Mededeling (uitstel antwoord) : Uitstel beantwoording vragen van de leden Van der Molen en Van Dam over de berichten ‘Verkeerde afslag politie’ en ‘Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar’
Vragen van de leden Van der Molen en Van Dam (beiden CDA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie en Veiligheid over de berichten «Verkeerde afslag politie» en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar» (ingezonden 31 juli 2019).
Mededeling van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (ontvangen 3 september 2019).
Vraag 1
Kent u de berichten «Verkeerde afslag politie»1 en «Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»2?
Vraag 2
Bent u op de hoogte van de reactie die de Nationale Politie online heeft gegeven op
de handhaving van het boerkaverbod op politiebureau’s, namelijk: «Niet in de wet staat
dat mensen die een boerka dragen geen aangifte mogen doen. De wet zegt dat ze met
een boerka niet in een politiebureau mogen komen. Dus helpen we ze daarbuiten.»?
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat het niet zo kan zijn dat een wet de facto niet tot uitvoering
komt, of dreigt te komen, omdat de partijen die deze wet dienen te handhaven hier
geen prioriteit aan willen geven? Heeft de nationale politie eventuele veiligheidsrisico’s,
wanneer personen vanwege gezichtsbedekkende kleding niet geïdentificeerd kunnen worden,
betrokken in haar afweging?
Vraag 4
Heeft de door de politie aangegeven omgang met het verbod op gezichtsbedekkende kleding
de steun van het kabinet? Is dit wat het kabinet betreft in lijn met het oogmerk van
de wet om gezichtsbedekkende kleding in openbare gelegenheden te ontmoedigen, ook
gezien het antwoord van een woordvoerder namens de Minister van Binnenlandse Zaken
op de vraag of de door de politie aangegeven werkwijze conform de wet is: «Dat denk
ik niet helemaal.»?
Vraag 5
Wat vindt u van de verwarring die is ontstaan over de handhaving van het verbod op
gezichtsbedekkende kleding, door de standpuntbepaling van de politie? Welke handhaving
mag van de instellingen in openbare gebouwen verwacht worden? Welke van buitengewone
opsporingsambtenaren? Welke handhavende taken zijn uitsluitend voorbehouden aan de
politie?
Vraag 6
Biedt naar de mening van het kabinet, gezien de verwarring die over de handhaving
is ontstaan, de «kan» bepaling in de wet (met betrekking tot het inschakelen van politie)
voldoende helderheid voor de uitvoeringspraktijk? Zo nee, is het kabinet bereid nadere
informatie te verstrekken over de verwachting die het kabinet heeft van de handhaving?
Of is zij bereid de wet aan te passen?
Vraag 7
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met de Nationale Politie over de handhaving
van het verbod op gezichtsbedekkende kleding wanneer derden een beroep op hen doen?
Is het waar dat het kabinet ervoor gekozen heeft betrokken instanties, bijvoorbeeld
in de zorg, het onderwijs, mede-overheden en vervoersbedrijven afzonderlijk afspraken
te laten maken met de politie?
Vraag 8
Wat vindt u van de uitleg van de woordvoerder van de politie, die in de Telegraaf
aangeeft dat de ruimhartige omgang met het verbod specifiek bedoeld is voor personen
die een boerka of nikab dragen en dat dragers van een integraalhelm of bivakmuts niet
worden tegemoetgekomen? Hoe verhoudt, wat het kabinet betreft, deze opstelling zich
tot de wet, die nu juist niet uitsluitend een verbod op religieuze kleding beoogt?
Maakt de politie hier een gerechtvaardigd onderscheid?
Vraag 9
Heeft de politie wat het kabinet betreft de ruimte om het verbod op gezichtsbedekkende
kleding niet te prioriteren? Is het kabinet bereid de politie ermee te confronteren
dat handhaving van het verbod door anderen, waaronder de openbaar vervoersbedrijven,
ook mede afhangt van een toezegging van de politie om binnen afzienbare tijd ter plaatse
te kunnen zijn om een boete uit te delen of handelend op te treden, zoals de woordvoerder
namens de ov-bedrijven aangeeft in het AD:“Politie zegt: het heeft niet onze prioriteit.
Dit betekent dat zij bij een melding vanuit het openbaar vervoer niet binnen een half
uur bij de bewuste tram, trein, metro of bus is. Nou dat gaat dus bij ons niet werken.
De rit moet immers door.»?
Vraag 10
Bent u bereid om met de politie en het Openbaar Ministerie in overleg te gaan om ervoor
te zorgen dat handhaving prioriteit krijgt? Deelt u de mening dat indien er gehandhaafd
wordt, er ook weinig overtredingen en dus weinig inzet nodig is? Bent u bereid om
te overleggen met de politie om aan te geven in welke situatie zij wel bereid is om
andere uitvoerders te hulp te schieten?
Vraag 11
Is wat het kabinet betreft een beroep op de wettelijke vervoersplicht door openbaar
vervoersbedrijven van toepassing bij het niet weigeren van passagiers met gezichtsbedekkende
kleding, aangezien het verbod op gezichtsbedekkende kleding van recentere datum is?
Vraag 12
Welke lessen heeft u voorafgaand aan de invoering van de wet getrokken uit de ervaringen
in andere (Europese) landen met een soortgelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding?
Vraag 13
Ziet u in de aangegeven omstandigheden genoeg aanleiding om met de betrokken partijen
nogmaals te overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan nader te informeren?
Mededeling
Hierbij bericht ik u, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat, dat de aan ons gestelde vragen van de leden Van
der Molen en Van Dam (beiden CDA) over de berichten «Verkeerde afslag politie» en
«Ov-bedrijven gaan boerkaverbod niet handhaven: Nieuwe wet voor ons niet werkbaar»
(vraagnummer 2019Z15464, ingezonden 31 juli 2019) niet binnen de termijn van drie weken kunnen worden beantwoord.
Voor de beantwoording is meer tijd nodig vanwege interdepartementale afstemming en
de samenhang met de vragen die zijn gesteld door De Pater-Postma en Van der Molen
(beiden CDA), ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15905), van de leden Wiersma, Laan-Geselschap, Ziengs en Nijkerken-De Haan (allen VVD),
ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15911) en van het lid Bisschop (SGP), ingezonden 22 augustus 2019 (vraagnummer 2019Z15913) en de leden Van Aalst, De Graaf en Wilders (allen PVV) over het bericht dat Arriva
haar personeel afvalt als zij het boerkaverbod in de bus handhaven, ingezonden 23 augustus
2019, (vraagnummer 2019Z15954).
De beantwoording zal naar verwachting voor half september 2019 plaatsvinden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.