Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 458
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief
van 16 april 2019 inzake de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 448).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 mei 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Vraag 1.
Kunt u verklaren waarom in de brief alleen gerept wordt over het gebruik van glyfosaat?
Antwoord 1.
De analyse van het RIVM spitst zich toe op het particulier (niet-professioneel) gebruik
van onkruidbestrijdingsmiddelen. In één tabel worden de verkoopcijfers gepresenteerd
van middelen op basis van glyfosaat, organische zuren en «overige werkzame stoffen».
Het adviesbureau Royal Haskoning DHV richtte zich op de ontwikkelingen in concentraties,
normoverschrijdingen en vrachten van glyfosaat, omdat die werkzame stof in de groep
onkruidbestrijdingsmiddelen de meeste overschrijdingen veroorzaakt van de norm voor
oppervlaktewater dat voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt.
Vraag 2.
Heeft u onderzoek gedaan naar de gevolgen voor biodiversiteit bij het gebruik van
branders en de gevolgen voor het milieu bij het gebruik van staalborstels om het onkruid
te verwijderen door de professionele gebruikers? Zo nee, waarom niet en bent u bereid
dit alsnog te doen?
Antwoord 2.
De randvoorwaarden en voor- en nadelen van «niet-chemische» alternatieven worden besproken
in de rapporten «Inventarisatie onkruidbestrijding op verhardingen» en «Inventarisatie
niet-landbouwkundig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» (zie ook antwoord in Verslag
van een schriftelijk overleg van 28 oktober 2015; Kamerstuk 27 858, nr. 327). In de rapporten worden voor het gebruik van thermische technieken (zoals heet water
of hete lucht) geen risico’s voor de biodiversiteit benoemd. Bij het gebruik van staalborstels
is een nadeel de kans op schade aan de verharding, wegmeubilair of geparkeerde auto’s.
Vraag 3.
Hoeveel werkzame stof imidacloprid mag bij een hond van 25 tot 35 kilogram per jaar
worden toegediend ter bestrijding van vlooien?
Antwoord 3.
Imidacloprid wordt in diergeneesmiddelen toegepast voor gebruik met druppels op de
huid («spot on») en voor gebruik in halsbanden. Per hond van 25–35 kilogram leiden
druppels op de huid -volgens berekening- tot maximaal 5,2 gram imidacloprid per jaar
en de halsband tot maximaal 7,7 gram imidacloprid per jaar.
Vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een consument een veel grotere hoeveelheid imidacloprid mag
gebruiken dan de professionals?
Antwoord 4.
Met behulp van de toelatingendatabase van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) kan de hoeveelheid imidacloprid in een gewasbeschermingsmiddel
worden berekend. Afhankelijk van de toepassing wordt bij een gewastoepassing ongeveer
70 gram imidacloprid per hectare gebruikt, met ten hoogste vijf toepassingen per jaar.
Dat leidt tot een maximaal gebruik van 350 gram per hectare per jaar, hetgeen aanzienlijk
meer is dan de hierboven genoemde hoeveelheid voor één hond per jaar (toepassing als
diergeneesmiddel).
Vraag 5.
Hoe beoordeelt u het effect op het milieu, waterkwaliteit en biodiversiteit van de
chemische middelen op basis van organische zuren die door particulieren worden gebruikt
in plaats van middelen op basis van glyfosaat?
Antwoord 5.
Het toetsingskader voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen op basis van
organische zuren is hetzelfde als voor middelen op basis van glyfosaat. Afhankelijk
van de verschillen in de eigenschappen van deze stoffen en de manier waarop en door
wie (professioneel of particulier) de middelen worden toegepast kunnen de uitkomsten
van de beoordeling van de middelen verschillen. Maar een middel wordt alleen tot de
Nederlandse markt toegelaten indien het gebruik niet leidt tot onaanvaardbare effecten
voor mens, dier en milieu.
Vraag 6.
Op welke manier wordt de particulier voorgelicht over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en alternatieven?
Antwoord 6.
Milieu Centraal voert een meerjarige campagne met verschillende voorlichtingsactiviteiten,
waaronder de website van Milieu Centraal, informering via social media, persberichten
en advertenties in huis-aan-huisbladen. In het kader van de Green Deal «Verantwoord
particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» verzorgen de branches opleidingen
van winkelmedewerkers en voorlichting van consumenten, door middel van flyers, posters
en brochures in de winkels.
De afgelopen jaren is overigens ook veel voorlichting verstrekt via tijdschriften
voor tuininrichting en door de website OnkruidVergaat.nl, volkstuinverenigingen en
andere organisaties.
Vraag 7.
Welke educatieve rol ziet u voor de overheid weggelegd om de particulier te informeren
omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en alternatieven?
Antwoord 7.
Voorlichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Doel van de voorlichting is
een bewust en verantwoord beheer door particulieren.
In de overheidsvoorlichting wordt vooral uitgegaan van de voorkeursvolgorde volgens
de principes van een geïntegreerde gewasbescherming. Een probleem moet worden bestreden
met preventieve, of als die onvoldoende beschikbaar zijn, niet-chemische maatregelen
en methoden. Indien ook die niet beschikbaar zijn, kunnen gewasbeschermingsmiddelen
worden ingezet, die verantwoord moeten worden gebruikt.
Vraag 8.
Kunt u toelichten hoe de particulier geïnformeerd gaat worden over het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen en uitwijkgedrag naar andere producten die nadelige effecten
hebben voor het milieu?
Antwoord 8.
In de beide vorige vragen ben ik ingegaan op de voorlichting over het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen.
Milieu Centraal zal het komend jaar extra aandacht besteden aan het gebruik van niet-toegelaten
producten, zoals chloor, azijn en zout. Onder meer zal worden uitgelegd waarom bepaalde
producten niet gebruikt mogen worden. Ik zal met de brancheorganisaties verder bespreken
op welke wijze het ongewenst «uitwijkgedrag» kan worden voorkomen.
Vraag 9.
Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn van de groep Nederlanders met een tuin
die wel chemische middelen gebruikt ter bestrijding van onkruid?
Antwoord 9.
Volgens analyse van het RIVM gebruikt 52% van de tuinbezitters chemische middelen
ter bestrijding van onkruid. Het onderzoek gaat niet in op de achterliggende overwegingen
van de consument.
Uit onderzoek van Milieu Centraal naar kennis, houding en gedrag van mensen ten opzichte
van bestrijdingsmiddelen blijkt echter dat (veronderstelde) effectiviteit voorop staat
als het gaat om de keuze voor een maatregel tegen onkruid. Schoonmaakmiddelen worden
gebruikt omdat ze relatief goedkoop zijn en er zijn mensen die denken dat ze minder
gevaarlijk zijn voor het milieu.
Vraag 10.
Welke maatregelen kunt u bedenken om te stimuleren dat particulieren van middelen
op basis van glyfosaat overstappen naar fysieke of preventieve maatregelen in plaats
van de gestelde andere chemische middelen?
Antwoord 10.
De Green Deal Verantwoord particulier gebruik bevat dergelijke maatregelen, zoals
de bovengenoemde voorlichtingsactiviteiten. De evaluatie van deze Green Deal start
volgens planning eind 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 416).
Vraag 11.
Bekijkt u een verbod op het gebruik van chemische onkruidbestrijding door particulieren
als mogelijke aanvullende maatregel om de doelen van de Tweede Nota Duurzame Gewasbescherming
te halen?
Antwoord 11.
Ja.
Vraag 12.
Welke stappen, wanneer en met welk resultaat heeft u het afgelopen jaar gezet om organisaties
op de verkoop van azijn en chloor aan te spreken?
Antwoord 12.
Azijn en chloor zijn producten die als levensmiddel en/of als schoonmaakmiddel mogen
worden verkocht en gebruikt, maar aanprijzing van deze producten als middel tegen
onkruid is verboden. De tuinbranche en de detailhandel hebben hun achterban op dat
verbod gewezen.
Vraag 13.
Waarom mag de consument, die geen enkele opleiding of cursus gevolgd heeft, chemische
onkruidbestrijdingsmiddelen gebruiken en zijn de mogelijkheden voor professioneel
gebruik verboden?
Antwoord 13.
Het Ctgb beoordeelt gewasbeschermingsmiddelen voor particulier gebruik op een andere
wijze dan die voor professioneel gebruik en houdt dus rekening met verschillende soorten
gebruikers. Eerstgenoemde middelen moeten ook veilig gebruikt kunnen worden zonder
persoonlijke beschermingsmaatregelen, zoals handschoenen. En een middel moet eenvoudig
toepasbaar zijn, zodat een opleiding of cursus niet nodig is.
Het gewasbeschermingsbeleid gaat voor het professioneel gebruik uit van een geïntegreerde
gewasbescherming. Indien preventieve of niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar
zijn, die zowel betaalbaar als technisch haalbaar zijn, is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
niet noodzakelijk.
Vanwege dit uitgangspunt is het vermijdbaar professioneel gebruik niet meer toegestaan.
Deze volgorde van maatregelen geldt ook voor het beleid voor het particulier gebruik.
Of ik uw Kamer echter een concreet voorstel voor een verbod zal voorleggen, wordt
mede bepaald door de resultaten van de eindevaluatie van de Green Deal Verantwoord
particulier gebruik.
Vraag 14.
Hoe staat het met de naleving van het verbod op chemische onkruidbestrijding buiten
de landbouw door gemeenten?
Antwoord 14.
In 2017 heeft de NVWA vier gemeenten bezocht en in 2018 acht gemeenten. Op basis van
de bevindingen kan worden geconcludeerd dat gemeenten voldoende geïnformeerd zijn
over de regelgeving en dat zij het verbod ook naleven.
Vraag 15.
In hoeverre liggen de partijen op koers om het doel van de «Green Deal Gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden» te halen en welke mogelijkheden zijn er
om het proces zo nodig te versnellen?
Antwoord 15.
Beheerders van sportterreinen (sportbonden, gemeenten en aannemers) en het Rijk hebben
in de Green Deal onder meer afgesproken dat «met ingang van het jaar 2020 geen gewasbeschermingsmiddelen
meer worden gebruikt op sportvelden behalve in die situaties waarin dat strikt noodzakelijk
is».
Recent heeft de stuurgroep van de Green Deal daarom uitgesproken dat beheerders met
ingang van 2020 een geïntegreerde gewasbescherming en een planmatig beheer van de
sportterreinen moeten toepassen. Sportterreinen kunnen technisch namelijk grotendeels
zonder gewasbeschermingsmiddelen worden beheerd. Dat uitgangspunt deel ik.
Het verbod op professioneel gebruik buiten de landbouw geldt al sinds november 2017.
De geldende tijdelijke uitzonderingen moeten zo spoedig mogelijk beëindigd worden.
Voor sportvelden zal ik in de regelgeving de uitzondering beperken tot specifieke
problemen in specifieke situaties, waar beargumenteerd het gebruik van middelen nog
technisch onvermijdelijk is. Dit zal voor het komende beheerseizoen (eerste kwartaal
2020) in werking zijn. Om voor een uitzondering in aanmerking te komen moet de terreinbeheerder
aantonen dat daadwerkelijk een geïntegreerde gewasbescherming wordt toegepast. Dat
houdt in ieder geval in dat preventieve en niet-chemische alternatieven zijn beproefd
en niet toereikend zijn gebleken. Daarnaast moet uiteraard worden voldaan aan de reeds
geldende wettelijke verplichtingen tot het bijhouden van de gebruiksregistratie en
de uitvoering van de gewasbeschermingsmonitor. De naleving hiervan is met name van
belang om het resterende gebruik te kunnen monitoren.
Deze uitzondering op het gebruiksverbod wordt zo spoedig mogelijk beëindigd.
Om eraan bij te dragen dat mogelijk te maken worden verschillende acties in gang gezet.
Vanaf de tweede helft van 2019 zal ik een traject van voorlichting en opleiding over
geïntegreerde gewasbescherming voor terreinbeheerders starten. De Minister van Medische
Zorg en Sport heeft een innovatieregeling opengesteld voor de ontwikkeling van nieuwe
preventieve en niet-chemische maatregelen.
Op voorstel van de beheerders is de stuurgroep tevens overeengekomen het chemievrij
beheer van sportterreinen uit te breiden naar het gebruik van biociden op kunstgrasvelden.
Ik ben blij met deze aanscherping.
Vraag 16.
Zijn alle sportbonden voldoende actief om de doelen van de «Green Deal Gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden» te halen en ze actief onder de aandacht
te brengen van hun leden? Zo nee, waar zit het verschil in en welke mogelijkheden
zijn er om bonden tot concrete actie te bewegen?
Antwoord 16.
Voorlichting over (de uitvoering van) de Green Deal gebeurt vooral door de beheerders
van sportterreinen. Naast sportverenigingen zijn dat gemeenten en hoveniers- en aannemingsbedrijven.
De bonden voor de golfsport zijn het meest actief in voorlichting en implementatie
van de afspraken. Een beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen is op golfterreinen
onderdeel van een bredere visie op duurzaam beheer, dat ook betrekking heeft op aspecten
zoals reductie van watergift, kunstmest en energie.
Vraag 17.
In hoeverre is de Small Business Innovation Research-oproep van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin ondernemers uitgedaagd worden «om innovatieve
preventieve, niet-chemische en laagrisico gewasbeschermingsmiddelen en biociden te
ontwikkelen die milieuvriendelijk zijn», strijdig met de inzet van de «Green Deal
Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden» die uitgaat van beheer zonder
gewasbeschermingsmiddelen?
Antwoord 17.
De innovatieregeling ondersteunt de afspraken die in het antwoord op vraag 15 worden
geschetst. Bedoeling van de innovatieregeling is dat nieuwe preventieve of niet-chemische
maatregelen en methoden op de markt worden geïntroduceerd, waardoor een niet-chemisch
beheer beter kan worden uitgevoerd. Voor het geval dergelijke maatregelen en methoden
niet beschikbaar komen, kunnen ook laagrisicomiddelen gebruik maken van de innovatieregeling.
De regeling is mijns inziens niet strijdig met (de doelstelling van) de Green Deal.
Vraag 18.
Wat zijn de redenen dat er nog niet geëxperimenteerd is met een algemeen verbod op
glyfosaat, ook binnen de landbouw, aangezien de conclusie laat zien dat het verbod
op glyfosaat buiten de landbouw een geschikte maatregel is?
Antwoord 18.
De Minister van LNV heeft uw Kamer recent geïnformeerd over het feit dat ze de strekking
van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) onderschrijft, waarin de regering wordt verzocht het gebruik van glyfosaathoudende
middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming te verbieden. De strekking
hiervan sluit aan bij de essentie van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, namelijk
dat gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen en glyfosaathoudende middelen in het
bijzonder alleen gebruikt zouden moeten worden als het niet anders kan.
Het gevolg hiervan is dat de Minister van LNV zich inzet om in het kader van het uitvoeringsprogramma
van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» afspraken te maken over het verminderen
van het gebruik van glyfosaathoudende middelen in de landbouw. Onderdeel daarvan is
een uitwerking van het realiseren van de ambitie dat onkruidbestrijding in principe
gebeurt met mechanische of ecologische technieken (Kamerstuk 27 858, nr. 454).
De voortdurende normoverschrijdingen in het oppervlaktewater, dat voor de drinkwaterbereiding
wordt gebruikt, waren mede aanleiding voor het verbod op het professioneel gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
Vraag 19.
Zijn er middelen die wel toegestaan zijn voor particulieren en niet voor professionals
(zowel binnen als buiten de landbouw)? Zo ja, welke zijn dat?
Antwoord 19.
Ja.
Op dit moment zijn 1.026 gewasbeschermingsmiddelen toegelaten tot de Nederlandse markt.
Daarvan zijn 111 middelen alleen toegelaten voor particulier gebruik. Het betreft
50 herbiciden, 32 insecticiden en/of middelen tegen teken en mijten, 12 slakkenbestrijdingsmiddelen,
11 fungiciden, 3 groeiregulatormiddelen, 2 kiemremmingsmiddelen en 1 mollenbestrijdingsmiddel.
Daarnaast heeft het Ctgb ook 1.635 biociden toegelaten, voornamelijk voor gebruik
buiten de landbouw, zoals de industrie en de gezondheidszorg. Daarvan zijn 234 middelen
alleen toegelaten voor particulier gebruik. Dit betreft 63 desinfectiemiddelen en
middelen tegen groene aanslag, 2 houtverduurzamingsmiddelen, 2 middelen tegen ratten
en muizen, 167 middelen ter bestrijding of wering van insecten, teken, mijten en andere
geleedpotigen.
Vraag 20.
Kunt u een overzicht geven van het aantal controles welke de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) heeft uitgevoerd in 2017 en 2018 op het naleven van het
gebruiksverbod?
Antwoord 20.
In 2017 zijn 77 inspecties en in 2018 zijn 78 inspecties uitgevoerd.
Vraag 21.
Hoeveel overtredingen met betrekking tot het gebruiksverbod zijn er geconstateerd
en hoeveel boetes zijn er uitgedeeld?
Antwoord 21.
Voor overtreding van alleen het gebruiksverbod heeft de NVWA in 2017 tien boeterapporten
en één waarschuwing gegeven. In 2018 zijn veertien boeterapporten, één proces-verbaal
en acht waarschuwingen gegeven.
Voor een overzicht van alle geconstateerde overtredingen in verband met «gewasbescherming
buiten de landbouw» verwijs ik u naar het Rapport gewasbescherming 2017, te raadplegen
op www.nvwa.nl/documenten/plant/gewasbescherming/gewasbescherming/publicat….
Vraag 22.
In welke mate zijn gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater het gevolg van
gebruik door particulieren (2019D159831)?
Antwoord 22.
In het oppervlaktewater aangetroffen stoffen kunnen afkomstig zijn van middelen die
zijn toegelaten voor particulier gebruik of voor professioneel gebruik binnen dan
wel buiten de landbouw. De directe oorzaak van die aanwezigheid is daarom niet altijd
voldoende duidelijk, hoewel uiteraard de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen
in het stedelijk gebied een gebruik buiten de landbouw doet vermoeden, afhankelijk
van de lokale omstandigheden.
Aangenomen kan worden dat gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater in relatief
beperkte mate worden veroorzaakt door toepassers buiten de landbouw, omdat het totale
gebruik minder bedraagt dan 2% van het landbouwkundig gebruik. Overigens is voor het
bepalen van de emissies vanuit de landbouw een specifiek meetnet ingericht, het Landelijk
Meetnet GewasBeschermingsMiddelen.
Voor een reactie op recente vragen over het particulier gebruik van bestrijdingsmiddelen
in relatie tot normoverschrijdingen in het gebied van het Waterschap Drents Overijsselse
Delta verwijs ik u het Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2420.
Vraag 23.
Welke gevolgen heeft het gebruik van andere middelen (zuren), die daarvoor niet bedoeld
zijn, door particulieren voor het milieu (bijlage bij Kamerstuk 27 858, nr. 448)?
Antwoord 23.
De gevolgen voor het milieu van het gebruik van schoonmaak- en huishoudproducten die
illegaal voor onkruidbestrijding worden gebruikt, zijn niet bekend. Dit heeft enerzijds
te maken met het feit dat deze middelen niet beoordeeld zijn op risico’s voor mens,
dier en milieu en anderzijds met het feit dat niet duidelijk is met welke dosering
en op welke wijze hiervan gebruik wordt gemaakt.
Volledigheidshalve merk ik op dat het Ctgb tot dusver vijf middelen op basis van azijnzuur
heeft toegelaten als onkruidbestrijdingsmiddel voor particulier gebruik. Deze middelen
zijn bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing werkzaam en veilig voor mens, dier
en milieu.
De Europese Commissie heeft azijn goedgekeurd als «basisstof» onder andere voor gebruik
als onkruidbestrijding in medicinale en aromatische kruidgewassen, maar niet voor
particulier gebruik tegen onkruid op bijvoorbeeld verhardingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier