Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over wijziging van de Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2015-2019 in verband met verlenging van de werkingsduur
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 376
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 16 juli 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 3 juni 2019 over de conceptregeling, houdende wijziging van de Subsidieregeling
Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2015–2019 in verband met verlenging van de
werkingsduur (Kamerstuk 29 282, nr. 364).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 juni 2019 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 15 juli 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
3
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende
wijziging van de Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2015–2019
(hierna: de Subsidieregeling) in verband met verlenging van de werkingsduur. Deze
leden zijn positief over de verlenging ervan en hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de subsidieregeling bijdraagt aan het
realiseren van het aantal opleidingsplaatsen voor een aantal specialistische beroepen
voor de jeugd ggz. Desalniettemin zijn genoemde leden teleurgesteld dat de subsidieregeling
in zowel absolute als relatieve zin nauwelijks zoden aan de dijk zet in de bijdrage
aan het aantal hulpverleners in de jeugd ggz. Zij zijn dan ook benieuwd welke maatregelen
de Minister overweegt om het aantal opgeleiden in de jeugd ggz te verhogen. Welke
belemmeringen ziet de Minister bij de maatregelen die hij mogelijk overweegt en kan
de Minister daarnaast aangeven of er voldoende interesse is bij potentiële jeugd ggz-professionals
om deel te nemen aan een opleiding? Welke maatregelen overweegt hij om de interesse
in werken in de jeugdhulp te vergroten?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe hard het criterium «ggz-instellingen
die uitsluitend zorg aanbieden aan jeugdigen tot 18 jaar» moet worden opgevat. Genoemde
leden zijn ervan overtuigd dat het voor het aanbod van passende hulp een goede ontwikkeling
is als er meer interdisciplinair wordt samengewerkt in jeugdhulp en jeugd ggz. In
het verlengde daarvan is het aan te bevelen dat jeugd ggz ook onderdeel is van aanbieders
die ook andere vormen van jeugdhulp aanbieden. Met andere woorden, dat jeugd ggz geen
hard afgebakend zorgdomein is. Kan de Minister aangeven hoeveel jeugd ggz-instellingen
er in Nederland zijn en hoeveel gemengde jeugdhulp-instellingen? Hoeveel daarvan zijn
aangemerkt om opleidingsplaatsen te bieden? Kan de Minister aangeven wat de te verwachten
behoefte aan opgeleiden in de jeugd ggz is? Deze leden zouden graag zien dat de Minister
in overleg met zowel jeugd ggz- als jeugdhulpaanbieders in gesprek gaat om te verkennen
hoe interdisciplinair werken en opleiden kan leiden tot betere kwaliteit van jeugdhulp.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Subsidieregeling.
Deze leden hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de CDA-fractie vragen ten eerste door wie de evaluatie van de huidige
Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling is uitgevoerd.
Uit de evaluatie blijkt dat het opleiden in de jeugd ggz voor maar één procent bijdraagt
aan het opleiden van deze groep ggz zorgverleners. De Minister is daarom voornemens
in de komende drie jaar de mogelijkheid te verkennen om via het instrument van de
opleidingsregelgeving het opleiden voor jeugd-specifieke ggz te borgen in plaats van
via de onderhavige Subsidieregeling. De leden van de CDA-fractie stellen vast dat
bij de verkenning in 2014 van de oplossingsrichtingen in de vorm van een alternatieve
betaaltitel voor de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen voor de
ggz-opleidingen in de jeugd ggz, al VWS-breed een analyse heeft plaats gevonden. Deze
leden vragen daarom waarom nu nog jaren gedaan moet worden over het verkennen van
de mogelijkheid het opleiden voor jeugd-specifieke ggz via het instrument van de opleidingsregelgeving
te borgen. Waarom is deze mogelijkheid niet eerder onderzocht?
Voor de subsidiebedragen per opleiding zijn de beschikbaarheidbijdragen gehanteerd
voor de onderscheiden opleidingen omwille van rechtsgelijkheid. Naar aanleiding van
signalen vanuit de ggz, dat de beschikbaarheidbijdrage nu niet kostendekkend is, is
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met een kostenherberekening. De Minister
schrijft dat het te zijner tijd in de rede ligt om de vergoedingsbijdragen in de subsidieregeling
eveneens naar kostendekkend niveau op te trekken. De leden van de CDA-fractie vragen
of dit betekent dat de Subsidieregeling eind van dit jaar opnieuw gewijzigd moet worden.
Zo ja, wordt de Kamer hier te zijner tijd van op de hoogte gesteld?
Het Capaciteitsorgaan raamt periodiek de capaciteitsbehoefte aan zorgprofessionals.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een overzicht kan geven van de geraamde
capaciteitsbehoefte voor komende jaren.
De opleidingen tot klinisch (neuro)psycholoog en verpleegkundig specialist ggz zijn
vanaf 2019 toegevoegd aan de Subsidieregeling. De leden van de CDA-fractie vragen
of de Minister inzicht kan geven in de realisatie van deze opleidingsplaatsen voor
dit jaar en welke budgetten daarmee gemoeid zijn.
II. Reactie van de Minister
De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen worden overwogen om het aantal
opgeleiden in de jeugd ggz te verhogen en welke belemmeringen de Minister ziet bij
de maatregelen die hij mogelijk overweegt.
Ik acht het van groot belang, dat het aantal opgeleiden in de jeugd-ggz toeneemt.
De jeugd-ggz heeft als onderdeel van de jeugdhulp mijn volle aandacht. Ik heb zeer
recent, op 1 juli jl. het onderzoeksrapport «De jeugd-GGZ in de Jeugdwet: een onderzoek
naar knelpunten en kansen» aan de TK (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 689) gezonden. Dit rapport bevat vele waardevolle aanbevelingen, o.a. over het belang
van de inzet van jeugd-ggz en de noodzaak van samenwerking met de overige professionals
in de jeugdhulp. Ik ga samen met de jeugd-ggz, cliënten en gemeenten de bevindingen
en aanbevelingen betrekken bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken om tot
een betere ordening van het jeugdhulplandschap te komen. Ik wil daarbij nagaan wat
nodig is om de ontwikkeling van meer inhoudelijke expertise van de jeugd-ggz en de
samenwerking in de toegang te stimuleren. Daarnaast verwacht ik dat de regionale afspraken
om tot een betere ordening van het jeugdhulplandschap te komen grotere waarborgen
zullen bieden voor continuïteit van hoog-specialistische jeugd-ggz.
Verder richt ik mij op het verbeteren van de arbeidsmarkt voor de gehele jeugdhulpsector.
Als vervolg op het onderzoeksrapport «Verkenning arbeidsmarkt jeugdsector», werk ik
samen met JenV en betrokken partijen, de mogelijke verbetermaatregelen uit in een
arbeidsmarktagenda jeugd, van en voor de sector. Het doel is om de arbeidsmarktagenda
jeugd in het najaar gereed te hebben.
Daarnaast hebben de partijen verenigd in het «platform jeugdzorg» aangegeven behoefte
te hebben aan een jeugdsector specifieke arbeidsmarkttafel. De komende periode zal
benut worden om de inrichting van een dergelijke tafel verder vorm te geven. Na de
zomer verwacht ik ook de resultaten uit het onderzoek naar de arbeidsmarktpositie
van vrijgevestigde jeugdhulpaanbieders.
Deze subsidieregeling is er niet specifiek op gericht om het aantal opgeleiden in
de jeugd ggz te verhogen. De subsidieregeling is op verzoek van GGZ partijen (GGZ
Nederland en Kinder- en Jeugdpsychiatrische instellingen) in het leven geroepen als
vangnet om de continuïteit te waarborgen van de financiering van opleidingsplaatsen
voor de hiervoor bedoelde opleidingen. Door de invoering van de Jeugdwet per 2015
konden opleidende jeugd-ggz instellingen niet langer in aanmerking komen voor de beschikbaarheidbijdrage
op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), omdat de Jeugdwet de Wmg
en daarmee ook het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg niet van toepassing verklaart
op jeugdhulpaanbieders.
Voor zover het mijn opleidingsbeleid betreft: dit beleid is met name gericht op generiek
opleiden, waarmee de breed opgeleide zorgverleners ook in de jeugd ggz terecht kunnen.
Als daartoe ook in de jeugd-ggz moet worden opgeleid, dan moet dat praktijkdeel van
de opleiding ook bekostigd kunnen worden. De onderhavige subsidieregeling is daar
dan ook op gericht.
Ook vragen deze leden of de Minister daarnaast kan aangeven of er voldoende interesse
is bij potentiële jeugd ggz-professionals om deel te nemen aan een opleiding en welke
maatregelen hij overweegt om de interesse in werken in de jeugdhulp te vergroten?
Het is niet bekend of er voldoende interesse is bij potentiële jeugd ggz-professionals
om deel te nemen aan een opleiding. Deze groep is niet vooraf te identificeren en
kan daar dus niet op worden bevraagd. Mij zijn geen signalen bekend over te weinig
belangstelling.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast hoe hard het criterium «ggz-instellingen
die uitsluitend zorg aanbieden aan jeugdigen tot 18 jaar» moet worden opgevat.
Het criterium is in dit kader in die zin hard, dat deze instellingen per 2015 door
invoering van de Jeugdwet niet langer in aanmerking komen voor de beschikbaarheidbijdrage
op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) voor hun opleidingsinspanningen.
Alleen instellingen die uitsluitend zorg aanbieden aan jeugdigen tot 18 jaar komen
voor subsidie in aanmerking. Als ook zorg wordt aangeboden aan volwassenen, kan geen
sprake zijn van een subsidie maar ontvangt de betreffende instelling een beschikbaarheidbijdrage.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister kan aangeven hoeveel jeugd ggz-instellingen
er in Nederland zijn en hoeveel gemengde jeugdhulp-instellingen, hoeveel daarvan zijn
aangemerkt om opleidingsplaatsen te bieden en of de Minister kan aangeven wat de te
verwachten behoefte aan opgeleiden in de jeugd-ggz is.
Uit navraag bij GGZ Nederland en het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie is
gebleken, dat hier geen exacte gegevens over zijn. Op basis van de evaluatie van de
subsidieregeling is geconstateerd, dat vanaf 2015 tot heden het aantal jeugd ggz instellingen
dat in aanmerking kan komen voor subsidie, enigszins is toegenomen: van 4 in 2015
tot 16 in 2018. Het is ook lastig aan te geven, wat de te verwachten behoefte aan
opgeleiden in de jeugd-ggz is. Het Capaciteitsorgaan raamt niet apart voor de jeugd-ggz
bij gebrek aan betrouwbare data.
Tot slot zouden de leden van de VVD-fractie graag zien dat de Minister in gesprek
gaat met zowel jeugd ggz- als jeugdhulpaanbieders om te verkennen hoe interdisciplinair
werken en opleiden kan leiden tot betere kwaliteit van jeugdhulp.
Ik ben voornemens om in gesprek te gaan met zowel jeugd ggz- als jeugdhulpaanbieders
om te verkennen hoe interdisciplinair werken en opleiden kan leiden tot betere kwaliteit
van jeugdhulp. Ik neem dit mee bij de uitwerking van de bevindingen en aanbevelingen
van het onderzoeksrapport «De jeugd-GGZ in de Jeugdwet: een onderzoek naar knelpunten
en kansen».
De leden van de CDA-fractie vragen door wie de evaluatie van de huidige Subsidieregeling
Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling is uitgevoerd.
De evaluatie is door VWS zelf uitgevoerd. Er is niet gekozen voor een externe separate
evaluatie van de Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling om de volgende
redenen:
– het jaarlijks met de subsidieregeling gemoeide budget bedraagt tussen de € 0,5 en
€ 1 mln.;
– de regeling is gebaseerd op de subsidieregeling opleidingen publieke gezondheidszorg
2013–2017, die wel geëvalueerd is bij de beleidsdoorlichting Artikel 4.2 «Opleidingen,
Beroepenstructuur en Arbeidsmarkt» van de VWS-begroting1 (hierna: de beleidsdoorlichting) en daarbij effectief en efficiënt is gebleken;
– de beschikbaarheidbijdrage (BB) voor medische vervolgopleidingen, waarvoor de onderhavige
regeling als vangnet fungeert, is ook positief geëvalueerd bij de beleidsdoorlichting;
– de analogieën tussen de 3 bovengenoemde regelingen qua doelstelling en opzet;
– doublure van onderzoek moet zo veel mogelijk worden voorkomen;
– doelmatige aanwending van middelen;
– de beperkte reikwijdte van de onderhavige regeling, te weten opleidingen die ook onder
BB Medische Vervolg Opleidingen in de ggz vallen, maar die qua uitvoering beperkt
zijn tot een subsector van de ggz.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens waarom, na de verkenning en de analyse in
2014 van de oplossingsrichtingen in de vorm van een alternatieve betaaltitel voor
de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolgopleidingen voor de opleidingen in de
jeugd ggz, nu nog jaren gedaan moet worden over het verkennen van de mogelijkheid
om het opleiden voor jeugd-specifieke ggz via het instrument van de opleidingsregelgeving
te borgen en waarom deze mogelijkheid niet eerder is onderzocht.
Deze mogelijkheid is destijds wel overwogen, maar als alternatief verworpen vanwege
de haalbaarheid en snelheid waarmee de daarmee gemoeide systeemveranderingen zouden
kunnen worden gerealiseerd. Het was toen zaak om op korte termijn per 2015 een financieel
vangnet beschikbaar te hebben. Bovendien werd destijds ingeschat dat er geen draagvlak
bij de jeugd ggz instellingen zou zijn, omdat dat alternatief met zich bracht, dat
jeugd ggz instellingen voor het opleiden verplicht zouden moeten samenwerken met opleidende
algemene ggz instellingen, en daardoor jeugd ggz instellingen afhankelijk zouden worden
van hun bereidheid tot samenwerking.
De afgelopen jaren heeft het zogenoemde «breed» opleiden (d.i. in meer sectoren en
meer dan 1 instelling gedurende de meerjarige opleidingen) in de ggz meer ingang gevonden.
In dit verband wijs ik op de lopende proeftuinen rond opleidingssamenwerkingsverbanden
in de ggz. Dit jaar wordt daarover een rapportage verwacht. Het zal nog de nodige
tijd en energie vragen om het breed opleiden daadwerkelijk gemeengoed te laten worden
in de opleidingspraktijk. In de rapportage verwacht ik aangrijpingspunten te vinden
voor maatregelen die diverse betrokken partijen kunnen treffen om dit breed opleiden
te stimuleren. Ik zal dit punt betrekken bij de hierboven genoemde uitwerking van
de bevindingen en aanbevelingen van het onderzoeksrapport «De jeugd-GGZ in de Jeugdwet:
een onderzoek naar knelpunten en kansen».
De leden van de CDA-fractie vragen ook of de Subsidieregeling opnieuw gewijzigd moet
worden in verband met de herberekening van de beschikbaarheidbijdragen die de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) verstrekt voor de desbetreffende ggz opleidingen, en zo ja, wanneer?
De NZa is voornemens de herberekening eind dit jaar af te ronden. Zodra de NZa dit
daadwerkelijk heeft kunnen doen, ligt aanpassing van de Subsidieregeling in de rede.
Ik zal de Kamer alsdan daarvan op de hoogte stellen.
De leden van de CDA-fractie vragen tevens of ik een overzicht kan geven van de geraamde
capaciteitsbehoefte aan zorgprofessionals voor komende jaren.
Bij brief van 14 december 2018 heeft de Minister van Medisch Specialistische Zorg
u het meest recente Capaciteitsplan 2020–2024 Beroepen Geestelijke Gezondheid van
het Capaciteitsorgaan doen toekomen (Kamerstuk 29 282, nr. 344).
De leden van de CDA-fractie vragen tot slot naar inzicht in de realisatie van deze
opleidingsplaatsen voor de opleidingen tot klinisch (neuro)psycholoog en verpleegkundig
specialist ggz voor dit jaar en welke budgetten daarmee gemoeid zijn.
Voor het jaar 2019 zijn instroomplaatsen toegewezen conform de onderstaande tabel:
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier