Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Peters over de bekostiging van Plusopvang vanuit de Jeugdwet
Vragen van het lid Peters (CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de bekostiging van Plusopvang vanuit de Jeugdwet (ingezonden 15 mei 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 20 juni
20189) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2968.
Vraag 1
Heeft u er kennis van genomen dat enkele Gelderse gemeenten vanaf 1 september voor
een grote groep kinderen stoppen met het financieren van Plusopvang, dat wil zeggen
een speciale buitenschoolse opvang (BSO) met extra begeleiding en sturing?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat gemeenten op zich vrij zijn om een dergelijke Plusopvang op te zetten,
maar dat gemeenten daarvoor geen specifieke middelen vanuit de Jeugdwet hebben gekregen?
Antwoord 2
Gemeenten hebben op grond van de Jeugdwet een jeugdhulpplicht. Het is aan de gemeenten
hoe zij invulling hieraan geven. Een mogelijkheid hierin is een speciale buitenschoolse
opvang (BSO) te financieren waarbij extra ondersteuning geboden wordt aan kinderen
die hulp nodig hebben bij het opgroeien. Voor de genoemde Gelderse gemeenten geldt
dat op basis van vraag en aanbod de Plusopvang is opgezet door aanbieders. Voor toelating
tot de voorziening moet via (huis)artsen, het lokale team of via een gecertificeerde
instelling een verwijzing of een verleningsbeslissing voor specialistische jeugdhulp
afgegeven worden.
Vraag 3
Wat vindt u er van dat met een dergelijke Plusopvang – waarbij ouders in tegenstelling
tot een reguliere BSO zelf niets hoeven bij te dragen – middelen worden ingezet die
voor jeugdzorg bedoeld zijn?
Antwoord 3
Het is niet strijdig met de Jeugdwet dat een gemeente middelen inzet voor een dergelijke
plusopvang. Van belang is dat de middelen zo worden ingezet dat de kinderen die behoefte
hebben aan jeugdhulp dat ook krijgen. Het is aan gemeenten om de middelen doelmatig
in te zetten. Doorgaans kunnen ouders, indien zij beiden werken en de opvang voldoet
aan de eisen van de Wet kinderopvang, kinderopvangtoeslag aanvragen voor de kosten
van de BSO. Ik begrijp daarom dat gemeenten onderscheid willen aanbrengen tussen de
buitenschoolse opvang enerzijds én de extra ondersteuning die daarbij nodig is anderzijds.
Vraag 4
Deelt u de mening dat als een Plusopvang gratis wordt aangeboden waar ouders bij een
reguliere BSO wel zelf moeten meebetalen, dit ook kan leiden tot een toenemende vraag
naar deze voorziening?
Antwoord 4
Ja, het is aannemelijk dat als een voorziening gratis wordt aangeboden de vraag daarnaar
toeneemt. Voor de gemeente Ede en de andere Gelderse gemeenten is de toenemende vraag
naar de voorziening één van de redenen waarom zij wil toewerken naar een nieuwe situatie.
Een ander belangrijk argument is de wens om zoveel mogelijk alle kinderen gezamenlijk
op te vangen, uiteraard met extra ondersteuning vanuit de Jeugdwet indien nodig. Dit
vind ik een wenselijke ontwikkeling. In deze nieuwe situatie wordt voor de reguliere
opvang kinderopvangtoeslag aangevraagd, de extra ondersteuning bekostigd vanuit de
Jeugdwet, en vindt opvang zo veel mogelijk plaats op de reguliere BSO. De plusopvang
zal een mogelijkheid blijven voor kinderen voor wie, ondanks die extra ondersteuning,
een reguliere BSO niet passend is.
Vraag 5
Is bij u bekend hoeveel gemeenten met een soortgelijke Plusopvang zijn gestart? Zo
ja, om hoeveel gemeenten gaat het?
Antwoord 5
Daarover worden geen cijfers bijgehouden. Wel is mij bekend dat er in andere regio’s
ook plusopvang locaties zijn waarbij de gemeente de extra ondersteuning bekostigt,
en ouders de reguliere opvang bekostigen.
Vraag 6
Is bij u bekend hoeveel kinderen gratis naar de BSO gaan met middelen die bedoeld
zijn voor jeugdzorg? Zo ja, om welke aantallen gaat dat en welke budgetten zijn hiermee
gemoeid?
Antwoord 6
Nee, dit wordt niet bijgehouden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.