Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het RIVM-onderzoek mentale gezondheid van jongeren
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 781
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 september 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 12 juni 2019 over het RIVM-onderzoek mentale gezondheid van jongeren (Kamerstuk
31 288, nr. 740).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 juli 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 30 augustus 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
4
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
5
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
de eerdere onderzoeksresultaten en de nulmeting en hebben nog enkele vragen.
De leden vinden het van belang dat juist jongere generaties mentaal gezond en weerbaar
zijn en klaar zijn om hun toekomst zelfbewust en zelfverzekerd in te richten. De afgelopen
tijd is er veel berichtgeving geweest over de mentale druk die studenten ervaren en
de leden begrijpen dat studentenorganisaties, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen
dit onderwerp daarom op hun agenda hebben gezet. Tegelijkertijd zijn de leden met
de Minister van mening dat het voorbarig is om zonder meer aan te nemen dat de druk
die studenten ervaren hoger is dan vroeger en hoger is dan jongeren die niet studeren.
De leden zijn dan ook blij dat de Minister een nulmeting opzet op basis waarvan de
mentale gezondheid van jongeren kan worden gemeten en vergeleken. De voornoemde leden
zijn benieuwd op welke manier het RIVM het onderzoek gaat opzetten. Wat wordt de hoofdonderzoeksvraag
en op welke manier wil het RIVM jongerenorganisaties en onderwijsinstellingen bij
het onderzoek betrekken? En in hoeverre worden leeftijdsgenoten die middelbaar beroepsonderwijs
volgen of werken, meegenomen in het onderzoek? Tevens vragen zij hoe wordt voorkomen
dat een selectiebias ontstaat bij deelname door de onderzoekspopulatie. Kan de Minister
bevestigen dat in het onderzoek nadrukkelijk wordt voorkomen dat de wijze van vraagstelling
zelf invloed heeft op de zelfrapportage over ervaren druk? Zij vragen of de Minister
verwacht na het onderzoek een kwantitatieve normaalverdeling te kunnen opleveren met
daarin de weergave van mentale gezondheid van studenten en andere jongeren. Zo nee,
waarom niet? Tot slot zijn de leden benieuwd of de Minister bereid is om de onderzoeksresultaten
af te wachten voordat zij overgaat tot het trekken van conclusies dan wel het nemen
van eventueel nodige maatregelen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 juni 2019 inzake het RIVM-onderzoek
naar mentale gezondheid van jongeren. De leden vinden het, net zoals de Minister,
teleurstellend dat dit onderzoek geen uitsluitsel biedt over de vraag welke factoren
precies stress veroorzaken. Ze steunen de lijn van de Minister om een vervolgonderzoek
in te stellen. Hierover hebben zij nog enkele vragen.
In de brief beschrijft de Minister een paar keer dat het vervolgonderzoek van het
RIVM over psychische problematiek onder studenten gaat. Hierin lezen de leden niet
terug dat inzicht in stress ook in dit onderzoek wordt meegenomen. Zij vragen of de
Minister kan toelichten in hoeverre stress ook wordt meegenomen.
De voornoemde leden vinden het belangrijk dat er in het vervolgonderzoek goed zicht
verkregen wordt op stress én ook dat er nagedacht wordt over hoe stress verminderd
kan worden. Zij stellen daarom de volgende vragen in het onderzoek voor:
– Wie loopt er risico op stressklachten en valt er uit?
– Hoe kunnen we effectief stressklachten voorkómen?
– Welke interventies heeft iemand nodig om te herstellen?
– Kunnen er persoonlijke aanpakken ontwikkeld worden, specifiek op een individu gericht?
Zij vragen of de Minister deze vragen als inbreng kan meenemen. Zo nee, hoe wil ze
ervoor zorgen dat er goed zicht op deze twee thema’s wordt gekregen? Ten slotte willen
de leden graag weten of het mogelijk is om de onderzoeksopzet in het najaar van 2019
te ontvangen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister omtrent
het RIVM-onderzoek mentale gezondheid van jongeren. De leden hebben met zorg geconstateerd
dat signalen over stress bij studenten toeneemt en dat over het algemeen de psychische
gesteldheid van jongeren afneemt. Als gevolg willen de leden nog enkele vragen stellen
over het RIVM-onderzoek en de resultaten.
Opzet onderzoek
De leden van de D66-fractie lezen dat de opzet van het RIVM-onderzoek geen uitsluitsel
kon geven over de oorzaken van de psychische problematiek onder jongeren. Kan de Minister
toelichten waarom er is gekozen voor een opzet van deels «bestaande epidemiologische
gegevens, zoals cijfers van het CBS1 over gezondheid, om een vergelijking te maken tussen de situatie tien jaar geleden
en nu» en deels focusgroepen? Tevens vragen zij waarom de Minister niet meteen een
grootschalig, kwantitatief onderzoek naar de problematiek heeft laten uitvoeren waarbij
de studentenbonden, de koepels en experts betrokken werden, zodat ook de uitkomsten
van het onderzoek in de toekomst vergeleken zouden kunnen worden met behulp van een
nulmeting.
Desalniettemin constateren de leden dat het onderzoek wel vergelijkingen heeft kunnen
maken tussen verschillende groepen jongeren. In de laatste tien jaar is het aantal
jongeren met psychische problemen gestegen. Deze stijging zit vooral «bij meisjes
tussen de 14 en 17 jaar op havo, vwo en mbo. Ook bij jonge mannen vanaf 22 jaar vond
een stijging plaats». De psychische problemen bij meisjes op havo, vwo en mbo lijken
te beginnen op jongere leeftijd in vergelijking met tien jaar geleden. Daarnaast vernemen
de leden dat er een verdeling is in de groepen hoog- en middelopgeleiden, waar het
hoogtepunt in psychische ongezondheid rond 20 en 30 jaar ligt, terwijl bij laagopgeleiden
dit punt vanaf ongeveer 30 jaar is. Kan de Minister toelichten wat de mogelijke oorzaken
zijn van een stijging bij meisjes tussen de 14 en 17 jaar op havo, vwo en mbo en bij
jonge mannen vanaf 22 jaar? Ook vragen zij of de Minister nader kan uiteenzetten wat
de mogelijke oorzaken of factoren zijn van de verschillen in het hoogtepunt van psychische
ongezondheid tussen hoog- en middelopgeleiden en laagopgeleiden? Hoe wil de Minister
de psychische problemen van de mensen zowel binnen deze verschillende leeftijdsgroepen
als opleidingsniveaus aanpakken, zo vragen de voornoemde leden.
Vervolg
De leden van de D66-fractie vernemen dat stress en psychische klachten met name ten
grondslag liggen aan een opstapeling van factoren, met als gevolg dat leerlingen kunnen
vastlopen. De Minister kaart aan dat verschillende betrokken partijen samen het vastlopen
moeten voorkómen. Aan welke partijen denkt de Minister en wat is hun specifieke rol
in het voorkomen dat studenten vastlopen? Tevens vragen zij nadrukkelijk hoe er een
plan van aanpak in elkaar gezet wordt zodat het vastlopen voorkomen kan worden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over het RIVM-onderzoek
naar de mentale gezondheid bij jongeren. De voornoemde leden merken op dat het onderzoek
nauwelijks nieuwe gegevens bevat, maar een samenvatting betreft van reeds uitgevoerde
onderzoeken. De Minister heeft meermaals aangegeven de uitkomsten van het betreffende
onderzoek af te wachten alvorens conclusies te trekken over de toegenomen werkdruk
onder studenten en de signalen over toegenomen burn-outs. De voornoemde leden vragen
of de Minister invloed heeft gehad op de opzet van het uitgevoerde onderzoek. Eveneens
vragen de leden of de Minister tevreden is met het gebrek aan nieuwe inzichten.
De leden merken op dat het RIVM-onderzoek weinig concrete oorzaken heeft benoemd betreffende
de toegenomen werkdruk. Deelt de Minister de mening dat hier spoedig meer inzicht
in moet worden gegeven? Wat is het tijdspad van het nieuwe aangekondigde onderzoek,
zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het RIVM-onderzoek naar de mentale
gezondheid van jongeren en de opdracht voor een vervolgonderzoek. De stress die ervaren
wordt door studenten baart deze leden zorgen. Zij zijn daarom blij gestemd met het
vervolgonderzoek van het RIVM naar de mentale gezondheid van jongeren. Zij hebben
hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Zij vrezen een eenzijdig onderzoek.
Uit steeds meer onderzoeken (Hogeschool Utrecht, VSSD2, Motivaction) blijkt dat het leenstelsel een prominente rol speelt bij de druk en
stress die studenten ervaren. Ook het onderzoek van het RIVM onderschrijft de rol
van financiële druk die studenten voelen. De leden vragen of de Minister bereid is
om het RIVM de opdracht te geven in het vervolgonderzoek specifiek het leenstelsel
mee te nemen als mogelijke oorzaak van psychische problemen, stress en druk. Daarnaast
zijn de leden huiverig voor eventuele conclusies die uit de nulmeting en latere metingen
getrokken zullen worden. Het kan en mag niet zo zijn dat de nulmeting gezien wordt
als de «normale», «gebruikelijke» «acceptabele» of «gemiddelde» mentale gezondheid
van studenten. De voornoemde leden vragen of de Minister deze zorgen bij de leden
kan wegnemen.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het RIVM-onderzoek naar
de mentale gezondheid van jongeren en de brief hierover van de Minister. Deze leden
maken zich zorgen over de toenemende stress en prestatiedruk onder jongeren en vinden
het van groot belang dat er goed inzicht komt in deze problematiek. Genoemde leden
hebben daarom nog enkele vragen aan de Minister.
De leden vinden het zeer terecht dat er een grootschalige kwantitatieve nulmeting
komt naar psychische problematiek onder studenten. Het recente RIVM-onderzoek gaf
onvoldoende inzicht in de aard en omvang van de problemen. Genoemde leden zien dat
het onderzoek pas eind 2020 verwacht wordt. Zij willen de urgentie van de problematiek
onderstrepen en vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om al in de tussentijd
psychische klachten en stress onder studenten te voorkomen en te verhelpen.
De eerdergenoemde leden vragen de Minister of het grootschalige vervolgonderzoek zich
ook richt op mbo-studenten. Zij achten het van belang dat ook deze studenten worden
meegenomen in het onderzoek. Ook vragen deze leden of scholieren vanaf 16 jaar in
het onderzoek meegenomen kunnen worden, aangezien dit interessante informatie kan
opleveren over de verschillen tussen de diverse groepen die in het onderzoek worden
meegenomen.
De voornoemde leden vinden het van belang dat jongeren- en studentenorganisaties goed
worden betrokken bij de uitwerking van het grootschalige vervolgonderzoek. Hoe worden
deze organisaties betrokken? En hoe wil de Minister borgen dat het onderzoek bij zo
veel mogelijk studenten terecht gaat komen? Tevens vragen zij op welke wijze de Minister
de medewerking van onderwijsinstellingen kan verzekeren.
De leden vragen of de Minister de opvatting deelt dat de nulmeting zo breed mogelijk
ingestoken moet worden om op die manier zo veel mogelijk inzicht te krijgen in de
factoren die een invloed hebben op het welzijn van studenten. Deze leden vragen of
in het onderzoek ook onderzocht zal worden wat de invloed van het invoeren van het
leenstelsel is op het mentale welzijn van studenten. Zij vinden dit een belangrijk
aspect, dat aandacht verdient in het onderzoek. Dat geldt ook voor het verband tussen
prestatiedruk en de huidige bekostigingssystematiek, waarin instellingen nominaal
bekostigd worden, en de druk om snel af te studeren dus groot is. Hoe ziet de Minister
dit en wordt dit aspect ook meegenomen in het onderzoek?
De leden vragen tevens hoe de Minister kan borgen dat het onderzoek zich enerzijds
voldoende richt op de psychische stoornissen waar studenten mee te maken hebben en
dat anderzijds ook andere stressklachten voldoende gemeten worden. Deze leden vragen
of in het onderzoek ook aandacht wordt besteed aan zelfmoordgedachten onder studenten.
De voornoemde leden vragen of er in het onderzoek ook aandacht zal zijn voor de rol
van zingeving bij mentale gezondheid. Kan de vraag worden meegenomen in hoeverre bezig
zijn met zingeving in brede zin invloed heeft op de mentale gezondheid van jongeren?
Tot slot vragen de leden of de Minister bekend is met het jaarlijkse uitgebreide gezondheidsonderzoek
dat aan de Universiteit van Amsterdam wordt uitgevoerd door de studentenartsen van
die universiteit. Is de Minister van plan hier een voorbeeld aan te nemen, zo vragen
de eerdergenoemde leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Algemeen
Ik dank de leden van Uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van het
RIVM-onderzoek «mentale gezondheid van jongeren». Hieronder ga ik in op de vragen
van de verschillende fracties.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De voornoemde leden zijn benieuwd op welke manier het RIVM het onderzoek gaat opzetten.
Wat wordt de hoofdonderzoeksvraag en op welke manier wil het RIVM jongerenorganisaties
en onderwijsinstellingen bij het onderzoek betrekken?
Het onderzoek van het RIVM zal grofweg bestaan uit drie delen. Het eerste deel heeft
als doel te komen tot een breed gedragen onderzoeksopzet en zal plaatsvinden in het
najaar van 2019. In deze fase zal het RIVM in gesprek gaan met belangrijke betrokkenen,
zoals studentenorganisaties, de koepels in het hoger onderwijs en experts op het gebied
van psychische problematiek. Voor deze betrokkenen is dat het moment om aan te geven
welke factoren volgens hen meegenomen moeten worden in het onderzoek en welke onderwerpen
zij in de vragenlijst terug zouden willen zien. Het tweede deel is het uitzetten van
het onderzoek in de vorm van een vragenlijst en zal plaatsvinden in 2020. Ten slotte
zal het RIVM de opbrengsten van het onderzoek verwerken en verwachten we eind 2020
de resultaten.
En in hoeverre worden leeftijdsgenoten die middelbaar beroepsonderwijs volgen of werken,
meegenomen in het onderzoek?
Dit onderzoek zal zich richten op studenten in het hbo en wo en niet op studenten
uit het mbo. Dat zou het onderzoek veel te omvangrijk maken.
Tevens vragen zij hoe wordt voorkomen dat een selectiebias ontstaat bij deelname door
de onderzoekspopulatie. Kan de Minister bevestigen dat in het onderzoek nadrukkelijk
wordt voorkomen dat de wijze van vraagstelling zelf invloed heeft op de zelfrapportage
over ervaren druk?
Dit is een belangrijk punt. Een selectiebias en resultaten die een vertekend beeld
weergeven moeten we zeker voorkomen. Het RIVM is zeer ervaren in het uitvoeren van
dit soort grootschalige onderzoeken en zal een zo representatief mogelijke populatie
benaderen voor het onderzoek.
Zij vragen of de Minister verwacht na het onderzoek een kwantitatieve normaalverdeling
te kunnen opleveren met daarin de weergave van mentale gezondheid van studenten en
andere jongeren. Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek zal inzicht geven in welk percentage van de studenten in het Nederlandse
hoger onderwijs te maken heeft met psychische problemen. Het onderzoek geeft geen
informatie over andere jongeren, die bijvoorbeeld een mbo-opleiding volgen of werken.
Tot slot zijn de leden benieuwd of de Minister bereid is om de onderzoeksresultaten
af te wachten voordat zij overgaat tot het trekken van conclusies dan wel het nemen
van eventueel nodige maatregelen.
Ik kijk uit naar de resultaten van het onderzoek en zal aan de hand van deze nieuwe
inzichten bepalen welke maatregelen er eventueel nodig zijn. In de tussentijd zet
OCW zich ook in voor het welzijn van studenten, bijvoorbeeld door middel van onze
deelname aan de Werkgroep Studentenwelzijn, waarin we samen met studenten en instellingen
kijken wat we kunnen doen om studenten die dat nodig hebben extra ondersteuning te
bieden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
In de brief beschrijft de Minister een paar keer dat het vervolgonderzoek van het
RIVM over psychische problematiek onder studenten gaat. Hierin lezen de leden niet
terug dat inzicht in stress ook in dit onderzoek wordt meegenomen. Zij vragen of de
Minister kan toelichten in hoeverre stress ook wordt meegenomen.
Psychische problematiek wordt in deze context gebruikt als verzamelterm. Stress is
één van de psychische klachten die onder deze noemer valt en zal daardoor uiteraard
deel uitmaken van het onderzoek.
De voornoemde leden vinden het belangrijk dat er in het vervolgonderzoek goed zicht
verkregen wordt op stress én ook dat er nagedacht wordt over hoe stress verminderd
kan worden. Zij stellen daarom de volgende vragen in het onderzoek voor:
– Wie loopt er risico op stressklachten en valt er uit?
– Hoe kunnen we effectief stressklachten voorkómen?
– Welke interventies heeft iemand nodig om te herstellen?
– Kunnen er persoonlijke aanpakken ontwikkeld worden, specifiek op een individu gericht?
Zij vragen of de Minister deze vragen als inbreng kan meenemen. Zo nee, hoe wil ze
ervoor zorgen dat er goed zicht op deze twee thema’s wordt gekregen?
Ik vraag het RIVM een grootschalige kwantitatieve nulmeting te doen naar psychische
problematiek onder studenten in het hoger onderwijs. Daarbij vraag ik ook of het RIVM
factoren kan identificeren die eventueel bijdragen aan het veroorzaken van deze problemen.
Omdat het gaat om een nulmeting en omdat we breed willen inventariseren welke factoren
een rol spelen, levert het onderzoek geen bewijs voor causale verbanden tussen belastende
factoren en psychische problemen. De factoren die uit het onderzoek naar voren komen
kunnen wel goed gezien worden als risicofactoren en tegenovergesteld beschermende
factoren. Op basis hiervan kunnen risicogroepen geïdentificeerd worden en kunnen er
maatregelen genomen worden om problemen te voorkomen of te verhelpen. Het ontwikkelen
van preventieve maatregelen, interventies en persoonlijke aanpakken maakt geen onderdeel
uit van dit onderzoek, maar zal mogelijk zijn op basis van de resultaten en de geïdentificeerde
risicofactoren.
Er is een maximum aan de factoren die meegenomen kunnen worden in het onderzoek. Als
er te veel vragen aan studenten worden gesteld, zal dat de respons verlagen. Er zal
daarom, in overleg met studenten, worden gezocht naar een goed evenwicht.
Ten slotte willen de leden graag weten of het mogelijk is om de onderzoeksopzet in
het najaar van 2019 te ontvangen.
Het is mogelijk om de onderzoeksopzet te ontvangen. Wanneer de opzet gereed is in
januari 2020 zal ik uw Kamer deze doen toekomen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Opzet onderzoek
De leden van de D66-fractie lezen dat de opzet van het RIVM-onderzoek geen uitsluitsel
kon geven over de oorzaken van de psychische problematiek onder jongeren. Kan de Minister
toelichten waarom er is gekozen voor een opzet van deels «bestaande epidemiologische
gegevens, zoals cijfers van het CBS3 over gezondheid, om een vergelijking te maken tussen de situatie tien jaar geleden
en nu» en deels focusgroepen?
Het onderzoek naar de mentale gezondheid van jongeren is uitgevoerd door RIVM, Trimbos-Instituut
en Amsterdam UMC in opdracht van VWS. Naar aanleiding van een presentatie over de
Volksgezondheid Toekomstverkenning 2018 over mentale druk bij jongeren in het bestuurlijk
overleg Publieke Gezondheid heeft VWS het RIVM gevraagd om samen met o.a. het Trimbos-instituut
de betrokken partijen te voeden met een kort en helder overzicht van wat er uit onderzoek
bekend is over de problematiek, risicogroepen, risicofactoren en beschermende factoren.
Het ging in deze opdracht vooral om het samenbrengen en integreren van bestaand onderzoek,
gesprekken met deskundigen en interviews met betrokkenen.
Het onderzoek geeft nog geen uitsluitsel over de oorzaken van psychische problematiek,
maar noemt al wel indicatief een aantal factoren. Deze resultaten kunnen weer als
input dienen voor het komende onderzoek, waarvan ik zelf opdrachtgever ben.
Tevens vragen zij waarom de Minister niet meteen een grootschalig, kwantitatief onderzoek
naar de problematiek heeft laten uitvoeren waarbij de studentenbonden, de koepels
en experts betrokken werden, zodat ook de uitkomsten van het onderzoek in de toekomst
vergeleken zouden kunnen worden met behulp van een nulmeting.
Het is belangrijk de nulmeting goed uit te voeren en daarbij de juiste vragen te stellen.
Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat er veel verschillende termen worden gebruikt
bij het begrip van mentale gezondheid binnen het epidemiologische onderzoek. Het onderzoek
van het RIVM draagt bij aan een gemeenschappelijk begrippenkader en zal dienen als
input voor de nulmeting die het RIVM straks zal uitvoeren in opdracht van OCW.
Kan de Minister toelichten wat de mogelijke oorzaken zijn van een stijging van het
aantal psychische problemen bij meisjes tussen de 14 en 17 jaar op havo, vwo en mbo
en bij jonge mannen vanaf 22 jaar? Ook vragen zij of de Minister nader kan uiteenzetten
wat de mogelijke oorzaken of factoren zijn van de verschillen in het hoogtepunt van
psychische ongezondheid tussen hoog- en middelopgeleiden en laagopgeleiden?
Hoe wil de Minister de psychische problemen van de mensen zowel binnen deze verschillende
leeftijdsgroepen als opleidingsniveaus aanpakken, zo vragen de voornoemde leden.
Het onderzoek «mentale gezondheid van jongeren» benoemt op basis van focusgroepen
met jongeren tussen de 15 en 23 jaar een aantal factoren die kunnen zorgen voor psychische
problemen. Op basis van dit onderzoek is niet te zeggen wat de oorzaak precies is
van de stijging van het aantal psychische problemen bij meisjes tussen de 14 en 17
en bij jonge mannen vanaf 22 jaar. Ook is het niet mogelijk om op basis van deze gegevens
te verklaren waarom het hoogtepunt van psychische problemen verschilt tussen hoog-
en laagopgeleiden.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor de sociale veiligheid
en het welzijn van hun leerlingen. In eerste instantie is het aan de leraar voor de
klas om aandacht te hebben voor het welzijn van haar of zijn leerlingen en te bezien
welke aanpak nodig is. In het mbo en het hoger onderwijs zijn er ook voorzieningen
om problemen bij studenten te signaleren en ondersteuning te bieden. Zo kunnen studenten
terecht bij bijvoorbeeld een zorgcoördinator, een studieloopbaanbegeleider, een studieadviseur
of een studentenpsychloog. Naar aanleiding van de motie van het lid Bruins4 heb ik Expertisecentrum Handicap + Studie een inventarisatie laten uitvoeren van
de beschikbaarheid van laagdrempelige psychische hulpverlening bij onderwijsinstellingen
in het mbo, hbo en wo. Het rapport van deze inventarisatie en mijn reactie daarop
ontvangt u ook vandaag. Bij de meeste onderwijsinstellingen lijkt het aanbod van laagdrempelige
psychisch hulpverlening op orde te zijn. De bekendheid en de vindbaarheid ervan kunnen
soms nog beter. Samen met de Werkgroep Studentenwelzijn ga ik bekijken hoe we dit
kunnen verbeteren.
Vervolg
Aan welke partijen denkt de Minister en wat is hun specifieke rol in het voorkomen
dat studenten vastlopen? Tevens vragen zij nadrukkelijk hoe er een plan van aanpak
in elkaar gezet wordt zodat het vastlopen voorkomen kan worden.
Om te voorkomen dat studenten vastlopen is het belangrijk dat er goede begeleiding
op hoger onderwijsinstellingen beschikbaar is, dat bijvoorbeeld studentendecanen,
studiebegeleiders en studentenpsychologen problemen signaleren en goed op de hoogte
zijn van de mogelijkheden die er zijn om ondersteuning te bieden en van de mogelijkheden
om studenten door te verwijzen en dat studenten informatie over ondersteuning goed
weten te vinden. Veel hoger onderwijsinstellingen hebben hun aanbod van laagdrempelige
psychische hulpverlening op orde, zo blijkt uit een verkenning die Expertisecentrum
Handicap + Studie heeft uitgevoerd. Samen met de Werkgroep Studentenwelzijn en Handicap
+ Studie werk ik bovendien aan de verbetering van de informatievoorziening voor studenten
die extra ondersteuning nodig hebben, ook nav de motie van het lid Van den Hul5 en de motie van het lid Van Meenen6.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De voornoemde leden vragen of de Minister invloed heeft gehad op de opzet van het
uitgevoerde onderzoek. Eveneens vragen de leden of de Minister tevreden is met het
gebrek aan nieuwe inzichten.
Het onderzoek naar de mentale gezondheid van jongeren is uitgevoerd in opdracht van
VWS. Het ging in deze opdracht vooral om het samenbrengen en integreren van bestaand
onderzoek, gesprekken met deskundigen en interviews met betrokkenen. Dit onderzoek
draagt ook bij aan een gezamenlijk begrippenkader rond het begrip mentale gezondheid
en zal worden gebruikt als input voor de nulmeting die het RIVM in opdracht van mij
zal uitvoeren
Deelt de Minister de mening dat hier spoedig meer inzicht in moet worden gegeven?
Wat is het tijdspad van het nieuwe aangekondigde onderzoek, zo vragen de leden.
Ik ben inderdaad van mening dat er meer inzicht verkregen moet worden in de mate waarin
psychische problemen zich voordoen onder studenten in het hoger onderwijs. Het RIVM
gaat in het najaar van 2019 werken aan een breed gedragen onderzoeksopzet en gaat
hiervoor in gesprek met allerlei betrokken partijen, zoals studentenorganisaties,
koepels en experts op het gebied van psychische problematiek. In 2020 wordt het onderzoek
uitgezet en eind 2020 verwachten we de resultaten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden vragen of de Minister bereid is om het RIVM de opdracht te geven in het vervolgonderzoek
specifiek het leenstelsel mee te nemen als mogelijke oorzaak van psychische problemen,
stress en druk.
Ik vraag het RIVM een grootschalige kwantitatieve nulmeting te doen naar psychische
problematiek onder studenten in het hoger onderwijs. Daarbij vraag ik ook of het RIVM
factoren kan identificeren die eventueel bijdragen aan het veroorzaken van deze problemen.
Financiële problemen en zorgen over financiën zullen daarbij meegenomen worden.
Daarnaast zijn de leden huiverig voor eventuele conclusies die uit de nulmeting en
latere metingen getrokken zullen worden. Het kan en mag niet zo zijn dat de nulmeting
gezien wordt als de «normale», «gebruikelijke» «acceptabele» of «gemiddelde» mentale
gezondheid van studenten. De voornoemde leden vragen of de Minister deze zorgen bij
de leden kan wegnemen.
De nulmeting zal weergeven hoe de situatie op dat moment is. Het is de bedoeling dat
dit onderzoek op latere momenten herhaalbaar is. Pas wanneer het onderzoek een aantal
keer herhaald is, zullen veranderingen en trends zichtbaar worden. De nulmeting levert
wel een percentage op van studenten die te maken hebben met psychische problemen.
Na ontvangst van de resultaten zal beoordeeld moeten worden of dat percentage zorgelijk
is of niet.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie willen de urgentie van de problematiek onderstrepen
en vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om al in de tussentijd psychische
klachten en stress onder studenten te voorkomen en te verhelpen.
Ik kijk uit naar de resultaten van het onderzoek en in de tussentijd zet OCW zich
ook in voor het welzijn van studenten. Dat doen we bijvoorbeeld door middel van onze
deelname aan de Werkgroep Studentenwelzijn, waarin we samen met studenten en instellingen
kijken wat we kunnen doen om studenten die dat nodig hebben extra ondersteuning te
bieden.
Daarnaast doen hoger onderwijsinstellingen zelf natuurlijk ook veel om psychische
klachten en stress onder studenten te voorkomen en te verhelpen.
De eerdergenoemde leden vragen de Minister of het grootschalige vervolgonderzoek zich
ook richt op mbo-studenten. Ook vragen deze leden of scholieren vanaf 16 jaar in het
onderzoek meegenomen kunnen worden.
Het nieuwe onderzoek zal zich richten op studenten in het hoger onderwijs. Mbo-studenten
en scholieren vanaf 16 jaar worden in het onderzoek niet meegenomen. Dat zou het onderzoek
veel te omvangrijk maken.
De voornoemde leden vinden het van belang dat jongeren- en studentenorganisaties goed
worden betrokken bij de uitwerking van het grootschalige vervolgonderzoek. Hoe worden
deze organisaties betrokken? En hoe wil de Minister borgen dat het onderzoek bij zo
veel mogelijk studenten terecht gaat komen? Tevens vragen zij op welke wijze de Minister
de medewerking van onderwijsinstellingen kan verzekeren.
Het onderzoek van het RIVM zal grofweg bestaan uit drie delen. Het eerste deel heeft
als doel te komen tot een breed gedragen onderzoeksopzet en zal plaatsvinden in het
najaar van 2019. In deze fase zal het RIVM in gesprek gaan met belangrijke betrokkenen,
zoals studentenorganisaties, de koepels en experts op het gebied van psychische problematiek.
Voor deze betrokkenen is dat het moment om aan te geven welke factoren volgens hen
meegenomen moeten worden in het onderzoek en welke onderwerpen zij in de vragenlijst
terug zouden willen zien.
Omdat het onderzoek een landelijk beeld moet opleveren van de mate waarin psychische
problemen voorkomen onder studenten in het hoger onderwijs, zal het RIVM een zo representatief
mogelijke groep studenten benaderen voor deelname aan het onderzoek. Omdat het resultaat
representatief moet zijn, zal dit een grote groep studenten zijn. We streven ernaar
dat de monitor uiteindelijk zo breed mogelijk wordt uitgezet. Onderwijsinstellingen
die nu nog niet meedoen aan de nulmeting, kunnen zich melden bij het RIVM om mee te
doen aan de vervolgmetingen.
Het is inderdaad belangrijk dat de onderwijsinstellingen ook aan boord zijn. Verschillende
instellingen zijn al bezig met dit thema of hebben zelf al onderzoeken uitgevoerd
onder hun studentenpopulatie. Voor deze onderzoeken zijn vaak verschillende vragenlijsten
gebruikt, waardoor de resultaten tot op heden niet goed vergelijkbaar zijn. Het is
dus heel belangrijk dat ook onder onderwijsinstellingen zo veel mogelijk overeenstemming
ontstaat over de vragenlijst die in dit onderzoek gebruikt zal worden. Zij worden
daarom in ieder geval bij het onderzoek betrokken in de eerste fase waarin de onderzoeksopzet
ontwikkeld wordt.
De leden vragen of de Minister de opvatting deelt dat de nulmeting zo breed mogelijk
ingestoken moet worden om op die manier zo veel mogelijk inzicht te krijgen in de
factoren die een invloed hebben op het welzijn van studenten. Deze leden vragen of
in het onderzoek ook onderzocht zal worden wat de invloed van het invoeren van het
leenstelsel is op het mentale welzijn van studenten. Zij vinden dit een belangrijk
aspect, dat aandacht verdient in het onderzoek. Dat geldt ook voor het verband tussen
prestatiedruk en de huidige bekostigingssystematiek, waarin instellingen nominaal
bekostigd worden, en de druk om snel af te studeren dus groot is. Hoe ziet de Minister
dit en wordt dit aspect ook meegenomen in het onderzoek?
Ik vraag het RIVM een grootschalige kwantitatieve nulmeting te doen naar psychische
problematiek onder studenten in het hoger onderwijs. Daarbij vraag ik ook of het RIVM
factoren kan identificeren die eventueel bijdragen aan het veroorzaken van deze problemen.
Omdat het gaat om een nulmeting en omdat we breed willen inventariseren welke factoren
een rol spelen, levert het onderzoek geen bewijs voor causale verbanden tussen belastende
factoren en psychische problemen. De factoren die uit het onderzoek naar voren komen
kunnen wel goed gezien worden als risicofactoren en tegenovergesteld beschermende
factoren. Op basis hiervan kunnen risicogroepen geïdentificeerd worden en kunnen er
maatregelen genomen worden om problemen te voorkomen of te verhelpen. Financiële problemen
en zorgen over financiën zullen meegenomen worden als potentiële factoren die de kans
op psychische problemen kunnen vergroten, evenals ervaren prestatiedruk. Er is een
maximum aan de factoren die meegenomen kunnen worden in het onderzoek. Als er te veel
vragen aan studenten worden gesteld, zal dat de respons verlagen. Er zal daarom, in
overleg met studenten, worden gezocht naar een goed evenwicht.
De leden vragen tevens hoe de Minister kan borgen dat het onderzoek zich enerzijds
voldoende richt op de psychische stoornissen waar studenten mee te maken hebben en
dat anderzijds ook andere stressklachten voldoende gemeten worden. Deze leden vragen
of in het onderzoek ook aandacht wordt besteed aan zelfmoordgedachten onder studenten.
Psychische problematiek wordt in deze context gebruikt als verzamelterm. Stress is
één van de psychische klachten die onder deze noemer valt en zal daardoor uiteraard
deel uitmaken van het onderzoek. Zelfmoordgedachten kunnen ook onder deze noemer vallen.
Ik zal daarom het RIVM vragen of het mogelijk is dit thema mee te nemen in het onderzoek.
De voornoemde leden vragen of er in het onderzoek ook aandacht zal zijn voor de rol
van zingeving bij mentale gezondheid. Kan de vraag worden meegenomen in hoeverre bezig
zijn met zingeving in brede zin invloed heeft op de mentale gezondheid van jongeren?
Wanneer uit de gesprekken met betrokkenen in het najaar blijkt dat zingeving in brede
zin belangrijk is om mee te wegen, dan kan het als een van de factoren meegenomen
worden in het onderzoek.
Tot slot vragen de leden of de Minister bekend is met het jaarlijkse uitgebreide gezondheidsonderzoek
dat aan de Universiteit van Amsterdam wordt uitgevoerd door de studentenartsen van
die universiteit. Is de Minister van plan hier een voorbeeld aan te nemen, zo vragen
de eerdergenoemde leden.
Ik ben met dit onderzoek bekend. Het RIVM is ook goed op de hoogte van onderzoeken
die op dit terrein worden uitgevoerd en zal voortbouwen op worden bestaande kennis.
De onderzoekers zullen bij het ontwikkelen van de vragenlijst streven naar brede overeenstemming
onder betrokkenen. Het is dus in principe mogelijk dat er (deels) gebruik gemaakt
wordt van een bestaande vragenlijst, wanneer iedereen daar de voorkeur aan geeft en
het RIVM deze ook geschikt acht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier