Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 462 Wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Mijnbouwwet nadere
regels te stellen over het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en de investeringsaftrek
voor mijnbouwondernemingen op zee te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel ab, wordt «Besluit risico’s zware ongevallen 1999» vervangen door «Besluit
risico’s zware ongevallen 2015».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ah door een puntkomma worden
onderdelen toegevoegd, luidende:
ai. beheerder:
natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een pijpleiding
of kabel wordt aangelegd, gebruikt dan wel in stand gehouden;
aj. buiten werking:
een situatie, waarin een mijnbouwwerk, kabel of pijpleiding, bestemd voor het opsporen
of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen of het opsporen
van CO2-opslagcomplexen niet meer als zodanig in werking is;
ak. buiten gebruik stellen van een boorgat:
het permanent afsluiten van een boorgat;
al. kabel:
leiding voor het vervoer van elektriciteit of elektronische signalen die:
1°. twee of meer mijnbouwwerken verbindt of
2°. tussen een mijnbouwwerk en een ander werk ligt en door Onze Minister is aangewezen.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt na «vergunninghouder» ingevoegd «met dien verstande dat
in het geval een overeenkomst als bedoeld in artikel 93, eerste lid, tot stand is
gekomen, een deel van de delfstoffen in eigendom overgaat op de vennootschap, bedoeld
in artikel 82, eerste lid, voor een percentage als bedoeld in artikel 94, tweede lid,
onder a, dat krachtens overeenkomst voor de vennootschap geldt» en vervalt de tweede
volzin.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van delfstoffen die
met gebruikmaking van een opsporingsvergunning in de vorm van monsters of formatiebeproevingen
aan de ondergrond worden onttrokken.
C
In artikel 12, tweede lid, wordt «aansprakelijkheden ter zake van op basis van de
vergunning te verrichten activiteiten» vervangen door «aansprakelijkheden voor schade
door zware ongevallen met mijnbouwwerken».
D
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel l vervalt «of»;
b. de punt aan het slot van onderdeel m wordt vervangen door «, of»;
c. een onderdeel wordt toegevoegd, luidende:
n. indien een mijnbouwwerk voor de winning van delfstoffen kan worden hergebruikt voor
de winning van aardwarmte en daarvoor een aanvraag is ingediend.
2. In het derde lid vervalt «het voor een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen».
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. De houder van een opsporingsvergunning kan met een schriftelijke verklaring aan Onze
Minister afstand doen van de vergunning met dien verstande dat de vergunning niet
eerder vervalt dan met ingang van de dag nadat:
a. Onze Minister de verklaring heeft ontvangen en
b. voor het verwijderen of hergebruiken van een gedeeltelijk of geheel aangelegd mijnbouwwerk
zekerheid is gesteld die Onze Minister voldoende acht als bedoeld in de artikelen
47 en 48.
E
Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. in onderdeel b vervalt «het aanvangstijdstip en».
2. onderdeel d komt te luiden:
d. een schatting van de verwachte hoeveelheid per jaar te winnen delfstoffen;.
F
De artikelen 44 en 45 worden vervangen door de volgende artikelen:
Artikel 44
1. De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 meldt binnen vier
weken nadat een mijnbouwwerk buiten werking is, aan Onze Minister om welke reden het
mijnbouwwerk buiten werking is en welke maatregelen zijn of worden genomen, tenzij
het mijnbouwwerk tijdelijk buiten werking is in een geval dat krachtens artikel 49,
vierde lid, is aangewezen.
2. De houder van een vergunning verwijdert een mijnbouwwerk dat buiten werking is, tenzij
het mijnbouwwerk tijdelijk buiten werking is in een geval als bedoeld in het eerste
lid.
3. De houder van een vergunning overlegt binnen een jaar nadat een mijnbouwwerk buiten
werking is, aan Onze Minister een verwijderingsplan, tenzij het mijnbouwwerk tijdelijk
buiten werking is in een geval als bedoeld in het eerste lid.
4. De verplichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, zijn mede van toepassing op
het verwijderen van een gedeelte van een mijnbouwwerk, waaronder het buiten gebruik
stellen van een boorgat, en het verwijderen van verontreinigde grond, verontreinigd
grondwater, verontreinigingen op of in oppervlaktewater, afval, waaronder schroot,
en andere materialen, die in het gebied of in de naaste omgeving van het mijnbouwwerk
zijn terechtgekomen bij het aanleggen of exploiteren van het mijnbouwwerk.
Artikel 44a
1. Het verwijderingsplan behoeft de instemming van Onze Minister. De instemming kan
onder beperkingen worden verleend en aan de instemming kunnen voorschriften worden
verbonden.
2. Als een mijnbouwwerk volgens het verwijderingsplan geheel of gedeeltelijk wordt hergebruikt
of slechts gedeeltelijk wordt verwijderd, neemt Onze Minister het besluit tot instemming
niet, dan nadat een verklaring van geen bedenkingen is ontvangen van het bevoegde
gezag dat bij of krachtens de Waterwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
is aangewezen voor een activiteit waarvoor bij of krachtens de desbetreffende wet
een besluit van dat bevoegd gezag vereist is.
3. Regels over de watervergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet,
en regels over de verklaring, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, zijn van overeenkomstige toepassing op een verklaring,
bedoeld in het tweede lid.
4. Als Onze Minister aan het verwijderingsplan instemming onthoudt, kan Onze Minister
een termijn stellen voor het verwijderen van het mijnbouwwerk.
5. Onze Minister kan ambtshalve of op aanvraag het besluit tot instemming wijzigen of
intrekken als gehele of gedeeltelijke verwijdering van het mijnbouwwerk mogelijk is
met een andere methode van verwijderen of voor een andere vorm van hergebruik dan
waarin het verwijderingsplan voorziet. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 44b
1. Als een mijnbouwwerk in aanmerking komt voor geheel of gedeeltelijk hergebruik kan
Onze Minister tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting tot het overleggen
van een verwijderingsplan en de verplichting tot verwijderen van het mijnbouwwerk.
De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan de ontheffing kunnen voorschriften
worden verbonden.
2. Als Onze Minister geheel of gedeeltelijk hergebruik van het mijnbouwwerk met het
oogmerk waarvoor de ontheffing is verleend niet meer doelmatig acht, kan Onze Minister
de ontheffing wijzigen of intrekken.
3. Als Onze Minister de ontheffing intrekt, stelt Onze Minister een termijn voor het
overleggen van een verwijderingsplan en kan Onze Minister een termijn stellen voor
het verwijderen van het mijnbouwwerk.
4. Onder hergebruik als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het opnieuw gebruiken
van het mijnbouwwerk voor het doel waarvoor het mijnbouwwerk is opgericht.
Artikel 44c
1. De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 verwijdert het mijnbouwwerk
overeenkomstig het verwijderingsplan en de voorschriften die aan de instemming zijn
verbonden.
2. Als het verwijderingsplan is uitgevoerd, overlegt de houder van een vergunning aan
Onze Minister een rapport over de verwijdering.
3. Onze Minister neemt op aanvraag van de houder van een vergunning een besluit tot
instemming met het rapport als de verwijdering heeft plaatsgevonden overeenkomstig
het verwijderingsplan en de voorschriften die aan de instemming zijn verbonden.
4. Als een mijnbouwwerk gedeeltelijk is verwijderd en een besluit tot instemming als
bedoeld in het derde lid is genomen, rust de verplichting tot verwijderen van het
resterende gedeelte van het mijnbouwwerk op de nieuwe exploitant.
Artikel 45
1. De beheerder van een kabel of pijpleiding is verplicht binnen vier weken nadat een
kabel of pijpleiding buiten werking is, aan Onze Minister te melden om welke reden
de kabel of pijpleiding buiten werking is en welke maatregelen zijn genomen.
2. Onze Minister kan met overeenkomstige toepassing van artikel 44 bepalen dat de beheerder
van een kabel of pijpleiding die buiten werking is, verplicht is om de kabel of pijpleiding
te verwijderen overeenkomstig een door de beheerder te overleggen verwijderingsplan,
tenzij de kabel of pijpleiding:
a. in gemeentelijk ingedeeld gebied is gelegen en
b. met de eigenaar van de grond is overeengekomen dat de kabel of de pijpleiding niet
wordt verwijderd.
3. Als Onze Minister bepaalt dat de beheerder verplicht is een kabel of pijpleiding
te verwijderen, kan de beheerder een aanvraag om ontheffing indienen. Artikel 44b
is van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 44a en 44c zijn van overeenkomstige toepassing op een verwijderingsplan,
respectievelijk de verwijdering, van kabels en pijpleidingen.
5. Als Onze Minister de beheerder niet heeft verplicht een kabel of pijpleiding te verwijderen
en de beheerder niet verplicht is om de kabel of pijpleiding krachtens een overeenkomst
met de eigenaar van de grond te verwijderen, is de beheerder verplicht om de kabel,
respectievelijk pijpleiding, schoon en veilig achter te laten.
6. Als niemand als beheerder van een kabel of pijpleiding kan worden aangemerkt, rusten
de verplichtingen op de laatste beheerder van de kabel of pijpleiding.
G
Artikel 47 komt te luiden:
Artikel 47
1. Onze Minister kan bepalen dat de houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen
6 en 25, binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn zekerheid stelt aan
de Staat der Nederlanden voor het verwijderen van een mijnbouwwerk.
2. De zekerheid wordt gesteld vanaf een tijdstip, voor een bedrag, met een termijn en
op een wijze die Onze Minister voldoende acht.
3. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen voor de handhaving van het eerste
lid.
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de houder van een ontheffing
als bedoeld in artikel 44b, eerste lid.
H
Artikel 48 komt te luiden:
Artikel 48
1. Onze Minister kan bepalen dat de beheerder van een kabel of pijpleiding als bedoeld
in artikel 45 binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn zekerheid stelt
aan de Staat der Nederlanden voor het schoon en veilig achterlaten of het verwijderen
van een kabel of pijpleiding.
2. De zekerheid wordt gesteld vanaf een tijdstip, voor een bedrag, met een termijn en
op een wijze die Onze Minister voldoende acht.
3. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen voor de handhaving van het eerste
lid.
4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de houder van een ontheffing
voor het verwijderen van een kabel of pijpleiding als bedoeld in artikel 45, derde
lid, in samenhang met artikel 44b, eerste lid.
I
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt na «inhouden» ingevoegd «het doen van een melding, het achterwege
laten daarvan,» wordt «een vergunning» telkens vervangen door «een vergunning, een
ontheffing,» en wordt «instemming.» vervangen door «instemming en het aanwijzen van
gevallen van tijdelijk buiten werking zijn van mijnbouwwerken.».
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het buiten
werking stellen, het buiten gebruik stellen, het verwijderen, het achterlaten, of
het hergebruiken van mijnbouwwerken, kabels en pijpleidingen, waaronder regels over:
a. meldingen en het overleggen van gegevens en bescheiden;
b. het stellen van zekerheden voor de nakoming van verplichtingen tot verwijderen, tot
achterlaten of tot het na hergebruik verwijderen van mijnbouwwerken die buiten werking
zijn.
J
De artikelen 68a en 68b komen te luiden:
Artikel 68a
1. Als een houder van een vergunning investeert in een mijnbouwwerk, anders dan een
mobiele installatie als bedoeld in regels gesteld krachtens de Wet milieubeheer, voor
de opsporing of winning van een voorkomen van koolwaterstoffen kan de houder en, ingeval
van medehouderschap, de medehouder bij de berekening van de heffingsmaatstaf, bedoeld
in artikel 66, eerste lid, aanvullend 40% van zijn deel van het investeringsbedrag
ten laste brengen van het resultaat.
2. Onder investeren wordt verstaan:
a. het aangaan van verplichtingen voor en het maken van kosten voor het aanschaffen van
een ten aanzien van het voorkomen niet eerder gebruikt mijnbouwwerk;
b. het maken van voortbrengingskosten voor een ten aanzien van het voorkomen niet eerder
gebruikt mijnbouwwerk;
c. het maken van kosten voor het aanpassen of verbeteren van een mijnbouwwerk en
d. het maken van kosten voor het aanleggen, het uitbreiden en het wijzigen van een boorgat,
waaronder, in voorkomend geval, de kosten van het huren of gebruiken van een mobiele
installatie als bedoeld in regels gesteld krachtens de Wet milieubeheer;
voor zover die verplichtingen, respectievelijk kosten, op de houder dan wel de medehouder
drukken.
3. Artikel 8, achtste lid, aanhef en onderdeel b en c, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 is van overeenkomstige toepassing.
4. Als de houder van de vergunning aan het einde van het boekjaar het mijnbouwwerk,
dan wel de aanpassing of verbetering van het mijnbouwwerk, nog niet in gebruik heeft
genomen en de investeringsaftrek, bedoeld in het eerste lid, zou uitgaan boven het
bedrag dat aan het einde van het jaar voor de investering is betaald, wordt in afwijking
van het eerste lid voor de berekening van de investeringsaftrek een bedrag in aanmerking
genomen dat gelijk is aan de betaling en wordt het meerdere in aanmerking genomen
in de volgende jaren, voor zover betalingen plaatsvinden, maar niet later dan in het
jaar waarin het mijnbouwwerk, dan wel de aanpassing of verbetering van het mijnbouwwerk,
in gebruik wordt genomen.
5. Als de houder of, ingeval van medehouderschap, de medehouder van een opsporingsvergunning
niet tevens houder, respectievelijk medehouder, is van een winningsvergunning, kan
deze houder of medehouder de in het eerste lid bedoelde investeringsaftrek ten laste
van het resultaat brengen in het eerste jaar waarin hij houder of medehouder is van
een winningsvergunning. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 68b
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van artikel
68a.
K
Artikel 82, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen c en d tot f en g worden de volgende onderdelen
ingevoegd:
c. het sluiten van overeenkomsten, bedoeld in artikel 97d, eerste en derde lid, met inbegrip
van daarmee rechtstreeks verbonden werkzaamheden, waaronder het begeleiden, bewaken
en monitoren van het systeem van overeenkomsten, bedoeld in artikel 97d, eerste, tweede
en derde lid;
d. het verstrekken van inlichtingen aan Onze Minister over de vaststelling, toepassing
en uitvoering van de overeenkomsten, bedoeld in artikel 97d, eerste, tweede en derde
lid, alsmede over de aard en omvang van de door een houder van een vergunning gestelde
of te stellen financiële zekerheden;
e. het verstrekken van inlichtingen aan Onze Minister, indien informatie over financiële
zekerheden, informatie over zeggenschap dan wel andere informatie daartoe aanleiding
geeft.
2. In onderdeel g (nieuw) wordt «beheer» vervangen door «beëindiging van opsporing en
winning, alsmede het beheer».
L
Artikel 94, tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. de vergunninghouder en de vennootschap de verdeling van de uit de voorkomens gewonnen
en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen vaststellen op 60% voor de vergunninghouder,
respectievelijk 40% voor de vennootschap;.
M
Na paragraaf 5.2.3. wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 5.2.4. Financiële zekerheid verwijderen of hergebruiken mijnbouwwerken
Artikel 97c
Deze paragraaf heeft betrekking op personen die een vergunning houden voor het opsporen,
winnen of opslaan van koolwaterstoffen.
Artikel 97d
1. Als één natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergunning houdt, brengen deze persoon
en de vennootschap een overeenkomst tot stand die strekt tot het begeleiden, bewaken
en monitoren van de financiële zekerheid voor de nakoming van verplichtingen als bedoeld
in de artikelen 44, tweede lid, en 45, tweede en vierde lid.
2. Als twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen de vergunning gezamenlijk
houden, brengen deze personen onderling een overeenkomst tot stand die strekt tot
het stellen van financiële zekerheid voor de nakoming van ieders aandeel in de verplichtingen,
bedoeld in de artikelen 44, tweede lid, en 45, tweede en vierde lid.
3. De personen, bedoeld in het tweede lid, en de vennootschap brengen gezamenlijk een
overeenkomst tot stand die strekt tot het begeleiden, bewaken en monitoren van de
uitvoering van de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid.
4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen met betrekking tot de
inhoud van overeenkomsten als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, en daarmee
verband houdende overeenkomsten tot het stellen van zekerheden.
5. Als personen een overeenkomst als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid sluiten,
die afwijkt van de regels, bedoeld in het vierde lid, behoeft de overeenkomst instemming
van Onze Minister.
6. Ontbinding van een overeenkomst komt niet tot stand dan na instemming van Onze Minister.
Artikel 97e
1. Iedere persoon, bedoeld in artikel 22, tweede lid, eerste volzin, meldt een wijziging
in zijn directe en indirecte zeggenschap binnen vier weken na die wijziging aan de
vennootschap in het geval een wijziging betrekking heeft op de helft of meer van de
stemrechten in een aandeelhoudersvergadering dan wel de benoeming, de schorsing of
het ontslag van de helft of meer van de bestuurders, commissarissen of vennoten.
2. Als een wijziging in de zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, daartoe aanleiding
geeft, adviseert de vennootschap Onze Minister over de toepassing van de artikelen
47 en 48.
3. Als de wijziging in de zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, mogelijk nadelig is
voor een te stellen of gestelde zekerheid tot het verwijderen of hergebruiken van
mijnbouwwerken of de melding is niet gedaan binnen de termijn van vier weken, bedoeld
in dat lid, is een rechtshandeling, die nodig is voor de wijziging van de zeggenschap
vernietigbaar door een rechterlijke uitspraak, onverminderd de toepassing van artikel
40, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek door een persoon als bedoeld
in artikel 97d, tweede lid, of de vennootschap.
N
In artikel 132 wordt «artikel 52» vervangen door «de artikelen 47, eerste lid, 48,
eerste lid, en 52».
O
Artikel 133, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. het door Onze Minister:
1⁰. op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing, instemming,
maatwerkvoorschrift of toestemming;
2⁰. adviseren over of instemmen met activiteiten inzake een mijnbouwwerk, het beoordelen
van een melding of het beoordelen van gegevens en bescheiden die zijn verstrekt voor
een activiteit inzake een mijnbouwwerk;.
2. Onderdeel b, onder 1⁰, komt te luiden:
1⁰. advisering en onderzoek dat wordt uitgevoerd voor een ander doel dan een advies aan
of het toezicht op een besluit van Onze Minister, respectievelijk de inspecteur generaal
der mijnen, over handelingen als bedoeld in onderdeel a, onder 1⁰ en 2⁰;»
P
Aan artikel 143, vierde lid, wordt de volgende volzin toegevoegd;
Als een overeenkomst met de vennootschap tot stand is gekomen als bedoeld in artikel
3, tweede lid, geldt dat tweede lid voor de vennootschap onverminderd, zodra de delfstoffen
zijn gewonnen, tenzij in de overeenkomst een verdeling van de financiële opbrengst
is overeengekomen.
Q
In artikel 160, tweede lid, wordt «de artikelen 84 en 86» vervangen door «de artikelen
88 en 90».
R
In artikel 162, tweede lid, wordt «de artikelen 92, 93 en 94» vervangen door «de artikelen
94, 95 en 96».
ARTIKEL II
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede
met betrekking tot de Mijnbouwwet «44,» vervangen door «44, 44a, eerste en vierde
lid, 44b, eerste en derde lid, 44c, eerste, tweede lid en vierde lid,» en «91, tweede
lid» vervangen door «91, tweede lid, 97e, eerste lid».
ARTIKEL III
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:
a. in het tweede lid wordt «een verklaring van geen bedenkingen» vervangen door «advies
met instemming», «de Waterwet, respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht»
vervangen door «de Omgevingswet» en «de desbetreffende wet» vervangen door «de Omgevingswet»;
b. het derde lid komt te luiden:
3. Een advies met instemming wordt verleend met overeenkomstige toepassing van de regels
die voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, bij of krachtens de Omgevingswet
zijn bepaald.
2. Artikel 68a wordt als volgt gewijzigd:
a. in het eerste lid wordt «een mijnbouwwerk, anders dan een mobiele installatie als
bedoeld in regels gesteld krachtens de Wet milieubeheer» vervangen door «een niet
verplaatsbaar mijnbouwwerk»;
b. in het tweede lid, onder d, wordt «een mobiele installatie als bedoeld in regels
gesteld krachtens de Wet milieubeheer» vervangen door «een verplaatsbaar mijnbouwwerk».
ARTIKEL IV
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.