Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Lodders en Rudmer Heerema over het bericht 'Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen'
Vragen de leden Lodders en RudmerHeerema (beiden VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen» (ingezonden 14 oktober 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën), mede namens de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (ontvangen 1 november 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 515.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Burgemeesters op de bres voor kortebaandraverijen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel kortebaandraverijen zijn er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van de
afgelopen tien jaar over de ontwikkeling van het aantal kortebaandraverijen in Nederland?
Antwoord 2
De Bond van Harddraverijverenigingen en -Stichtingen in Nederland (hierna Kortebaanbond)
behartigt de belangen van alle organisaties van zogenoemde kortebaandraverijen: drafwedstrijden
over een sprintafstand van circa 300 meter, veelal gehouden op een speciaal afgezet
en ingericht stuk openbare weg. Er vinden verdeeld over Nederland jaarlijks circa
28 kortebaandraverijen plaats, vaak als onderdeel van een groter programma (feestweek,
dorpsfeest en dergelijke). Wij beschikken niet over het gevraagde overzicht van de
ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar.
Vraag 3
Hoeveel van deze kortebaandraverijen zijn immaterieel erfgoed? Bent u zich ervan bewust
dat kortebaandraverijen belangrijk zijn voor het behouden van de waarden en functies
voor de betrokken gemeenschap? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
De draverijen in Stompwijk, Medemblik en Voorschoten zijn opgenomen in de Nationale
Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Meer aanvragen zijn in voorbereiding.2 Het kabinet is zich bewust van de waarde van immaterieel erfgoed voor de gemeenschap
en voert een actief beleid in het op eigentijdse wijze behouden en ontwikkelen ervan.
Het samenstellen van een inventaris immaterieel erfgoed is een verplichting van het
Unesco-verdrag inzake de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed, waarvan Nederland
partij is. Dat iets op de inventaris is opgenomen wil zeggen dat de erfgoedgemeenschap
de cultuuruiting erkent als immaterieel erfgoed en de kennis en vaardigheden die erbij
horen wil doorgeven aan volgende generaties. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed
Nederland beheert de inventaris. De inventaris komt via een bottom up procedure tot
stand en is van, voor en door het veld van de erfgoedgemeenschappen.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de kortebaandraverijen omwille van deze wetswijziging niet mogen
omvallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Aan deze vraag ligt de veronderstelling ten grondslag dat de inkomsten van de organisaties
van de jaarlijkse 28 kortebaandraverijen zozeer worden aangetast door deze wetswijziging
dat het niet meer mogelijk zal zijn om deze draverijen te organiseren. De wetswijziging
zal naar verwachting op een indirecte wijze een daling van de inkomsten tot gevolg
hebben die per organisatie verschillend kan uitpakken.
Vraag 5
Hoe zijn de gesprekken met de kortebaandraverij verlopen die u tijdens de plenaire
behandeling van het Belastingplan 20193 heeft toegezegd en waarover u de Kamer voor 1 april zou informeren? Hoeveel gesprekken
hebben er plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten van de gesprekken?
Antwoord 5
Ik heb de Kamer over deze gesprekken geïnformeerd in mijn brief van 4 april 2019.4 Er hebben, ook daarna, verschillende gesprekken plaatsgevonden zowel tussen de NDR,
de Kortebaanbond en ZE-Betting en de drie meestbetrokken ministeries (Financiën, VWS
en Justitie en Veiligheid) als van de NDR met NOC*NSF. In deze gesprekken komen verschillende
aspecten aan de orde zoals de hoogte van de verplichte afdracht en de route en hoogte
van een eventuele compensatie. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. Inzet is om
de budgettaire inpassing van een compensatie in de voorjaarsnotabesluitvorming te
regelen. Daarmee is nog voldoende tijd tot de inwerkingtreding van de wijzigingen
in de kansspelbelasting naar verwachting per 1 januari 2021. Ook de sector heeft nog
tijd om zich hierop aan te passen.
Vraag 6
Bent u op de hoogte van de negatieve neveneffecten van de Wet Kansspelen op afstand
(Wet KOA) op het voortbestaan van de op vrijwilligers draaiende organisaties van kortebaandraverijen?
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Klopt het dat de kortebaandraverijsector al voor de invoering van de wet KOA bij u
aan de bel trok over mogelijk desastreuze gevolgen voor de sector? Zo ja, wat heeft
u met deze zorgen gedaan? En op welke manier heeft u bepaalde zorgen bij de sector
weg kunnen nemen? Zo nee, hoe verklaart u dan de signalen die hierover zijn ontvangen?
Antwoord 7
De Kortebaanbond heeft zich in het najaar 2018 gemeld vanwege de zorg over de gevolgen
van het wetsvoorstel Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen en
met het oog op mogelijke compensatie. Deze bond is direct uitgenodigd om deel te nemen
aan de lopende gesprekken met ZE-betting (voorheen: Sportech/Runnerz) en de Stichting
Nederlandse Draf- en Rensport (NDR) met de meestbetrokken ministeries.
Vraag 8
Kloppen de berichten dat de enige aanbieder van weddenschappen op kortebaandraverijen,
Runnerz, twijfelt over het blijven aanbieden van deze weddenschappen? Zo ja, bent
u in gesprek met Runnerz en op welke manier zet u zich in voor het voortbestaan van
de kortebaandraverij in Nederland? Zo nee, waarom is dit niet het geval?
Antwoord 8
In de gesprekken met ZE-betting, de NDR en de Kortebaanbond is dit ook wel aan de
orde gekomen. In de reactie van ZE-Betting en van de Kortebaanbond in de internetconsultatie
op de ontwerpRegeling kansspelen op afstand en Uitvoeringsregeling kansspelen is hierover
niets opgemerkt.
Vraag 9 en 10
Wat zijn de consequenties als er geen oplossing komt voor de sector?
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om te komen tot een werkbare oplossing met
betrekking tot het voortbestaan van de sector?
Antwoord 9 en 10
De jaarlijkse begroting – de hoogte van de inkomsten en uitgaven – is (sterk) verschillend
per organisatie van een kortebaandraverij. De afdrachten van ZE-Betting aan de Kortebaanbond
zijn een deel van de inkomsten van de organisaties van de 28 kortebaandraverijen,
naast sponsorwerving, contributies van verenigingsleden en in sommige gevallen entree-
of pachtgelden. Van deze inkomsten worden betaald prijzengeld en reisvergoedingen
voor deelnemers, fokpremies, de kosten van het inhuren van de NDR voor wedstrijdleiding
en toezicht op de integriteit van de sport, maar daarnaast ook voor de fysieke inrichting
van de wedstrijdvoorzieningen zoals baanaanleg, afzettingen en wegomleidingen die
men aan de lokale overheid verplicht is op grond van verleende vergunningen en tal
van andere kosten die specifiek samenhangen met de inrichting van een tijdelijke sportaccommodatie
op een afgezet stuk openbare weg.
Toeschouwers hebben de gelegenheid een gokje te wagen op de prestaties in de kortebaandraverij.
De wetswijziging zal vermoedelijk in lagere afdrachten uitmonden waardoor organisaties
op zoek moeten naar mogelijkheden om andere inkomsten te verhogen of uitgaven te verlagen.
Van de inzetten op de weddenschappen op kortebaandraverijen wordt nu circa 75% uitgekeerd
aan de spelers.5 Een lager uitkeringspercentage dan 75 zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat onder
de streep voldoende resteert voor het op peil houden van de afdrachten.
Daarnaast geldt, zoals vermeld in het antwoord op vraag 5, dat de gesprekken over
de route en hoogte van mogelijke compensatie nog niet zijn afgerond.
Vraag 11
Wordt implementatie op 1 juli 2020 van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen,
zoals werd verwacht in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel6, gehaald?
Antwoord 11
Nee. De implementatie van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen
is te verwachten per 1 januari 2021.
Vraag 12
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden en voor het eerste wetgevingsoverleg over
het pakket Belastingplan 2020 op 28 oktober?
Antwoord 12
Aan dit verzoek is voor zover mogelijk voldaan. Verzending van de antwoorden voor
het eerste wetgevingsoverleg is niet mogelijk gebleken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.