de betrokken DG’s7 van de Europese Commissie over gebalanceerde studentenmobiliteit zijn gevoerd, welke
DG’s waren dit? Wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Nederland heeft het onderwerp gebalanceerde mobiliteit hoogambtelijk onder de aandacht
gebracht bij DG Education and Culture (EAC) voor het onderwijsveld, DG Research, Technology
and Development (RTD) op het gebied van onderzoek en DG Employment (EMPL) voor o.a.
het mbo. Het Nederlandse standpunt is met interesse aangehoord, maar er werd door
de Commissie ook aangegeven dat in eerste instantie nationale maatregelen nodig zijn
om gebalanceerde mobiliteit na te streven. De tot nu toe gevoerde gesprekken laten
zien dat het animo bij de Commissie om hier actief mee aan de slag te gaan gering
is, al wordt het belang van convergentie om tot meer balans te komen wel erkend. Als
vervolgstap is afgesproken dat Nederland aandacht zal blijven vragen voor het onderwerp,
in eerste instantie op ambtelijk en hoogambtelijk niveau. Er is afgesproken om een
vervolggesprek met DG EAC in te plannen. Vooralsnog is dat mede vanwege de COVID-19
ontwikkelingen nog niet ingepland.
De leden lezen dat de Minister benadrukt dat ze aandacht blijft vragen voor dit onderwerp.
Op welke manier en wanneer gaat de Minister dat dan doen? Heeft de Minister al een
goed beeld over wie de like-minded landen hierin zijn en hoe gaat ze met deze landen
optrekken?
Ik zal zelf tijdens gesprekken met Europese collega’s waar opportuun aandacht blijven
vragen voor gebalanceerde mobiliteit. Dit doe ik onder meer tijdens en en marge van
Europese bijeenkomsten, in bilaterale ontmoetingen, maar ook in gesprek met het veld.
Daarnaast heb ik ook mijn ambtenaren gevraagd deze problematiek te adresseren. Gezien
de huidige ontwikkelingen rondom COVID-19 is de discussie in de EU over gebalanceerde
mobiliteit op een laag pitje gezet en ligt de prioriteit van de lidstaten bij vraagstukken
rond COVID-19 i.r.t. het onderwijsveld. Een interessante vraag is ook hoe de gevolgen
van COVID-19 de grensoverschrijdende mobiliteit zullen beïnvloeden. Dit volgen we
nauwgezet en hierover zal ook informatie-uitwisseling met andere lidstaten plaatsvinden.
Voornoemde leden lezen dat Eurocommissaris Gabriel heeft aangekondigd dat de Europese
Commissie met een rapport bezig is over de demografische ontwikkelingen. Op welke
manier wordt er aandacht besteed aan studentmobiliteit binnen dit rapport en kan de
Kamer dit rapport ook toegestuurd krijgen?
Het rapport moet nog verschijnen. Het is daarom nog onduidelijk hoe en op welke manier
er aandacht besteed wordt aan studentenmobiliteit. Na publicatie is het rapport openbaar
en voor iedereen te raadplegen.
Deze leden lezen dat de Eurocommissaris in de toekomst ook een rol voor Horizon Europe
ziet liggen om brain drain tegen te gaan. Welke rol is dat? Is de Minister het met
deze leden eens dat Horizon Europe niet ingezet zou moeten worden op de manier waarop
bijvoorbeeld Europese structuur- en cohesiefondsen worden ingericht, aangezien we
bij Horizon Europe moeten focussen op de onderzoeken en industrieën die van Europa
een wereldspeler maken en niet moeten gebruiken om middelmatig onderzoek gelijkmatig
over Europa te promoten? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Gabriel ziet het tegengaan van brain drain en het verkleinen van de
Oost-West innovatiekloof als een topprioriteit en ze zoekt naar mogelijkheden om dit
aan te pakken. Ze heeft echter ook laten weten dat excellentie het voornaamste evaluatiecriterium
blijft voor Horizon Europe. De Eurocommissaris kijkt daarbij naar instrumenten die
onderdeel zijn van de «widening box», een speciaal gealloceerd deel van Horizon Europe
voor capaciteitsopbouw, maar ze kijkt ook naar mogelijkheden voor meer synergie met
andere programma’s, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen. Ik ben
het met de leden eens dat Horizon Europe niet ingezet zou moeten worden op de manier
waarop de Structuur- en cohesiefondsen worden ingericht en ik zal er voor blijven
waken dat excellentie en impact de primaire selectiecriteria blijven voor Horizon
Europe.
