Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wilders, Fritsma en Emiel van Dijk over kosten gerelateerd aan de sociale zekerheid van personen met een migratieachtergrond
Vragen van de leden Wilders, Fritsma en Emiel vanDijk (allen PVV) aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over kosten gerelateerd aan de sociale zekerheid van allochtonen (ingezonden 19 juli 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (ontvangen 22 oktober 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2018–2019, nr. 3857.
Vraag 1
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger1 op de schriftelijke vragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009-
over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen
in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel
antwoord te voorzien?
Antwoord 1
Ja, de eerder gestelde vragen zijn mij bekend. Als altijd stuur ik u een zorgvuldige
beantwoording.
Vraag 2
Kunt u aangeven welk deel van alle voorzieningen (zoals bijstand en remigratie uitkeringen),
volksverzekeringen en werknemersverzekeringen aangewend wordt voor (niet-westerse)
allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de oververtegenwoordiging
van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw
van deze groep (die van invloed is op bijvoorbeeld de kinderbijslag)?
Antwoord 2
Het CBS stelt jaarlijks cijfers beschikbaar over het gebruik van socialezekerheidsregelingen
naar herkomst. Het meest recente complete beeld van het gebruik van uitkeringen betreft
september 2017.
In onderstaande analyse van het gebruik van uitkeringen worden twee leeftijdsgroepen
onderscheiden: van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden) en
boven de AOW-leeftijd.
Populatie van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden)
De Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd wordt gecategoriseerd naar hun
arbeidsmarktstatus: Werk, Uitkering en Geen werk of uitkering.
Onder de categorie «werk» vallen personen die op de laatste vrijdag van september
van het verslagjaar 2017 wonen in Nederland, en een inkomensbron hebben uit arbeid
als werknemer, arbeid als zelfstandige of als overig-arbeider. Onder de categorie
«uitkering» vallen personen die inkomen hebben uit een bijstandsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering
of ziektewet, dan wel een werkloosheidsuitkering. Onder de subcategorie «sociale voorzieningen
overig» worden personen gerekend die inkomen hebben uit de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); het Besluit
bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen
jonggehandicapten (Wajong); Oorlogs- en verzetspensioenen alsmede niet nader te bepalen
overige uitkeringen. Onder de categorie «geen werk of uitkering» vallen personen waarvan
geen inkomen uit werk of uitkering bekend is.
In 2017 hadden 413 duizend personen zowel werk als een uitkering. Van deze groep had
75,8 procent geen migratieachtergrond (313 duizend personen), 9,6 procent een westerse
migratieachtergrond (40 duizend personen) en 14,6 procent een niet-westerse migratieachtergrond
(60 duizend personen).
Onderstaande CBS-tabellen geven het algemene beeld van de Nederlandse bevolking van
15 jaar tot AOW-leeftijd, verdeeld naar belangrijkste inkomensbron en naar migratieachtergrond
over 2017, in absolute aantallen en percentages.
Tabel 1. Aantal personen met werk, een uitkering of geen werk of uitkering naar migratieachtergrond,
15 jaar tot AOW-leeftijd, laatste vrijdag van september 2017
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
x 1.000
Werk
6.623
816
894
8.333
Uitkering
882
137
381
1.400
w.v.
AO en ziektewet
381
51
91
523
Bijstand
179
44
234
456
WW
153
25
27
205
Sociale voorzieningen overig
197
21
38
256
Geen werk of uitkering
1.012
241
341
1.594
Totaal
8.516
1.194
1.616
1.1326
Bron: CBS
Tabel 2. Percentage personen met werk, een uitkering of geen werk of uitkering naar
migratieachtergrond, 15 jaar tot AOW-leeftijd, laatste vrijdag van september 2017
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
x 1.000
Werk
77,8%
68,4%
55,3%
73,6%
Uitkering
10,4%
11,5%
23,6%
12,4%
w.v.
AO en ziektewet
4,5%
4,3%
5,6%
4,6%
Bijstand
2,1%
3,7%
14,5%
4,0%
WW
1,8%
2,1%
1,7%
1,8%
Sociale voorzieningen overig
2,3%
1,8%
2,3%
2,3%
Geen werk of uitkering
11,9%
20,2%
21,1%
14,1%
Totaal
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Bron: CBS
In 2017 ontvingen 381.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond een uitkering.
Dit is 23,6 procent van alle personen met een niet-westerse migratieachtergrond in
deze leeftijdsgroep. Bij de personen zonder migratieachtergrond ging het om 882.000
personen (10,4%) en bij personen met een westerse migratieachtergrond waren het 137.000
personen (11,5%) die een uitkering ontvingen.
Tabel 3 geeft de verdeling van de verschillende uitkeringspopulaties weer.
Tabel 3. Percentage personen met een uitkering naar migratieachtergrond, 15 jaar tot
AOW-leeftijd, laatste vrijdag van september 2017
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
%
Uitkering totaal
65,3%
9,7%
24,9%
100,0%
w.v.
AO en ziektewet
74,1%
9,6%
16,3%
100,0%
Bijstand
39,8%
9,6%
50,5%
100,0%
WW
75,1%
12,0%
12,9%
100,0%
Sociale voorzieningen overig
78,2%
8,0%
13,7%
100,0%
Bron: CBS
In de gehele bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd heeft 75,2% geen migratieachtergrond,
14,3% een niet-westerse migratieachtergrond en 10,5% een westerse migratieachtergrond.
De verdeling per type uitkering wijkt hier het meest van af bij bijstandsuitkeringen.
Van de totale bijstandspopulatie in 2017 bestond 50,5% uit personen met een niet-westerse
migratieachtergrond, 39,8% waren personen zonder migratieachtergrond en 9,6% personen
met een westerse migratieachtergrond.
Bij de cijfers moet, net zoals in 2009, worden opgemerkt dat personen met een (niet-westerse)
migratieachtergrond een zeer gemêleerde groep vormen, zowel naar migratiemotief, herkomstland,
persoonskenmerken (leeftijd, opleidingsniveau en taalbeheersing), als verblijfsduur.
Populatie boven AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden)
Tabel 4. Aantal personen met AOW, gekort op AOW en gekort op AOW met aanvullend bijstand
naar migratieachtergrond, AOW-leeftijd en ouder, laatste vrijdag van september 2017
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
x 1.000
AOW
2.650
294
112
3.056
Gekort AOW
127
85
106
318
w.v.
Aanvullend bijstand
4
8
34
46
Bron: CBS
Tabel 5. Percentage personen met AOW, gekort op AOW en gekort op AOW met aanvullend
bijstand naar migratieachtergrond, AOW-leeftijd en ouder, laatste vrijdag van september
2017
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
%
AOW
86,7%
9,6%
3,7%
100,0%
Gekort AOW
39,9%
26,8%
33,3%
100,0%
w.v.
Aanvullend bijstand
8,4%
16,7%
74,9%
100,0%
Bron: CBS
Van de 3.056.000 in Nederland wonende AOW-gerechtigden die in 2017 AOW ontvingen,
waren er circa 112.000 ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond (3,7% van
het totaal), circa 294.000 ouderen met een westerse migratieachtergrond (9,6% van
het totaal) en circa 2.650.000 ouderen zonder migratieachtergrond (86,7% van het totaal).
Als iemand buiten Nederland gewoond of gewerkt heeft, dan is de persoon mogelijk niet
verzekerd geweest en kan het AOW-pensioen lager uitvallen. Voor elk jaar dat een persoon
niet verzekerd is, wordt 2% gekort op het AOW-pensioen. In 2017 werden circa 106.000
personen met een niet-westerse migratieachtergrond gekort op hun AOW (33,3% van het
totaal). Bij de ouderen met een westerse migratieachtergrond ging het om circa 85.000
personen (26,8% van het totaal) en bij ouderen zonder migratieachtergrond ging het
om circa 127.000 personen (39,9% van het totaal).
Een groep van circa 46.000 in Nederland wonende AOW-ers met een gekorte AOW, ontvangt
aanvullend een AIO-uitkering (bijstand voor ouderen). Hiervan valt 74,9% (34.000 personen)
onder de categorie personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 16,7% (8.000
personen) onder de categorie personen met een westerse migratieachtergrond en 8,4%
(4.000 personen) onder de categorie personen zonder migratieachtergrond.
Het percentage van de geëxporteerde AOW-uitkering dat naar ouderen met een (westerse
of niet-westerse) migratieachtergrond gaat, is net zoals in 2009 onbekend.
Remigratiewet
Tabel 6. Kosten facilitering remigratiewet vanaf 2014 tot en met 2018
Artikel 13 (x € 1 mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Facilitering remigratiewet
39
45
44
43
42
Het doel van de Remigratiewet is om personen, die niet zelf hun remigratie kunnen
bekostigen en waarvoor het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid2 heeft, onder strikte voorwaarden tegemoet te komen door hen een voorziening te bieden
om vrijwillig terug te gaan naar hun land van herkomst. Er is een uitfasering van
toepassing voor deze wet: vanaf 2025 zijn nieuwe aanvragen voor een remigratie uitkering
niet meer mogelijk.
De kosten hebben betrekking op een maandelijkse remigratie uitkering en tegemoetkoming
ziektekosten. Op dit moment maken 14.000 personen, inclusief personen met een nihil
uitkering, gebruik van deze regeling.
Vraag 3, 4 en 5
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is op de kosten die hierdoor ten aanzien van
(niet-westerse) allochtonen worden gemaakt, inclusief uitvoeringskosten van bijvoorbeeld
UWV?
Wat is het totaal van de overige SZW-gerelateerde kosten die, gelet op eerdergenoemde
factoren, voor (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert
op het terrein van SZW?
Antwoorden 3, 4 en 5
De totale kosten van de sociale zekerheid in Nederland bedragen in 2019 ruim € 81
miljard. Van die € 81 miljard, betreft iets minder dan de helft (€ 39 miljard) de
AOW, ruim € 13 miljard de arbeidsongeschiktheidsregelingen, bijna € 10 miljard werkloosheidsregelingen
en bijstand, € 9 miljard de kind- en kinderopvangregelingen en ca. € 3 miljard overige
uitkeringen (o.m. Anw, ZW, Wazo). Uitvoering van de sociale zekerheid en re-integratie
kosten elk ca. € 2 miljard. Andere SZW-gerelateerde uitgaven betreffen onder meer
uitgaven aan de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl). Het CBS heeft geen gegevens over
de kosten van het gebruik van de sociale zekerheid uitgesplitst naar personen met
en zonder (niet-westerse) migratieachtergrond.
De aandelen personen met een migratieachtergrond in de populaties van de verschillende
socialezekerheidsregelingen (zie ook de beantwoording vraag 2) kunnen niet één-op-één
worden doorvertaald in kosten. Immers, de hoogte van WAO-, WIA en WW-uitkeringen is
afhankelijk van het oude loon. Aangezien personen met een migratieachtergrond een
gemiddeld lager loon verdienen dan personen zonder migratieachtergrond, zijn hun WAO-,
WIA- en WW-uitkeringen lager dan gemiddeld. Een soortgelijke redenatie geldt voor
de hoogte van de AOW-uitkering die afhankelijk is van het aantal jaren dat iemand
in de 50 jaar voorafgaande aan de AOW-leeftijd in Nederland heeft gewoond. De gemiddelde
AOW-uitkering van personen met een migratieachtergrond is daardoor lager dan die van
personen zonder migratieachtergrond.
Voor het antwoord op de vraag naar de opbrengsten van personen met een (niet-westerse)
migratieachtergrond wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Vraag 6
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse
allochtonen in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld
de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep?
Antwoord 6
Voor de beantwoording van de Kamervragen zijn de cijfers van het CBS3 geraadpleegd en de Rijksbegroting.
Vraag 7 en 8
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd)
het komende jaar en de komende 5 jaar?
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden
van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7 en 8
Zie het antwoord op vragen 3,4 en 5
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.