Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 218 Wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 22 oktober 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 3 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het
derde lid tot tweede lid.
2. Na het voorgestelde artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14a
1. Indien in een wet of een algemene maatregel van bestuur normen van niet-publiekrechtelijke
aard van toepassing worden verklaard, wordt van deze normen mededeling gedaan in de
Staatscourant.
2. Indien in een ander algemeen verbindend voorschrift normen van niet-publiekrechtelijke
aard van toepassing worden verklaard, wordt van deze normen mededeling gedaan in het
publicatieblad waarin het algemeen verbindend voorschrift is bekendgemaakt.
3. Indien kosteloze beschikbaarheid van de in het eerste of tweede lid bedoelde normen
voor alle betrokkenen voldoende verzekerd is, kan worden volstaan met mededeling van
de vindplaats van de normen.
4. Indien de mededeling van de in het eerste of tweede lid bedoelde normen niet is
toegestaan en de kenbaarheid niet overeenkomstig het derde lid kan worden verzekerd,
verleent Onze Minister die het aangaat dan wel het bestuursorgaan, ten minste zolang
de in het eerste lid bedoelde wet of algemene maatregel van bestuur of het in het
tweede lid bedoelde andere algemeen verbindende voorschrift niet is ingetrokken of
vervallen, eenieder op verzoek kosteloos inzage in deze normen. Bij de bekendmaking
van het algemeen verbindend voorschrift wordt medegedeeld waar inzage kan worden verkregen.
De artikelen 13 en 18 zijn niet van toepassing.
3. Het voorgestelde artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de uitgifte en het beschikbaar blijven van de in de artikelen 1 en 2 genoemde
publicatiebladen en over het beschikbaar blijven van de bekendmakingen waarbij artikel 7,
tweede lid, wordt toegepast.
b. In het vierde lid wordt «na publicatie» vervangen door «bij en na publicatie».
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het in
rekening brengen van publicatiekosten.
4. Het voorgestelde artikel 17, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan de eerste zin wordt toegevoegd «volgens door Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels».
b. De tweede zin vervalt.
5. Het voorgestelde artikel 19, eerste lid, eerste zin, wordt «bij algemene maatregel
van bestuur» vervangen door «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur».
6. Het voorgestelde artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde onderscheidenlijk vierde lid.
b. Het eerste lid wordt vervangen door een tweetal leden, luidende:
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan eenieder een elektronisch
bericht zenden over de bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen in de in de
artikelen 1 en 2 genoemde publicatiebladen die betrekking hebben op de omgeving van
het adres van inschrijving van de ontvanger in de basisregistratie personen. Het bericht
wordt niet verzonden als de ontvanger heeft aangegeven een dergelijk bericht niet
te willen ontvangen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze van verzenden
van het bericht, het verzoek deze berichten niet te ontvangen en de opslag en de verwerking
van persoonsgegevens ten behoeve van de verzending van deze berichten. Onze Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen over vanaf
welke leeftijd, met welke frequentie en van welk type bestuursorganen en publicaties
personen elektronische berichten krijgen toegezonden, alsmede over de grootte van
de omgeving van het adres, bedoeld in het eerste lid.
c. In het derde lid (nieuw) wordt na «eerste lid» een komma ingevoegd.
7. Na het voorgestelde artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25a
1. Waar in een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet, met betrekking
tot de bekendmaking van een besluit de term «een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad»
dan wel een variant van die term wordt gebezigd, wordt in plaats van die term gelezen
«het publicatieblad, genoemd in artikel 1 of artikel 2 van de Bekendmakingswet».
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een algemeen verbindend voorschrift afkomstig
van een bestuursorgaan van het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 1, onderdeel a,
van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
B
In artikel 2.1, onderdeel B, onder 1, onder a, wordt «artikel 7b van de Bekendmakingswet»
vervangen door «artikel 12 van de Bekendmakingswet».
C
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B vervallen in het voorgestelde artikel 26, eerste lid, het woord
«tijdig» en de zinsnede «door kennisgeving van de inhoud daarvan».
2. In onderdeel P wordt het voorgestelde artikel 136 als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door «Onze
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
b. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
1°. In onderdeel a wordt tussen «deelnemende bestuursorganen» en de puntkomma aan
het slot, ingevoegd «en de datum van hun toetreding».
2°. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met g tot de onderdelen d tot en
met h, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 26, tweede lid, artikel 41, eerste lid,
artikel 50a, eerste lid, artikel 52, eerste lid, artikel 62, artikel 74, eerste lid,
of artikel 84, eerste lid;
3°. In onderdeel f (nieuw) wordt na «het adres» ingevoegd «, gegevens over bereikbaarheid».
4°. In onderdeel g (nieuw) wordt na «is ingesteld» ingevoegd «en onder welke naam»
en wordt tussen «artikel 8, vierde lid» en de puntkomma aan het slot, ingevoegd «, alsmede
de datum van hun instelling onderscheidenlijk vanaf welke datum toepassing of overeenkomstige
toepassing wordt gegeven».
5°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h (nieuw) door een puntkomma,
wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. een overzicht van de wijzigingen van de regeling en een verwijzing naar de bijbehorende
geconsolideerde versies van de regeling.
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan het register ambtshalve
aanvullen met gegevens uit openbare bron.
D
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A vervalt.
2. Vóór onderdeel B wordt een drietal onderdelen ingevoegd, luidende:
Aa
In het opschrift van artikel 13.1 wordt na «rechten» ingevoegd «Rijk».
Ab
Na artikel 13.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13.1a (heffen van rechten gemeente en provincie)
Een gemeente of provincie kan van de aanvrager of van degene ten behoeve van wie die
aanvraag wordt gedaan voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning, een
wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning of intrekking van een omgevingsvergunning
rechten heffen als bedoeld in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet of artikel 223,
eerste lid, van de Provinciewet.
Ac
In artikel 13.2, onderdeel d, wordt «artikel 13.1» vervangen door «de artikelen 13.1
en 13.1a».
3. In onderdeel E wordt «afdelingen 3.6 en 3.7» vervangen door «de afdelingen 3.6
en 3.7».
4. In onderdeel G, aanhef, wordt «artikel 16.33e» vervangen door «artikel 16.33d».
5. In onderdeel H wordt «artikel 16.33f» vervangen door «artikel 16.33e».
6. In onderdeel L wordt «artikel 16.77a, eerste lid, aanhef» vervangen door «artikel 16.77b,
eerste lid, aanhef».
7. Na onderdeel R wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ra
Artikel 16.139 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «of de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door
«, bij de Algemene wet bestuursrecht, of bij of krachtens de Bekendmakingswet».
2. Van het derde lid komt de aanhef luiden:
3. Bij ministeriële regeling kunnen, voor zover daarin niet bij of krachtens de Bekendmakingswet
is voorzien, regels worden gesteld over:
E
In artikel 7.11, onderdeel A, wordt in het voorgestelde artikel 7.7 «artikel 7, eerste
lid, van de Bekendmakingswet» vervangen door «artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet».
F
Aan hoofdstuk 7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 7.14 Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van artikel 83bis
van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109)
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 november 2018 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van artikel 83bis van het
op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(Trb. 1973, 109) (Kamerstukken 35 100) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet in werking treedt
of is getreden:
a. vervalt artikel 7.11, onderdeel A;
b. wordt in de Wet luchtvaart na titel 7.6 een titel ingevoegd, luidende:
Titel 7.7 Bekendmaking internationale normen
Artikel 7.8
In afwijking van artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet kunnen bijlagen bij
een krachtens deze wet vastgesteld algemeen verbindende voorschrift worden bekendgemaakt
door terinzagelegging op een in dat voorschrift bepaalde locatie, indien dit voortvloeit
uit internationaalrechtelijke verplichtingen.
G
Artikel 12.4 komt te luiden:
Artikel 12.4 Wet op het bevolkingsonderzoek
Artikel 8 van de Wet op het bevolkingsonderzoek wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «kennis gegeven» vervangen door «mededeling gedaan».
2. In het tweede lid wordt «kennis gegeven door plaatsing in de Staatscourant» vervangen
door «mededeling gedaan in de Staatscourant».
H
In hoofdstuk 13 wordt vóór artikel 13.1 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 13.0
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt binnen vijf jaar
na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk.
I
Na artikel 13.1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 13.1a
Voor in het Besluit elektronische publicaties opgenomen wijzigingen van bepalingen
in andere besluiten geldt niet enig wettelijk voorschrift op grond waarvan:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling
advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sedert haar vaststelling
of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken,
d. een regeling bij de wet moet worden goedgekeurd,
e. door of namens een van de Kamers van de Staten-Generaal of een aantal leden daarvan
kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de
wet wordt geregeld, of
f. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een
andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op het horen als
bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Raad van
State, van de Afdeling advisering van de Raad van State.
Toelichting
I. Algemeen
Naar aanleiding van vragen ter zake in het verslag, wordt bij deze nota van wijziging
in het voorstel van wet onder meer een evaluatiebepaling opgenomen en een bepaling
over normen van niet-publiekrechtelijke aard.
Daarnaast voorziet deze nota van wijziging in technische verbeteringen en aanvullingen
van delegatiegrondslagen.
Voorts is van de gelegenheid van deze nota van wijziging gebruikgemaakt om enige wijzigingen
van ondergeschikte aard aan te brengen in de Omgevingswet en te verhelderen dat met
die wet geen wijziging is beoogd in de mogelijkheden van decentrale overheden om leges
te heffen. Daar het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet inmiddels door de Tweede
Kamer is aanvaard, wordt hierin via deze nota van wijziging voorzien, hetgeen ook
aansluit bij de inbedding door het onderhavige wetsvoorstel van het Digitaal Stelsel
Omgevingswet (DSO) in de Bekendmakingswet.
Hieronder worden de voorgestelde wijzigingen per onderdeel nader toegelicht.
II. Per onderdeel
Onderdeel A, onder 1 en 3, onder a
De voorgestelde artikelen 3 en 16 kennen in het tweede lid (oud) onderscheidenlijk
het tweede lid met betrekking tot de delegatiegrondslag van regels over het beschikbaar
blijven van de in de voorgestelde artikelen 1 en 2 genoemde publicatiebladen een zekere
overlapping. Met deze wijziging wordt dit rechtgezet.
Onderdeel A, onder 2
Bestuursorganen verwijzen in hun algemeen verbindende voorschriften soms naar normen
van niet-publiekrechtelijke aard. Een veel voorkomend voorbeeld daarvan zijn de normalisatienormen
waarover diverse fracties in het verslag vragen hebben gesteld. Omdat dergelijke niet-publiekrechtelijke
normen moeilijk of slechts tegen substantiële kosten toegankelijk zijn en auteursrechtelijke
beperkingen in de weg staan aan het verspreiden ervan, is een aparte regeling met
betrekking tot deze normen noodzakelijk. Het voorgestelde artikel 14a van de Bekendmakingswet
voorziet hierin.
In aanwijzing 3.48 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (hierna: Ar) is ingegaan
op de verwijzing naar toe te passen normalisatienormen. De toelichting bij deze aanwijzing
licht dit als volgt toe:
Op normalisatienormen rust auteursrecht zodat zij alleen tegen betaling bij het normalisatie-instituut
kunnen worden verkregen. Om die reden is het dwingend opleggen van dergelijke normen
in regelgeving minder wenselijk. Het dwingend opleggen van normalisatienormen past
bovendien minder goed bij het vrijwillige karakter van het systeem van normalisatie.
In het algemeen heeft het toepasselijk maken van de norm op facultatieve basis dan
ook de voorkeur. Dit kan in de vorm van een weerlegbaar rechtsvermoeden waarbij het
volgen van de norm het vermoeden oplevert dat aan een wettelijke eis is voldaan. (...)
In bepaalde gevallen legt de wetgever het volgen van een normalisatienorm dwingend
op. Zo zijn er EU-richtlijnen, verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties
die de nationale wetgever daartoe verplichten. Dwingende verwijzing naar normalisatienormen
komt verder bijvoorbeeld in aanmerking in geval van regelingen die zich richten tot
overheidsinstanties en waarbij een exclusieve toepassing wenselijk is of in geval
van strafrechtelijke handhaving, waarbij een duidelijke norm moet worden gesteld bijvoorbeeld
met betrekking tot een toe te passen meetmethode. Een dergelijke vorm van verwijzing
moet gemotiveerd worden. Verder moet bij de verwijzing worden vermeld wat de vindplaats
van de norm is, moet de norm algemeen verkrijgbaar zijn en dient de norm (behoudens
het geval dat enkel de overheid normadressaat is) kosteloos ter beschikking te worden
gesteld. Indien dit laatste niet mogelijk is omdat het een internationale norm betreft,
mag de prijs van die norm niet onredelijk hoog zijn.
Deze aanwijzing geldt strikt genomen alleen voor het Rijk, maar in verschillende arresten
(inzake belastingverordeningen) heeft de Hoge Raad aan decentrale overheden eisen
gesteld aan de kenbaarheid van normalisatienormen indien hiernaar wordt verwezen.1 Indien dergelijke normen essentieel zijn voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf,
dienen die normen op dezelfde wijze kenbaar te zijn als de verwijzende verordening.
De Hoge Raad verwijst daarbij naar het huidige artikel 139, derde lid, van de Gemeentewet
dat als alternatief voor publicatie in een publicatieblad bekendmaking door terinzagelegging
mogelijk maakt.
In aanwijzing 4.29 Ar wordt voor deze problematiek voorgeschreven dat de normen waarnaar
in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen, in beginsel in de Staatscourant
worden gepubliceerd. Omdat op deze normen, met name de normen die worden gepubliceerd
door de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie-instituut (hierna: de NEN), auteursrecht
rust, is de overheid niet vrij deze normen algemeen beschikbaar te stellen. Onverkorte
toepassing van het voorgestelde artikel 13, eerste lid, van de Bekendmakingswet, voor
zover die bepaling elektronische terinzagelegging voorschrijft, zou daarom een inbreuk
op het auteursrecht van de NEN of andere rechthebbenden zijn. Voor dit probleem bestaan
verschillende oplossingen. Zo heeft het Rijk voor (nationale) NEN-normen in geval
in regelgeving van de centrale overheid dwingend naar deze normen wordt verwezen,
een overeenkomst gesloten met de NEN als de partij bij wie het auteursrecht berust,
op grond waarvan deze normen elektronisch toegankelijk zijn gemaakt voor eenieder
op de website van de NEN, maar waarbij geen afdruk kan worden gemaakt. Hierover heeft
de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de Staten-Generaal
bericht bij brief van 30 juni 2011.2 Waterschappen leggen de normen vaak ter inzage en verstrekken thans desgevraagd afschriften.
Overigens kan voor Europese en internationale normen (zoals EN-normen, ISO-normen
of EN-ISO-normen), die zijn opgesteld door internationale organisaties, niet een vergelijkbare
overeenkomst worden gesloten, omdat de NEN als aangewezen Normalisatie-instituut niet
de auteursrechthebbende is van deze internationale normen, maar deze normen slechts
– in lijn met de CEN- en ISO-regels – voor Nederland beschikbaar stelt.
De vraag is aan de orde hoe de terinzagelegging en het verstrekken van afschriften
zich verhouden tot het auteursrecht. Het antwoord is dat het auteursrecht niet aan
een terinzagelegging in de weg staat. Iedereen kan bij de NEN te Delft alle normalisatienormen
komen inzien.3 Ook bestuursorganen kunnen auteursrechtelijk beschermde normalisatienormen ter inzage
leggen. Zij zullen daarvoor wel, voorafgaand aan de bekendmaking van het algemeen
verbindend voorschrift waarin naar de normalisatienorm wordt verwezen, bij de rechthebbende
of diens gemachtigde een licentie moeten aanschaffen om deze norm ter inzage te kunnen
leggen voor belangstellenden. Daarnaast is het toegestaan uit deze normalisatienormen
te citeren, indien het citaat een klein onderdeel vormen van de gehele normalisatienorm
en binnen de kaders van de auteurswet valt, zulks in afstemming met of na toestemming
van de auteursrechthebbende. Het verstrekken van afschriften aan derden is in beginsel
een handeling waarop auteursrechtelijke bepalingen van toepassing zijn. Dat betekent
dat voor het verstrekken van die afschriften het bestuursorgaan toestemming van de
rechthebbende zal moeten hebben. De NEN verbiedt in zijn verkoopvoorwaarden het tijdelijk
of permanent aan derden beschikbaar stellen van afschriften of de distributie van
de publicaties. Hierin verandering brengen vormt een inbreuk op het eigendomsrecht
van degene bij wie het auteursrecht berust. Het is de vraag of het doorbreken van
het auteursrecht van de rechthebbende de toets aan artikel 1, Eerste Protocol, Europees
Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden zou
doorstaan. Om deze reden is het niet mogelijk bestuursorganen te verplichten tot het
verstrekken van een afschrift.
Met het voorgestelde artikel 14a van de Bekendmakingswet worden de door de Hoge Raad
geformuleerde eisen en aanwijzing 4.29 Ar gecombineerd tot een regel die het bestuursorganen
mogelijk maakt van elektronische publicatie af te zien, indien op deze normen auteursrecht
is gevestigd. Omdat de normen door de verwijzing geen onderdeel worden van het verwijzende
algemeen verbindende voorschrift4, is het nieuwe artikel 7, tweede lid, van de Bekendmakingswet niet van toepassing.
Het eerste en tweede lid van het voorgestelde artikel 14a bevatten de hoofdregel uit
aanwijzing 4.29 Ar, in het tweede lid zo geformuleerd dat deze regel tevens van toepassing
is op decentrale overheden. Deze leden zijn van toepassing als op de normen geen auteursrecht
rust of als met de rechthebbende afspraken zijn gemaakt waardoor publicatie mogelijk
is. Aangezien de normen geen onderdeel zijn van het algemeen verbindend voorschrift
wordt in afwijking van aanwijzing 4.29 Ar de term «medegedeeld» gebruikt in plaats
van «bekendgemaakt». Uiteraard verdient deze variant de voorkeur.
Het derde lid van het voorgestelde artikel 14a biedt de aan aanwijzing 4.29 Ar ontleende
uitzondering voor het geval op andere wijze reeds in de kenbaarheid is voorzien, waarbij
de eis over de vindplaats is ontleend aan de arresten van de Hoge Raad. In een voetnoot
(in geval van het Staatsblad), in het slotformulier (overeenkomstig aanwijzing 4.28
Ar) of in de toelichting bij de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift
waarin dwingend naar de niet-publiekrechtelijke norm wordt verwezen, kan dan de vindplaats
worden vermeld. Deze variant is bijvoorbeeld aan de orde in het geval waarvoor de
Staat met de NEN als auteursrechthebbende afspraken heeft gemaakt waarbij de NEN als
tegenprestatie de betreffende niet-publiekrechtelijke normalisatienormen kosteloos
voor eenieder via internet toegankelijk maakt of als de betreffende niet-publiekrechtelijke
norm reeds eerder overeenkomstig het eerste of tweede lid door een (ander) bestuursorgaan
in een publicatieblad is gepubliceerd.
In het vierde lid van het voorgestelde artikel 14a is geregeld dat het bestuursorgaan
aangeeft op welke wijze de norm ter inzage wordt gelegd in geval elektronische publicatie
niet is toegestaan, bijvoorbeeld omdat het auteursrecht daaraan in de weg staat en
over de toegankelijkheid (nog) geen overeenkomst is gesloten of niet kan worden gesloten.
Bestuursorganen zullen moeten afwegen of zij tot het dwingend opleggen van een dergelijke
norm over zullen gaan als deze norm alleen via terinzagelegging kenbaar kan worden
gemaakt. De Hoge Raad hecht aan de kenbaarheid van de normalisatienormen, niet alleen
op het tijdstip van de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift waarin
naar de normalisatienorm wordt verwezen, maar ook in de periode daarna. Daarom is
in het vierde lid uitdrukkelijk bepaald dat de terinzagelegging in ieder geval gehandhaafd
moet worden zolang de verwijzing naar de normalisatienorm niet is ingetrokken of vervallen.
Ook daarna, bijvoorbeeld in verband met nog lopende bezwaar- en beroepsprocedures
kan voortzetting van de terinzagelegging geboden zijn.
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 14a regelt voorts dat moet worden medegedeeld
waar de inzage kan worden verkregen. Omdat het vierde lid een aparte regel bevat voor
de terinzagelegging van niet-publiekrechtelijke normen, wordt uitdrukkelijk bepaald
dat de hoofdregels over terinzagelegging en het verstrekken van afschriften, de artikelen 13
en 18 van de Bekendmakingswet, niet van toepassing zijn. Er is dus geen verplichting
de normen op internet te publiceren of om afschriften te verstrekken. De mededeling
van het derde of vierde lid vindt plaats bij de bekendmaking van het algemeen verbindend
voorschrift waarin naar de normalisatienormen waarop auteursrecht berust wordt verwezen.
Dat kan in de toelichting bij het algemeen verbindend voorschrift. Indien de verwijzing
naar een normalisatienorm in een formele wet, is opgenomen, wordt de plaats van terinzagelegging
medegedeeld in een voetnoot bij het Staatsblad. Op deze wijze is, in geval digitale
ontsluiting van de normalisatienorm (nog) niet mogelijk is, de betreffende normalisatienorm
toch voldoende kenbaar. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt af te leiden dat
het ontbreken van de vermelding van de terinzagelegging (in ieder geval bij belastingverordeningen)
kan leiden tot het oordeel dat de kenbaarheid van de voor de normadressaat geldende
verplichtingen onvoldoende is.
Als een bestuursorgaan heeft gekozen voor een verwijzing naar een normalisatienorm
die overeenkomstig het derde lid algemeen toegankelijk is, en die toegankelijkheid
komt te vervallen na inwerkingtreding van de verwijzing, zal het bestuursorgaan dat
de verwijzing naar die norm wil continueren, die normalisatienorm alsnog ter inzage
moeten leggen. In dat geval kan niet meer bij de bekendmaking van de verwijzing naar
de terinzagelegging worden verwezen. Het bestuursorgaan zal dan alsnog met toepassing
van het vierde lid ter inzage moeten leggen en in het publicatieblad moeten aangeven
waar die terinzagelegging plaats vindt. Overigens is het niet verboden om als artikel 14a,
eerste, tweede of derde lid, wordt toegepast, tevens ter inzage te leggen. Dat is
alleen niet verplicht. Niet is toegestaan om daarbij zonder toestemming van de rechthebbende
afschriften te verstrekken. Dat volgt uit de toepasselijke auteursrechtelijke regels.
Onderdeel A, onder 3, onder b
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering in het vierde lid van het voorgestelde
artikel 16 van de Bekendmakingswet.
Onderdeel A, onder 3, onder c, en 4
Deze wijzigingen in de voorgestelde artikelen 16 en 17, tweede lid, van de Bekendmakingswet
strekken er – overeenkomstig het huidige artikel 8, derde lid, onderscheidenlijk het
voorgestelde artikel 17, eerste lid, van de Bekendmakingswet – toe de bevoegdheid
tot het stellen van regels met betrekking tot publicatiekosten onderscheidenlijk vervangende
uitgave van publicatiebladen rechtstreeks aan de Minister te delegeren.
Onderdeel A, onder 5
In het voorgestelde artikel 19, eerste lid, eerste zin, van de Bekendmakingswet wordt
door middel van deze wijziging de regeling van de wijze van beschikbaarstelling van
bekendgemaakte teksten in geconsolideerde vorm gelijkgetrokken met de regeling van
de uitgifte van publicatiebladen (vergelijk het voorgestelde artikel 3, tweede lid),
opdat ook met betrekking tot de beschikbaarstelling van geconsolideerde teksten op
het niveau van algemene maatregel van bestuur kan worden opgenomen «op een bij ministeriële
regeling te bepalen internetadres».
Onderdeel A, onder 6, onder a en b
Omwille van de duidelijkheid is in het voorgestelde artikel 20 van de Bekendmakingswet
het eerste lid gesplitst in een tweetal leden. Daarbij is aan het tweede lid (nieuw)
een zin toegevoegd, inhoudende dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
nadere regels kan stellen over een aantal zaken waarvan het vanwege de te voorziene
mate waarin deze aan verandering onderhevig zullen zijn, wenselijk is om de bevoegdheid
tot het stellen van regels aan de Minister te delegeren.
Onderdeel A, onder 6, onder c
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering in het derde lid (nieuw) van het
voorgestelde artikel 20 van de Bekendmakingswet.
Onderdeel A, onder 7
Denkbaar is dat niet alle bestuursorganen tijdig hun algemeen verbindende voorschriften
hebben aangepast aan de Wet elektronische publicaties. Het thans voorgestelde artikel 25a
van de Bekendmakingswet strekt ertoe om in voorkomend geval te bewerkstelligen dat
bekendmaking van een algemeen verbindend voorschrift – niet zijnde een wet en niet
zijnde afkomstig van een bestuursorgaan van het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 1,
onderdeel a, van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – desondanks
geschiedt op de wijze, bedoeld in de voorgestelde artikelen 5 en 6 van de Bekendmakingswet,
namelijk in het publicatieblad, genoemd in artikel 1 onderscheidenlijk 2 van de Bekendmakingswet.
Vanzelfsprekend blijft het op de weg van de betreffende bestuursorganen liggen om
de door hen vastgestelde algemeen verbindende voorschriften aan te passen aan de Wet
elektronische publicaties.
Onderdeel B
Bij de aanpassing van artikelnummers naar aanleiding van het tot stand brengen van
een doorlopende nummering van de artikelen in de Bekendmakingswet, is de onderhavige
verwijzing in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar een
artikel in de Bekendmakingswet abusievelijk niet meegenomen. Met deze wijziging wordt
dit rechtgezet.
Onderdeel C, onder 1 en 2, onder a
Deze wijzigingen betreffen redactionele verbeteringen in de voorgestelde artikelen 26,
eerste lid, en 136, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna:
Wgr).
Onderdeel C, onder 2, onder b en c
Het voorgestelde artikel 136 Wgr voorziet in een openbaar elektronisch register van
krachtens de Wgr getroffen regelingen. In het tweede lid van dat voorgestelde artikel
wordt opgesomd wat van iedere regeling in dat register in elk geval dient te worden
vermeld. Met deze wijziging wordt aan die opsomming toegevoegd de datum van toetreding
van de deelnemende bestuursorganen (onderdeel a), het bestuursorgaan dat eindverantwoordelijk
is voor de registratie van de gegevens van de regeling (onderdeel c, nieuw), gegevens
over bereikbaarheid (onderdeel f, nieuw), de naam waaronder en de datum waarop een
openbaar lichaam, bedrijfsvoeringsorganisatie of gemeenschappelijk orgaan is ingesteld
(onderdeel g, nieuw) en een overzicht van de wijzigingen van de regeling en een verwijzing
naar de bijbehorende geconsolideerde versies van de regeling (onderdeel i, nieuw),
informatie die dermate van belang wordt geacht dat verplichte vermelding in het register
is aangewezen. Door middel van het thans voorgestelde vierde lid wordt bewerkstelligd
dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het register ambtshalve
kan aanvullen met gegevens die uit openbare bron zijn verkregen.
Onderdeel D, onder 1
Het bewuste onderdeel – dat ziet op artikel 12.4 van de Omgevingswet – kan vervallen,
nu het is achterhaald door de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.5
Onderdeel D, onder 2
Van de gelegenheid van deze nota van wijziging is gebruikgemaakt om te verhelderen
dat met de Omgevingswet geen wijziging is beoogd in de mogelijkheden van decentrale
overheden om leges te heffen.
Op grond van de in het voorgestelde artikel 13.1a van de Omgevingswet genoemde artikelen
uit de Gemeentewet en Provinciewet, kunnen rechten worden geheven inzake de uitoefening
van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet. Dat blijkt al uit artikel 13.2
van de Omgevingswet. Met het voorgestelde artikel 13.1a wordt geborgd dat zulks ook
geldt voor het in behandeling nemen van aanvragen om een omgevingsvergunning of van
aanvragen om wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning. Het voorgestelde
artikel 13.1a sluit daarmee aan bij artikel 115, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet
dat dit al voor vergunningen en ontheffingen bepaalt. Hiermee blijven de andere bepalingen
van de Gemeentewet en Provinciewet over het heffen van rechten, bijvoorbeeld die over
de raming van kosten en het vaststellen van de tarieven van de te heffen rechten bij
verordening, daarop van toepassing.
In verband met het voorgestelde artikel 13.1a wordt in het opschrift van artikel 13.1
verduidelijkt dat dit artikel gaat over leges geheven door het Rijk en is artikel 13.1a
toegevoegd aan onderdeel d van artikel 13.2.
Onderdeel D, onder 3
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering in het onderdeel dat ziet op artikel 16.30
van de Omgevingswet.
Onderdeel D, onder 4 en 5
In de bewuste onderdelen wordt de omstandigheid verdisconteerd dat, door middel van
de tweede nota van wijziging bij de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet,6 artikel 16.33d van de Omgevingswet vervalt en de artikelen 16.33e tot en met 16.33m
van de Omgevingswet in dat licht worden vernummerd tot 16.33d tot en met 16.33l.
Onderdeel D, onder 6
In de Omgevingswet wordt een tweede artikel 16.77a ingevoegd door de Aanvullingswet
natuur Omgevingswet.7 Met het oog daarop wordt het initiële artikel 16.77a vernummerd tot artikel 16.77b
middels de eerste nota van wijziging bij de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.8 Onderhavige wijziging strekt ertoe zulks in dit wetsvoorstel te verwerken.
Onderdeel D, onder 7
Met de voorgestelde wijziging wordt bewerkstelligd dat in artikel 16.139, eerste lid,
aanhef, van de Omgevingswet naast de Awb ook de Bekendmakingswet wordt vermeld en
in het derde lid, aanhef, de Bekendmakingswet. De delegatiegrondslag in artikel 16.139
voorziet daarmee niet in de mogelijkheid bij amvb onderscheidenlijk ministeriële regeling
af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de Bekendmakingswet.
Onderdeel E
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering in het voorgestelde artikel 7.7
van de Wet luchtvaart.
Onderdeel F
In het bij koninklijke boodschap van 29 november 2018 ingediende voorstel van wet
tot wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van artikel 83bis van het op
7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(Trb. 1973, 109)9 (Kamerstukken 35 100) wordt evenals in dit wetsvoorstel een titel 7.6 met een artikel 7.7 aan de Wet luchtvaart
toegevoegd, hetgeen de voorgestelde samenloopbepaling noodzakelijk maakt.
Onderdeel G
Deze wijziging betreft een redactionele verbetering in het artikel met betrekking
tot de Wet op het bevolkingsonderzoek.
Onderdeel H
Voor de toelichting bij het thans voorgestelde artikel 13.0 wordt verwezen naar paragraaf
6.8 (Monitoring en evaluatie) van de nota naar aanleiding van het verslag.
Onderdeel I
In het Besluit elektronische publicaties zal de nodige aanpassingswetgeving op amvb-niveau
worden opgenomen, zoals dat in dit wetsvoorstel mutatis mutandis ook het geval is.
Nu dat uit de aard der zaak wijzigingen van ondergeschikte aard betreft, wordt door
middel van het thans voorgestelde artikel 13.1a geregeld dat in voorkomend geval geldende
bijzondere procedureregels niet gelden. Te denken valt aan voorhangbepalingen, verplichte
advisering, etc. De redenen dat deze procedureregels zijn gesteld, zijn immers niet
aan de orde bij de technische wijzigingen die worden opgenomen in het Besluit elektronische
publicaties, terwijl de totstandkoming van het Besluit elektronische publicaties door
die regels aanzienlijk zou worden vertraagd. De voorgestelde bepaling is ontleend
aan de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.10
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.W. Knops, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties