Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 349 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 20 december 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz.
ALGEMEEN
2
1.
Inleiding
2
2.
Ontvangen adviezen
3
3.
Verschijningsplicht
3
3.1
De plicht op het onderzoek ter terechtzitting te verschijnen
3
3.1.1
Redenen om een verschijningsplicht in te voeren
4
3.1.2
Verenigbaarheid met enkele rechtsbeginselen
5
3.1.3
Verdachten voor wie een verschijningsplicht geldt
5
3.1.4
De verschijningsplicht in relatie tot het slachtoffer
6
4.
Aanvullingen ten aanzien van het spreekrecht op de terechtzitting
7
4.1
Uitbreiding kring van wettelijk spreekgerechtigden
7
4.2
Een vast moment waarop het spreekrecht kan worden uitgeoefend
7
5.
Versterking van de positie van het slachtoffer in de tenuitvoerleggingsfase
8
5.1
Spreekrecht tijdens de tbs-verlengingszitting
8
5.2
Informatierechten in de tenuitvoerleggingsfase
10
6.
Overige onderwerpen
10
6.1
Motiveringsplicht bij het niet-verstrekken van een kopie van de aangifte
10
6.2
Uitbreiding voorschotregeling
10
7.
Uitvoeringsconsequenties en financiële gevolgen
10
8.
Overig
10
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
12
ARTIKEL I
12
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van een verdere versteviging
en verankering van de positie van het slachtoffer en danken de regering voor het voorstel
tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en het Wetboek van Strafrecht
(Sr) in verband met de nadere versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces (Wet uitbreiding slachtofferrechten) (hierna: het wetsvoorstel). Wel hebben
zij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden zetten zich al jaren in voor een sterke(re) positie van het slachtoffer
in het Nederlands strafrecht. Zij delen dan ook de ambitie die is geformuleerd in
de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid. Ook constateren voornoemde leden instemmend
dat er verscheidene verbeteringen ten aanzien van het spreekrecht, onder meer door
het slachtoffer spreekrecht te geven op de tbs-verlengingszitting, opgenomen zijn
in het wetsvoorstel. Wel hebben deze leden nog vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Ze hebben een
aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel. Deze leden onderkennen en begrijpen de toenemende gevoeligheid voor
de materiële en immateriële belangen van slachtoffers in de strafrechtspleging. In
een strafproces moet naar het oordeel van voornoemde leden, hoe moeilijk dat soms
ook is, óók worden gestreefd naar een zekere genoegdoening voor slachtoffers, al is
het soms maar dat slachtoffers en nabestaanden worden gehoord in het proces. In die
zin prijzen de leden de regering dat zij serieus tegemoet probeert te komen aan in
de praktijk gesignaleerde wensen en behoeften van slachtoffers. Tegelijkertijd maken
de aan het woord zijnde leden zich zorgen dat er verwachtingen worden gewekt die de
strafrechtspleging niet kan waarmaken en kunnen bijdragen aan secundaire victimisatieprocessen.
Sommige voorstellen, zoals de verschijningsplicht, schuren langs de reikwijdte van
de onschuldpresumptie en de daaruit voortvloeiende rechten voor verdachten in het
strafproces. Voornoemde leden vragen daarnaast of de tijd niet rijp is om aan slachtoffers
verdergaande beslissingsbevoegdheden toe te kennen. Slachtofferrechten zijn immers
in overgrote mate afhankelijk van de opstelling van politie en justitie. In Duitsland
bestaat bijvoorbeeld al langer de mogelijkheid van Nebenklage, waarbij slachtoffers de mogelijkheid hebben zich naast het OM als aanklager te voegen
in het strafproces. Daarnaast merken deze leden op dat de uitkomsten van buitengerechtelijke
bemiddelingstrajecten slachtoffers soms zó tevreden stellen, dat een strafrechtelijk
vervolg voor de dader/verdachte door slachtoffers zélf als onrechtvaardig wordt beschouwd.
Voelt de regering ervoor om te onderzoeken of, en zo ja, hoe aan slachtoffers méér
invloed op het verloop van de strafrechtspleging kan worden gegeven? Deze leden hebben
nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden
hebben nog wel enkele vragen over de inrichting van de nieuwe rechten én plichten
en de gevolgen hiervan op de verschillende ketenpartners. Deze leden vragen als eerste
waarom de regering er voor heeft gekozen om de titel van het voorstel niet te wijzigen
zoals de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft gesuggereerd om zo beter aan
te sluiten bij de inhoud van de wet? Immers, niet alle voorstellen (zoals de discussie
over de verschijningsplicht) hebben rechtstreeks te maken met het letterlijk uitbreiden
van slachtofferrechten. De leden vragen een reactie.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Middels deze wet worden blijkens de memorie van toelichting maatregelen
genomen tot een verdere versteviging en verankering van de positie van het slachtoffer,
over de gehele breedte van het Nederlands strafrecht. Deze leden hebben nog enkele
vragen met betrekking tot de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel.
2. Ontvangen adviezen
De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op het voorstel van het
Openbaar Ministerie (OM) om het wetsvoorstel nog niet in procedure te brengen, maar
eerst te onderzoeken of zich in de praktijk daadwerkelijk knelpunten voordoen en vervolgens
op basis van die resultaten een wetsvoorstel te formuleren. Voornoemde leden benadrukken
daarbij wel dat uitbreiding in de slachtofferrechten niet te lang op zich mag laten
wachten.
Tevens vragen deze leden in te gaan op het punt met betrekking tot een toename van
werklast bij de Raad voor de rechtspraak (Rvdr).
3. Verschijningsplicht
3.1 De plicht op het onderzoek ter terechtzitting te verschijnen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering de invoering van een verschijningsplicht
om verschillende redenen opportuun acht. Voornoemde leden onderschrijven dit, mede
vanwege het afwezig zijn van Gökmen T. bij de zitting van de tramaanslag, maar vragen
wel het belang van slachtoffer altijd zwaarder te laten wegen. Indien het slachtoffer
niet wenst dat de verdachte aanwezig is en dit ook niet noodzakelijk is voor het proces,
vragen de aan het woord zijnde leden streng toe te zien op de uitzonderingsgrond.
Ook vragen deze leden hoe onderliggend voorstel zich verhoudt tot artikel 273, derde
lid, Sv waarin bepaald is dat indien de verdachte de orde verstoort en meermaals door
de voorzitter is gewaarschuwd, hij/zij kan worden verwijderd uit de zittingszaal.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering de wenselijkheid van een verschijningsplicht
opnieuw heeft doordacht en dientengevolge haar standpunt heeft gewijzigd. Het wetsvoorstel
regelt daarom in bepaalde gevallen een verschijningsplicht voor verdachten. Hoe heeft
de regering in dat verband het standpunt van Fonds Slachtofferhulp meegewogen, dat
aangeeft dat slechts sommige slachtoffers en nabestaanden de wens van een verschijnende
verdachte hebben en dat het ook regelmatig voorkomt dat zij juist niet met de verdachte
willen worden geconfronteerd? Welk argument van de in de memorie van toelichting genoemde
argumenten heeft de doorslag gegeven en waarom?
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen de achtergrond van het voorgestelde artikel 258a.
Voor slachtoffers en nabestaanden van ernstige misdrijven is het vermoedelijk onverteerbaar
als verdachten zich onttrekken aan de morele plicht om verantwoording af te leggen
in de rechtszaal en weigeren aan te horen wat hun gedragingen hebben veroorzaakt voor
slachtoffers en nabestaanden. Tegelijkertijd vragen deze leden of er een dringende
noodzaak voor een dergelijke verschijningsplicht bestaat; ook nu al kan de strafrechter
de aanwezigheid van verdachte bevelen en blijkt, aldus de Afdeling advisering van
de Raad van State, een aanzienlijk deel van de voorlopig gehechte verdachten van misdrijven
waar het hier om gaat al (vrijwillig) te verschijnen op de terechtzitting. Het komt
de aan het woord zijnde leden zelfs voor dat in een aantal gevallen door toedoen van
uitvoerende diensten gehechte verdachten niet of niet op tijd op hun terechtzitting
aanwezig kunnen zijn. Tot slot vragen voornoemde leden de regering zich te verhouden
tot een schrijnend recent geval: de verdachte van de Utrechtse tramaanslag Gökmen
T. zou met zóveel geweld naar de rechtszaal vervoerd moeten worden, dat daarvan is
afgezien. Dit roept de vraag op hoe de verschijningsplicht in de praktijk zal uitpakken.
Zal het niet, zo vrezen deze leden, een contraproductieve maatregel blijken te zijn
waarmee uiteindelijk slachtoffers meer kwaad dan goed wordt gedaan, zeker met het
oog op het door de Afdeling gesignaleerde risico dat betrokken slachtoffers en nabestaanden
juist niet in de rechtszaal geconfronteerd willen worden met verdachten. Graag ontvangen
de aan het woord zijnde leden hier een reactie op en vernemen zij welke maatregelen
de regering neemt om te voorkomen dat de voorgestelde verschijningsplicht secundaire
victimisatie zal veroorzaken.
De leden van de SP-fractie constateren dat op dit moment al de mogelijkheid bestaat
voor rechters om het verschijnen of het medebrengen van verdachten te gelasten. Diverse
betrokkenen wezen hier ook op in hun inbreng. Hoe vaak komt dit bevel voor? Welke
argumenten gebruikt de rechter om tot een bevel te komen? Wat zijn hierin steeds de
afwegingen die de doorslag geven? Waarom is de regering dan toch overtuigd van de
meerwaarde van deze wet? Wegen de nadelen van dit voorstel wel op tegenover de bestaande
situatie?
Voornoemde leden stellen dat verschillende uitvoeringsorganisaties hebben aangegeven
dat de verschijningsplicht om een strakkere planning vraagt van zittingen. Hoe verhoudt
dit zich tot de werkdruk binnen de keten? En hoe gaat de regering waarborgen dat zo
min mogelijk zittingen moeten worden verdaagd omdat de verdachte niet is verschenen
dan wel niet tijdig kan worden medegebracht?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel
tot invoering van een wettelijke verschijningsplicht voor verdachten van een misdrijf
dat spreekrechtwaardig is, dan wel van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf dat genoemd
wordt in artikel 258a, eerste lid, onder b, Sv. Deze leden hebben met instemming gelezen
dat de wettelijke bepaling aangaande de verschijningsplicht naar aanleiding van de
oproep uit verschillende adviezen om steeds de wens van het slachtoffer centraal te
stellen, nu een uitzonderingsgrond bevat. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de verschillende
wensen van individuele slachtoffers en ook geeft deze uitzonderingsgrond de rechter
de mogelijkheid om maatwerk te verrichten.
3.1.1 Redenen om een verschijningsplicht in te voeren
De leden van de D66-fractie vergelijken de verschijningsplicht uit dit wetsvoorstel
met die in het voorstel tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
Kan de regering uiteenzetten waarom zij in het wetsvoorstel wel duidelijk een verband
legt tussen de positie van het slachtoffer en de verschijningsplicht, maar dat niet
doet in haar voorstel tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering?
Is er wat de regering betreft sprake van «erkenning van het leed» als een slachtoffer
een verklaring heeft afgelegd ten overstaan van een verdachte die onschuldig blijkt
te zijn?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de regering een onderzoek aanhaalt dat het
communiceren van de gevolgen van het misdrijf door slachtoffers het meest genoemde
motief is om van het spreekrecht gebruik te maken. Kan de regering uiteenzetten in
hoeverre ook uit dat onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van de verdachte voor hen
als motief geldt? Kan de regering voorts nader uiteenzetten waarom een verklaring
van een slachtoffer volgens hen bijdraagt aan speciale preventie? Waarom wordt het
delictsbesef bij de verdachte vergroot door de verklaring van de verdachte? Wat is
in dit geval het verband tussen de speciale preventie en het vergrote delictsbesef
dat de regering in de memorie van toelichting lijkt te suggereren? Kan de regering
cijfers overleggen waaruit blijkt hoe vaak voorlopig gehechte verdachten nu niet aanwezig
zijn bij het onderzoek ter terechtzitting?
3.1.2 Verenigbaarheid met enkele rechtsbeginselen
De leden van de D66-fractie lezen dat de onschuldpresumptie tijdens het onderzoek
op de terechtzitting primair gestalte krijgt door de wijze waarop de verdachte door
de rechter wordt bejegend. Erkent de regering daarmee dat er nog meer factoren zijn
waaruit de onschuldpresumptie blijkt? Zo ja, welke zijn dat dan en behoort wat haar
betreft daartoe ook dat de procedures tijdens de terechtzitting geen blijk dienen
te geven van vooringenomenheid? Hoe duidt de regering de belastende werking van een
verklaring van het slachtoffer op een verdachte? Kan de regering zich voorstellen
dat een aanwezige verdachte zich lastiger kan verdedigen tegen een dergelijke, vaak
emotionele, verklaring, dan tegen het horen van een getuige of het requisitoir van
de officier van justitie, omdat een advocaat op de laatste twee met juridische gronden
verweer kan voeren? Wat is de reden voor een verschijningsplicht bij zowel het onderzoek
ter terechtzitting als de uitspraakzitting? Voorts vragen de aan het woord zijnde
leden of de regering uiteen kan zetten wat de voor- en nadelen zijn van een verschijningsplicht
bij beide zittingen.
De leden van de SP-fractie constateren dat verschillende organisaties hun vraagtekens
hebben gezet bij hoe de verschijningsplicht zich verhoudt tot de onschuldpresumptie.
Kan de regering nog eens uiteenzetten waarom zij er van overtuigd is dat die plicht
geen onrecht doet aan de onschuldpresumptie van verdachten?
3.1.3 Verdachten voor wie een verschijningsplicht geldt
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verschijningsplicht enkel komt te gelden
voor verdachten van zware zeden- of geweldsmisdrijven die in voorlopige hechtenis
zitten. Deze leden vragen of de regering verder kan motiveren waarom dit onderscheid
gemaakt moet worden. Deelt de regering de mening dat een verschijningsplicht ook bij
andere misdrijven nuttig kan zijn, daarbij in ogenschouw nemende dat de verdachte
wel in voorlopige hechtenis zit? Is het niet beter als zoveel mogelijk verdachten
bij hun proces aanwezig zijn? Deelt de regering de mening dat dit ook in lijn is met
het uitgangspunt dat de Afdeling noemt, namelijk dat zoveel mogelijk bevorderd moet
worden dat de verdachte aanwezig is bij het proces?
De leden van de SP-fractie vragen voorbeeldsituaties van de uitzonderingsgronden die
voor de verschijningsplicht zullen gelden. Hoe zit het bijvoorbeeld als de verdachte
totaal niet geïnteresseerd is, kan de rechter daarop het verschijnen uitzonderen?
Dat kan toch ook uiterst vervelend zijn voor een slachtoffer? Of kan buitensporig
verzet van de verdachte waardoor hij met geweld naar de rechtszaak zou moeten worden
geleid als een uitzonderingsgrond kunnen gaan gelden? Met andere woorden, hoe worden
hierin alle belangen en zeker ook die van de slachtoffers gewaarborgd?
Daarnaast constateerden voornoemde leden dat verschillende organisaties in hun inbreng
kritiek hadden op de praktische overweging om de verschijningsplicht te beperken tot
verdachte die in voorlopige hechtenis verkeren of die al in de gevangenis zitten vanwege
een andere veroordeling. Aangezien de inrichting voor de verschijningsplicht wel een
principiële keuze is, vragen deze leden waarom deze praktische overweging kennelijk
de doorslag heeft gegeven. Is ook overwogen om de verschijningsplicht een algemeen
karakter te geven en de praktische nadelen van de verschijningsplicht als uitzonderingsgrond
in te richten? Zo worden ook verdachten op vrije voet verplicht om aanwezig te zijn
maar kan de rechter de verdachte uitzonderen van de verschijningsplicht omdat het
disproportioneel is om diens medebrenging te gelasten als zij zich op vrije voet begeven.
De leden verzoeken een reactie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering naar aanleiding van de
adviezen van de Rvdr, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de NOvA
de mogelijkheid heeft verkend de verschijningsplicht ook te laten gelden voor verdachten
waarvan de voorlopige hechtenis is geschorst. Alhoewel het uitzonderen van de genoemde
groep van de verschijningsplicht een vorm van willekeur in zich lijkt te hebben, staan
de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de voorgestelde verschijningsplicht
blijkens de memorie van toelichting te zeer onder druk als de regeling zich nog verder
uit zal strekken. De leden lezen dat de regering vervolgens aangeeft dat de rechter
al de bevoegdheid heeft een bevel van medebrenging af te geven, dan wel aan de schorsing
van de voorlopige hechtenis bijzondere voorwaarden te verbinden. Ziet de regering
geen mogelijkheden om deze vorm van willekeur toch te voorkomen? Zou de regering willen
toelichten in hoeverre het mogelijk zou zijn om bijvoorbeeld in zaken van een misdrijf
dat spreekrechtwaardig is dan wel van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf dat genoemd
wordt in artikel 258a, eerste lid, onder b, Sv bij een voorlopige schorsing standaard
als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte ter terechtzitting dient te
verschijnen?
3.1.4 De verschijningsplicht in relatie tot het slachtoffer
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat slechts sommige
slachtoffers er behoefte aan hebben om hun verklaring in het bijzijn van de verdachte
af te leggen. Hoe verhoudt dat zich tot een categorische verplichting voor voorlopig
gehechte verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven bij het onderzoek ter
terechtzitting aanwezig te zijn? Kan de regering tevens uiteenzetten wat zij verstaat
onder zwaarwegende belangen op grond waarvan een rechter een uitzondering op de verschijningsplicht
kan maken?
De leden van de SP-fractie vragen of de verschijningsplicht altijd in het belang zal
zijn van slachtoffers. Verschillende organisaties en belanghebbenden gaven in hun
bijdrage aan dat het als vervelend kan worden ervaren voor slachtoffers om oog in
oog met de verdachte te verschijnen. Met in achtneming van het recht van de verdachte
om aanwezig te zijn, vragen de leden de regering om toch eens te bezien of op enigerlei
wijze meer recht kan worden gedaan aan een verzoek van een slachtoffer om niet oog
in oog met de verdachte te verschijnen, in het geval dat zowel de verdachte als het
slachtoffer daar geen behoefte aan hebben.
4. Aanvullingen ten aanzien van het spreekrecht op de terechtzitting
4.1 Uitbreiding kring van wettelijk spreekgerechtigden
De leden van de CDA-fractie achten de verruiming van de kring van wettelijk spreekgerechtigden
een positieve aanvulling op de huidige slachtofferrechten. Zij hebben er begrip voor
dat er voor een ruime formulering is gekozen. Wel vragen deze leden hoe er wordt getoetst
of een persoon in nauwe persoonlijke betrekking heeft gestaan met het slachtoffer.
Acht de regering het onwenselijk als er veel tijd gaat zitten in het toetsen of iemand
in nauwe persoonlijke betrekking heeft gestaan? Ook vragen de aan het woord zijnde
leden of er mogelijkheden zijn om een besluit om niet te mogen spreken aan te vechten.
4.2 Een vast moment waarop het spreekrecht kan worden uitgeoefend
De leden van de VVD-fractie vragen te verduidelijken of het spreekrecht ziet op de
door de reclassering voorgestelde voorwaarden of de door het slachtoffer/de nabestaanden
gewenste voorwaarden of beide. Voorts vragen deze leden naar de mogelijkheid tot het
invoeren van spreekrechtbewijs en straf ná de uitspraak. Vooral in de gevallen dat
er een verschil is tussen OM en slachtoffer is spreekrecht na het pleidooi van toegevoegde
waarde, omdat er op die wijze kan worden ingegaan op die verschillen. Dat is voor
het requisitoir nog niet mogelijk, omdat men niet in alle gevallen al uit het slachtoffergesprek
weet welke straf de officier van justitie gaat toekennen. In het geval van de zaak
Nicole van den Hurk werden bijvoorbeeld vervelende beweringen gedaan door dader. Als
er na het pleidooi geen mogelijkheid tot reflectie meer is, is dat voor nabestaanden
of slachtoffer mogelijk zeer belastend. In een deel van de gevallen wordt dit reeds
toegestaan en wat voornoemde leden betreft komt dit de waardigheid en de duur van
de zaak ten goede.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er met dit wetsvoorstel gekozen wordt
voor het plaatsen van het spreekrecht voorafgaand aan het moment dat de officier van
justitie zijn requisitoir voordraagt. Deze leden lezen dat het idee hierachter is
dat het spreekrecht geen onderdeel uitmaakt van het debat tussen de procespartijen
en dat de officier van justitie in zijn requisitoir en eis rekening kan houden met
de verklaring van de spreekgerechtigde. Voornoemde leden vragen de regering waarom
er niet gekozen is voor het spreekrecht nadat de rechter uitspraak heeft gedaan en
de rechter heeft vastgesteld of de verdachte schuldig is of niet, maar voordat de
strafmaat wordt bepaald? Ook vragen de leden of de regering in kan gaan op de signalering
van de NVvR dat rechters zich zorgen maken over het uit balans raken van het strafproces
door de omvang en intensiteit van het uitgeoefende spreekrecht.
De leden van de GroenLinks-fractie snappen op zich de wenselijkheid van duidelijkheid
voor slachtoffers en nabestaanden over het moment van de slachtofferverklaring in
het verloop van het onderzoek op de terechtzitting. Tegelijkertijd vragen deze leden
of daarvoor een vaste volgorde wettelijk geregeld moet worden. Eens te meer nu de
Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak zich kennelijk
zorgen maken over het uit balans raken van het strafproces door de omvang en intensiteit
van het uitgeoefende spreekrecht. Waarom wordt de strafrechter niet de vrijheid gegeven
om in goed overleg en in onderlinge afstemming het moment te bepalen waarop slachtoffers
en nabestaanden hun verklaring kunnen afleggen? Voornoemde leden veronderstellen dat
daarmee bij verdachten een gewilliger draagvlak wordt gecreëerd om kennis te nemen
van de slachtofferverklaring dan in een afgedwongen context. De aan het woord zijnde
leden vinden het overigens zeer waardevol dat de regering heeft geluisterd naar de
Afdeling door de uitzonderingsgrond op de verschijningsplicht te verruimen.
De leden van de SP-fractie vinden het terecht dat nu ook stieffamilie welkom is om
spreekrecht uit te oefenen tijdens een zitting. Ook begrijpen de leden de overweging
om helderheid te creëren in rechtszaken door een vast moment in te richten voor het
uitoefenen van het spreekrecht op een zitting. Het lijkt goed dat er een landelijke
lijn getrokken gaat worden zodat alle betrokkenen weten waar zij aan toe zijn. Toch
lezen voornoemde leden dat onder slachtofferorganisaties de wens leeft om ook na het
uitspreken van het requisitoir de ruimte te geven aan slachtoffers voor hun inbreng.
Wat is daarop de reactie van de regering? Is dit overwogen? De aan het woord zijnde
leden constateren dat de regering aangeeft dat de rechter er toch voor kan kiezen
om af te wijken van het vaste moment om het spreekrecht uit te oefenen. Kan de regering
toelichten hoe dit zit? Wat is dan de meerwaarde van een vast moment? Wat zijn de
gevolgen van dit voorstel voor de ruimte die een rechter heeft om de zitting naar
gelang in te richten? Is rekening gehouden met de wensen die een rechter heeft?
5. Versterking van de positie van het slachtoffer in de tenuitvoerleggingsfase
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel de positie van het slachtoffer
ook beoogt te verstevigen in de fase van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel.
Daartoe wordt voorgesteld een spreekrecht in te voeren tijdens de tbs- of PIJ-verlengingszitting.
Zowel de Afdeling advisering van de Raad van State als enkele adviserende instanties
merken op dat de invloed die spreekgerechtigden met het spreekrecht kunnen uitoefenen
beperkt is en ook nadelen met zich meebrengt. Vanwege de gewekte verwachtingen die
mogelijk niet of nauwelijks kunnen worden waargemaakt sluiten voornoemde leden zich
aan bij het advies dit onderdeel te schrappen.
De leden van de GroenLinks-fractie juichen het op zich toe dat slachtoffers en nabestaanden
worden betrokken bij de wijze waarop straffen en maatregelen ten uitvoer worden gelegd.
Het moet voor betrokkenen vreselijk zijn om te worden geconfronteerd met «hun» dader
die, zonder dat de slachtoffers daarover zijn geïnformeerd, op vrije voeten is gesteld.
Deze leden vragen de regering hoe ervoor wordt gezorgd dat slachtoffers over dit soort
beslissingen worden geïnformeerd. Voornoemde leden hebben echter kennisgenomen van
de twijfels van de Afdeling om spreekrecht op de tbs- en PIJ-zittingen in te voeren.
Kan de regering aangeven in hoeverre de huidige praktijk tekortschiet?
5.1 Spreekrecht tijdens de tbs-verlengingszitting
De leden van de CDA-fractie zijn positief over het introduceren van een spreekrecht
voor slachtoffers tijdens de tbs-verlengingszitting. Zij vragen de regering of er
duidelijk kan worden gemaakt welk doel het voorgestelde spreekrecht van een slachtoffer
tijdens de tbs-verlengingszitting dient. In het verlengde daarvan vragen deze leden
of dit doel het beste wordt bereikt door het slachtoffer tijdens de tbs-verlengingszitting
enkel over de bijzondere voorwaarden te laten spreken. Wordt het doel niet beter bereikt
met een meer uitgebreide vorm van spreekrecht, waarbij het slachtoffer ook kan spreken
over wat hem of haar is aangedaan en dat dit meegenomen kan worden in het besluit
over de tbs-verlenging?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel zich beperkt tot een spreekrecht
uitsluitend voor die tbs-verlengingen waarbij ook de voorwaarden waaronder de beëindiging
van de verpleging van overheidswege kan plaatsvinden worden behandeld. Zij delen de
mening van het OM dat de rechter de impact van het misdrijf op het slachtoffer niet
kan meewegen. Het gaat ter zitting immers om de aanwezige stoornis, het daaruit voortvloeiende
recidiverisico en het verloop van de behandeling van de ter beschikking gestelde.
Ook lezen voornoemde leden dat de regering erkent dat in deze procedure de aandacht
vooral uitgaat naar de persoon van de ter beschikking gestelde. Waarom is de regering
voornemens dit spreekrecht in te voeren nu het naar zijn aard – terecht – zeer beperkt
van aard is en het risico op het wekken van valse verwachtingen bij het slachtoffer
bovengemiddeld groot is? Wat is de toegevoegde waarde van dit zeer beperkte spreekrecht
als de behoeften en wensen van slachtoffers reeds door het OM kunnen worden geïnventariseerd
en meegenomen kan worden in de vordering van het OM?
De leden van de SP-fractie merken op dat met dit voorstel het onderzoek wat is uitgevoerd
naar aanleiding van de motie Kooiman (Kamerstuk 34 082, nr. 12) wordt gehonoreerd. De leden constateren dat slachtoffers van misdrijven gehoord
gaan worden in besluiten van de rechter om voorwaarden te stellen aan het einde van
de tbs en dat slachtoffers daarbij de wens voor bijvoorbeeld een contactverbod kunnen
uitspreken. De leden merken echter op dat verschillende slachtofferorganisaties waarschuwen
voor onterechte verwachtingen bij slachtoffers. Daarop vragen zij de regering om er
zorg voor te dragen dat er sprake zal zijn van glasheldere communicatie richting de
slachtoffers of hun nabestaanden over wat dit spreekrecht precies inhoudt. Dit moet
goed gemonitord worden en waar nodig bijgestuurd. Is het met het oog hierop niet zinvoller
om de term «spreekrecht» los te laten om zo misverstanden te voorkomen? Kan zo niet
beter tegemoet gekomen worden aan de beschermingsbehoeften van slachtoffers?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting met betrekking
tot het voornemen te komen tot een vorm van spreekrecht voor slachtoffers tijdens
de tbs- en PIJ-verlengingszitting. Zoals de Raad van State in haar advies aangeeft,
verschilt het karakter van het spreekrecht tijdens de inhoudelijke behandeling van
de strafzaak principieel van het voorgestelde spreekrecht tijdens de tbs- en PIJ-verlengingszitting.
Slachtoffers kunnen hun verlangens aangaande de bijzondere voorwaarden al kenbaar
maken aan het OM en er zijn in 2017 al maatregelen genomen om de positie van het slachtoffer
in dit proces te waarborgen. Voornoemde leden vragen de regering of er evaluatie van
de werking van deze maatregelen heeft plaatsgevonden. Kan de regering toelichten welke
nadere toegevoegde waarde wordt gezien? Verder lezen deze leden dat de Raad voor Strafrechtstoepassing
en Jeugdbescherming (RSJ) verschillende bezwaren heeft geuit, namelijk dat een grotere
rol voor het slachtoffer niet strookt met de aard van deze zitting en wellicht averechts
zal werken, nu de veroordeelde door de openbaarheid van het verloop van zijn behandeling
mogelijk minder bereid is openheid van zaken te geven en mee te werken. Zou de regering
nader op beide genoemde bezwaren in willen gaan?
5.2 Informatierechten in de tenuitvoerleggingsfase
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van het OM dat het OM laat weten dat
zij in veel gevallen onvoldoende wordt geïnformeerd over de zaken waarover zij zelf
niet gaat, zoals onttrekkingen, verloven, plaatsing in een (zeer) beveiligde inrichting
of een penitentiair programma. Voornoemde leden vragen in onderliggend voorstel te
implementeren hoe zorg kan worden gedragen voor een verbetering van deze informatievoorziening.
Ook vragen deze leden reflectie op de gemaakte keuze in het wetsvoorstel om het OM
ook verantwoordelijk te laten zijn voor het informeren van slachtoffers in de fase
van tenuitvoerlegging en deze verantwoordelijkheid niet enkel bij de Minister voor
Rechtsbescherming onder te brengen.
6. Overige onderwerpen
6.1 Motiveringsplicht bij het niet-verstrekken van een kopie van de aangifte
De leden van de VVD-fractie stellen, met het OM, voor een motiveringsplicht in te
voeren voor de opsporingsambtenaar die op grond van het zesde lid besluit de aangever
geen kopie van de aangifte te verstrekken.
6.2 Uitbreiding voorschotregeling
De leden van de SP-fractie constateren dat de voorschotregeling wordt uitgebreid van
misdrijven naar overtredingen. Deze leden achten het goed dat er een einde komt aan
die situatie van onrecht, zoals zij in Kamervragen al eens hadden verzocht. Wel vragen
deze leden wat de budgettaire gevolgen hiervan zullen zijn en hoe dit financieel zal
worden gedekt.
7. Uitvoeringsconsequenties en financiële gevolgen
De leden van de SP-fractie vernemen dat de regering de gevolgen voor de werkdruk laag
inschat. De gepresenteerde cijfers zijn voor een deel op schattingen gebaseerd. In
de reacties van de uitvoeringsorganisaties valt echter te lezen dat zij zich wel degelijk
druk maken over de financiële gevolgen en de werkdruk. Deze tegenovergestelde zienswijze
kan er toe leiden dat in de praktijk de uitvoering hieronder gaat lijden. Kan de regering
hier uitgebreid op reageren?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel financiële consequenties
heeft voor de DJI (Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O)) en de rechtspraak. In de
memorie van toelichting wordt aangegeven dat de kosten binnen de begroting van het
Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gefinancierd. Is een nadere specificatie
hiervan voor handen?
8. Overig
Nu de motie Van Wijngaarden (Kamerstuk 25 424, nr. 498) tot invoering van de «slachtoffercommissaris» is aangenomen, vragen de leden van
de VVD-fractie dit te verankeren in onderliggend wetsvoorstel. Deze op de «Victim’s
Commissioner» uit Engeland en Wales gebaseerde slachtoffercommissaris moet klachten
en opmerkingen van slachtoffers en nabestaanden onderzoeken en deze verwerken tot
aanbevelingen binnen het OM, om zo tegemoet te komen aan de kritiek uit de strafrechtadvocatuur
en aan het feit dat de Inspectie Justitie en Veiligheid de werkwijze van het OM niet
mag onderzoeken en dus ook geen aanbevelingen mag doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Nationale Politie in haar advies
de regering verzoekt om te overwegen de categorie van zaken omtrent zeden, mensenhandel
en geweld in afhankelijkheidsrelaties uit te zonderen van de voorgestelde schriftelijke
motiveringsplicht, aangezien de mondelinge motivering die nu gebruikelijk is al volstaat
en dit in de tweede plaats zal zorgen voor werklasttoename bij de politie. In de memorie
van toelichting wordt hierop ingegaan door te stellen dat deze nieuwe schriftelijke
motiveringsplicht vanuit de optiek van het slachtoffer van belang is. Zou de regering
nader kunnen toelichten waarom vanuit de optiek van het slachtoffer een schriftelijke
motiveringsplicht van belang is, nu de Nationale Politie aangeeft dat in de praktijk
een mondelinge toelichting volstaat en een schriftelijke motivering niet van toegevoegde
waarde zal zijn voor de aangever?
De leden van de SP-fractie lezen dat Slachtofferhulp Nederland graag ziet dat er een
responsieplicht komt voor rechters. Zij beogen dat als een slachtoffer bijvoorbeeld
een contactverbod wenst, dat de rechter daar in zijn beslissing op in gaat om te benoemen
waarom deze wel of niet wordt toegekend aan de veroordeelde. De rechter wordt dan
verplicht om in te gaan op de verzoeken van slachtoffers, zoals de rechter nu al moet
toelichten wanneer hij afwijkt van standpunten van de verdediging of de officier van
justitie. Het is voor slachtoffers zeer onbevredigend als een rechter niet in gaat
op concrete verzoeken. Een afwijzing wordt minder frustrerend ervaren. Dit zou vanzelfsprekend
niet de beslisruimte van de rechter moeten beperken. Hoe waardeert de regering deze
intentie om tegemoet te komen aan de verlangens van slachtoffers?
De aan het woord zijnde leden zouden deze discussie over de responsieplicht, zoals
voorgesteld door Slachtofferhulp Nederland, graag iets breder willen trekken. Het
slachtoffer heeft groot belang bij de mogelijkheid zich als benadeelde partij in het
strafproces te voegen en schadevergoeding van de veroordeelde te krijgen. Maar de
rechter kan nog andere beslissingen nemen die voor het slachtoffer relevant zijn.
Artikel 14c, lid 2, Sr geeft namelijk mogelijkheden tot het opleggen van bijzondere
voorwaarden bij een voorwaardelijke straf met betrekking tot het gedrag van de veroordeelde.
Sommige daarvan kunnen in het belang zijn van het slachtoffer, bijvoorbeeld een contactverbod
of een locatieverbod. Verder kan de rechter de veroordeelde verplichten om een bepaalde
behandeling te volgen of geen alcohol of verdovende middelen te gebruiken. Ook dit
kan voor het slachtoffer van belang zijn. De rechter kan ook kiezen voor een vrijheidsbeperkende
maatregel op grond van artikel 38v Sr, bijvoorbeeld een contactverbod, locatieverbod
of meldplicht, met een deels gelijksoortig effect. In voorkomende gevallen, met name
bij geweldsdelicten, wordt de rechtbank verzocht om contactverboden op te leggen.
Soms volgt de rechter dat, soms niet. Als de rechter niet meer op dit verzoek terugkomt
kan dat de indruk wekken dat er niet over is nagedacht. Voornoemde leden constateren
dat dit met enige regelmaat het geval is en dat het tot frustraties onder slachtoffers
en hun nabestaanden leidt. De rechter is op dit moment niet verplicht gemotiveerd
te beslissen op een verzoek van het slachtoffer om een bijzondere voorwaarde, dan
wel een vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. Terwijl het om beslissingen gaat
die voor slachtoffers van groot belang kunnen zijn.
Deze leden vragen een beargumenteerde reactie van de regering op het voorstel dat,
indien door of namens het slachtoffer wordt verzocht om toepassing te geven aan artikel 14c,
lid 2, Sr of artikel 38v Sr, de rechter hierop een gemotiveerde beslissing moet nemen.
Uiteraard laat dit de rechterlijke beslisruimte net zo vrij als nu, wel waarborgt
het dat er een beslissing over wordt gegeven. Een eventuele motiveringsplicht zou
wellicht opgenomen kunnen worden in artikel 359 Sv. Daar zou aan toegevoegd kunnen
worden: «Ook geeft het vonnis, indien het afwijkt van een ter terechtzitting gedaan
verzoek van het slachtoffer om toepassing van artikel 14c lid 2 onder 5 of 6 Wetboek
van Strafrecht of artikel 38v lid 2 onder a en b Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder
de redenen op die daartoe hebben geleid». De aan het woord zijnde leden verzoeken
de regering om een reactie op dit voorstel om een responsieplicht op concrete verzoeken
om voorwaarden, zoals een contactverbod, uit te breiden naar andere zittingen dan
in de tenuitvoerleggingsfase.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
ARTIKEL I
Onderdeel G en I
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar aanleiding van de uitzonderingsgronden
op de verschijningsplicht van de verdachte of er ook rekening is gehouden met een
aspect als veiligheid. In hoeverre kan er op basis van de voorgestelde uitzonderingsgronden
van de verschijningsplicht worden afgeweken indien blijkt dat het gevaarlijk is voor
de verdachte of andere aanwezigen als de verdachte aanwezig is. Hierbij denken deze
leden vanzelfsprekend aan terechtzittingen voor verdachten van zware georganiseerde
misdaad waarbij het gevaarlijk kan zijn voor overige aanwezigen of de verdachte zelf
als deze moet verschijnen.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.