Deze leden lezen dat in het standpunt van Nederland rondom mobiliteitsstromen het
belangrijk is dat de Europese Commissie dit goed in kaart brengt. Momenteel is dat
nog niet het geval. Heeft de Commissie inmiddels al een dergelijk onderzoek gestart?
Zo ja, wanneer kunnen we hiervan de resultaten verwachten? Zo nee, kan de Minister
bij de Eurocommissaris aandringen op een dergelijk onderzoek, zo vragen deze leden.
Een dergelijk onderzoek is nog niet vanuit de Europese Commissie gestart, maar er
zijn reeds veel data beschikbaar via o.a. diverse werkgroepen en het Eurydice netwerk.
Het initiatief om mobiliteitsstromen goed in kaart te brengen wordt breed gedragen.
Of dit in de vorm van een eenmalig onderzoek zal plaatsvinden of periodieke monitoring
is nog niet bekend. We zullen u informeren als er vanuit de Commissie meer informatie
bekend is gemaakt.
De aan het woord zijnde leden lezen dat Nederland de Europese Structuurfondsen een
belangrijke rol geeft om de kwaliteit van hoger onderwijs en onderzoek in alle lidstaten
te verbeteren. Op welke manier is dit van toepassing op Nederland? Indien dat niet
het geval is, op welke manier en wanneer komt Nederland dan wel met voorstellen waarvan
ook het Nederlandse hoger onderwijs kan profiteren?
Structuurfondsen hebben tot doel de economie van EU-lidstaten te versterken, en bieden
o.a. de mogelijkheid voor lidstaten om een deel van deze fondsen te investeren in
onderwijs en onderzoek. Doordat minder ontwikkelde lidstaten meer budget ontvangen
uit deze fondsen, dragen de structuurfondsen bij aan het verkleinen van de verschillen
tussen lidstaten en regio’s. In de minder rijke EU-landen kunnen de Structuurfondsen
bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de kennisinfrastructuur. Dit draagt
ook bij aan het versterken van de onderzoekscapaciteit, en vergroot daarmee het potentieel
voor deelname in het Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie (Horizon 2020/Horizon
Europe). Daarmee wordt het aantrekkelijker om in een land te blijven studeren of na
de studie terug te keren voor het zoeken naar een baan. Naast nationale maatregelen
en investeringen kunnen de Structuurfondsen daarom een goede bijdrage leveren in het
tegengaan van brain drain en stimuleren van gebalanceerde mobiliteit. Het kabinet
is van mening dat de Structuurfondsen vooral gericht zouden moeten zijn op minder
welvarende lidstaten.8 Nederland ontvangt wel middelen uit de Structuurfondsen, en daar profiteren ook Nederlandse
hoger onderwijsinstellingen van. Ze ontvangen onder andere middelen uit de Structuurfondsen
voor onderzoek- en innovatieprojecten.
Deze leden lezen dat Nederland het initiatief voor Europese universiteiten omarmt.
Hoe komt dit overeen met de Nederlandse positie uit 2018 waarbij Nederland duidelijk
kritisch was op de komst van Europese universiteiten? Is het plan veranderd of is
de positie van Nederland daarin veranderd? Deze leden ontvangen graag een uitleg.
De positie van Nederland ten aanzien van de Europese Universiteiten is niet aanzienlijk
veranderd en in de kern is Nederland voorstander van een innovatieve vorm om de samenwerking
op het gebied van hoger onderwijs te versterken. Toen het plan gelanceerd werd, was
er nog veel onduidelijk. Nederland was geen voorstander van bovenaf opgelegde samenwerking
en was kritisch op het nastreven van een nieuw soort Europees diploma of titel, ook
in verband met mogelijke overlap met de ontwikkelingen in het Bolognaproces. Op dit
moment wordt vanuit het Erasmus+-programma een pilot voor het Europese Universiteiten
initiatief uitgevoerd, waaraan ook 4 Nederlandse universiteiten meedoen. In onderhandelingen
tussen de lidstaten en met de Commissie zijn de Nederlandse twijfels en bezwaren voldoende
weggenomen. De samenwerking is bottom-up tot stand gekomen en er is geen sprake van
een Europees diploma. Nederland zal actief betrokken blijven bij de discussie over
een mogelijk Europees diploma in de toekomst. Bovendien kunnen deze Europese Universiteiten,
waarbij deelnemende instellingen uit alle windstreken van de EU komen, een impuls
zijn voor de kwaliteit van het hoger onderwijs Europa-breed, voor een betere balans
in studentenmobiliteit en de kennispositie van de EU vergroten.
Raadconclusies: Kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden
Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de inhoud van de raadsbehandeling en achtergrond
over «kansen voor jongeren vergroten in landelijke en afgelegen gebieden». Op welke
manier biedt het Europees solidariteitskorps kansen aan jongeren in landelijke en
afgelegen gebieden? Welke organisaties in Nederland maken momenteel gebruik van dit
solidariteitskorps? Hoeveel budget gaat er naar Nederland binnen dit solidariteitskorps?
Binnen het Europees Solidariteitskorps staat de leerervaring van jongeren centraal.
Jongeren uit alle EU landen registreren zich voor deelname. Er zijn ongeveer 40 Nederlandse
organisaties betrokken, vooral uit het sociale domein. Zij zijn verdeeld over stedelijke
en landelijke gebieden in geheel Nederland. In Nederland richt het Europees Solidariteitskorps
zich niet specifiek op jongeren uit landelijke gebieden. Het is vooral de bedoeling
kansen te bieden aan alle jongeren in Nederland, en daarmee dus ook aan jongeren uit
landelijke gebieden die gebruik kunnen maken van een aantal organisaties in zowel
noord, zuidwest als oost Nederland. Alle organisaties zijn te vinden via: https://www.europeansolidaritycorps.nl/overzicht-toegekende-projecten
Nederland ontvangt dit jaar vanuit de Europese Unie voor het Europees Solidariteitskorps
€ 4.428.921,– aan programmagelden en € 355.582,– aan bureaukosten voor het nationaal
agentschap.
Voorts vragen de leden welke gebieden in Nederland vallen onder de Europese definitie
van «afgelegen gebieden».
De omschrijving van afgelegen gebieden zoals verwoordt in de Raadsconclusies geldt
alleen binnen het EU-acquis en de ultraperifere gebieden van de EU die worden genoemd
in artikel 349 VWEU. Voor Nederland betekent dit dat er geen gebieden onder deze omschrijving
vallen.
Daarnaast lezen de leden dat de achtergrond van het plan is om jongeren meer te betrekken
bij lokale besluitvormingsprocessen. Wat is de meerwaarde dat deze coördinatie bij
de Europese Commissie ligt en niet bij de lokale overheden? Daarnaast lezen de leden
dat er initiatieven zijn om jongeren aan te moedigen en hun kennis van ondernemerschap
te vergroten. Welke zijn dat? Deze leden zijn blij met de inzet van Nederland dat
de raadsconclusies zich dienen te houden aan het subsidiariteitsbeginsel en vraagt
om rekening te houden met de rol van lokale autoriteiten, zeker als het gaat om jeugdbeleid.
Met welke landen trekt Nederland hierin op, zo vragen deze leden.
De Raadsconclusies roepen niet op tot een coördinerende taak voor de Europese Commissie
bij het meer betrekken van jongeren bij lokale besluitvormingsprocessen. Dat is inderdaad
een taak van de lokale overheden. De Raadsconclusies doen slechts een oproep aan de
lidstaten en lokale overheden om participatie te bevorderen. De Raadsconclusies wijzen
op het belang van initiatieven om jongeren aan te moedigen en hun kennis van ondernemerschap
te vergroten. In landelijke gebieden wordt daarbij aandacht gevraagd voor sectoren
zoals toerisme en natuurbeheer. Op Europees niveau trekt Nederland in het kader van
het jeugdbeleid vooral op met Noord- Europese landen die een enigszins vergelijkbare
decentrale organisatiestructuur als Nederland kennen.
D66
Informatie en maatregelen omtrent COVID-19
Deze leden hebben kennisgenomen van het overleg dat heeft plaatsgevonden op 12 maart
jl. tussen alle onderwijsministers van de lidstaten. Volgens deze leden is het van
cruciaal belang dat er in deze tijd van crisis goede informatie-uitwisseling is tussen
de lidstaten. Ook is het van belang resultaten die voortkomen uit beleid rondom het
virus te verspreiden en daar van te leren. Juist nu kan er gebruik worden gemaakt
van de samenwerking binnen het Europees kader. Deze leden willen van de Minister weten
of er nu voldoende uitwisseling van informatie is over het coronavirus binnen het
onderwijs. Krijgt de Minister informatie van andere landen over de maatregelen die
genomen worden en de effecten hiervan? Deelt de Minister ook informatie over ons onderwijsbeleid
en de mogelijke gevolgen? Heeft de Minister al resultaten gekregen van lidstaten waar
scholen en vervolgopleidingen weer gedeeltelijk worden opgestart?
Er vindt intensieve uitwisseling plaats tussen de diverse EU-lidstaten over de gevolgen
van COVID-19 voor het onderwijs. Het gaat hierbij om het uitwisselen en informeren
over te nemen maatregelen, goede voorbeelden, leermomenten en in een aantal gevallen
ook het delen van openbaar en digitaal lesmateriaal. Lidstaten delen actief resultaten
met elkaar door middel van vragenlijsten en informele videoconferenties, o.a. over
effecten van de heropening van scholen, zowel tussen onderwijsministeries alsook op
wetenschappelijk niveau tussen bijvoorbeeld het RIVM en zijn internationale tegenhangers.
We staan hierover in nauw contact met andere lidstaten.
Ook zien voornoemde leden een kans in de uitwisseling van lesmethodes in de tijd van
meer en meer digitaal onderwijs. Uit onderhavige brief van de Minister valt af te
leiden dat dit al gebeurt, dat stemt de leden goed. Ziet de Minister mogelijkheden
om dit nog verder uit te breiden bij het overleg van 18 en 19 mei? Het belang van
goed onderwijs voor iedereen verandert in tijden van crisis zeker niet. Deze leden
ontvangen graag een reactie van de Minister.
In de Raadsconclusies over COVID-19 en de gevolgen voor het onderwijs wordt specifiek
aandacht besteed aan het borgen van waardevolle lessen die verschillende lidstaten
hebben opgedaan, zowel over het (deels) sluiten van scholen, het geven van afstandsonderwijs
als het weer heropenen van het onderwijs. Ook lesmethodes vallen hieronder. Hierbij
wil ik er wel aangeven dat gedeelde lesmethodes mogelijk beperkt toepasbaar zijn vanwege
de grote verschillen tussen lidstaten en onderwijssystemen. Nederland ondersteunt
dit initiatief echter van harte en heeft hier ook in eerdere videoconferenties aandacht
voor gevraagd. Nederland zal hier actief aan blijven bijdragen.
Leermobiliteit en COVID-19
Veel studenten en onderwijsmedewerkers zaten ten tijde van de uitbraak van het virus
in het buitenland voor studie, stages of onderzoek. Velen zijn teruggehaald en bijna
allen kunnen hun werk of studie niet voortzetten. Dit heeft gevolgen voor meerdere
programma’s die uitwisseling faciliteren en bevorderen zoals het Erasmus+ programma.
Deze leden vinden dat er een juiste informatievoorziening moet zijn voor de getroffenen
zowel voor Nederlanders in het buitenland als buitenlanders hier. Wordt de informatie
over de voorzorgsmaatregelen in het hoger onderwijs ook in het Engels beschikbaar
gemaakt? Heeft de Minister daarnaast een plan liggen hoe de leermobiliteit straks
weer moet worden opgestart als dat kan?
Ik onderstreep het belang van een goede informatievoorziening voor zowel de Nederlanders
in het buitenland als de buitenlanders hier. Het Nederlandse Nationale Agentschap
Erasmus+ Onderwijs & Training staat in nauw contact met de Nederlandse instellingen
over de situatie rond COVID-19 en de gevolgen voor Erasmus+ projecten. De verantwoordelijkheid
voor het contact, in het Nederlands of andere taal, met de individuele student, scholier
of docent in een Erasmus+ project ligt bij de instellingen zelf. Zowel bij de ontvangende
instelling, als de zendende instelling. Daarnaast geeft de Europese Commissie op haar
website in 24 talen informatie gericht op deelnemers over de gevolgen van de coronacrisis
voor het programma Erasmus+, meer specifiek over wat er verandert voor de activiteiten
en welke hulp beschikbaar is (zie voor de Nederlandstalige versie https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/coronavirus-impa…).
Het is momenteel nog onduidelijk in welke mate en op welke manier leermobiliteit opgestart
kan worden. Dit is allereerst afhankelijk van de ontwikkelingen rond COVID-19. Tegelijkertijd
vind ik het wel belangrijk om te bekijken welke stappen gezet kunnen worden om flexibeler
te zijn rond aanmeldingen voor het studiejaar, zoals uitstel van de inschrijfdeadline,
en de manier waarop een studieprogramma wordt aangeboden. Daarbij moet altijd de kwaliteit
van onderwijs, ook in het geval van virtuele mobiliteit of blended mobility, voorop
overeind staan. Hierover spreek ik ook met mijn collegae- onderwijsministers uit andere
EU-lidstaten op 18 mei. 9
De maatregelen zijn ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk te merken. Ook hier
moet een juiste informatievoorziening worden bevorderd. De leden willen daarom van
de Minister weten of ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk aandacht is voor
de studenten en hoe daar de leermobiliteit weer op orde moet gaan komen. Wat zijn
daarnaast de effecten op de eilanden van de maatregelen die genomen zijn, zo vragen
deze leden.
Om de eilanden te beschermen tegen besmettingen van buitenaf, is het vliegverkeer
van, naar en tussen de eilanden opgeschort voor burgers. De meeste studenten en vooral
stagiairs uit het Europees deel van het Koninkrijk hebben met ondersteuning van de
regering tijdig een vlucht naar Nederland kunnen nemen als zij dit wensten. En ook
andersom zijn studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk die in Nederland
verbleven teruggekeerd naar de eilanden waar zij vandaan kwamen. Als er weer gereisd
kan worden binnen het Koninkrijk, kan ook de leermobiliteit weer op gang komen. Voor
veel stagiairs zal het wel de vraag zijn of er weer stages beschikbaar komen in sectoren
als de horeca. Die zijn immers afhankelijk van het weer op gang komen van het toerisme
op de eilanden. Met de overheden van de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk
wordt nauw contact gehouden. Via de instellingen voor hoger onderwijs zal te zijner
tijd de informatie over de mogelijkheden worden gedeeld met studenten.
Zowel in Caribisch Nederland als in Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt het onderwijs
op dit moment (deels gefaseerd) weer opgestart, en worden de gevolgen van de eerdere
maatregelen geanalyseerd en opties voor te nemen vervolgstappen uitgewerkt.
Tussen de vier landen van het Koninkrijk vindt ambtelijk met regelmaat afstemming
plaats over de ervaringen, raakvlakken en vervolgstappen. Ook in de Caribische delen
van het Koninkrijk maakt men zich zorgen over de opgelopen onderwijsachterstanden,
ongelijke kansen en manieren en worden strategieën uitgewerkt om de opgelopen achterstanden
op een realistische manier aan te pakken. Het is nog te vroeg om een verantwoord beeld
te geven wat de invloed van de recente ontwikkelingen op de studie- en studielocatiekeuzes
(in eigen regio/Nederland/elders) van de Caribische aspirant-studenten zal zijn.
Tussen de vier landen zijn inmiddels ook in deze bijzondere omstandigheden de bestaande
afspraken omtrent diploma-erkenning herbevestigd. In het Caribisch deel van het Koninkrijk
wordt daartoe op dezelfde wijze als in Nederland bepaald of een leerling geslaagd
is. Daarmee is in ieder geval de weg voor de Caribische studenten om desgewenst in
Nederland hun vervolgstudie aan te vangen ongewijzigd opengesteld. De regeringen van
de Caribische koninkrijkslanden geven in de huidige situatie aan dat ze «studeren
in eigen regio» dit jaar nog meer dan anders zullen aanmoedigen. De wens om studenten
te motiveren om (het begin van) een studie in eigen land/regio te volgen is niet nieuw
en is een reactie op eerdere aanwijzingen dat de startende Caribische studenten het
in Nederland minder goed doen dan gemiddeld. Tevens past het stimuleren van studeren
in de regio in het beleid van de Caribische landen om de gesignaleerde braindrain
te keren; te weinig van de in Nederland afgestudeerde Caribische studenten keren na
hun studie terug naar eigen land.
Brain circulation
Gelijke kansen moet niet alleen in Nederland maar in alle landen van de Europese Unie
een vanzelfsprekendheid zijn. De leden constateren dat er goed nagedacht wordt over
studentenmobiliteit, maatregelen om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren
en een gelijkere beloning van onderzoekers in verschillende lidstaten te bevorderen.
De aan het woord zijnde leden kijken ook uit naar het rapport van demografische ontwikkelingen
binnen het onderwijs in de lidstaten. Zoals omschreven in de brief van de Minister10 is het van belang om een kennisbalans te hebben binnen de Unie. De leden willen weten
van de Minister of Nederland op dit moment een gebalanceerde onderwijsmobiliteit heeft.
Is er sprake in Nederland van Brain drain? Wat doet de Minister om een verlies aan
kennis te voorkomen? Deze leden willen aan de Minister meegeven dat bij afwegingen
het vrije verkeer van personen altijd de boventoon moet voeren.
Binnen het Erasmus+-programma is in Nederland sprake van een balans in studentenmobiliteit.
Hierbij gaat het om studiepuntmobiliteit, dus studenten die voor een korte periode
naar Nederland komen of naar het buitenland gaan. Bij diplomamobiliteit, waarbij studenten
een hele opleiding in het buitenland volgen, is een disbalans van studentenmobiliteit
te zien. Er zijn in Nederland meer inkomende dan uitgaande studenten. Voor Nederland
is «brain drain» dus niet de uitdaging. Die brain drain doet zich in andere Europese
landen mogelijk wel voor. Hoewel internationalisering grote meerwaarde heeft voor
het Nederlandse hoger onderwijs en voor de samenleving, ligt er voor Nederland een
uitdaging dat op sommige plekken de grenzen van wat ons stelsel aankan in zicht komen,
zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het IBO Internationalisering van het
Hoger Onderwijs. Dat kan de toegankelijkheid of de kwaliteit in het geding brengen
en daar moeten we scherp op zijn.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier