Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over samen naar een sterk technisch vmbo in het voortgezet speciaal onderwijs
30 079 VMBO
Nr. 110
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 december 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 19 april 2019 over samen naar een sterk technisch vmbo in het voortgezet
speciaal onderwijs (Kamerstuk 30 079, nr. 104) en over de brief van 1 juli 2019 over regionale plannen goedgekeurd voor sterk technisch
vmbo (Kamerstuk 30 079, nr. 108).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 november 2019 aan de Minister van Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 17 december 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
3
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
3
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de regionale plannen goedgekeurd
voor een sterk technisch vmbo en hebben geen verdere vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van respectievelijk
april 2019 en juli 2019. Deze leden onderschrijven de hoofdlijnen, maar hebben nog
wel enige vragen.
Brief juli 2019
De leden lezen dat van de 78 regio’s de plannen van 45 regio’s zijn goedgekeurd, waaronder
de plannen voor drie regio’s die tot nu toe techniekarm waren. Dat laatste is goed
nieuws, want dat betekent dat er minder blinde vlekken zijn in Nederland waar leerlingen
geen technisch vmbo kunnen kiezen. Zij vragen of de Minister kan aangeven wat voor
plannen zijn goedgekeurd en op welke zaken deze plannen zich richten: vernieuwing,
verduurzamen van leerlingenbestand, verbeteren van de kwaliteit of andere zaken.
Deze leden zijn benieuwd wat de laatste stand van zaken is na de deadline van 1 oktober
2019 waarbij de regio’s wiens plannen nog niet waren goedgekeurd nog een kans kregen
om hun stukken aan te vullen of hun plannen aan te vullen. Zij vragen van hoeveel
regio’s in tweede ronde de stukken zijn goedgekeurd. De leden hopen dat de geboden
ondersteuning ertoe zal leiden dat de overige plannen ook zullen worden goedgekeurd
zodat we in alle regio’s aan de slag kunnen om het technisch vmbo-onderwijs te kunnen
versterken.
De voornoemde leden lezen dat een zorgpunt bij het technisch vmbo-onderwijs is dat
de technische afdelingen klein zijn, met weinig leerlingen. Zij vragen de Minister
of er binnen de regionale plannen ook aandacht is voor dit zorgpunt. Deze leden lezen
ook dat de regionale samenwerking nog in de kinderschoenen staat terwijl dit wel van
groot belang is gezien de teruglopende leerlingaantallen in sommige regio’s en de
kwetsbaarheid van kleine technische afdelingen. Tot slot vragen zij of de Minister
nog een rol voor zichzelf ziet weggelegd om deze regionale samenwerking ook tussen
vmbo en mbo1 te bevorderen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over het
technisch vmbo en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden ondersteunen het doel om te komen tot een dekkend en kwalitatief hoogstaand
techniekonderwijs op het vmbo en zijn daarom blij met de investering van € 100 miljoen.
Deze leden constateren dat de 78 regio’s vanaf april de plannen hebben klaarliggen
en al meer dan de helft van de ingediende plannen zijn goedgekeurd. De Minister geeft
aan dat de regio’s nu aan de slag kunnen met de uitvoering van deze goedgekeurde plannen.
Zij vragen wat dat precies inhoudt en of deze regio’s per direct kunnen starten met
investeren.
De eerder genoemde leden hebben uit het veld vernomen dat vanuit de regio’s behoefte
is om dit jaar nog te starten met investeringen. De extra middelen voor technisch
vmbo komen pas in 2020 ter beschikking. Deze leden vragen de Minister of het mogelijk
is om uit eigen middelen te starten met investeren en dit later te verantwoorden uit
de extra middelen voor technisch vmbo.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brieven. Zij delen de mening van de Minister dat het logisch is dat vso2-scholen op dezelfde wijze als het regulier vmbo aanspraak kunnen maken op de aanvullende
middelen die dit kabinet investeert in het technisch vmbo en waarderen dat hij het
mogelijk heeft gemaakt dat vso-scholen ook voor de jaren 2018 en 2019 aanvullende
bekostiging aanvragen.
In het algemeen constateert de Minister dat de regionale samenwerking voor sterk techniekonderwijs
nog op een laag pitje staat en de blik van scholen nu nog vooral intern gericht is.
Hij noemt het gezien het lerarentekort een risico dat de kwaliteit van het techniekonderwijs
erg afhankelijk is van leraren en hij constateert dat veel van het werk is gedaan
door leraren zelf, deels in eigen tijd. De Minister meldt dat hij regio’s ondersteunt
bij regionale samenwerking. Hoe gaat hij deze ondersteuning gestalte geven? In hoeverre
zullen ook individuele leraren die deels in hun eigen tijd hard hebben gewerkt aan
sterk techniekonderwijs baat vinden bij deze ondersteuning, zo vragen de voornoemde
leden
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
De leden van de CDA-fractie vragen waar de goedgekeurde plannen zich op richten. In
het algemeen richten de plannen zich op de volgende onderdelen. Ten eerste op de kwaliteit
van het technisch onderwijs. In veel gevallen worden nieuwe beroepsgerichte keuzevakken
ontwikkeld, die passen bij de regio. Soms worden nieuwe onderwijsvormen ontwikkeld,
bijvoorbeeld «levensecht leren» in centra die worden ingericht samen met het bedrijfsleven.
Ook investeren nagenoeg alle regio’s samen met het bedrijfsleven in up-to-date inventaris.
Ten tweede wordt ingezet op doelmatigheid en toekomstbestendigheid. Zo worden in sommige
regio’s gezamenlijke technieklocaties ingericht of wordt een doorlopende leerlijn
ontwikkeld met het mbo. Ook worden in verschillende regio’s lessen in samenwerking
met het bedrijfsleven verzorgd. Ten derde wordt veel gewerkt aan het meer bekend maken
van kinderen en jongeren met techniek. Veel plannen bevatten een vorm van samenwerking
met het primair onderwijs, bijvoorbeeld door modules op basisscholen te verzorgen,
of een ontdeklab of escape room in te zetten, of door leerlingen les te geven op een
vmbo-school. Ook wordt in veel gevallen de loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB)
versterkt. Sommige scholen gaan techniek ook in de onderbouw van het vmbo geven. Ten
vierde wordt ingezet op leraren: vaak op professionalisering (soms samen met het bedrijfsleven),
en soms ook op innovatieve manieren om meer mensen te trekken voor de lerarenopleidingen
techniek – bijvoorbeeld door daar expliciet op in te zetten in de LOB op havo en vwo.
Kortom, het beeld is gevarieerd, maar over het algemeen is er inzet op kwaliteit,
dekkendheid en vernieuwing, met veel aandacht voor het versterken van instroom in
en doorstroom naar de techniek.
De leden vragen verder naar de stand van zaken van de plannen die in de eerste ronde
niet zijn goedgekeurd. De 33 regio’s waarvan de plannen niet waren goedgekeurd, hebben
een herkansing gekregen. Alle 33 regio’s hebben op 1 oktober een verbeterd plan ingediend.
De beoordelingscommissie heeft de plannen opnieuw beoordeeld en advies aan mij uitgebracht.
Hun advies heb ik overgenomen, en over de uitslag stuur ik uw Kamer gelijktijdig met
de beantwoording van dit schriftelijk overleg een brief. In het kort komt het erop
neer dat ik de plannen van nog eens 26 regio’s goedkeur. In totaal kunnen dus 71 regio’s
in januari van start met hun plannen – dat is ruim 90 procent. Over zeven plannen
is de commissie nog kritisch. Zij adviseert om die regio’s het komende halfjaar nog
een gerichte verbeteringsslag te laten maken. Ook dat advies neem ik over. Dat betekent
dat ik deze zeven regio’s gericht en intensief ga ondersteunen zodat zij uiterlijk
op 1 juni 2020 een verbeterd plan in kunnen dienen. Bij goedkeuring krijgen deze regio’s
vanaf 1 augustus geld voor de uitvoering van hun plannen. Ik ga ervan uit dat vanaf
dat moment het hele land kan gaan werken aan een sterk technisch vmbo.
De leden uiten ook hun zorgen over kleine technische afdelingen. Die zorg deel ik,
en het is expliciet onderdeel van het traject Sterk Techniekonderwijs om te komen
tot een duurzaam en doelmatig onderwijsaanbod in de techniek. Juist daarom vereis
ik in de aanpak dat er in een regio samengewerkt wordt tussen vmbo-scholen onderling,
tussen vmbo-scholen en het mbo en tussen vmbo-scholen en het bedrijfsleven. Op die manier zijn er
veel meer mogelijkheden om doelmatig te werken en daardoor kleinere afdelingen in
stand te houden. Ook wordt ingezet op het vergroten van het aantal techniekleerlingen,
of dat nu binnen de technische profielen is of in andere profielen: leerlingen kunnen
altijd technische beroepsgerichte keuzevakken kiezen. Bij de beoordeling van de plannen
heeft de beoordelingscommissie ook expliciet naar dit thema gekeken. In de plannen
komt dit ook terug: overal wordt de samenwerking opgepakt en/of versterkt. In sommige
plannen worden gezamenlijke campussen gerealiseerd, en vaak vindt men andere oplossingen,
zoals het verzorgen van onderwijs binnen bedrijven (uiteraard onder verantwoordelijkheid
van een docent). Deels kan er met het extra geld natuurlijk ook onderwijs in een dunbevolkt
gebied gehandhaafd worden dat zonder het extra geld niet betaalbaar was.
Hoe dan ook: in elke regio is samenwerking van de grond gekomen. Dat is niet overal
vanzelfsprekend, en ik ga de regio’s de komende jaren dan ook actief ondersteunen
bij het verder ontwikkelen en in stand houden van die samenwerking. Dit zal het ondersteuningsteam
Sterk Techniekonderwijs verzorgen.
Dit alles laat onverlet dat sommige afdelingen zo klein zijn, dat het waarschijnlijk
is dat het in de toekomst soms beter is om afdelingen samen te voegen en zo te komen
tot een sterk onderwijsaanbod dan koste wat het kost ook hele kleine, kwetsbare afdelingen
in stand te houden.
De leden van de D66-fractie vragen of de regio’s van wie de plannen zijn goedgekeurd
ook nu direct van start kunnen. De regio’s die voor de zomer van 2019 hoorden dat
hun plan was goedgekeurd, konden direct van start. In 2018 en 2019 hebben alle vmbo-scholen
met techniekleerlingen (in de profielen Bouwen, wonen en interieur, Produceren, installeren
en energie en Mobiliteit en transport) geld gekregen. In 2018 betrof dit ca. € 1.500
en in 2019 ca. € 3.000 per leerling in de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen,
en de helft van dat bedrag per leerling in de gemengde leerweg. Dat geld kunnen zij
in de tweede helft van 2019 inzetten om de uitvoering van de plannen te starten of
voor te bereiden. Vanaf januari 2020 volgen de subsidiemiddelen die op basis van het
plan zelf worden verstrekt. Voor regio’s die in december 2019 te horen hebben gekregen
dat hun plan is goedgekeurd, geldt hetzelfde, al zal de langere onzekerheid over de
goedkeuring (pas in december in plaats van juli) ervoor gezorgd kunnen hebben dat
de voorbereiding en opstart van de uitvoering wat later van de grond komt.
De leden vragen ook of het mogelijk is investeringen in 2019 later te verantwoorden
uit de middelen van 2020. Dat mag niet, want de subsidie wordt verstrekt voor activiteiten
die in de jaren 2020 tot en met 2023 worden uitgevoerd. Het is daarbij ook niet nodig:
scholen hebben in 2019 al veel geld gekregen voor technisch vmbo, in totaal bijna
€ 60 miljoen. Bovendien kregen ze in 2018 ook al circa € 30 miljoen.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de ondersteuning in de context van zorgen
over samenwerking en lerarentekort. De ondersteuning is aanbesteed en vervolgens belegd
bij het ondersteuningsteam Sterk Techniekonderwijs, een samenwerking tussen de Stichting
Platfoms Vmbo (SPV) en het Platform voor Bèta en Techniek (PBT). Zij gaan zich in
eerste instantie richten op gerichte ondersteuning van de regio’s bij de uitvoering.
Elke regio heeft in elk geval recht op vijf dagen ondersteuning per jaar. Daarbij
kan het gaan om praktische en strategische vragen, bijvoorbeeld over verantwoording,
samenwerking, of het vinden van goede leraren techniek. Maar ook als er conflicten
ontstaan kan de ondersteuning ingeschakeld worden. Waar nodig schaalt het ondersteuningsteam
op naar het Ministerie van OCW. Het ondersteuningsteam richt zich daarnaast op het
organiseren van bijeenkomsten, communicatie en het delen van ervaringen en goede voorbeelden.
Ook leveren zij tools en formats, bijvoorbeeld voor de verantwoording en de voortgangsrapportage.
Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van de expertise van uitvoeringsorganisatie DUS-I.
Individuele leraren kunnen ook profiteren van deze ondersteuning. De ondersteuners
werken in belangrijke mate vraaggestuurd. Bovendien is er specifiek voor het onderwerp
lerarentekort aparte aandacht. De ondersteuners gaan fungeren als een liaison tussen
regio’s, bedrijven en lerarenopleidingen, zodat kandidaat-leraren en lerarenopleidingen
elkaar beter vinden en de kandidaten beter worden bediend.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier