Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over ontwerpwijziging Scheepsafvalstoffenbesluit
25 868 Milieu en scheepvaart
Nr. 24 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 december 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 23 oktober
2019 over de ontwerpwijziging Scheepsafvalstoffenbesluit lozen sanitair afvalwater
zeeschepen (Kamerstuk 25 868, nr. 23).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 november 2019 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 28 november 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging
van het Scheepsafvalstoffenbesluit. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van
het Scheepsafvalstoffenbesluit. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben
hier enkele opmerkingen bij.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerpwijziging en hebben
hier geen verdere vragen/opmerking over.
CDA
De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe zeeschepen in het verleden handelden
met betrekking tot het lozen van huishoudelijk afvalwater, aangezien er voor die schepen
geen vrijstelling was opgenomen van het verbod (art. 6.2, eerste lid Waterwet) om
stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag of over dit besluit vooroverleg met de
maritieme sector is geweest nu afgezien wordt van internetconsultatie.
De leden van de CDA-fractie zien in het Meerjarenprogramma 2020–2024 «Schoon schip»
van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat men zich de komende jaren ten
doel heeft gesteld om te bevorderen dat de afgifte van scheepsafval toeneemt, de uitstoot
van verontreinigende gassen zal verminderen en dat handhaving op deze aspecten daarom
als speerpunten in het handhavingsbeleid voor de zeevaart zijn genoemd. Graag vernemen
deze leden of de wijziging van dit besluit daarbij een rol speelt, en zo ja welke.
D66
De leden van de D66-fractie vragen hoe deze wettelijke lozingsmogelijkheid zich tot
andere landen met Noordzee- en Waddenhavens verhoudt. Zijn er Europese landen die
geen lozingen toestaan in hun havens en zeegebied(en), zoals beschreven in het wijzigingsbesluit?
Hoe verhoudt deze lozingsmogelijkheid zich tot de ambities van de Minister om de kwaliteit
van het water in Nederland te verbeteren?
Zijn er ook alternatieven om te voorkomen dat schepen hun sanitair afvalwater lozen
in de havens en Nederlandse wateren?
GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen uit de stukken dat met het besluit Scheepsafvalstoffen
het milieu beter wordt beschermd dan het kabinet beoogt. Het is de bedoeling dat zeeschepen
met minder dan 50 passagiers wél legaal hun ongezuiverd afvalwater mogen lozen. Deze
leden kunnen zich niet vinden in het doel van deze wijziging. Immers, het voorkomen
van vervuiling, zeker waar dit makkelijk mogelijk is, moeten we altijd doen. Hoe minder
vervuiling hoe beter. De Minister geeft bij het besluit ook geen inhoudelijke overweging,
anders dan dat het wel de bedoeling was om een uitzondering te maken, maar dat deze
abusievelijk niet was gemaakt.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het voorstel in artikel 1.1.3.
stelt dat je de vervuiling niet mag zien of ruiken. Deze leden zijn benieuwd hoe en
door wie dit zal worden gehandhaafd en wat dan het handelingsperspectief is voor schepen
als deze vanwege dit besluit niet met vuilwatertanks worden uitgerust. En is zien
en ruiken niet het kleinere euvel? Gaat het niet om de ecologische kwaliteit van het
water?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister aan de Kamer duidelijk wil
maken hoeveel vervuiling kan worden voorkomen door deze uitzondering niet te maken.
Deze leden zien graag dat er helemaal geen afvalwater meer wordt geloosd op het water
en gaan er ook vanuit dat dat het einddoel is waar naartoe gewerkt moet worden. Helemaal
niet vervuilen moet het nieuwe normaal worden. Dus moeten de regels telkens aanscherpt
worden waar dat mogelijk is. Te beginnen bij de grote bronnen en de makkelijke oplossingen
en vervolgens naar kleinere bronnen en moeilijkere oplossingen. Met een nieuw besluit
meer vervuiling mogelijk maken, waar dat niet nodig is, strookt daar niet mee.
Reactie van de bewindspersoon
Ik heb op 14 november vragen en opmerkingen ontvangen van de Kamerfracties van het
CDA, D66 en GroenLinks over de ontwerpwijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit
aangaande het lozen van sanitair afvalwater door zeeschepen. Graag ga ik achtereenvolgend
op deze vragen en opmerkingen in.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe zeeschepen in het verleden handelden met betrekking
tot het lozen van huishoudelijk afvalwater.
Tot op heden kunnen zeeschepen die voldoende opslagcapaciteit aan boord hebben het
huishoudelijk afvalwater aan boord houden tot zij het op zee legaal kunnen lozen.
Die mogelijkheid blijft ook bestaan nadat de voorliggende wijziging in werking is
getreden. Indien er onvoldoende opslagcapaciteit aan boord is kan het ook worden afgegeven
aan een havenontvangstvoorziening.
De leden van de CDA-fractie vragen of er vooroverleg is geweest met de maritieme sector?
Er heeft inderdaad overleg plaats gevonden met de KVNR en de havenbedrijven over dit
besluit. De havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam hebben in dit verband aangegeven
met regelmaat vragen te ontvangen van schepen met een zuiveringsinstallatie aan boord
over de (juridische) mogelijkheden om in de haven het behandelde afvalwater te mogen
lozen.
Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie hoe de wijziging van het besluit een
rol speelt in het Meerjarenprogramma 2020–2024 «Schoon schip» van de ILT.
Uitgangspunt van dit Meerjarenprogramma is het verminderen van emissies naar het oppervlaktewater
en de lucht. Het toezicht op de zuivering van huishoudelijk afvalwater past hier inhoudelijk
binnen, maar was niet de aanleiding voor de onderhavige wijziging. Die kwam voort
uit de noodzaak om het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval
in de Rijn- en binnenvaart (Scheepsafvalstoffenverdrag) correct te implementeren en
zoals hiervoor aangegeven ook naar aanleiding van verzoeken van schepen. De ILT heeft
een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd op de onderhavige wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit
en de conclusie was dat deze wijziging uitvoerbaar, handhaafbaar en niet fraudegevoelig
is. Er worden nu afspraken gemaakt over de uitwerking van het toezicht hierop. Dit
gebeurt binnen het programma Schoon Schip.
De leden van de D66-fractie vragen hoe deze wettelijke lozingsmogelijkheid zich verhoudt
tot andere landen met Noordzee- en Waddenhavens.
In onze buurlanden bestaan voor zeeschepen al mogelijkheden om sanitair afvalwater
in de zeehavens te lozen. Nederland sluit bij Vlaanderen aan door voor te schrijven
dat alleen boordzuiveringsinstallaties gebruikt mogen worden die zijn goedgekeurd
op basis van de meest recente normen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).
Duitsland lijkt ook lozingen van schepen toe te staan die hun afvalwater hebben behandeld
met oudere zuiveringsinstallaties die nog mogen voldoen aan lagere effluentnormen.
Daarnaast geldt dat er in Antwerpen een onderscheid is gemaakt tussen voor en achter
de sluis. Aan de Schelde-kant van de sluis (waar het water steeds wordt ververst)
mag het effluent geloosd worden, aan de (ingesloten) landkant niet. Het belangrijkste
verschil ten opzichte van onze buurlanden is dat ik aanvullende voorschriften in een
ministeriële regeling zal opnemen voor schepen die geschikt zijn voor meer dan 50
personen.
De leden van de D66-fractie vragen voorts hoe deze lozingsmogelijkheid zich verhoudt
tot mijn ambities om de waterkwaliteit te verbeteren.
De lozingsmogelijkheid is gebonden aan het gebruik van een boordzuiveringsinstallatie,
die aan de meeste recente normen van de International Maritime Organisation (IMO)
dient te voldoen. Ik ga hier extra handhavingscapaciteit op inzetten, wat de naleving,
ook ten opzichte van de huidige situatie, zal verbeteren. Hierdoor verwacht ik niet
dat dit besluit nadelig zal uitpakken voor de waterkwaliteit.
Op de vraag naar een alternatief voor het lozen in de havens en Nederlandse wateren,
verwijs ik naar mijn reactie op de eerste vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie missen een inhoudelijke overweging voor het wijzigingsvoorstel,
geven aan dat zij graag zien dat er helemaal geen afvalwater wordt geloosd en vragen
hoeveel vervuiling kan worden voorkomen door deze lozingsmogelijkheid niet door te
voeren.
De directe aanleiding voor het wijzigingsvoorstel is gelegen in de noodzaak om het
Scheepsafvalstoffenverdrag correct te implementeren. Deze wijziging vloeit rechtstreeks
voort uit een verdragsverplichting en moet op grond daarvan in de regelgeving worden
opgenomen. Van de invoering kan daarom niet worden afgezien. Dit neemt niet weg dat
ik wel waterkwaliteitsoverwegingen heb meegewogen in de uitwerking van deze internationale
verplichting. Zo mogen alleen boordzuiveringsinstallaties gebruikt worden die zijn
goedgekeurd op basis van de meest recente normen van de IMO. Omdat schepen die geschikt
zijn voor meer dan 50 personen doorgaans veel sanitair afvalwater produceren zullen
voor deze categorie schepen zwaardere voorschriften in een ministeriële regeling worden
opgenomen. Ik ga daarnaast extra handhavingscapaciteit inzetten om toe te zien op
de lozingsvoorwaarden. Hierdoor zal de naleving, naar verwachting, ook ten opzichte
van de huidige situatie verbeteren. Met deze vormgeving geef ik op een verantwoorde
wijze invulling aan de internationale verplichting en verwacht ik niet dat deze maatregel
nadelig uitpakt voor de waterkwaliteit.
Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe gehandhaafd kan worden dat
het oppervlaktewater niet zichtbaar of ruikbaar wordt verontreinigd als gevolg van
lozingen van bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten en bijkeukens.
Het is nu al een wettelijke eis dat lozingen niet zichtbaar of ruikbaar zijn. Indien
bij een inspectie van een schip een spoor wordt gezien of geroken, wordt hiertegen
opgetreden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier