Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Palland over het bericht 'Nieuwe probleemgroep: meer jonge mannen kunnen of willen niet werken'
Vragen van het lid Palland (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Nieuwe probleemgroep: meer jonge mannen kunnen of willen niet werken» (ingezonden 16 augustus 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 september
2019)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe probleemgroep: meer jonge mannen kunnen of willen
niet werken»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 10
Wat is uw reactie op dit bericht?
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig probleem, mede gelet op het feit
dat deze groep in omvang bijna is verdubbeld terwijl er juist nu sprake is van arbeidsmarktkrapte
(en de groei van deze groep in die zin dus niet zou zijn te verwachten) én de arbeidskansen
afnemen naarmate mensen ouder worden?
Antwoord 2 en 10
Het artikel vermeldt dat het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar dat thuis zit
in 10 jaar bijna verdubbeld is. Er wordt verwezen naar een artikel van het CBS waarin
aangetoond wordt dat het percentage mannen dat niet wil werken of niet kan werken
van 2009 tot 2019 is gestegen van 4,9% tot 8,1%.
Het is inderdaad zo dat vergeleken met tien jaar geleden een toenemend aandeel mannen
tussen de 25 en 45 niet meer wil of kan werken (zie figuur2. Wel is het zo dat dit aandeel in vergelijking met andere groepen zoals vrouwen met
dezelfde leeftijd en oudere mannen nog steeds relatief laag is en een relatief groot
deel van deze groep werk heeft3. Daarnaast heeft een flink deel van de stijging, net als voor andere groepen, plaatsgevonden
tijdens de crisis. Dat laat onverlet dat het herstel dat sinds 2017 is ingezet het
afgelopen jaar wat lijkt te stokken. Of dit een trend wordt, of dat het herstel de
komende tijd weer voort zal zetten is nog niet te zeggen. We houden de arbeidsparticipatie
van deze groep (net als voor andere groepen) dan ook nauwlettend in de gaten om te
bezien of extra actie nodig is.
Figuur 1: Percentage mannen tusesn de 25 en 45 jaar dat niet kan of wil werken
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Figuur 2 toont de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van deze groep. Waar
figuur 1 het aandeel mannen toont dat niet kan of niet wil werken, toont figuur 2
het aandeel dat kan en wil werken én ook daadwerkelijk een baan heeft4. Van 2008 (94,2%) tot 2013 (87,1%) daalde de netto arbeidsparticipatie en daarna
is hij gestegen tot het huidige niveau (89,5%). De netto arbeidsparticipatie trekt
dus aan na de crisis.
Figuur 2: Netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 05-09-2019
Sinds 2018 is de netto arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 35 jaar sinds
2018 echter gedaald met 0,6%. Dit geldt niet voor de groep van mannen tussen de 35
en 45 jaar. De arbeidsparticipatie van deze groep is met 0,9% gestegen. Het is nog
onduidelijk of de daling in de arbeidsparticipatie van de groep mannen tussen de 25
en 35 jaar doorzet. De groep 25-jarige tot 35-jarige mannen is dus een groep om extra
in de gaten te houden.
Omdat we in een krappe arbeidsmarkt iedereen goed kunnen gebruiken zet het kabinet
zich al in om iedereen bij de arbeidsmarkt te betrekken, zoals vermeld in de «tweede
voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt» die voor de zomer naar uw Kamer
is verzonden. We zetten in op het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden.
Ook wordt er gewerkt aan het verbeteren van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt
en stimuleert het kabinet mensen om zich tijdens hun werkende leven te blijven ontwikkelen
en regie te nemen over hun loopbaan.
Vraag 3
Hoeveel personen van deze groep ontvangen een uitkering, dat wil zeggen maken gebruik
van een sociale voorziening of sociale verzekering?
Antwoord 3
Figuur 3 geeft de ontwikkeling van het percentage mannen in de beroepsbevolking tussen
de 25 en 45 jaar met een werkloosheids-, bijstands- en arbeidsongeschiktheidsuitkering
aan de hand van CBS-cijfers. CBS verstaat onder arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
uitkeringen vanuit de WAO, WAZ, Wajong en de WIA. In 2017 ontvingen ongeveer 242.000
(12,6%) mannen in deze leeftijdscategorie een uitkering. 52.000 mannen uit deze groep
(2,7%) had een WW-uitkering, 92.000 (4,8%) een bijstandsuitkering en 98.000 (5,1%)
een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Data omtrent arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
zijn niet beschikbaar voor 2018 en data omtrent WW-uitkeringen en bijstandsuitkeringen
zijn niet beschikbaar voor 2019.
Figuur 3: De ontwikkeling van het percentage mannen tussen de 25 en 45 jaar met een
uitkering
Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 23-08-2019
Vraag 4
Is er ook sprake van een groei van het aantal jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar
dat een ziektewetwetuitkering ontvangt? Zo ja, met hoeveel personen/procent is deze
groep toegenomen?
Antwoord 4
Uit UWV-cijfers blijkt dat het aantal mannen uit deze groep dat een ZW-uitkering heeft
van 2017 op 2018 is gestegen met 20,3%. In 2017 waren er ongeveer 45.800 mannen tussen
de 25 en 45 jaar met een ZW-uitkering. In 2018 was dit aantal ongeveer 55.100. In
dezelfde periode is het aantal vrouwen met een ZW-uitkering van 104.700 tot 111.800
gestegen. Dit is een procentuele stijging van 6,8%. Vrouwen maken dus relatief vaker
gebruik van een ZW-uitkering, maar het aantal mannen met een ZW-uitkering is van 2017
op 2018 relatief sterker toegenomen dan het aantal vrouwen met een ZW-uitkering.
Op dit moment zijn de gegevens over meerjarig ZW-gebruik van jonge mannen tussen de
25 en 45 jaar niet beschikbaar. Overigens is de meerjarige ontwikkeling van de ZW-uitkeringen
niet erg informatief. Het gebruik van de ZW is conjunctuurgevoelig. Verder zijn er
de afgelopen tien jaren ook verschillende beleidswijzigingen geweest die invloed hebben
op ZW-gebruik.
Vraag 5
Gaat het bij de betreffende groep jonge mannen tussen de 25 en 45 jaar die niet werken
om vergelijkbare personen die eerder als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid
onder de Wajong- of andere (zorg)regelingen vielen en in welk geval er een verschuiving
lijkt van een bepaalde groep met een afstand tot de arbeidsmarkt, of betreft dit een
andere groep? Indien het eerste het geval is, om hoeveel personen en welke regelingen
gaat het?
Antwoord 5
Dit is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen.
Vraag 6
In hoeverre speelt bij deze groep, naast ziekte en arbeidsongeschiktheid, een mismatch
tussen onderwijs en arbeidsvraag een rol bij het niet hebben van werk? Zo ja, waar
op de arbeidsmarkt doet deze mismatch zich voor?
Antwoord 6
Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij de licht afnemende arbeidsdeelname
van jonge mannen. Conjuncturele factoren kunnen van belang zijn. In de crisis zijn
bijvoorbeeld relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding
vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening.
Ook structurele factoren kunnen een rol spelen. Zo is de participatie met name onder
laagopgeleide mannen en onder jonge mannen die alleenstaand zijn en die nog bij hun
ouders wonen gedaald. Volgens het CPB is dit mogelijk het gevolg van een dalende vraag
naar de vaardigheden van lager opgeleide mannen of van een toename in de waardering
van vrije tijd. Verder speelt volgens het CPB ook een rol dat de scholingsdeelname
gestegen is. Hierdoor participeren jonge mannen minder op de arbeidsmarkt. Daarnaast
is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband
met ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dit zijn enkele voorbeelden van factoren die
invloed kunnen hebben op de arbeidsdeelname van jonge mannen.
Vraag 7
Zijn de mensen uit deze groep voldoende bekend of in beeld bij het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) om hen effectief te kunnen helpen?
Antwoord 7
De mensen die een uitkering van UWV ontvangen, ontvangen ook de bijbehorende dienstverlening
van UWV om zo mogelijk weer aan het werk te komen. Dit kabinet zet op diverse manieren
in op verbetering van deze dienstverlening: met extra middelen kunnen mensen beter
in beeld worden gehouden en wordt onderzoek gedaan naar de meest passende interventies.
Vraag 8
Van hoeveel mensen uit deze groep verwacht u dat deze met de juiste hulp en begeleiding
weer succesvol beschikbaar kunnen komen voor de arbeidsmarkt?
Antwoord 8
De kans op werkhervatting van werkzoekenden hangt van legio factoren af. Daarom is
een inschatting zowel op individueel niveau als op groepsniveau niet te geven. Persoonlijke
omstandigheden, de gezondheidssituatie, het opleidingsniveau, maar ook conjuncturele
factoren spelen een rol.
Vraag 9
Welke maatregelen neemt u en/of gaat u nemen om dit voor elkaar te krijgen, en specifiek
deze groep niet-werkenden te bereiken, en de groei van deze groep te stoppen?
Antwoord 9
Zoals eerder vermeld zal het kabinet de doelgroep van mannen tussen de 25 en 45 jaar
op de arbeidsmarkt goed volgen. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van
zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de (voortgangs)brieven
«Aanpak krapte op de arbeidsmarkt», onder meer door werken aantrekkelijker te maken
met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen
beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het
verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden. Specifiek laten de cijfers van CBS
zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide mannen aanzienlijk hoger ligt dan
onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze
groep is daarom van belang.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.