Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 287 Regels over de verdeling van pensioen bij scheidingen vanaf 2021 (Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021)
Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 14 februari 2020
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota, die is opgesteld mede namens
de Minister voor Rechtsbescherming, wordt bij de beantwoording in beginsel de hoofdstukindeling
van het verslag gevolgd. Met het oog op het overzicht zijn de antwoorden op vragen
die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk bijeengebracht. Op verzoek
van de leden van de CDA-fractie is hierbij ook ingegaan op de opmerkingen en vragen
van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Orde van Advocaten
en de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPN), die zij in hun reacties
op onderhavig wetsvoorstel aan uw Kamer hebben gestuurd. De partijen worden hierna
niet expliciet genoemd.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen om het proces van pensioenverdeling nader te schetsen,
hierbij expliciet in te gaan op het moment waarop het pensioenfonds/de verzekeraar
in beeld komt en welke gevolgen dit logischerwijs heeft voor de zorgplicht van de
pensioenuitvoerder. Deze leden en de leden van de GroenLinks-fractie vragen om in
het licht hiervan in te gaan op de oproep uit het veld om meer duidelijkheid aan de
voorkant van dit proces, zodat mensen achteraf niet worden verrast. Kan de regering
nog eens nader ingaan op een verplicht pensioenplan? En in hoeverre zijn lichtere
alternatieven voor een verplicht pensioenplan besproken met partijen in het veld?
Ook de leden van de D66-fractie vragen naar een verplicht pensioenplan, in de vorm
van een soort checklist. Zou dit het gesprek over gewenste verdeling van pensioen
verder kunnen bevorderen? De leden van de CDA-fractie vragen of de regering erover
heeft gedacht om echtgenoten die willen scheiden te verplichten in het convenant iets
op te nemen over het al dan niet verdelen van pensioen.
Bij een scheiding moeten partners over veel zaken (verdeel)afspraken maken. Uit de
evaluatie van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna Wvps) blijkt
dat pensioen niet altijd ter sprake komt. Als partners geen (andere) afspraken maken
over pensioen, dan geldt nu de bepaling dat er over en weer recht bestaat op de helft
van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Voor uitbetaling hiervan
door de pensioenuitvoerder is nog een extra stap nodig, er moet namelijk binnen twee
jaar een formulier worden opgestuurd aan de pensioenuitvoerder(s). Wordt die stap
vergeten, dan moet men op pensioendatum aankloppen bij de ex-partner. Uit de evaluatie
van de Wvps is gebleken dat een flinke groep gescheiden mensen vergeet het formulier
op tijd in te sturen. Daarom is gezocht naar een verbetering van die situatie, en
wordt de standaard omgekeerd: er wordt verdeeld, tenzij hier andere afspraken over
zijn gemaakt. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de pensioenuitvoerder niet
meer wacht tot er een formulier binnenkomt, maar zelf proactief de gescheiden partners
benadert zodra er een melding van scheiding via de Basisregistratie Personen (BRP)
binnenkomt. Dit is niet per se het eerste contactmoment tussen de scheidende partners
en de pensioenuitvoerder. Het is heel goed denkbaar dat de pensioenuitvoerder al voor
de afronding van de scheiding betrokken is via bijvoorbeeld het aanleveren van berekeningen.
Deze berekeningen kunnen behulpzaam zijn bij het maken van afspraken over het verdelen
van pensioen, of bijvoorbeeld bij het verrekenen van verschillende vermogensbestanddelen.
De regering is bekend met het voorstel van onder andere pensioenuitvoerders om een
verplicht pensioenplan op te stellen bij een scheiding. Een verplicht plan – los of
als onderdeel van een scheidingsconvenant – zou ervoor moeten zorgen dat mensen bewust
afspraken maken over pensioenverdeling. Hoewel de regering het belang deelt van goede
(en bewuste) afspraken over pensioenverdeling bij een scheiding, gaat een verplicht
pensioenplan te ver. Het ontbreken van een dergelijk plan bij een scheidingsverzoek
zou betekenen dat de rechter de zaak aanhoudt totdat er een plan is. Pensioen is weliswaar
een belangrijk vermogensbestanddeel bij een scheiding, maar niet dermate belangrijk
dat een scheiding zonder afspraken over pensioen niet kan worden uitgesproken. Pensioen
is in die zin echt een andere grootheid dan afspraken over de verdeling van zorg-
en opvoedingstaken van de kinderen, waarvoor een ouderschapsplan verplicht is bij
een scheiding.
Bovendien is het zo dat als mensen (bewust of onbewust) geen afspraken maken, er op
grond van het wetsvoorstel nu juist een wettelijke verdeelstandaard geldt: er wordt
verdeeld, tenzij hier andere afspraken over zijn gemaakt. Een verplicht pensioenplan
voegt niets toe aan deze situatie. Een verplicht pensioenplan biedt ook geen oplossing
voor de situatie dat mensen vergeten om deze afwijkende afspraken door te geven aan
de pensioenuitvoerder, want ook (de afspraken in) het pensioenplan zal aan de pensioenuitvoerder
moeten worden opgestuurd. De regering is van mening dat onder andere kennisvergroting
bij scheidingsprofessionals, het gebruik van voorbeeld pensioenparagrafen in huwelijkse
voorwaarden en scheidingsconvenanten en checklists bij een scheiding betere oplossingsrichtingen
zijn om tot goede pensioenverdelingsafspraken te komen. De regering zal bezien op
welke manier informatieverstrekking over pensioenverdeling bij scheiding aan scheidende
partners vanuit de rijksoverheid kan worden verbeterd, bijvoorbeeld via een checklist.
Scheidingsprofessionals zijn primair verantwoordelijk voor het op orde hebben van
hun kennis over pensioenverdeling bij een scheiding en ervoor zorgdragen dat dit aan
de orde komt bij de scheidingsbespreking.
De leden van de fracties van de SP, GroenLinks en 50PLUS vragen op welke manier de
regering burgers en scheidingsprofessionals gaat informeren over de nieuwe wet gezien
de onbekendheid van de huidige wet. De leden van de SP vragen hoe de regering in het
verleden de huidige wet geprobeerd heeft onder de aandacht te brengen bij burgers
en scheidingsprofessionals? Waarom is er niet voor gekozen om de huidige wet meer
onder de aandacht te brengen als dit een van de belangrijkste argumenten is voor een
nieuwe wet?
Het doel van de nieuwe wet is niet zozeer om de bekendheid van de regels te vergroten,
maar om de opzet van de huidige wet inhoudelijk te verbeteren en aan te passen aan
de eisen van de huidige tijd. Het verbreken van de afhankelijkheid tussen ex-partners
op pensioengebied en het bieden van meer inzicht in de eigen financiële situatie zijn
de aanleiding om conversie als standaard op te nemen. Daarnaast is in het voorstel
geregeld dat een pensioenuitvoerder overgaat tot verdeling van het pensioen, tenzij
ex-partners aangeven dat zij de verdeling niet willen of dat zij een andere afspraak
over de verdeling hebben gemaakt. Hiermee wordt een automatische verdeling bewerkstelligd
als een betrokkene niets doet. Gelet hierop zou alleen meer bekendheid met de huidige
wet dan ook niet volstaan.
Het informeren over de nieuwe wet zal in de eerste plaats gebeuren via www.rijksoverheid.nl. Het op deze site te vinden informatieblad «Verdeling van ouderdomspensioen bij scheiding»
zal worden aangepast en aangevuld met de belangrijkste informatie over de nieuwe wet.
Ook zullen de vragen en antwoorden over pensioenverdeling op grond van de nieuwe wet
op een toegankelijke wijze op de site worden opgenomen. Men kan vragen stellen (telefonisch,
per e-mail, Twitter, Facebook en WhatsApp) aan het loket Informatie rijksoverheid
en men kan terecht bij het Juridisch Loket. Er zijn reeds contacten in het kader van
de voorbereiding van dit wetsvoorstel met onder meer (vertegenwoordigers van) advocaten,
notarissen en mediators. Ook over het verdere traject van dit wetsvoorstel zullen
zij worden geïnformeerd.
Ook de Wvps is met een brochure/informatieblad onder de aandacht gebracht, eerst nog
in papieren versie, als ook met informatie op de betreffende voorlichtende sites.
Ook kon het publiek bij Publieksvoorlichting van Justitie of Postbus 51 terecht (tot
1 juli 2012).
2. Aanleiding en hoofdelementen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen of de gegevenstoelevering naar pensioenuitvoerders
op basis van het wetsvoorstel juridisch voldoende is geborgd, of de ICT-systemen hiervoor
voldoende zijn toegerust en wie verantwoordelijk is voor deze aspecten.
Het is pensioenuitvoerders wettelijk toegestaan om gegevens uit de BRP te gebruiken.
Pensioenuitvoerders zijn in het Besluit basisregistratie personen gekwalificeerd als
derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang aan wie
systematisch gegevens uit de BRP verstrekt kan worden. Pensioenuitvoerders zijn zelf
verantwoordelijk voor het nakomen van verplichtingen die bij deze verstrekking horen.
De ICT-systemen van pensioenuitvoerders en pensioenuitvoeringsorganisaties zijn al
aangesloten op de gegevensverstrekking uit de BRP. Pensioenuitvoerders kunnen via
deze aansluiting bijvoorbeeld hun administraties actueel houden wat betreft juiste
adressen. Mensen hoeven daardoor geen verhuisbericht te sturen aan pensioenuitvoerders.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen op welke wijze de regering voornemens is de
wet te evalueren.
De regering heeft het voornemen om de wet na een aantal jaar na inwerkingtreding te
evalueren door middel van een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
de wet in de praktijk. Te zijner tijd kan worden bezien of bepaalde aspecten of onderdelen
specifieke aandacht vragen.
2.1 Hoe zit de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding in elkaar?
De leden van de fracties van GroenLinks, CDA en de VVD vragen wat de overwegingen
zijn om twee wetten (de Pensioenwet en de Wps 2021) naast elkaar te laten bestaan
in plaats van alles in één nieuwe wet te regelen? De leden van de VVD-fractie vragen
in hoeverre samenvoeging van alle regels in één wet is besproken met partijen in het
veld.
Het samenvoegen van alle wettelijke bepalingen die zien op het verdelen van pensioen
in geval van een scheiding is aan de orde geweest in de talloze overleggen die zijn
gevoerd met (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders, en is ook door enkele scheidingsprofessionals
aangekaart in de internetconsultatie van het wetsvoorstel. Het samenvoegen van deze
bepalingen zou zowel voor scheidingsprofessionals als voor scheidende partners beter
te begrijpen zijn, het wordt nu als verwarrend ervaren dat er bij een scheiding met
twee wetten rekening gehouden moet worden.1 Er is daarom zorgvuldig bekeken of samenvoegen van de wetten mogelijk zou zijn. Maar
dat is niet het geval gebleken.
Het voorliggende wetsvoorstel en de huidige Wvps zijn niet alleen van toepassing op
pensioen op grond van de Pensioenwet, maar ook op pensioen op grond van andere wetten
of regelingen. Pensioenverdeling is bijvoorbeeld ook voorgeschreven voor o.a. politieke
ambtsdragers, de directeur-grootaandeelhouder, militaire pensioenen en Indonesische
pensioenen. De regeling voor de verdeling van het pensioen opnemen in de Pensioenwet
volstaat dus niet voor deze andere wetten of regelingen. In deze specifieke pensioenwetten
of regelingen staan andere of soms helemaal geen voorschriften voor (bijzonder) partnerpensioen.
Indien de voorschriften voor het bijzonder partnerpensioen vanuit de Pensioenwet zouden
worden overgeheveld naar de Wvps en Wps 2021, dan zouden deze voorschriften automatisch
ook gaan gelden voor de hiervoor genoemde speciale pensioenwetten. Dat is niet zondermeer
wenselijk, en bovendien niet zonder financiële gevolgen. Verder zijn de Wvps en het
onderhavige wetsvoorstel niet van toepassing op andere partnerrelaties dan huwelijk
of geregistreerd partnerschap en kan het bijzonder partnerpensioen op grond van de
Pensioenwet dat wel zijn.
2.2 Waarom knelt de bestaande wet?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de reden is dat slechts 30 tot
50% van de scheidingen leidt tot pensioenverevening via de pensioenuitvoerder. Het
kan namelijk zo zijn dat echtparen niet willen verevenen, dat zij zich niet bewust
zijn dat ze actie moeten ondernemen om de pensioenen te verevenen, maar ook dat sprake
is van kleine pensioenen of (bijna) gelijke pensioenen. Wordt er dus weinig verevend
omdat echtparen hier geen behoefte aan hebben of omdat het geen nut heeft?
Uit de evaluatie van de Wvps blijkt dat er diverse oorzaken zijn voor het relatief
lage percentage (30–50%) vereveningen via de pensioenuitvoerder. In een kleine 30
procent van de scheidingen ziet men af van verdeling en maakt dus de afspraak om de
toepassing van de wet uit te sluiten. Bij deze echtparen bestaat er geen behoefte
aan verdeling. Mogelijk is er een vergelijkbaar pensioen te verdelen en heeft verdeling
dus geen meerwaarde, of verschillen de te verdelen pensioenen wel maar vindt er verrekening
via andere vermogensbestanddelen plaats.
In ruim een derde van de scheidingen is het gebrek aan kennis over de wet en de verplichtingen
de oorzaak van het niet verevenen via de pensioenuitvoerder. Het gaat dan om het niet
op tijd (binnen 2 jaar na de scheiding) insturen van het formulier, waardoor de verdelingsgerechtigde
partner een uitbetalingsrecht jegens de pensioenuitvoerder kan krijgen. In die gevallen
bestaat er wel een wettelijk uitbetalingsrecht jegens de verdelingsplichtige partner.
Het is niet bekend hoe vaak die uitbetaling plaatsvindt.
In de Wvps is dus weliswaar het recht op pensioenverdeling goed vastgelegd, maar de
werking van de wet kan in de praktijk beter. Daarom wordt voorgesteld om de huidige
systematiek waarbij de verdelingsgerechtigde partner het recht op verdeling actief
moet regelen bij de pensioenuitvoerder om te zetten in een automatische verdeling,
tenzij er is afgesproken om niet te verdelen. Op deze manier zal naar verwachting
het percentage verdelingen via de pensioenuitvoerder stijgen naar ca. 70 procent.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom verevening moeilijk toepasbaar is op premieregelingen.
Bij de inwerkingtreding van de Wvps in 1995 was de premieregeling nog een relatief
onbekende pensioenregeling, hierdoor is de wet niet goed toepasbaar op premieregelingen.
Bij een verevening wordt pas op de pensioendatum het pensioenkapitaal, dat tijdens
het huwelijk of geregistreerd partnerschap is verworven, verdeeld. De moeilijkheid
bij premieregelingen is het pas op pensioendatum bepalen van het tijdens het huwelijk
gemaakte rendement over het voorhuwelijks opgebouwde pensioenkapitaal. Dit moet voor
een zuivere berekening niet meegenomen worden in de berekening, anders wordt de verdelingsgerechtigde
partner overbedeeld. Zie ook hierna bij de verdeel- en rekenregels. Er zijn nu ook
geen rekenregels voorgeschreven, waardoor er geen uniforme berekeningsmethode bestaat
in de pensioensector.
De leden van de CDA-fractie vragen of er ook gekeken is naar het verschil tussen de
tweede en de derde pijler bij het verevenen dan wel converteren van pensioenaanspraken.
Pensioenvoorzieningen die niet in het kader van een arbeidsverhouding zijn opgebouwd,
zoals lijfrenten, vallen buiten de werking van de wettelijke bepalingen voor pensioenverdeling
bij scheiding. Het uitgangspunt van het Boon/Van Loon arrest2 was om te komen tot een adequate verdeling van pensioen in die gevallen waarin sprake
is van een ongelijke inkomenspositie tussen de twee partners. Dit is bijvoorbeeld
het geval als de verdeling tussen zorg- en huishoudelijke taken en betaald werk niet
evenredig is verdeeld tussen de partners. Het verschil in inkomen heeft gevolgen voor
de pensioenopbouw. Het pensioenvermogen in de derde pijler is opgebouwd vanuit privévermogen
van de partner(s) en komt niet zozeer voort uit een arbeidsverhouding. Het is daarom
niet zondermeer logisch om ook derde pijlerproducten onder de wetgeving te scharen.
Bovendien dienen opgebouwde lijfrenten in beginsel op grond van het huwelijksvermogensrecht
verdeeld te worden bij een scheiding.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering ook heeft gekeken naar mogelijkheden
om de kennis bij scheidingsprofessionals over het verdelen van pensioen bij scheiding
verder te vergroten.
Met betrekking tot het vergroten van de kennis is na afronding van de evaluatie van
de Wvps eind 2017 een brief verzonden aan de beroepsgroepen met de vraag om in de
beroepsopleiding en permanente educatie aandacht te schenken aan pensioen bij scheiding,
en in de communicatie met cliënten te bezien hoe het onderwerp pensioenverdeling standaard
onderdeel kan uitmaken van de in het kader van een scheiding door een professional
te bespreken onderwerpen. Ook in een gesprek met de scheidingsprofessionals ter voorbereiding
van het wetsvoorstel is hiervoor opnieuw nadrukkelijke aandacht gevraagd.
2.3 Hoofdelementen van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding 2021
De leden van de CDA-fractie vragen waarom het niet nodig wordt geacht om in de situatie
waarbij de alimentatiebetalende ex-partner overlijdt dekking te organiseren voor nabestaandenpensioen
voor de verdelingsgerechtigde partner. Is er getoetst of door invoering van onderhavig
wetsvoorstel het noodzakelijk dan wel wenselijk is om de regels rondom alimentatie
aan te passen?
Na een scheiding kan een deel van het inkomen van de minstverdienende ex-partner uit
partneralimentatie bestaan. In 2013 ontving ongeveer 16% van de gescheiden vrouwen
partneralimentatie. In 1% van de gevallen was er in 2013 sprake van partneralimentatie
voor de man.3 Indien de alimentatiebetalende partner komt te overlijden terwijl er partneralimentatie
wordt betaald, kan dit tot een tijdelijke inkomensterugval bij de verdelingsgerechtigde
partner leiden. Door het overlijden vervalt immers de alimentatiebijdrage en er komt
vanwege de conversie geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering. Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat er niet na alle scheidingsgevallen bijzonder partnerpensioen
ontstaat. Dit is bijvoorbeeld niet aan de orde als het partnerpensioen tot aan de
scheiding werd gefinancierd op risicobasis.
Ten behoeve van de evaluatie heeft het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG), vanuit
een actuarieel oogpunt, gekeken naar de specifieke situatie van het wegvallen van
alimentatie in combinatie met conversie.4 Het AG concludeert dat een aanzienlijke inkomensachteruitgang als gevolg van het
wegvallen van partneralimentatie én het ontbreken van een bijzonder partnerpensioen
zich naar verwachting maar in een zeer beperkt aantal situaties zal voordoen. In een
zeer beperkt aantal situaties is het bijzonder partnerpensioen namelijk zodanig hoog
dat het de inkomensachteruitgang kan opvangen. Er wordt bij het bepalen van de hoogte
van het bijzonder partnerpensioen niet naar de pensioendatum gekeken, maar naar de
scheidingsdatum.5 Bij jonge stellen lijkt het opvangen van de inkomensachteruitgang niet tot nauwelijks
mogelijk, omdat het bijzonder partnerpensioen veelal een zeer beperkte omvang kent
en daarmee geen echte oplossing om het inkomensgat na het wegvallen van partneralimentatie
op te vangen. Om in een specifieke situatie wellicht een verdere oplossing te bieden
is in het wetsvoorstel een eenzijdig recht voor de verdelingsgerechtigde partner opgenomen
om alleen het ouderdomspensioen te converteren en het recht op bijzonder partnerpensioen
te behouden. De alimentatieregels behoeven hierop geen aanpassing. Het is daarbij
ook uitvoeringstechnisch geen probleem als het geconverteerde ouderdomspensioen en
het bijzonder partnerpensioen op een gegeven moment tegelijk uitgekeerd zouden worden.
Zoals hiervoor beschreven is partneralimentatie niet vaak aan de orde. Dit komt onder
andere door het voorrangsrecht dat kinderalimentatie heeft op partneralimentatie.
Als er na de kinderalimentatie nog voldoende draagkracht over is bij de alimentatieplichtige,
dan pas komt partneralimentatie aan de orde. Met het overlijden van de alimentatiebetalende
partner vervalt ook de kinderalimentatie. Ongeacht of er een scheiding heeft plaatsgevonden,
komt dan (half)wezenpensioen tot uitkering. De wezenuitkering vormt samen met de keuzemogelijkheid
voor de verdelingsgerechtigde partner om bijzonder partnerpensioen buiten de conversie
te houden het vangnet in die specifieke situaties waarin men zich wil indekken tegen
de gevolgen van het (mogelijk) overlijden van de alimentatiebetalende partner.
De leden van de CDA-fractie vragen of het pensioen na conversie inderdaad gemiddeld
lager uitkomt doordat vaker sprake is van een oudere ex-partner? Zijn er berekeningen
uitgevoerd met betrekking tot deze punten voorafgaand aan het wetsvoorstel? Zijn er
alternatieven uitgedacht om deze pijnpunten weg te nemen?
Er kan niet zondermeer worden geconcludeerd dat er vaker sprake is van een oudere
ex-partner, of dat het pensioen na conversie altijd lager uitkomt. Elke situatie is
anders. Denk aan het leeftijdsverschil tussen de partners, de sekse van de partners,
de gezondheid (kans op vroeg overlijden of juist lang leven), of de hoogte van het
(over en weer) te verdelen pensioen. Zie ook de voorbeeldberekeningen in bijlage 2.
De leden van de CDA-fractie vragen of de advocaat die het verzoek tot echtscheiding
indient een zorgplicht heeft om de gehuwden te informeren over de gevolgen van de
scheiding op de pensioenen en de mogelijkheid om afwijkende afspraken te maken. Hoe
verhoudt dit zich tot de constatering van de regering dat in de praktijk echtscheidingsadvocaten
niet altijd voldoende kennis hebben van pensioenregelingen en de mogelijkheden bij
echtscheiding? Welke informatieplicht geldt voor de advocaat die het verzoek tot echtscheiding
indient?
Van een advocaat wordt verlangd dat deze handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep
als professionele standaard gelden. Tot die professionele standaard behoort het dat
een advocaat aan een cliënt bij een scheiding voorlichting geeft over de gevolgen
van een scheiding. Bij gebreke hiervan kan er sprake zijn van verwijtbaar tuchtrechtelijk
handelen.
Zo zal in het algemeen een advocaat die een echtscheidingsconvenant opstelt waarbij
niet alle zaken zijn geregeld – in het bijzonder als een regeling van de pensioenkwestie
ontbreekt – niet de rechtsbijstand verlenen die de cliënt mocht verwachten. Dit veronderstelt
een basiskennis van de pensioenwetgeving en van de pensioenmaterie. Zoals hiervoor
is aangegeven is eind 2017 een brief verzonden aan de beroepsgroepen met de vraag
om in de beroepsopleiding en permanente educatie aandacht te schenken aan pensioen
bij scheiding. Er zijn verschillende vakken en cursussen, zo is dit jaar een cursus
te volgen die de Wps 2021 behandelt. De kennis blijft een voortdurend punt van aandacht.
In de communicatie met cliënten is gevraagd te bezien hoe het onderwerp pensioenverevening
standaard onderdeel kan uitmaken van de in het kader van een scheiding door een professional
te bespreken onderwerpen. Zoals hiervoor is aangegeven zal de regering bezien op welke
manier informatieverstrekking over pensioenverdeling bij scheiding aan scheidende
partners vanuit de rijksoverheid kan worden verbeterd, bijvoorbeeld via een checklist.
De leden van de CDA-fractie vragen of in kaart is gebracht tot welke wijzigingen dit
wetsvoorstel noopt aan de instructies van de Raad voor de rechtspraak. Zou het niet
veel beter zijn als in deze instructies wordt opgenomen dat de echtgenoten een keuze
omtrent pensioen moeten maken?
De Raad voor de rechtspraak heeft rolreglementen en formulieren ontwikkeld waarin
onder meer is aangegeven welke stukken of gegevens in het kader van een bepaalde procedure
aan de rechter dienen te worden aangeleverd, en hoe de betreffende procedure nader
verloopt. Er is een procesreglement scheiding dat ingaat op de scheidingsprocedure. Zoals hiervoor aangegeven is er in het wetsvoorstel
juist rekening mee gehouden dat partners niet tot een keuze komen en geen actie ondernemen.
In die gevallen vindt automatische verdeling plaats door de pensioenuitvoerder. Een
verplichte keuze voor de standaardverdeling of een afwijkende afspraak is op grond
van het wetsvoorstel dan ook niet vereist. Zie ook de beantwoording van de vragen
hiervoor die betrekking hebben op een verplicht pensioenplan. Het opnemen van een
dergelijke verplichting in een rolreglement of formulier is dan ook niet aan de orde.
Verder is het aan de Raad voor de rechtspraak om deze stukken, indien nodig, zelf
aan te passen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke aspecten de echtgenoten alleen in het echtscheidingsconvenant
overeen kunnen komen en welke aspecten zij in de zes maanden na de scheiding (voor
de conversie) of na deze periode nog mogen bepalen.
Wat betreft pensioenverdelingsafspraken geldt dat ex-partners in beginsel afspraken
over pensioenverdeling maken tijdens de scheiding. Voor de gevallen waar dit nog niet
is afgerond, zoals in het geval van «kale scheidingen» (scheidingen waarbij pas na
het uitspreken van de scheiding afspraken worden gemaakt) is er een verlengingsmogelijkheid
van 6 maanden om afspraken door te geven. In totaal geldt dan een reactietermijn van
12 maanden.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering het effect van de beperking van het
bijzonder partnerpensioen tot de huwelijkse periode duidelijk te maken aan de hand
van een aantal voorbeelden. Wat is het effect voor echtgenoten die na twintig jaar
huwelijk gaan scheiden? Wat is het effect voor een partner die meerdere keren gescheiden
is en dus meerdere ex-partners heeft? Kan de regering hierbij onderscheid maken tussen
een pensioenvoorziening met een bijzonder partnerpensioen op opbouwbasis en op risicobasis?
Ook de leden van de 50PLUS-fractie vragen naar de inkomensgevolgen van de beperking
van het partnerpensioen tot de geregistreerde huwelijkse periode. Zij vragen hoe vaak
en in welke omvang dit leidt tot een lagere uitkering voor de minstverdienende partner
dan nu het geval is?
Allereerst wordt opgemerkt dat er na een scheiding enkel recht op bijzonder partnerpensioen
voor de ex-partner ontstaat als er sprake is van partnerpensioen op opbouwbasis. Als
het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd, komt er na een scheiding geen bijzonder
partnerpensioen tot stand. De voorbeelden in bijlage 1 hebben dus enkel betrekking
op de situatie dat de pensioenregeling een partnerpensioen op opbouwbasis kent.
Het wetsvoorstel beperkt het bijzonder partnerpensioen op twee manieren. Allereerst
regelt het wetsvoorstel dat het voorhuwelijks partnerpensioen niet verdeeld wordt.
Het partnerpensioen over de voorhuwelijkse periode blijft beschikbaar voor een eventuele
nieuwe partner van de verdelingsplichtige partner, of kan op de pensioeningangsdatum
gebruikt worden om uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen. Hoe langer de voorhuwelijkse
periode was, des te groter is het effect van deze beperking voor de verdelingsgerechtigde
ex-partner. Ten tweede wordt het partnerpensioen dat tijdens de huwelijkse periode
is opgebouwd in beginsel 50/50 verdeeld tussen beide ex-partners. Per saldo gaat de
verdelingsgerechtigde partner er door deze tweede beperking 50% op achteruit. De regering
benadrukt echter dat de voor- en nadelen van deze beperking over en weer gelden als
beide ex-partners partnerpensioen hebben opgebouwd.
De inperking leidt in alle gevallen tot een lagere aanspraak op bijzonder partnerpensioen
voor de verdelingsgerechtigde partner. Daar staat tegenover dat de verdelingsplichtige
partner dekking voor zijn/haar overlijden overhoudt na een scheiding ten behoeve van
een eventueel nieuwe partner. Eventueel kan het partnerpensioen op pensioendatum ook
worden uitgeruild in een hoger ouderdomspensioen. In bijlage 1 worden de effecten
voor de beperking van het bijzonder partnerpensioen weergegeven voor zowel partner
A als partner B. Dit zijn enkel de effecten van de maatregel beperken recht op bijzonder
partnerpensioen. De voorbeelden zien niet op de totaaleffecten van een conversie.
Dergelijke totaalberekeningen zijn opgenomen in bijlage 2, die zien op de verschillende
uitkomsten bij verevening en conversie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te definiëren wat er onder de
huwelijkse periode wordt verstaan voor toepassing van de wet. Eindigt dit bij het
verzoek tot echtscheiding of bij de inschrijving ervan in de registers van de burgerlijke
stand en hoe verhoudt dit zich tot de nieuwe standaard van de beperkte gemeenschap
van goederen? De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de in de wet opgenomen
huwelijkse periode afwijkt van die zoals bepaald in het huwelijksvermogensrecht, waarbij
tijdstip van scheiding niet het moment is waarop de BRP wordt aangepast.
De huwelijkse periode op grond van het voorstel vangt aan bij de sluiting van het
huwelijk en eindigt op het tijdstip van scheiding, zijnde de datum van inschrijving
van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De nieuwe standaard van
de beperkte gemeenschap van goederen is in de plaats gekomen van de standaard van
de algehele gemeenschap van goederen. De beperking van de gemeenschap is er onder
meer in gelegen dat de privé schulden en bezittingen uit de voorhuwelijkse periode
niet langer in de gemeenschap vallen. Voor het ouderdomspensioen geldt op grond van
de Wvps al dat de verdeling alleen de opbouw in de huwelijkse periode en niet de voorhuwelijkse
periode betreft. Het partnerpensioen wordt nu nog in de voorhuwelijkse en huwelijkse
periode opgebouwd. In dit wetsvoorstel wordt de periode eveneens beperkt tot de huwelijkse
periode.
De wettelijke gemeenschap van goederen eindigt op het tijdstip van indiening van het
scheidingsverzoek. Vanaf dat moment wordt een echtgenoot beschermd tegen benadelende
handelingen door de andere echtgenoot omdat er geen gemeenschappelijke schulden meer
ontstaan. De verdeling van pensioen vindt plaats ongeacht het huwelijksgoederenregime
van de echtgenoten. Voor het einde van de huwelijkse periode is aangesloten bij het
tijdstip dat reeds geldt op grond van de Wvps. Voor alle echtscheidingen geldt dat
het tijdstip van de officiële echtscheiding het moment van inschrijving in de registers
van de burgerlijke stand is.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat mensen zelf in actie moeten om nabestaandenpensioen
te regelen na hun scheiding. Zijn mensen zich daar genoeg van doordrongen?
Pensioenuitvoerders splitsen het bijzonder partnerpensioen automatisch af en betrekken
het in de conversie indien een huwelijk of geregistreerd partnerschap eindigt. Hier
hoeven ex-partners zelf geen actie voor te ondernemen. De pensioenuitvoerder wordt
automatisch geïnformeerd over de scheiding via de BRP en informeert de ex-partners
over de gevolgen, ook wat betreft het partnerpensioen. De pensioenuitvoerder zal daarbij
ook melden dat de verdelingsgerechtigde partner kan verzoeken om het partnerpensioen
uit de conversie te houden en als bijzonder partnerpensioen vast te stellen. Dat is
anders voor ongehuwd samenwonenden. Indien een dergelijke relatie eindigt, komt dit
niet in de BRP terecht en zodoende ook geen melding bij de pensioenuitvoerder.
De leden van de fracties van GroenLinks en 50PLUS vragen of dit wetsvoorstel tot doel
heeft om de financiële positie van de minstverdienende partner te verbeteren.
Dat is niet het doel van onderhavig wetsvoorstel, maar zal in de praktijk wel veelal
de uitkomst zijn. Het hoofddoel van dit wetsvoorstel, vergelijkbaar met de huidige
Wvps, is om de verdeling van pensioen bij scheiding zo goed mogelijk te regelen. Verdeling
van pensioen is alleen in die gevallen waarin sprake is van een ongelijke (pensioen)inkomenspositie
tussen de twee partners relevant. De oorsprong van deze wetgeving komt hierna uitgebreider
aan bod bij de beantwoording van vragen over de positie van ongehuwd samenwonenden.
In reactie op de vragen van de leden van de 50PLUS-fractie kan de regering bevestigen
dat partners kunnen afzien van verdeling van het pensioen. Dit is bijvoorbeeld waarschijnlijk
als beide partners een vergelijkbaar pensioen hebben opgebouwd tijdens de huwelijkse
periode. Verdeling over en weer levert dan geen ander beeld op dan afzien van verdeling.
Indien partners niet doorgeven dat zij willen afzien van verdeling, wordt er volgens
de standaard verdeelmethode, zijnde conversie, verdeeld.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen wat betrokkenen in de nieuwe situatie precies
moeten ondernemen, als zij overeenkomen om ook de ongehuwd samenwonende periode te
laten meetellen voor de verdeling/conversie van het opgebouwde pensioen.
Het uitbreiden van de standaard verdeelperiode (huwelijkse periode) met de voorafgaande
ongehuwde samenwoonperiode is een afwijkende keuzemogelijkheid die partners kunnen
maken tijdens de scheiding. Deze keuze moet worden vastgelegd in een officieel scheidingsdocument
en binnen 6 maanden na de inschrijving van de scheiding in de registers van de burgerlijke
stand bij de gemeente aan de betreffende pensioenuitvoerder(s) worden opgestuurd.
Ongehuwd samenwonenden
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is dat de wet alleen ziet op geregistreerd
partners en gehuwden. Deelt de regering de opvatting dat juist met de huidige tendens
dat steeds meer mensen (ongehuwd) samenwonen het ook voor deze groep van belang is
om de verdeling van pensioen goed te regelen als mensen uit elkaar gaan? De leden
van de VVD-fractie vragen een nadere toelichting waarom ongehuwd samenwonenden anders
worden behandeld onder de Pensioenwet en het voorliggende wetsvoorstel pensioenverdeling
bij scheiding.
De oorsprong van de reikwijdte van de huidige en nieuwe wet ligt in een arrest van
de Hoge Raad. Vóór de inwerkingtreding van de Wvps werd de verdeling van pensioen
bij scheiding beheerst door de uitgangspunten van het Boon/Van Loon-arrest6. Kort gezegd bepaalde dit arrest dat pensioen in beginsel moet worden gezien als
een resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten en daarom
in het algemeen bij de verdeling van de gemeenschap bij scheiding in aanmerking moet
worden genomen. Het arrest Boon/Van Loon leidde tot veel juridische vragen over onder
andere de soorten pensioenaanspraken die moesten worden verrekend, de relatie met
het huwelijksvermogensregime en het moment en de wijze van verrekenen. Om duidelijkheid
te scheppen ten aanzien van deze vragen is de Wvps tot stand gekomen. Hiermee is de
uitvoerbaarheid van het arrest vergroot en de rechtspraktijk ontlast.
Het arrest was niet van toepassing op ongehuwd samenwonenden, maar zag enkel op de
boedelverdeling bij scheidingen van gehuwden.7 De wetgeving ziet daarom logischerwijs alleen op gehuwden en geregistreerd partners.
Het toepassingsbereik is niet veranderd.
Bij de evaluatie van de Wvps is de vraag aan de orde geweest of de werkingssfeer van
de Wvps zou moeten worden uitgebreid naar ook ongehuwd samenwonenden. Het klopt inderdaad
dat het aantal ongehuwd samenwonenden de afgelopen jaren is toegenomen en ook verder
zal blijven toenemen. In 1995 woonde bijna 16 procent van alle paren ongehuwd samen,
inmiddels is 23 procent van de paren niet gehuwd of als partner geregistreerd. Naar
verwachting zal in 2060 één op de drie paren niet gehuwd zijn.8 Het is een principiële keuze om de partijautonomie van ongehuwd samenwonenden intact
te laten, en hen niet onder het wettelijk verplichte verdeelregime voor pensioen te
brengen van gehuwden en geregistreerd partners. Ongehuwd samenwonenden kiezen er bewust
voor om niet te trouwen. Bovendien bestaat er geen uniforme definitie van een ongehuwde
partner (zie ook hierna), waarbij een wettelijke verplichting om het ouderdomspensioen
te verdelen ongunstig zou uitpakken indien beide partners niet over en weer voldoen
aan de partnerdefinitie in de betreffende pensioenregelingen.
De Pensioenwet kent een ruimere definitie van het partnerbegrip dan de Wvps en de
Wps 2021. In de Pensioenwet is ruimte voor sociale partners om overeen te komen dat
ook ongehuwd samenwonenden als partner worden aangemerkt voor de pensioenregeling.
Daardoor kunnen deze partners in aanmerking komen voor partnerpensioen en bij beëindiging
van de samenwoning recht krijgen op bijzonder partnerpensioen. Het verschil ziet dan
dus met name op de verzorgingsgedachte, om een partner bij overlijden verzorgd achter
te laten. Dat is een andere gedachte dan het verdelen van pensioen bij een scheiding.
De leden van de fracties van GroenLinks, CDA en D66 vragen wat erop tegen is om het
mogelijk te maken voor ongehuwd samenwonenden om vrijwillig gebruik te kunnen maken
van de wet. De leden van de VVD-fractie vragen waarom een uniforme partnerdefinitie
noodzakelijk zou zijn voor de mogelijkheid om vrijwillige pensioenverdeling toe te
passen onder de voorliggende wet. De leden van de D66-fractie vragen of de BRP leidend
zou kunnen zijn om de samenwoonperiode te bepalen, en daarmee uitkomst kunnen bieden
om (ongehuwd) samenwonenden breder bij het voorstel te betrekken? Deze leden vragen
of het bijvoorbeeld mogelijk is om als er een wijziging plaatsvindt in het adres in
de BRP van twee (ongehuwd) samenwonenden die wel als partner zijn aangemeld bij het
pensioenfonds, dit wel automatisch met het pensioenfonds gecommuniceerd kan worden.
In de evaluatie van de Wvps heeft SEO onderzocht of ongehuwd samenwonenden even vaak
behoefte hebben om het tijdens de samenwoonperiode opgebouwde ouderdomspensioen te
verdelen.9 Dit blijkt om verschillende redenen niet het geval te zijn. Ongehuwd samenwonenden
kiezen er bijvoorbeeld bewust voor om minder financiële verantwoordelijkheden te hebben
jegens de partner. Daarnaast is de periode van samenwoning doorgaans korter dan de
duur van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Tenslotte blijkt dat ongehuwd
samenwonenden vaker economisch zelfstandig zijn dan gehuwden of geregistreerde partners.
De behoefte om bij het einde van de samenwoning het pensioen te verdelen is daardoor
minder. De regering verwacht dat een keuzemogelijkheid (opt-in) om vrijwillig gebruik
te maken van de Wps 2021 slechts weinig toegevoegde waarde heeft voor ongehuwd samenwonenden
die uit elkaar gaan. Voor de volledigheid merkt de regering op dat een aantal pensioenuitvoerders
ongehuwd samenwonenden die uit elkaar gaan de mogelijkheid biedt van pensioenverevening
en het creëren van een rechtstreeks uitbetalingsrecht jegens de uitvoerder.
Indien er een zogenoemde «opt-in» mogelijkheid zou zijn voor ongehuwd samenwonenden,
om vrijwillig gebruik te maken van de wet, dan is in de memorie van toelichting (paragraaf
8.2) aangegeven dat dit een «gemankeerd» keuzerecht zou zijn. Zonder een uniforme
partnerdefinitie zou het in de praktijk kunnen voorkomen dat ongehuwd samenwonenden
niet over en weer hun ouderdomspensioen kunnen verdelen, omdat de ene partner in de
pensioenregeling wel wordt gezien als partner, en de andere partner niet. Het is niet
verstandig om een gemankeerd keuzerecht te introduceren, dat zal tot teleurstellingen
leiden.
Wanneer er sprake zou zijn van een uniforme partnerdefinitie en de opt-in dus niet
langer gemankeerd zou zijn, dan is de verwachting dat de BRP een zeer beperkte bijdrage
kan leveren aan het proces. De eerste stap van een dergelijke opt-in is dat beide
partners het met elkaar eens zijn dat zij (vrijwillig) bij het einde van de relatie
het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens de samenwoonperiode willen verdelen.
Indien die wederzijdse wens aanwezig is, dan zijn de partners het naar verwachting
ook eens over de lengte van de samenwoonperiode. Dit kunnen zij dan ook zelf aan de
pensioenuitvoerder doorgeven. Wel zou het noodzakelijk blijven dat ongehuwd samenwonenden
hun wens voor opt-in zelf kenbaar maken bij een pensioenuitvoerder. Een wijziging
van adres in de BRP van een van de ongehuwd samenwonenden hoeft niet noodzakelijkerwijs
te betekenen dat de relatie is geëindigd. Er kan ook sprake zijn van een (tijdelijke)
verhuizing in verband met ander werk, of zorgtaken. Indien een dergelijke adreswijziging
in de BRP automatisch tot verdeling van het pensioen van ongehuwd samenwonenden zou
leiden, wordt niet het gewenste doel behaald.
De leden van de fracties van D66, VVD, 50PLUS en GroenLinks vragen wat de stand van
zaken is van de uniformering van het partnerbegrip, mede naar aanleiding van de motie
van het lid Van Weyenberg (Kamerstukken II 2018/19, 34 996, nr. 5.).
De motie roept op om het partnerbegrip te betrekken bij de kabinetsreactie op het
advies van de Stichting van de Arbeid over de wenselijke dekking van het nabestaandenpensioen
in de tweede pijler. Middels de motie wordt tevens verzocht om een wettelijke uniformering
van het partnerbegrip uit te werken. Een mogelijke uniformering van het partnerbegrip
wordt uitgewerkt in gezamenlijk overleg met de Pensioenfederatie en het Verbond van
Verzekeraars. Hierbij wordt ook het voorstel van de Stichting van de Arbeid en de
pensioenkoepels betrokken. De wens vanuit uw Kamer tot meer uniformering wordt herkend
in de pensioensector, echter ook de wens van sociale partners om voorwaarden te kunnen
stellen bij ongehuwd samenwonenden. Gezocht wordt nog naar een definitie waarin zowel
de uitvoeringspraktijk als sociale partners zich in kunnen vinden. Zoals ook in de
motie wordt verzocht, zal uw Kamer geïnformeerd worden in de kabinetsreactie bij het
advies over het nabestaandenpensioen. De verwachting is dat de kabinetsreactie in
mei naar uw Kamer kan worden gestuurd.
3. Conversie als standaard
De leden van de VVD-fractie vragen of registraties in het huwelijksgoederenregister
niet op dezelfde wijze als een registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) kan
worden behandeld.
Een scheiding van tafel en bed wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
Dit is een openbaar register dat door eenieder kan worden geraadpleegd. Er vindt geen
inschrijving van de scheiding van tafel en bed plaats in de BRP omdat het huwelijk
officieel nog niet beëindigd is. Vanuit het huwelijksgoederenregister vinden er geen
automatische meldingen plaats, dus een pensioenuitvoerder krijgt geen melding van
de scheiding van tafel en bed. Gelet hierop is in het voorstel ervoor gekozen dat
partners de scheiding van tafel en bed zelf melden bij de pensioenuitvoerder. In het
geval van een dergelijke melding vindt er conversie plaats enkel van het ouderdomspensioen,
tenzij afwijkende afspraken worden ingestuurd. Het partnerpensioen wordt niet in de
conversie betrokken omdat het huwelijk nog niet officieel is geëindigd.
Doordat de registraties in opzet en werking verschillen kunnen deze niet op een dezelfde
wijze worden behandeld.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe mensen die afwijkende afspraken maken worden
voorgelicht over de noodzaak dit zelfstandig aan hun pensioenuitvoerder te melden
en welke afspraken hierover gemaakt zijn met vertegenwoordigers van scheidingsprofessionals.
Op het moment dat een pensioenuitvoerder een melding uit de BRP ontvangt over een
scheiding, informeert hij de beide partners over de stappen die hij zal zetten qua
pensioenverdeling, ook als er afwijkende afspraken zijn gemaakt. Dit is dan de tweede
keer dat partners horen over het zelf indienen van afwijkende afspraken. De eerste
keer gebeurt door de scheidingsprofessionals die hen bijstaat bij het maken van die
afspraken. Wanneer afwijkende afspraken worden gemaakt zal de scheidingsprofessional
partijen erop dienen te wijzen dat deze binnen een periode van 6 maanden na het tijdstip
van de scheiding (zijnde na de inschrijving van de scheiding in de registers van de
burgerlijke stand) aan de pensioenuitvoerders moeten worden gemeld. Dit melden van
de afspraken zal logischerwijs aan de orde komen ten tijde van het maken hiervan.
Aandacht hieraan zou ook kunnen worden gegeven bij de kennisgeving van de inschrijving
van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand door een advocaat aan
de ex-partners. Vanaf het moment van inschrijving gaat immers de termijn van 6 maanden
lopen. Denkbaar is ook dat deze afwijkende afspraken worden ingestuurd door de advocaat/scheidingsprofessional,
na de aanvaarding van de opdracht hiertoe door partijen. Op grond van de huidige wet
wordt veelal ook door een scheidingsprofessional het mededelingsformulier betreffende
de scheiding aan het uitvoeringsorgaan ingezonden.
Ook op www.rijksoverheid.nl zal specifiek aandacht worden besteed aan het opsturen van afwijkende afspraken.
Er zal in gezamenlijkheid met scheidingsprofessionals bekeken worden op welke manier
de informatievoorziening het beste kan worden ingericht. Nadat de pensioenuitvoerder
een melding van de scheiding uit de BRP krijgt, informeert deze de ex-partners over
de gevolgen van de scheiding. Daarbij zal ook gewezen worden op de procedure voor
het melden van afwijkende afspraken.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de maximale termijn van zes
maanden om afwijkende afspraken door te geven wanneer de pensioenuitvoerder niet akkoord
gaat met de gewenste afwijkende afspraken en de betreffende deelnemer hiertegen bezwaar
maakt?
Indien de echtgenoten de overeenkomst met de door hen gewenste afwijkende afspraken
binnen zes maanden (eventueel verlengd) hebben overgelegd, is dit tijdig gebeurd,
ook als er een geschil ontstaat over die afspraken. De uitkomst van het geschil zal
er ofwel toe leiden dat de pensioenuitvoerder de afwijkende afspraken alsnog accepteert
en uitvoert ofwel de pensioenuitvoerder accepteert de afwijkende afspraken niet en
dan zal de verdeling volgens de hoofdregel plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer het na de verevening of de conversie in
de tijd mogelijk is voor de uitvoerder dan wel voor de deelnemer om meerdere pensioenen
samen te voegen.
Een verevening vindt pas plaats op de pensioendatum, op dat moment kunnen er geen
waardeoverdrachten meer worden uitgevoerd. Een conversie vindt vrijwel direct plaats
na de scheiding. Op een geconverteerd ouderdomspensioen zijn de reguliere bepalingen
voor waardeoverdracht van toepassing zoals die gelden in de wetten waarop de Wps 2021
ziet, onder andere de Pensioenwet. Een klein geconverteerd ouderdomspensioen valt
onder de bepalingen van onder andere de Pensioenwet (opgenomen via de Wet waardeoverdracht
klein pensioen) en kan dus door een uitvoerder worden overgedragen naar de eigen pensioenuitvoerder
waar actief pensioen wordt opgebouwd. De verdelingsgerechtigde partner heeft recht
op individuele waardeoverdracht als hij/zij voldoet aan de geldende bepalingen hiervoor.
In alle gevallen is het heel belangrijk dat de pensioenuitvoerder de juiste gegevens
meelevert bij een waardeoverdracht, zodat een eventuele scheiding later goed kan worden
uitgevoerd.
De leden van de fracties van het CDA, de SP, 50PLUS en GroenLinks vragen aan de hand
van (specifieke) rekenvoorbeelden de verschillen tussen conversie en verevening te
laten zien.
Er geldt een aantal basisprincipes voor de verdeelmethodes verevening en conversie.
Voor de volledigheid is de tabel uit de memorie van toelichting daarom nogmaals opgenomen.
Er zijn verschillende (sterk) versimpelde rekenvoorbeelden gemaakt, deze zijn in bijlage
2 opgenomen. In deze rekenvoorbeelden is rekening gehouden met leeftijdsverschil tussen
ex-partners, het moment van overlijden van een partner, en verschillende hoogte van
pensioen dat voor verdeling in aanmerking komt. Dit laatste is een invulling van de
vragen van de leden van de SP-fractie, naar voorbeelden op bijstandsniveau, modaal
inkomen en twee keer modaal inkomen, en voorbeelden waarbij de inkomens ongeveer gelijk
zijn en waarbij de verdelingsplichtige partner een veel hoger inkomen heeft dan de
verdelingsgerechtigde partner. Het is niet zozeer het inkomen dat van belang is bij
de verdeling van pensioen, maar het opgebouwde pensioen over de huwelijkse periode.
Tabel 1: Gevolgen van verevening en conversie bij overlijden en pensionering
Verevening
Conversie
Verdelingsplichtige partner gaat met pensioen
Verdelingsplichtige partner maakt keuzes over o.a. ingang en hoogte van pensioen.
Deze keuzes gelden ook voor de verdelingsgerechtigde partner.
Verdelingsplichtige partner en verdelingsgerechtigde partner maken los van elkaar
keuzes over o.a. ingang en hoogte van pensioen.
Verdelingsplichtige partner overlijdt voordat verdelingsgerechtigde partner overlijdt
Voor pensioendatum: Eventueel komt er een bijzonder partnerpensioen voor de verdelingsgerechtigde partner
tot uitkering.
Na pensioendatum: De uitbetaling van het ouderdomspensioen stopt voor de verdelingsgerechtigde partner.
Eventueel komt er een bijzonder partnerpensioen voor de verdelingsgerechtigde partner
tot uitkering.
Voor pensioendatum: Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner.
Er komt geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering, dit is meegenomen in de conversie.
Na pensioendatum: Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsgerechtigde partner.
Er komt geen bijzonder partnerpensioen tot uitkering, dit is meegenomen in de conversie.
Verdelingsgerechtigde partner overlijdt voordat verdelingsplichtige partner overlijdt
Het verevende ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner vloeit terug
naar de verdelingsplichtige partner.
Onder de voorwaarde dat de pensioenregeling hierin voorziet, geldt dit ook voor het
bijzonder partnerpensioen.
Indien het ouderdomspensioen voor de verdelingsgerechtigde partner al is ingegaan,
stopt de uitbetaling. Er zijn geen gevolgen voor het ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige
partner, dit wordt niet verhoogd.
3.1 Voor- en nadelen van conversie
De leden van de CDA-fractie vragen of conversie in plaats van verevening ook gevolgen
heeft voor de informatie op het Uniform Pensioenoverzicht.
Na een conversie krijgt de ex-partner een eigen aanspraak op ouderdomspensioen die
voor de uitkering niet langer afhankelijk is van de verdelingsplichtige partner. De
geconverteerde pensioenaanspraak is bij beide ex-partners zichtbaar op het uniform
pensioenoverzicht en op mijnpensioenoverzicht.nl. Bij verevening van de pensioenaanspraken
is dit meestal niet het geval, hetgeen het maken van een financiële planning bemoeilijkt.
Bij de verdelingsgerechtigde partner is het voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen
bij verevening veelal niet zichtbaar op het uniform pensioenoverzicht. De verevende
pensioenaanspraken zijn nog onderdeel van de pensioenaanspraken van de verdelingsplichtige
partner. Deze ziet daardoor een te hoge pensioenaanspraak op zijn uniform pensioenoverzicht.
Conversie maakt de financiële situatie dus voor beide partners inzichtelijker, ook
op het UPO.
De leden van de CDA-fractie vragen wat het gecumuleerde effect is van vooroverlijden
van de verdelingsgerechtigde partner en het doorlopen van een geconverteerd ouderdomspensioen
bij het overlijden van de verdelingsplichtige partner op de financiële positie van
fondsen, verzekeraars dan wel uitvoerders. De leden van de SP-fractie vragen waar
de uitkeringen van de verdelingsgerechtigde partner naartoe gaan wanneer die niet
naar de verdelingsplichtige partner teruggaan. Blijven die bij de pensioenuitvoerder
of ergens anders naartoe? Zijn deze uitkeringen die dus niet tussen de partners worden
verdeeld hoger of lager bij conversie dan wel verevening?
Deze vragen kunnen niet in z’n algemeenheid beantwoord worden, omdat de situatie-specifieke
gegevens doorslaggevend zijn bij het eindresultaat. Hiermee wordt bedoeld dat het
resultaat afhangt van bijvoorbeeld de leeftijd van beide partners (is de verdelingsgerechtigde
ouder of jonger dan de hoofdverzekerde), de sterftekansen van beiden, het daadwerkelijke
overlijdensmoment van beide partners, de samenstelling van het collectief (meer mannen
of vrouwen in een fonds), etc.
Indien de verdelingsgerechtigde partner als eerste overlijdt, is er in het geval van
verevening geen sprake van een voordeel voor het collectief (bij een pensioenfonds)
of de pensioenuitvoerder (bij een verzekeraar). De voorwaardelijke aanspraak/ uitkering
vloeit terug naar de verdelingsplichtige partner. In het geval van conversie kan er
wel sprake zijn van een voordeel voor het collectief/ de uitvoerder als de verdelingsgerechtigde
partner als eerste overlijdt en de verdelingsplichtige partner «naar verwachting»
blijft leven. Daartegenover staat dat indien de verdelingsplichtige partner als eerste
overlijdt, er bij verevening het volledige voordeel van het vrijvallen van het ouderdomspensioen
aan het collectief/ de uitvoerder aan de orde is, terwijl in het geval van conversie
enkel het ouderdomspensioen van de verdelingsplichtige partner vrijvalt. Het is zeer
situatie-afhankelijk wat het resultaat is, en wat de waarde van het ouderdomspensioen
is dat eventueel vrijvalt aan het collectief/ de uitvoerder.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen onder de huidige wet mogelijk in
aanmerking komen voor bijzonder partnerpensioen als de verdelingsplichtige partner
overlijdt voordat de verdelingsgerechtigde partner overlijdt, en straks standaard
niet meer bij conversie. Wat kan dit mogelijk doen voor het aantal pensioenfondsen
dat bijzonder partnerpensioen op risicobasis of kapitaalbasis aanbiedt?
Exacte cijfers over hoeveel mensen onder de huidige wet na een scheiding in aanmerking
komen voor bijzonder partnerpensioen zijn bij de regering niet bekend. Of er een bijzonder
partnerpensioen tot stand komt is afhankelijk van de vraag of het partnerpensioen
op risicobasis of op kapitaalbasis is gefinancierd. Zowel in de huidige als in de
voorgestelde wet komt er geen bijzonder partnerpensioen tot stand indien het partnerpensioen
op risicobasis is gefinancierd. Indien het partnerpensioen op kapitaalbasis is gefinancierd
komt er in de huidige wet, indien er sprake is van verevening, een bijzonder partnerpensioen
tot stand, dit betreft het tot de scheidingsdatum opgebouwde partnerpensioen.
In het voorliggende wetsvoorstel is conversie de standaard verdeelmethode, waarin
de helft van zowel het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen als het tijdens
het huwelijk opgebouwde partnerpensioen wordt geconverteerd naar een eigen pensioenaanspraak
voor de ex-partner. Standaard komt er dus geen bijzonder partnerpensioen tot stand,
echter het wetsvoorstel geeft de ex-partner de mogelijkheid om zijn of haar deel van
het bijzonder partnerpensioen buiten de conversie te houden.
De regering heeft geen aanwijzingen of signalen ontvangen dat sociale partners om
deze reden de financiering van het partnerpensioen zullen wijzigen.
De leden van de D66-fractie vragen bij hoeveel mensen het kan voorkomen dat waar nu
het verevende ouderdomspensioen terugvloeit naar de verdelingsplichtige partner bij
overlijden verdelingsgerechtigde partner, waar dat bij conversie stopt? Om wat voor
bedragen gaat het hier gemiddeld?
Het verevende deel van het ouderdomspensioen vloeit terug naar de verdelingsplichtige
partner op het moment dat de verdelingsgerechtigde partner eerder overlijdt dan de
verdelingsplichtige partner. Bij conversie is dit niet het geval, aangezien beide
ex-partners na conversie een eigen aanspraak op partnerpensioen krijgen, de uitkering
daarvan is niet afhankelijk van het in leven zijn van de andere partner. In hoeveel
situaties de verdelingsgerechtigde partner eerder zal komen te overlijden dan de verdelingsplichtige
partner is op voorhand niet te zeggen dan wel in te schatten. Dit is immers afhankelijk
van veel factoren, onder andere het leeftijdsverschil tussen de partners. Het is niet
bekend om wat voor bedragen het gaat.
De leden van de SP-fractie vragen of een nevendoel van de voorliggende wet het individualistischer
maken is van het pensioen in algemene zin of alleen voor de situaties bij scheiding.
Alle voorstellen in het wetsvoorstel zien specifiek op het verbeteren van de posities
van beide partners bij een scheiding. Dit wetsvoorstel heeft niet een individualistischer
pensioen in algemene zin als doel.
3.2 Gevolgen aanpassen standaard verdelingsmethode
De leden van de CDA-fractie vragen of het niet logischer is om het bijzonder partnerpensioen
in de default te behouden voor verdelingsgerechtigde partners onder de pensioenleeftijd?
Het ligt niet voor de hand om het bijzonder partnerpensioen als default te behouden
bij een scheiding, er is slechts in een beperkt aantal gevallen sprake van partneralimentatie
na een scheiding. In 2013 ontving ongeveer 16% van de gescheiden vrouwen partneralimentatie.
In 1% van de gevallen was er in 2013 sprake van partneralimentatie voor de man. In
veel situaties waarin het bijzonder partnerpensioen de inkomensachteruitgang door
het wegvallen van partneralimentatie vanwege het overlijden van de ex-partner moet
opvangen, zal sprake zijn van relatief jonge mensen. Het tot aan de scheiding opgebouwde
partnerpensioen zal in die situaties relatief laag zijn, hetgeen doorwerkt in de hoogte
van het bijzonder partnerpensioen. Het bijzonder partnerpensioen zal in dat geval
geen volwaardig vervangend inkomen zijn, ook daarom acht de regering het niet logisch
om het bijzonder partnerpensioen als default buiten de conversie te houden. De regering
ziet echter wel in dat het bijzonder partnerpensioen in sommige situaties wel een
relevante inkomensbron voor de ex-partner kan zijn. Daarom wordt in het voorliggende
wetsontwerp voorgesteld dat de verdelingsgerechtigde ex-partner het eenzijdig recht
krijgt om het betreffende deel van het partnerpensioen buiten de conversie te houden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de pensioenuitvoerders hebben voorgesteld
om ten behoeve van de uitvoerbaarheid het aantal mogelijke afwijkende afspraken te
beperken tot de volgende 4 keuzes en vragen waarom hier niet voor gekozen is.
1. Geen verdeling;
2. Ook de pensioenen verdelen of converseren van de samenlevingsperiode (voorafgaand
aan het huwelijk);
3. Een ander verdelingspercentage, maar voor opgebouwd ouderdomspensioen gelijk aan opgebouwd
partnerpensioen;
4. Mits niet meer dan 50% wordt toebedeeld aan de ex-partner.
Omwille van de uitvoerbaarheid is het aantal afwijkingsmogelijkheden in het wetsvoorstel
beperkt tot 3, zie hierna. In de vormgeving van de afwijkingsmogelijkheden is daarbij
ook rekening gehouden met de wens van scheidingsprofessionals om maatwerkverdelingen
bij een scheiding mogelijk te maken. Pensioenuitvoerders zijn voorstander van een
verdere inperking, scheidingsprofessionals zijn voorstander van een verdere uitbreiding
(bijvoorbeeld verevening toevoegen als vierde afwijkingsmogelijkheid). Onderstaande
opsomming is wat de regering betreft in balans voor uitvoerbaarheid en maatwerkverdelingen:
1. Partners kunnen ervoor kiezen om het pensioen niet te verdelen;
2. Partners kunnen ervoor kiezen om het pensioen over een andere periode dan de huwelijkse
periode te verdelen, bijvoorbeeld de samenlevingsperiode voorafgaand aan een huwelijk.
3. Partners kunnen ervoor kiezen om het pensioen niet 50/50 te verdelen, maar een andere
procentuele verdeling te kiezen. Hierbij kan meer dan 50% worden toebedeeld aan de
verdelingsgerechtigde partner. De pensioenuitvoerder heeft een weigeringsgrond om
een dergelijke verdeling uit te voeren als er een vermoeden van misbruik is. Er geldt
geen verplichting om voor de verdeling van het partnerpensioen dezelfde procentuele
verdeling te kiezen als voor het ouderdomspensioen. Dit staat maatwerkafspraken in
de weg.
De leden van de CDA-fractie vragen in welke gevallen afwijkende afspraken leiden tot
verschuldigdheid van schenkbelasting? Hoe zit het met de genoemde opties, kunnen deze
plaatsvinden zonder heffing van schenkbelasting? De leden van de GroenLinks-fractie
vragen nader in te gaan op mogelijk misbruik van de wet. Klopt het dat het mogelijk
is om het hele pensioen, belastingvrij, te doneren aan een ex? Is dat passend in een
collectief systeem? Zou dit begrensd kunnen worden?
Zowel onder de huidige wet als in het wetsvoorstel kunnen partners afwijkende verdeelafspraken
maken. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is aangegeven dat het afzien
van verdeling of een afwijkende afspraak fiscaal gezien geen schenking is (voetnoot
28), waarover ook geen schenkbelasting verschuldigd is. Hierbij was de aanname dat
partners in geen geval afspraken maken waarbij een van beide overbedeeld wordt ten
opzichte van de wettelijke verdeelstandaard zonder hiervoor gecompenseerd te worden
via andere vermogensbestanddelen buiten pensioen. Indien deze compensatie plaatsvindt,
is er geen sprake van een schenking en is er geen schenkbelasting verschuldigd. In
de niet realistisch geachte situatie waarbij een van beide partners overbedeeld wordt
met pensioen ten opzichte van de wettelijke standaardverdeling zonder dat de andere
partner hiervoor compensatie krijgt, kan er schenkbelasting verschuldigd zijn. Indien
er een aannemelijke verdenking van misbruik bestaat bij een bepaalde verdeelafspraak,
heeft een pensioenuitvoerder een weigeringsgrond deze afspraak uit te voeren. In plaats
daarvan wordt dan volgens de standaard verdeeld. Zie ook de beantwoording hierna over
die misbruikbepaling.
De leden van de fractie van de VVD, CDA, D66 en 50PLUS hebben vragen gesteld over
de weigeringsgrond van pensioenuitvoerders om afwijkende afspraken uit te voeren bij
het vermoeden van misbruik. De leden van de VVD-fractie vragen op grond waarvan deze
aannemelijkheid wordt vastgesteld. De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen
waarom er vooralsnog geen nadere regels worden gesteld op dit punt. De leden van de
CDA-fractie vragen om met voorbeelden nader uit te leggen in welk geval sprake zou
kunnen zijn van misbruik met als gevolg dat de pensioenuitvoerder mag weigeren de
afwijkende afspraak uit te voeren. De leden van de D66-fractie constateren dat onder
de huidige wet bij de meest voor de hand liggende redenen ook administratieve kosten
worden genoemd. In de nieuwe situatie kan een pensioenuitvoerder alleen weigeren mee
te werken als misbruiaannemelijk is. Deze leden vragen bij hoeveel van de (automatische)
conversies het nog stk eeds het geval kan zijn dat de administratieve lasten onevenredig
zijn, of dat dit in voldoende mate ondervangen is door de verdelingsgrens. Hoe kijkt
de regering naar de suggestie van de Pensioenfederatie om afwijking van conversie
te beperken bijvoorbeeld door als er over een afwijkende periode of met een ander
percentage wordt verdeeld, dit wel tot een maximum wordt beperkt? De leden van de
50PLUS-fractie vragen of het volledige beeld in voldoende mate beschikbaar is om conclusies
te trekken over «misbruik op het eerste gezicht».
In de huidige situatie geldt een instemmingsvereiste van de pensioenuitvoerder als
partners gezamenlijk hebben besloten het pensioen via conversie te willen verdelen.
Dat lijkt in beginsel niet vreemd, aangezien conversie een afwijking is van de standaardverdeling
door verevening waarbij het risico zich uitbreidt van één naar twee personen. Vanuit
de praktijk is het niet bekend hoe vaak er instemming aan conversie wordt onthouden,
maar hanteren pensioenuitvoerders in elk geval veelal als standaard dat pensioenverdeling
na pensioendatum nooit via conversie kan worden verdeeld. In het voorliggende voorstel
is geregeld dat de standaard verdeling via conversie gaat, ook na pensioeningang.
Daarbij past niet een instemmingsrecht van de pensioenuitvoerder voor conversie. Daarom
is gezocht naar een oplossing die recht doet aan de zorg van pensioenuitvoerders (risicoselectie)
en de uitvoerbaarheid van de wet (niet bij elke verdeling instemming).
Het eerste element van die vormgeving is gevonden doordat er geen instemmingsrecht
is voor die situaties waarin er standaard 50/50 wordt verdeeld, men afziet van verdeling
of waar de verdelingsplichtige partner meer krijgt dan 50 procent. Ook is er geen
instemmingsrecht indien de verdelingsgerechtigde partner meer partnerpensioen krijgt
toebedeeld (dat ook partnerpensioen blijft en niet wordt geconverteerd). In die gevallen
loopt een pensioenuitvoerder geen extra risico.
Het tweede element van die vormgeving is gevonden in het introduceren van een weigeringsgrond
voor pensioenuitvoerders bij die situaties waarin de verdelingsgerechtigde partner
meer dan 50 procent zou krijgen in de conversie en misbruik aannemelijk is. In de
praktijk maken mensen zelden afwijkende afspraken over de procentuele verdeling of
een afwijkende verdeelperiode, de meest voorkomende afwijkende afspraak is het afzien
van verdeling. Het beperkt de uitvoeringslast van pensioenuitvoerders als zij niet
alle verdelingen die tot meer pensioen (ten opzichte van de standaard verdeling) voor
de verdelingsgerechtigde partner leiden vooraf moeten toetsen en ermee hoeven in te
stemmen. Zij kunnen zich specifiek richten op gevallen die vragen oproepen.
Het is vrij aannemelijk dat er in situaties waarin meer dan 50 procent wordt toebedeeld
aan de verdelingsgerechtigde partner sprake is van verrekening met andere vermogensbestanddelen.
Daarom zijn scheidingsprofessionals ook voorstander van het in stand houden van de
mogelijkheden om afwijkende afspraken te maken, alleen zo kunnen er maatwerkoplossingen
bij scheidingen worden gevonden. Het is daarom niet verstandig om een maximum te stellen
aan afwijkende afspraken. Bovendien wordt misbruik niet voorkomen door een maximum,
hooguit wordt het beperkt in omvang.
Indien een pensioenuitvoerder een verdeling van bijvoorbeeld 30/70 opmerkelijk vindt,
kan hij extra informatie opvragen bij de betreffende partners om een volledig beeld
te krijgen. Indien uit die informatie blijkt dat er bijvoorbeeld sprake is van verrekening
en dus geen opzet voor misbruik, heeft de pensioenuitvoerder geen weigeringsgrond.
Bij misbruik gaat het om een onevenredige risicoverdeling, zonder dat daar iets tegenover
staat. Indien in de ingeleverde stukken geen blijk wordt gegeven van een «tegenprestatie»,
kan de uitvoerder de afspraak weigeren uit te voeren. Er zijn uit de praktijk geen
voorbeelden beschikbaar van misbruik. Dit is ook de reden waarom er vooralsnog geen
nadere regels worden gesteld. Indien zich situaties in de praktijk voordoen die kwalificeren
als misbruik, dan kunnen die alsnog worden opgenomen in de lagere regelgeving. Die
grondslag is in het wetsvoorstel gerealiseerd.
Met het pensioenveld is gesproken over hun wens om de weigeringsgrond ook te mogen
gebruiken als er onevenredige administratieve lasten aan de orde zijn bij een bepaalde
verdelingsafspraak. Er worden zelden afwijkende afspraken gemaakt over de procentuele
verdeling of de verdeelperiode. Juist daar waar dat wel gebeurt is er veelal sprake
van een maatwerkoplossing in verband met de totale vermogensverdeling. Een weigeringsgrond
in die situaties zou de facto betekenen dat partners geen afwijkende afspraken meer
kunnen maken. Dat is niet wenselijk.
3.3 Uniforme reken- en verdeelregels
De leden van de D66-fractie vragen of er reacties zijn binnengekomen op de concept
lagere regelgeving over de uniforme rekenregels.
Er zijn in totaal 13 reacties ingestuurd tijdens de internetconsultatieperiode van
het conceptbesluit behorende bij voorliggend wetsvoorstel, waarvan één niet openbaar.
Er zijn grofweg twintig opmerkingen gemaakt over de verdeel- en rekenregels. Een deel
hiervan heeft als doel om de besluittekst en/of de nota van toelichting te verduidelijken,
een ander deel ziet op wijzigingsvoorstellen. Daar waar verduidelijking gewenst is,
zal dit worden aangepast in de betreffende teksten. Over de wijzigingsvoorstellen
en de opmerkingen zal advies worden ingewonnen bij het Koninklijk Actuarieel Genootschap
(AG).
De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben een aantal vragen gesteld over
de reken- en verdeelregels. De leden van de CDA-fractie vragen waarom er bij premieregelingen
gekeken wordt naar «het actuele spaarsaldo verminderd met de participaties bij aanvang
van het huwelijk tegen de actuele koers». Wat wordt bedoeld met de actuele koers?
Waarom wordt bij premieregelingen niet gekeken naar het actuele spaarsaldo verminderd
met het spaarsaldo bij aanvang van het huwelijk? De leden van de VVD-fractie vragen
om een nadere toelichting hoe de verdelingsregels vormgegeven worden, daarbij in te
gaan op de praktische uitvoerbaarheid voor de pensioensector en het voorstel van De
Nederlandsche Bank (DNB) om een eenvoudiger alternatief te gebruiken.
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel is aangegeven dat er behoefte bestond
aan een verduidelijking van de uniforme verdeelmethode, zoals die door het AG als
actuarieel meest juist was beoordeeld. Niet alle pensioenuitvoerders werken met participaties.
Het AG heeft desgevraagd verhelderd dat het bij de berekening gaat om de waarde van de participaties, zodat de voorgeschreven methode ook kan worden gebruikt door
pensioenuitvoerders die niet werken met participaties. Het gaat dan om de volgende
berekening: de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken op de scheidingsdatum verminderd
met de actuele waarde op de scheidingsdatum van de op de huwelijksdatum opgebouwde
pensioenaanspraken.
De actuele koers in de oorspronkelijke omschrijving zag op de waarde van het te verdelen
pensioen op de scheidingsdatum. Bij de vaststelling van de conversiewaarde moet rekening
worden gehouden met alle elementen die van invloed kunnen zijn op de waardeontwikkeling
van het pensioen tijdens de huwelijkse periode, zoals toeslagverlening, kortingen,
beleggingsrendementen, kosten en risicopremies. Als dit niet gebeurt, dan wordt de
waardeontwikkeling van de voorhuwelijkse aanspraak tijdens de huwelijkse periode ook
meegenomen in de verdeling. De verdelingsgerechtigde partner deelt dan mee in bijvoorbeeld
het behaalde rendement over pensioen dat buiten de verdeling moet blijven.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin simpelweg gegevens (uit het verleden) ontbreken
en hierdoor de verdeling niet conform de hiervoor beschreven AG-methode kan plaatsvinden.
In die situaties kunnen pensioenuitvoerders gebruik maken van de verhoudingsgewijze
verdeelmethode: de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraak op scheidingsdatum maal
de breuk waarin de teller gelijk is aan het aantal huwelijksjaren en de noemer gelijk
is aan het aantal deelnemingsjaren. Deze verdeling is actuarieel gezien (veel) minder
zuiver dan de AG-methode. Dit geldt ook voor het alternatief dat door DNB is genoemd
in haar toezichttoets op het wetsvoorstel. Het betreft echter een tijdelijke situatie,
aangezien pensioenuitvoerders vanaf de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel
en de lagere regelgeving de voor een standaardverdeling relevante gegevens moeten
registreren (dit hoeft dus niet met terugwerkende kracht over het zittende bestand).
Die tijdelijkheid kan in gevallen wel oplopen tot tientallen jaren, afhankelijk van
het moment van trouwen en scheiden. Dit is echter geen reden om geen verbeteringen
door te voeren voor toekomstige verdelingen van pensioen bij scheiding.
De leden van de D66-fractie vragen of er problemen zouden kunnen ontstaan door de
samenloop van automatische waardeoverdracht en het opschorten daarvan tijdens de reactieperiode
na scheiding.
In de lagere regelgeving wordt vastgelegd dat een verzoek tot individuele waardeoverdracht
van de verdelingsplichtige partner tijdens de reactieperiode tijdelijk wordt opgeschort.
Hierdoor is duidelijk welke pensioenuitvoerder verantwoordelijk is voor de uitvoering
van de verdeling van het pensioen na afloop van de reactieperiode. Bij het recht van
pensioenuitvoerders om een klein pensioen zo automatisch mogelijk over te dragen (Wet
waardeoverdracht klein pensioen) is altijd aan de orde dat het een klein pensioen
betreft. Kleine pensioenen komen niet in aanmerking voor verdeling bij scheiding.
Wel kan aan de orde zijn dat na de waardeoverdracht van een klein pensioen een groter
pensioen ontstaat dat wel in aanmerking komt voor verdeling. In het servicedocument
Wet waardeoverdracht klein pensioen hebben de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars sectorbrede uitgangspunten
opgenomen ten behoeve van het goed laten verlopen van al deze overdrachten. Er is
onder andere opgenomen dat pas als alle openstaande mutaties (waaronder echtscheiding)
zijn verwerkt, de kleine aanspraak betrokken kan worden in het proces van de automatische
waardeoverdrachten.
4. Automatische verdeling – «nee, tenzij» wordt «ja, tenzij»
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op de situatie waarin
één van de ex-partners gepensioneerd is en er sprake is van een premieregeling, waar
ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aandacht voor vraagt. Zij vragen op dit
laatste punt of de regering de analyse van de AFM deelt en in hoeverre hiervoor aanvullende
bepalingen nodig zijn.
De regering deelt de analyse van de AFM dat het verdelen van een lopende pensioenuitkering
die volgt uit een premieovereenkomst complex kan zijn. Er zijn dan situaties denkbaar
waarbij de verdelingsgerechtigde partner (al dan niet zelf ook al gepensioneerd) geen
of een beperkt aantal keuzes kan maken over het geconverteerde eigen pensioen. Dit
pensioen is dan wel degelijk omgezet naar een eigen aanspraak, op het eigen leven.
Maar productvoorwaarden kunnen het, ook in gevallen voor de verdelingsplichtige partner,
onmogelijk maken om (eigen) keuzes te maken over bijvoorbeeld de ingangsdatum of een
vaste of variabele uitkering. In die gevallen werkt het wetsvoorstel niet optimaal
voor de verdelingsgerechtigde partner. Wel wordt op deze manier geregeld dat iedere
verzekeraar dit geconverteerde recht voor de ex-partner onderbrengt. Dit is een oplossing
die grotendeels tegemoetkomt aan de uitgangspunten van het wetsvoorstel, maar die
ook voor de pensioenuitvoering werkbaar is.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de situatie waarin beide partners een vergelijkbaar
pensioen hebben opgebouwd. In hoeverre voorziet het wetsvoorstel in de mogelijkheid
van het salderen van de pensioenaanspraken, waardoor conversie toegespitst kan worden
op het verschil in aanspraken van de ex-partners?
Indien beide ex-partners een vergelijkbaar pensioen hebben opgebouwd tijdens de huwelijkse
periode, dan lijkt het logisch om af te zien van wederzijdse verdeling. Indien er
toch een verschil in aanspraken aanwezig is, dan kunnen ex-partners afwijkende afspraken
maken in de vorm van een kortere verdeelperiode, een andere procentuele verdeling,
eenzijdig afzien van verdeling of een combinatie van deze mogelijkheden om tot het
gewenste resultaat te komen. Eventueel kunnen ex-partners het verschil ook verdelen
via andere vermogensbestandsdelen en wederzijds afzien van verdeling van pensioen.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het eventueel mislopen van de melding van
de scheiding vanuit de registers van de burgerlijke stand via de BRP naar pensioenuitvoerders.
Wat heeft het voor gevolgen voor de conversie, de communicatie en de wettelijke termijn
als er wegens een uitzonderlijke storing of een menselijke fout de melding te laat
binnenkomt?
De gegevens over de burgerlijke staat in de BRP worden ontleend aan de akten die zijn
opgenomen in de registers van de burgerlijke stand. Nadat de scheiding is opgenomen
in de BRP ontvangt het uitvoeringsorgaan hiervan een melding en informeert het uitvoeringsorgaan
de echtgenoten over de verdeling van het pensioen en over de termijn van het doorgeven
van afwijkende afspraken. Het uitvoeringsorgaan gaat over tot verdeling door conversie,
tenzij de echtgenoten andere afspraken hebben toegezonden binnen zes maanden na het
tijdstip van de scheiding, zijnde de inschrijving in de registers van de burgerlijke
stand. Het tijdstip van de scheiding is hier leidend voor de aanvang van de termijn
voor het insturen van andere afspraken alsmede voor de aanvang van de termijn waarna
conversie plaatsvindt. Het feit dat door een storing een melding later binnenkomt
bij het uitvoeringsorgaan, zal betekenen dat de informatieverstrekking door het uitvoeringsorgaan
iets later plaatsvindt. Dit zal geen nadelige gevolgen hoeven te hebben. Er zal nog
voldoende tijd resteren om afspraken in te sturen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de reden is om de reactieperiode terug te brengen
naar zes maanden ten opzichte van de huidige twee jaar. Biedt deze periode voldoende
tijd om te reageren? Hoe kan worden voorkomen dat deze periode wordt gezien als het
moment om afspraken te gaan maken over de verdeling van het pensioen? Is de reactietermijn
bij scheiding van tafel en bed van zes maanden ook voldoende? De leden van de fractie
van GroenLinks vragen of mensen genoeg handelingsperspectief hebben gedurende de zes
maanden dat zij kunnen reageren op de communicatie van hun pensioenfonds.
In het voorstel is een reactieperiode van 6 maanden opgenomen, ingaand op het moment
van inschrijving van de scheiding in de registers van de burgerlijke stand bij de
gemeente. Deze periode is korter dan de huidige «reactieperiode» van 2 jaar waarbinnen
het verdeelformulier aan de pensioenuitvoerder moet worden opgestuurd om een uitbetalingsrecht
jegens de uitvoerder te krijgen. De belangrijkste reden om deze reactieperiode te
verkorten hangt samen met het moment van de verdeling van het pensioen. Bij een verevening
wordt het pensioen pas op pensioendatum van de verdelingsplichtige partner verdeeld,
of eigenlijk gesplitst uitbetaald. Op pensioendatum kan de uitvoerder nog rekening
houden met de relevant life events vanaf de scheidingsdatum. Bij een conversie vindt
de verdeling plaats vrijwel direct na de scheiding. Het is dan belangrijk om de tussenliggende
periode zo kort mogelijk te houden om de kans op life events tijdens de reactieperiode
zo klein mogelijk te maken. Er speelt ook mee dat een verdeling (daadwerkelijk of
administratief) makkelijker kan worden uitgevoerd als de periode na de scheiding niet
te lang is, hoe langer deze periode is hoe lastiger het blijkt om de juiste gegevens
ter beschikking te hebben. Ten slotte is een kortere reactieperiode dan 2 jaar ook
gewenst omdat een geconverteerde pensioenaanspraak overgedragen kan worden naar de
eigen pensioenregeling van de verdelingsgerechtigde partner, en hier kunnen gunstiger
voorwaarden op van toepassing zijn.
Bij de bepaling van de lengte van de reactieperiode geldt uiteraard dat deze lang
genoeg moet zijn om ook daadwerkelijk over te kunnen gaan tot actie (het doorgeven
van afwijkende afspraken). Alles overwegende lijkt 6 maanden een voldoende periode,
ook voor scheidingen van tafel en bed, om afwijkende afspraken die bij de scheiding
zijn gemaakt door te geven aan de pensioenuitvoerder(s). Voor «kale scheidingen» (scheidingen
waarbij pas na het uitspreken van de scheiding afspraken worden gemaakt) is geregeld
dat mensen een verlengingsmogelijkheid van 6 maanden kunnen krijgen om afspraken door
te geven. In totaal geldt dan een reactietermijn van 12 maanden.
De leden van de D66-fractie vragen in welke mate er nu bij het aangaan van huwelijken
of geregistreerd partnerschappen de bepaling is opgenomen om de Wvps te volgen. Voor
hoeveel mensen wijzigen door deze wetswijziging hun huwelijkse afspraken? De leden
van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt als echtgenoten in dit geval na de inwerkingsdatum
gaan scheiden. Waarom moeten zij de verevening dan zelf regelen en kan dit niet via
de pensioenuitvoerder? Is de regering zich er bewust van dat dit kan leiden tot een
verslechtering van de positie van de vereveningsgerechtigde ex-partner, omdat het
mogelijk niet lukt om het juiste deel van het pensioen van de andere ex-partner te
ontvangen of omdat deze hiervoor kosten moet maken door het gelijk te zoeken bij de
rechter? Heeft de regering er rekening mee gehouden dat al deze mensen, tenzij zij
alsnog afwijkende afspraken maken bij het echtscheidingsconvenant, in de fiscale regeling
van periodieke uitkeringen en persoonsgebonden aftrek terechtkomen? Acht de regering
dit vanuit de kant van de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst wenselijk?
Het is mij niet bekend in hoeveel gevallen in huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden
een expliciete toepassing van de Wvps is opgenomen. Uit onderzoek blijkt dat over
de jaren 2004–2009 in ruim een kwart van de huwelijken en partnerschappen voorwaarden
worden opgemaakt. In deze zelfde periode blijkt in ruim de helft van de huwelijkse
voorwaarden de Wvps van toepassing te zijn verklaard.10 Met het opnemen van een dergelijke bepaling wordt niet anders aangegeven dan dat
de standaard van de Wvps van toepassing is. Dit zou ook het geval zijn zonder een
dergelijke bepaling. Immers, de standaard van de Wvps is op grond van die wet van
toepassing, tenzij de toepassing van de wet wordt uitgesloten of er andere afspraken
zijn gemaakt.
Ten gevolge van het wetsvoorstel is de standaard na inwerkingtreding conversie en
is het niet langer mogelijk om voor verevening te kiezen. De eerdere bepaling over
het volgen van de standaard van de Wvps kan daarom geen gevolg krijgen en als de ex-partners
niet iets anders regelen zal verdeling door conversie plaatsvinden. Partijen doen
er daarom goed aan om in ieder geval in het kader van de scheiding te bezien of hetgeen
eerder is afgesproken nog mogelijk is. Indien nodig kunnen partners hiertoe hun voorwaarden
wijzigen of in het kader van de echtscheiding een nieuwe afspraak maken in hun echtscheidingsconvenant.
De geschetste problematiek in de fiscaliteit is ook onderkend in de tweede evaluatie
van de Wvps en is een van de redenen waarom er in het wetsvoorstel voor is gekozen
om niet langer een formulier in te hoeven sturen voor het in actie komen van de pensioenuitvoerder,
maar een automatische verdeling plaats te laten vinden, tenzij men anders aangeeft.
Voor scheidingen die voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel hebben plaatsgevonden,
dus voor inwerkingtreding zijn ingeschreven is verevening nog wel mogelijk onder de
voorwaarden die gelden onder de Wvps. In de voorlichting over de nieuwe wet Wps 2021
zal aandacht worden geschonken aan het feit dat de nieuwe wet een andere standaard
kent en niet meer gekozen kan worden voor de methode van verevening.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het klopt dat de afkoopgrens gebaseerd is
en blijft op het verwachtte pensioen. Is er een voornemen om deze grens in de nabije
toekomst ook anders vorm te geven, bijvoorbeeld op basis van de betaalde premie?
Er verandert niks met betrekking tot de bepalingen in de Pensioenwet die betrekking
hebben op de afkoopgrens klein pensioen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat
een pensioenuitvoerder het recht heeft om pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer
af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming
opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op
jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zal bedragen dan € 497,27 (bedrag 2020).
Er is geen voornemen om de grens anders vorm te geven, bijvoorbeeld op basis van de
betaalde premie.
5. Bijzonder partnerpensioen alleen over de huwelijkse periode
De leden van de CDA-fractie vragen waarom kleine ouderdomspensioenen niet worden verdeeld,
maar kleine bijzondere partnerpensioenen wel? Klopt het dat de ex-echtgenoot of ex-partner
met kleine bijzondere partnerpensioen vervolgens (onbeperkt in de tijd) mag omzetten
in een ouderdomspensioen, wat daardoor per definitie onder de afkoopgrens ligt, maar
niet mag worden afgekocht?
De regels voor verdeling van pensioen bij scheiding en de regels voor het afsplitsen
van partnerpensioen bij beëindiging van een relatie verschillen inderdaad van elkaar.
In het eerste geval zijn de regels alleen van toepassing op gehuwden en geregistreerd
partners. In de Wvps is opgenomen dat bij een scheiding geen ouderdomspensioen wordt
verdeeld als het pensioen voor de verdelingsgerechtigde partner lager zou uitpakken
dan de afkoopgrens (€ 497,27 per jaar, bedrag 2020). Dat betekent dat ouderdomspensioenen
tot circa € 1.000,– niet worden verdeeld. In voorliggend wetsvoorstel wordt deze grens
gehalveerd, ouderdomspensioenen die onder de afkoopgrens liggen worden niet verdeeld.
Op basis van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling geldt er
na beëindiging van een relatie recht op een bijzonder partnerpensioen als de partner
voldoet aan de partnerdefinitie in de pensioenregeling. Voor de verdelingsgerechtigde
partner geldt geen grens voor het afsplitsen van een bijzonder partnerpensioen en
ook geen beperkende termijn voor het recht op afsplitsing. Een pensioenuitvoerder
heeft het recht om een klein bijzonder partnerpensioen af te kopen. Naast afkoop wordt
met voorliggend voorstel een tweede mogelijkheid gecreëerd voor een verdelingsgerechtigde
partner om de aanspraak op bijzonder partnerpensioen «los te knippen» van de verdelingsplichtige
partner. De verdelingsgerechtigde partner krijgt de mogelijkheid een klein bijzonder
partnerpensioen om te laten zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen. Dit is dan
per definitie ook een klein ouderdomspensioen. Op dit ouderdomspensioen zijn alle
reguliere bepalingen uit de Pensioenwet van toepassing, ook de afkoopbepalingen en
bepalingen die zien op het zo automatisch overdragen naar de eigen (actieve) pensioenregeling.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een pensioenuitvoerder ook het recht krijgt
om een klein bijzonder partnerpensioen om te zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen
voor de ex-partner. Het is de verwachting dat met name pensioenuitvoerders van dit
recht gebruik zullen maken dan dat individuele gewezen partners dit zullen doen. Daarmee
zal deze extra keuzemogelijkheid maar tot zeer beperkte extra regeldruk leiden bij
pensioenuitvoerders.
6. Verdelingsgrens en uitruilmogelijkheden
De leden van de CDA-fractie vragen of is overwogen om kleine pensioenen, die niet
worden verdeeld, mee te laten tellen bij de verdeling van de wettelijke gemeenschap
van goederen.
De bepalingen van de Wvps en de voorliggende Wps 2021 gelden ongeacht het huwelijksvermogensregime
van de partners. Vanwege administratieve overwegingen is een grens geïntroduceerd
waarboven recht op verdeling bestaat. Het is – gelet op het voor de verdeling niet
van belang zijnde huwelijksvermogensregime – niet logisch om het recht op verdeling
van kleine pensioenen wel te regelen voor partners die in (beperkte) gemeenschap van
goederen zijn getrouwd, maar niet voor partners die dat niet zijn.
7. Regeldrukkosten
De leden van de fracties van het CDA, de VVD, de SP en D66 hebben vragen gesteld over
het tonen van de effecten van een scheiding uit het verleden op Mijnpensioenoverzicht.nl
(MPO). De leden van de CDA-fractie vragen of het wetsvoorstel ook regelt dat in het
verleden geregelde en toekomstige pensioenvereveningen op mijnpensioenoverzicht.nl
zichtbaar moeten zijn bij de pensioengerechtigde ex-partner? Is dit in de praktijk
uitvoerbaar en heeft de regering hierover overlegd met pensioenfondsen en verzekeraars?
De leden van de SP-fractie vragen of het niet mogelijk om Mijnpensioenoverzicht.nl
zo aan te passen dat bij verevening ook duidelijk is wat de gevolgen zijn? Zo ja,
waarom wordt daar niet voor gekozen in plaats van een andere standaard in te voeren?
Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie en D66-fractie vragen om een nadere
toelichting op de administratieve lasten van het opnemen van eerdere verevening in
het pensioenregister. De leden van de VVD-fractie vragen welke afspraken er zijn gemaakt
met de sector over het invoeringstempo van deze registratie. De leden van de D66-fractie
vragen of het klopt dat deze informatie niet altijd beschikbaar is bij de pensioenuitvoerders.
Tot aan inwerkingtreding van voorliggend wetsvoorstel geldt de Wvps, en de hierin
opgenomen standaard verdeelmethode verevening. Een verevening vindt pas daadwerkelijk
plaats op pensioeningangsdatum. Tot dat moment is er geen goed inzicht voor beide
ex-partners wat nu het gevolg van de aanstaande verevening voor hun individuele situatie
is. Na de scheiding hebben zij eenmalig informatie ontvangen van de pensioenuitvoerder,
de gevolgen van de scheiding zijn niet inzichtelijk op MPO. Deze situatie is aan de
orde voor alle gescheiden stellen waarvan het pensioen nog verevend moet worden omdat
de pensioendatum nog niet is bereikt. Door de gevolgen van de aanstaande verevening
wel inzichtelijk te maken op MPO wordt de informatievoorziening voor heel veel mensen
sterk verbeterd.
In lagere regelgeving zal worden voorgeschreven dat beide ex-partners op MPO inzicht
krijgen in de gevolgen van de aanstaande verevening door middel van bedragen ouderdomspensioen
en partnerpensioen. Hier is uiteraard een disclaimer aan de orde, aangezien een verevening
een voorwaardelijk recht is. Maar het wordt voor beide ex-partners inzichtelijk welke
deel van hun pensioen zij kwijtraken en/of erbij krijgen van de ander. Er is reeds
overleg opgestart met de stichting die het pensioenregister beheert en in stand houdt,
en er is ook een beperkte bijdrage vanuit de overheid beschikbaar om MPO technisch
aan te passen.
Aan de kant van de pensioenuitvoerders geldt dat zij de informatie over de aanstaande
verevening moeten gaan doorgeven aan het pensioenregister. Sommige uitvoerders hebben
deze informatie al beschikbaar in hun administraties. Voor hen leidt deze nieuwe verplichting
niet tot noemenswaardige extra regeldruk. Dat is anders voor pensioenuitvoerders die
helemaal niks doen na ontvangst van een scheidingsformulier, anders dan het zetten
van «een vinkje» in de administratie dat het een pensioenaanspraak betreft die later
moet worden verevend. Deze uitvoerders moeten als het ware de verevening naar voren
halen in de tijd.
Er kan geen sprake zijn van ontbrekende informatie, aangezien de verevening sowieso
op pensioendatum moet kunnen worden uitgevoerd. Indien er toch informatie ontbreekt,
dan geldt ook hier dat het oplossen van ontbrekende informatie het naar voren halen
van handelingen betreft. Anders had de uitvoerder deze informatie op pensioendatum
moeten zoeken. Het betreft vele duizenden vereveningen, met een geschatte extra regeldruk
van op de korte termijn maximaal 8 miljoen euro per jaar. Deze extra regeldrukkosten
zijn een overschatting, omdat er dus pensioenuitvoerders zijn die wel direct na het
ontvangen van een formulier een berekening maken en al over de gevraagde informatie
beschikken. Het is echter onduidelijk hoe groot de overschatting is, daarom wordt
een maximum opgenomen. Het is niet reëel te verwachten dat dit in een beperkte periode
zal zijn geregeld. Daarom wordt voorgesteld om een periode van vijf jaar te hanteren
voor het zichtbaar maken van scheidingen van vóór inwerkingtreding. Dit betekent dat
(bij inwerkingtreding per 1-1-2021) gescheiden partners uiterlijk op 1 januari 2026
via MPO inzicht hebben in de gevolgen van een echtscheiding op de hoogte (in bedragen)
van het ouderdomspensioen en het partnerpensioen. Pensioenuitvoerders hebben voorkeur
om een langere termijn te mogen gebruiken bij deze inhaalslag.
8. Advies en consultatie
8.2 Reacties op de internetconsultatie
De leden van de CDA-fractie vragen wat (aanstaande) echtgenoten hebben bepaald over
het bijzonder partnerpensioen als zij in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant
zijn overeengekomen dat de wet pensioenverdeling bij scheiding 2021 van toepassing
is.
Indien (aanstaande) echtgenoten in de huwelijkse voorwaarden of in het echtscheidingsconvenant
hebben bepaald dat de Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021 van toepassing is,
betekent dit dat er in beginsel bij een scheiding het tijdens het huwelijk opgebouwde
partnerpensioen en het tijdens het huwelijk opgebouwde partnerpensioen door middels
van conversie 50/50 wordt verdeeld. In de standaard situatie komt er dan geen bijzonder
partnerpensioen tot stand. Het wetsvoorstel geeft de verdelingsgerechtigde partner
wel het eenzijdige recht om zijn of haar deel van het te verdelen partnerpensioen
buiten de conversie blijft. In dat geval zal er wel een bijzonder partnerpensioen
tot stand komen.
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De leden van de CDA-fractie vragen of een scheiding is afgerond als het verzoek tot
echtscheiding is ingediend bij de rechter, als de rechter uitspraak doet of als de
echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Indien de
scheiding is afgerond ten tijde van de inschrijving in de registers, van welk recht
moeten echtgenoten dan uitgaan wanneer zij rond de jaarwisseling uit elkaar gaan en
niet weten in welk jaar de scheiding zal worden ingeschreven?
Met de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand komt de echtscheiding
officieel tot stand. De inschrijving dient plaats te vinden 6 maanden na de dag waarop
de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, dat wil zeggen 6 maanden na de dag
waarop er geen gewoon rechtsmiddel meer tegen de beschikking openstaat. Voor inschrijving
is derhalve een termijn van 6 maanden beschikbaar. Wanneer men het eens is met de
scheiding en geen van de ex-partners van plan is om een rechtsmiddel in te stellen,
dan kan een akte van berusting worden getekend. Hiermee kan de echtscheiding direct
worden ingeschreven. Het is verstandig om tijdens de scheidingsprocedure oog te houden
op de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel. Partijen kunnen bij eventuele
onzekerheid over het geldende regime onder beide regelingen een afspraak maken.
De leden van de fracties van het CDA, D66 en GroenLinks vragen of de inwerkingtredingsdatum
haalbaar is. De leden van de CDA-fractie vragen om bij de haalbaarheid van de inwerkingtredingsdatum
apart in te gaan op de communicatieverplichtingen voor mijnpensioenoverzicht.nl, de
verwerking van scheidingen van tafel en bed en de pensioenconversie in het algemeen.
De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021. De haalbaarheid hiervan hangt
mede af van de parlementaire behandeling. Pensioenuitvoerders hebben inmiddels een
compleet beeld van alle wettelijke bepalingen en zaken die in de lagere regelgeving
worden vastgelegd. Het conceptbesluit is aan het eind van 2019 voor 6 weken opengesteld
voor internetconsultatie. Een aangepaste versie van het conceptbesluit zal bovendien
nog nader worden besproken met de pensioenuitvoerders en de toezichthouders. Al met
al zou inwerkingtreding per 1 januari 2021 haalbaar moeten zijn. Hierbij is het relevant
dat pensioenuitvoerders niet eerder dan 6 maanden na inwerkingtreding een eerste daadwerkelijke
conversie zouden moeten kunnen uitvoeren. Immers is de wet van toepassing op scheidingen
vanaf inwerkingtreding, en voor die gevallen is er eerst sprake van de reactieperiode
van 6 maanden. Dat betekent dat pensioenuitvoerders tot in elk geval 1 juli 2021 de
tijd hebben om het proces van conversie in te regelen. De informatie die moet worden
verzonden aan gescheiden koppels vanaf inwerkingtreding betreft algemene informatie,
en nog niet op de persoon toegespitste informatie. Voor de communicatieverplichtingen
betreffende MPO geldt dat vanaf inwerkingtreding geconverteerde ouderdomspensioenen
vrijwel direct zichtbaar zijn (conform de bepalingen die ook gelden voor reguliere
ouderdomspensioenen). Voor vereveningen die nog moeten plaatsvinden wordt in de lagere
regelgeving een periode van 5 jaar vanaf inwerkingtreding opgenomen, voor het inzichtelijk
maken van de gevolgen van die aanstaande verevening. Scheidingen van tafel en bed
moeten actief gemeld worden bij een pensioenuitvoerder. Dit is vergelijkbaar met afwijkende
afspraken. Hiervoor is geen extra voorbereidingstijd noodzakelijk.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering, mede in het kader van de
recente berichtgeving over fouten in de uitvoering bij pensioenfondsen, of er voldoende
is gekeken naar de uitvoeringsaspecten van dit wetsvoorstel.
Sinds de start van de evaluatie van de Wvps in het najaar van 2016 is er uitvoerig
overleg geweest met pensioenuitvoerders over de uitvoeringsaspecten van de huidige
wet en van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is uitvoerbaar, wat niet betekent dat
pensioenuitvoerders bepaalde zaken niet graag anders ingevuld hadden gezien. Het is
een proces van balans zoeken tussen uitvoerbaarheid en het belang van scheidende partners.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er nog enige overlap is tussen dit
wetsvoorstel en het pensioenakkoord. Heeft het pensioenakkoord nog gevolgen voor dit
wetsvoorstel?
Er is geen overlap tussen het voorliggende wetsvoorstel en de afspraken in het pensioenakkoord.
Het wetsvoorstel ziet op verdeling van alle soorten ouderdomspensioenaanspraken die
tijdens de huwelijkse periode zijn opgebouwd, het is daarbij niet relevant of dit
pensioen uit premieregelingen is of uit uitkeringsregelingen.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 3, derde lid.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten op welke andere
wijze het uitvoeringsorgaan op de hoogte gesteld kan worden van de scheiding.
In vrijwel alle gevallen zal het uitvoeringsorgaan op de hoogte worden gesteld van
de scheiding via de BRP of door (een vertegenwoordiger van) de echtgenoten. Denkbaar
is dat de informatie het uitvoeringsorgaan ook kan bereiken via een ander uitvoeringsorgaan.
Artikel 3, vijfde lid
De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat als «tijdig»
kan worden beschouwd, gelet op het totale proces dat voortvloeit uit het wetsvoorstel
en geldende jurisprudentie.
De norm voor tijdige informatie is overgenomen uit de Pensioenwet. Het betreft een
open norm waarbij de invulling afhankelijk is van het doel van de informatieverstrekking.
Bij de informatieverstrekking na de melding van scheiding is het doel het informeren
van de echtgenoten over de gevolgen van de scheiding voor het pensioen en het wijzen
op de termijn voor het doorgeven van afwijkende afspraken door het overleggen van
de overeenkomst waarin deze zijn opgenomen of, indien het gescheiden houden van het
partnerpensioen betreft, het doorgeven van deze wens. Tijdige verstrekking betekent
dan verstrekking op zodanig tijdstip dat de echtgenoten voldoende tijd hebben om dit
te doen.
Artikel 8.
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de toelichting bij dit artikel onvoldoende
wat de praktische gevolgen zijn van de scheiding van een directeur-grootaandeelhouder
(DGA). Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen als hij of zij nog een pensioen in eigen
beheer op de balans heeft? Moet die voorziening dan liquide worden gemaakt en elders
worden ondergebracht, of kan zij daar voor de ex-partners blijven staan? Kan de DGA
saldering afdwingen met de conversie van het pensioen van de ex-partner, om gevolgen
voor de vennootschap te voorkomen?
De gevolgen van een scheiding zijn voor een DGA en zijn partner niet anders dan voor
een ander gehuwd stel dat uit elkaar gaat. De ex-partner van de DGA heeft recht op
de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en de helft van
het tijdens het huwelijk opgebouwde partnerpensioen. Indien het pensioen in eigen
beheer is opgebouwd, zal de DGA het deel dat toekomt aan de ex-partner in beginsel
moeten afstorten naar een verzekeraar. Uit jurisprudentie volgt dat dit alleen anders
is als door afstorting van het pensioen voor de ex-partner de continuïteit van de
onderneming aantoonbaar in gevaar komt. In dat geval hoeft er geen afstorting plaats
te vinden, wat niet betekent dat het recht op verdeling daardoor vervalt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
BIJLAGE 1 – Voorbeeldberekeningen beperking bijzonder partnerpensioen
Tabel 1: Effecten beperking van het bijzonder partnerpensioen
Voorhuwelijkse periode
Huwelijkse periode
Huidige wetgeving
Wetsvoorstel
1.
Duur
2.
Voldaan aan partner-definitie
3.
Partner-pensioen opgebouwd door A
4.
Partner-pensioen opgebouwd door B
5.
Duur
6.
Partner-pensioen opgebouwd door A
7.
Partner-pensioen opgebouwd door B
8.
Recht op BPP partner A
(geen PP)
9.
Recht op BPP partner B (geen PP)
10.
Partner-pensioen van partner A
11.
Recht op BPP partner A
12.
Partner-pensioen van partner B
13.
Recht op BPP partner B
2 jaar
0 jaar
€ 595
€ 298
5 jaar
€ 1.488
€ 744
€ 1.041
€ 2.083
€ 1.339
€ 372
€ 669
€ 744
2 jaar
1 jaar
€ 595
€ 298
15 jaar
€ 4.463
€ 2.231
€ 2.529
€ 5.058
€ 2.678
€ 1.190
€ 1.339
€ 2.380
5 jaar
0 jaar
€ 1.488
€ 744
10 jaar
€ 2.975
€ 1.488
€ 2.231
€ 4.463
€ 2.975
€ 744
€ 1.488
€ 1.488
5 jaar
3 jaar
€ 1.488
€ 744
20 jaar
€ 5.950
€ 2.975
€ 3.719
€ 7.438
€ 4.016
€ 1.711
€ 2.008
€ 3.421
10 jaar
2 jaar
€ 2.975
€ 1.488
10 jaar
€ 2.975
€ 1.488
€ 2.975
€ 5.950
€ 4.165
€ 893
€ 2.083
€ 1.785
10 jaar
8 jaar
€ 2.975
€ 1.488
15 jaar
€ 4.463
€ 2.231
€ 3.719
€ 7.438
€ 4.016
€ 1.711
€ 1.859
€ 3.421
15 jaar
0 jaar
€ 4.463
€ 2.231
5 jaar
€ 1.488
€ 744
€ 2.975
€ 5.950
€ 5.206
€ 372
€ 2.603
€ 744
15 jaar
10 jaar
€ 4.463
€ 2.231
15 jaar
€ 4.463
€ 2.231
€ 4.463
€ 8.925
€ 5.206
€ 1.859
€ 2.603
€ 3.719
Toelichting op de tabel:
• Het partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen zijn berekend aan de hand van een
pensioengevend salaris voor partner A van € 25.000 per jaar, een pensioenopbouw van
1,70% en een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen. Voor partner B wordt
uitgegaan van een pensioengevend salaris van € 12.500 per jaar, een pensioenopbouw
van 1,70% en een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen.
• In de huidige wetgeving is het gehele partnerpensioen dat tot de scheidingsdatum is
opgebouwd voor de ex-partner, ongeacht of de ex-partners in de voorhuwelijkse periode
aan de partnerdefinitie uit het pensioenreglement voldeden (zie kolommen 8 en 9).
Vanaf de scheidingsdatum bouwt een deelnemer nieuw partnerpensioen op, maar begint
dan dus weer op € 0.
• In het wetsvoorstel blijft het voorhuwelijkse partnerpensioen bij de partner die het
heeft opgebouwd, met uitzondering van de periode waarin de ex-partners voldeden aan
het partnerbegrip. Het partnerpensioen uit die betreffende voorhuwelijkse periode
wordt bij een scheiding in beginsel 50/50 verdeeld. Deze periode is in de tabel weergegeven
in kolom 2. Daarnaast wordt het tijdens het huwelijk opgebouwde partnerpensioen bij
een scheiding 50/50 verdeeld (zie kolommen 6 en 7).
• De effecten van het wetsvoorstel ten opzichte van de huidige wetgeving zijn voor partner
A de vergelijking van kolom 8 t.o.v. de kolommen 10 en 11. Voor partner B geldt de
vergelijking van kolom 9 t.o.v. de kolommen 12 en 13.
• Het partnerpensioen dat in het wetsvoorstel bij partner A blijft (kolom 10), kan op
pensioendatum door partner A uitgeruild worden voor een hoger ouderdomspensioen. Indien
partner A na de scheiding een nieuwe partner C krijgt, dan ontvangt partner C na het
overlijden van A het partnerpensioen dat na de scheiding bij partner A is gebleven,
aangevuld met nieuw opgebouwd partnerpensioen na de scheiding.
• Het recht op BPP voor partner A (kolom 11) komt tot uitkering op het moment dat partner
B komt te overlijden.
• Indien er sprake is van meerdere scheidingen en ex-partners geldt het volgende:
o Huidige wet: vanaf de scheidingsdatum wordt partnerpensioen opgebouwd ten behoeve
van een nieuwe partner. Bij een scheiding krijgt de tweede ex-partner recht op het
bijzonder partnerpensioen dat vanaf scheidingsdatum 1 tot scheidingsdatum 2 is opgebouwd.
Voor partner 3 geldt dat het bijzonder partnerpensioen bij een scheiding bestaat uit
het partnerpensioen dat is opgebouwd vanaf scheidingsdatum 2 tot scheidingsdatum 3.
o Wetsvoorstel: het voorhuwelijks partnerpensioen blijft toebehoren aan de persoon die
het heeft opgebouwd, en het blijft beschikbaar voor de partner op het moment van overlijden.
Bij een scheiding, ongeacht welke scheiding dit betreft geldt dat de helft van het
ouderdomspensioen en de helft van het partnerpensioen dat in de huwelijkse periode
is opgebouwd wordt betrokken in de conversie. Partnerpensioen dat buiten een huwelijk
wordt opgebouwd en waar geen sprake is van een partnerrelatie, blijft toebehoren aan
de persoon die het heeft opgebouwd.
BIJLAGE 2 – Simpele voorbeeldberekeningen verschil verevening en conversie
NB. In onderstaande voorbeeldberekeningen11 is enkel het verschil tussen een verevening en een conversie uitgedrukt. Hierbij
is al het niet-relevante ouderdomspensioen (voor de verdeling) buiten beschouwing
gelaten. Denk aan voorhuwelijks opgebouwd ouderdomspensioen en ouderdomspensioen dat
na de scheiding nog zal worden opgebouwd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid