Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Nationaal Preventieakkoord
32 793 Preventief gezondheidsbeleid
Nr. 385 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 april 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief
van 23 november 2018 inzake het Nationaal Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 april 2019. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Clemens
1.
Eerder diende de SP-fractie een twaalfpuntenplan in om sociaaleconomische gezondheidsverschillen
te verkleinen. Kunt u een integrale reactie op alle afzonderlijke voorstellen geven?1
1.
Vorig jaar heeft de SP haar twaalfpuntenplan tijdens een debat met de Minister van
VWS overhandigd (Kamerstuk 32 793, nr. 312). Toegezegd is deze punten, daar waar mogelijk, te betrekken bij de landelijke nota
gezondheidsbeleid. Deze landelijke nota wordt eind 2019 verwacht en vormt daarmee
de door u gevraagde reactie.
2.
Kunt u specifiek aangeven hoe het preventieakkoord als geheel, en dus niet enkele
losse maatregelen, substantieel en meetbaar gaat bijdragen aan het terugdringen van
sociaaleconomische gezondheidsverschillen? Bijvoorbeeld dat mensen in achterstandswijken
en een lager genoten opleiding eerder overlijden en een korter gedeelte van hun leven
een goede gezondheid hebben?
2.
In het Nationaal Preventieakkoord is gekozen voor een aanpak op de drie thema’s die
de grootste oorzaak voor ziektelast in Nederland zijn. Omdat daarbij geldt dat mensen
met een praktische opleiding in onze samenleving relatief vaker roken en vaker problemen
hebben met overgewicht, richt het akkoord als geheel zich dus juist op die groepen
waar de te behalen gezondheidswinst het grootst is. Tegelijkertijd weten we dat de
mensen met een praktische opleiding moeilijker te bereiken zijn, ook omdat de gezondheidsproblemen
vaak niet op zichzelf staan. De problemen maken onderdeel uit van bredere achterliggende
problematiek zoals armoede en werkloosheid. Een lokale, integrale aanpak door gemeenten
is dan ook belangrijk om de gezondheidswinst te behalen. Daarnaast zijn er specifieke
afspraken in het Nationaal Preventieakkoord waarin het beter bereiken van de groep
mensen met een praktische opleiding voorop staat. In hoeverre het akkoord als geheel
gaat bijdragen aan het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen
komt aan de orde in de rapportage die het RIVM opstelt. Met jaarlijks een overzicht
van de voortgang van de verschillende acties en de leefstijlindicatoren. Eens in de
vier jaar wordt de rapportage aangevuld met de impact van de maatregelen op de ambities
in 2040, en wordt ook ingegaan op de impact op gezondheidsverschillen.
3.
Welke concrete maatregelen worden genomen om de hoeveelheid zout in producten terug
te dringen? En hoe wordt dit gemeten?
3.
In het Nationaal Preventieakkoord wordt aangegeven dat er wordt toegewerkt naar een
aanbod van alle productgroepen met minder kilocalorieën -door inzet op minder suiker,
minder (verzadigd) vet en kleinere porties- en minder zout. Dit vindt plaats via inzet
op productverbetering, zowel in het lopende Akkoord verbetering Productsamenstelling
als in het nieuw op te zetten systeem voor productverbetering dat het Akkoord zal
opvolgen. Dit wordt momenteel nader uitgewerkt. Het RIVM blijft de productsamenstelling
uiteraard monitoren.
4.
Welke rol speelt de Kamer als het gaat over het Nationaal Preventieakkoord, nu de
Kamer nog niet heeft vergaderd over het preventieakkoord, terwijl de onderliggende
regelgeving van de diverse maatregelen, zoals de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit,
waarin onder andere het uitstalverbod wordt geregeld, al eind december 2018 bij de
Kamer is voorgehangen?
4.
Het Nationaal Preventieakkoord bevat maatregelen die maatschappelijke organisaties
willen nemen en maatregelen die de overheid wil nemen. Ik ga graag met u het gesprek
aan over de in het akkoord opgenomen ambities, doelen en de maatregelen die het kabinet
daarin wil nemen. Waar het gaat om een wetswijziging heeft de Kamer uiteraard een
eigenstandige rol en worden de desbetreffende voorstellen separaat voorgelegd. Zo
ligt de regelgeving over het uitstalverbod in verband met de voorhangprocedure bij
de beide Kamers der Staten-Generaal. Na deze voorhang kan het besluit, na advies van
de Raad van State, worden gepubliceerd in het Staatsblad. De andere wettelijke maatregelen
(zoals de neutrale verpakking, reclameverbod, rookverbod e-sigaret en nieuwsoortige
producten en verbod rookruimten) opgenomen in het Nationaal Preventieakkoord worden
nog voorbereid en worden in een later stadium aan uw Kamer voorgelegd.
5.
Kunt u een opsomming geven van alle afspraken in het preventieakkoord die vrijblijvend
zijn en waar het kabinet dus geen dwingende maatregelen kan nemen als voldoende resultaat
uitblijft?
5.
De afspraken in het Nationaal Preventieakkoord zijn niet vrijblijvend. Alle partijen
hebben getekend voor een deelakkoord en de daarin gestelde ambities en doelstellingen,
en zijn gehouden aan de afspraken waarvoor zij aan zet zijn. Door de voorzitters en
secretarissen wordt de voortgang gemonitord en besproken met partijen. Mocht de voortgang
onvoldoende zijn, dan zal dit aan de thematafels besproken worden en zal ik zo nodig
met die partijen in gesprek gaan.
6.
Is het xtc-gebruik van jongeren een gevolg van de verhoging van de leeftijdsgrens?
6.
Het Trimbos-instituut heeft in 2016 onderzoek gedaan om antwoord te krijgen op deze
vraag. Op basis van het onderzoek achtte het Trimbos-instituut het niet aannemelijk
dat de verhoging van de leeftijdsgrens voor alcohol geleid heeft tot een stijging
van drugsgebruik onder 16- en 17-jarigen.
7.
Klopt het dat een drug als xtc voor jongeren tot 18 jaar makkelijker te krijgen is
dan alcohol, en bovendien goedkoper is? Hoeveel doden zijn er gemeld over de jaren
2010–2019 waarbij MDMA de primaire doodsoorzaak was? Hoeveel doden zijn er gemeld
over de jaren 2010–2019 waarbij MDMA was gebruikt?
7.
Er zijn mij geen cijfers bekend over de verkrijgbaarheid van XTC voor jongeren tot
18 jaar in vergelijking tot alcohol. Het precieze aantal sterfgevallen door het gebruik
van ecstasy is niet bekend. Er bestaat geen landelijke of verplichte registratie specifiek
voor drugsgerelateerde sterfgevallen.
In het NDM Jaarbericht worden gegevens van de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS
gebruikt om een indicatie te krijgen van de sterfte gerelateerd aan het middelengebruik.2 Sterftegevallen na ecstasygebruik in de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS vallen
onder dezelfde code als andere stimulerende middelen, zoals amfetamine, cafeïne, efedrine
en khat. Bovendien is de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS niet specifiek ingericht
op het registreren van drugsgerelateerde sterfte. De cijfers moeten daarom voorzichtig
worden geïnterpreteerd. Het totaal aantal geregistreerde sterfgevallen in deze categorie,
volgens de strikte definitie van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug
Addiction (EMCDDA), varieerde tussen 2004 en 2012 van 1 tot 5 per jaar. In 2013 registreerde
het CBS, volgens de EMCDDA-definitie, 4 gevallen. In 2014 werden 14 gevallen geregistreerd,
evenals in 2015. In 2016 verdubbelde het aantal sterfgevallen in totaal naar 28. In
2017 daalde het aantal gevallen naar 6. Vanwege de overgang in 2013 naar automatische
codering van de natuurlijke doodsoorzaken, de start van het elektronisch aanleveren
van de doodsoorzakenformulieren, het nieuwe registratiesysteem van de forensische
artsen, en meer toxicologisch onderzoek door de forensische artsen, kunnen de aantallen
vanaf 2013 niet rechtstreeks vergeleken worden met de aantallen uit de voorafgaande
jaren. Deze factoren kunnen ook van invloed zijn op de trends na 2013.
8.
Wat is precies de bijdrage c.q. inzet van zorgverzekeraars ten aanzien van preventie
en selectieve preventie in het bijzonder? Worden bijvoorbeeld afspraken ten aanzien
van selectieve preventie opgenomen in contracten met zorgaanbieders? Welke concrete
veranderingen zullen te zien zijn in de activiteiten van zorgverzekeraars op het gebied
van preventie?
8.
Zorgverzekeraars en uitvoerders van de Wlz (Wet langdurige zorg) hebben een taak en
rol bij preventie gericht op individuen. Geïndiceerde preventie en zorggerelateerde
preventie zijn onderdeel van het basispakket van de Zvw zowel voor mensen met een
ziekte, als voor mensen met een hoog risico daarop. Denk aan dieetadvisering, stoppen
met roken programma’s, advisering over leefstijl bij zwangerschap, diabetes begeleiding,
en per 1 januari 2019 de Gecombineerde Leefstijl Interventie (GLI). De Wlz-uitvoerders
zijn verantwoordelijk voor preventie gericht op individuen met gezondheidsproblemen
die Wlz-zorg ontvangen.
Daarnaast doen zorgverzekeraars ook het nodige aan selectieve preventie. Denk bijvoorbeeld
aan de verschillende preventieactiviteiten die zij via hun aanvullende verzekering
aanbieden van screening tot valpreventie en het volgen van een reanimatiecursus. Ook
zijn in de collectieve contracten die verzekeraars afsluiten met werkgevers diverse
preventieve activiteiten opgenomen op de werkplek, van het voorkomen van werkstress,
tot beweegprogramma’s en programma’s voor een duurzame inzet van de oudere werknemers.
In de collectieve contracten voor de minima die zorgverzekeraars afsluiten met gemeenten
komt eveneens steeds meer aandacht voor preventie om de vitaliteit van de verzekerden
te bevorderen. Zorgverzekeraars Nederland hebben de drie deelakkoorden van het Nationaal
Preventieakkoord ondertekend. De concrete veranderingen die te zien zijn in de activiteiten
van de zorgverzekeraars als gevolg van het gesloten akkoord richten zich op roken
en overgewicht. In het deelakkoord roken zijn afspraken opgenomen van verzekeraars
die contracten met zorgaanbieders aangaan. Zo is afgesproken dat uiterlijk vanaf 2020
bij de gecontracteerde zorgaanbieders eerstelijns stoppen-met-rokenprogramma’s vrijgesteld
worden van eigen risico en dat daarover in het polisaanbod wordt gecommuniceerd. Ook
is afgesproken dat individuele zorgverzekeraars zich bij hun inkoopbeleid vanaf 2020
baseren op de Zorgstandaard Stoppen met Roken, zodat effectieve programma’s worden
ingekocht die passend en toegankelijk zijn voor alle rokers. In het deelakkoord overgewicht
is afgesproken dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen met de VNG een toolkit gaat
ontwikkelen met daarin best practices voor de implementatie van de GLI. De komende
jaren worden de resultaten uit deze GLI nauwlettend gevolgd, zodat duidelijk wordt
of deze (kosten)effectief is en of er nog aanvullend (GLI- of anderszins) aanbod noodzakelijk
is voor specifieke doelgroepen.
9.
Wat zijn de accijnsinkomsten van tabaksproducten over de jaren 2010–2021? Wat zijn
de accijnsverhogingen per jaar sinds 2010 en de verwachte extra opbrengsten per jaar
als gevolg van die verhogingen? Welke extra opbrengsten werden daadwerkelijk gerealiseerd?
Kunt u een tabel per jaar geven?
9.
De accijnsinkomsten van tabaksproducten over de jaren 2010 tot en met 2019 zijn in
de onderstaande tabel weergegeven. Ramingen van de accijnsinkomsten in 2020 en 2021
zijn niet beschikbaar. De gegevens over 2010 tot en met 2016 zijn de daadwerkelijk
ontvangen accijnzen. De inkomsten over 2017 betreffen een voorlopig cijfer. Deze cijfers
zijn afkomstig van het CBS. De gegevens over 2018 en 2019 betreffen een raming van
het Ministerie van Financiën uit de Miljoenennota 2019 (Kamerstuk 35 000, nrs. 1 en 2).
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Accijns op tabak (€ mln)
2.437
2.527
2.653
2.228
2.632
2.222
2.491
2.397
2.634
2.623
In de twee onderstaande tabellen zijn de accijnsverhogingen van sigaretten per jaar
opgenomen en de accijnsverhogingen van rooktabak.
Tarieven accijns sigaretten in €
Minimumaccijns per 1.000 stuks
Verhoging per 1.000 stuks
1-4-2012
157,28
1-1-2013
175,71
18,43
1-4-2013
176,11
0,40
1-4-2014
176,75
0,64
1-1-2015
181,49
4,74
1-4-2015
181,53
0,04
1-4-2016
181,58
0,05
1-1-2017
181,59
0,01
1-4-2018
188,99
7,40
1-1-2019
191,28
2,29
Tarieven accijns rooktabak in €
Minimumaccijns per 1.000 gram
Verhoging per 1.000 gram
1-1-2010
57,85
1-4-2010
59,44
1,59
1-7-2011
65,54
6,10
1-4-2012
66,50
0,96
1-1-2013
81,50
15,00
1-4-2013
81,76
0,26
1-4-2014
83,07
1,31
1-4-2015
85,32
2,25
1-4-2015
85,74
0,42
1-4-2016
99,25
13,51
1-4-2017
106,65
7,40
1-1-2019
108,94
2,29
Het is niet mogelijk om eenduidig achteraf vast te stellen wat de accijnsverhogingen
in de bovenstaande twee tabellen hebben opgeleverd. De totale accijnsopbrengst is
niet alleen afhankelijk van beleidsmaatregelen, maar ook van economische en maatschappelijke
ontwikkelingen. In de onderstaande tabel zijn daarom geraamde opbrengsten per wetsvoorstel
opgenomen.
Geraamde opbrengsten:
Wetsvoorstel of ministeriële regeling WAP-aanpassing
Geraamde opbrengst
2010
Nota van wijziging Belastingplan 2010
€ 60 mln in 2010 en vanaf 2011 € 71 mln structureel
2011
Belastingplan 2011
€ 167 mln in 2011 en vanaf 2012 € 200 mln structureel
2012
WAP bijstelling tarieven
0
2013
Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013
€ 371 mln vanaf 2013 structureel
2013
WAP bijstelling tarieven
0
2014
WAP bijstelling tarieven
0
2015
Belastingplan 2014 (regeerakkoord Rutte II)
€ 80 mln vanaf 2015 structureel
2015
WAP bijstelling tarieven
0
2016
WAP bijstelling tarieven
0
2016
4e NvW Belastingplan 2016
€ 58 mln in 2016 en vanaf 2017 € 100 mln structureel
2017
Fiscale vereenvoudigingswet 2017
Budgettair neutraal
2018–2021
NvW Belastingplan 2018 (regeerakkoord Rutte III)
€ 40 mln in 2018, € 94 mln in 2019 en € 147 in 2020.
Vanaf 2021 € 200 miljoen structureel
De verhogingen van de tabaksaccijns op grond van het regeerakkoord beogen om vanaf
2021 structureel een opbrengst te genereren van € 200 miljoen. De opbrengsten door
de verhoging van de accijns in 2020 als gevolg van het Nationaal Preventieakkoord
worden vanaf 2021 op structureel € 170 miljoen geraamd.
10.
Hoeveel supermarkten c.q. voedselfabrikanten hebben in 2017 en 2018 de reclamecode
voor reclame gericht op kinderen overtreden?
10.
In de monitor «Voedingsreclame gericht op Kinderen» van Panteia uit 2017 (Kamerstukken
31 532 en 32 793, nr. 196) staat weergegeven welke overtredingen zijn geconstateerd in 2017. Op de traditionele
media zoals televisie zijn vrijwel geen overtredingen waargenomen, maar juist via
vlogs en social media komen kinderen waarschijnlijk in aanraking met reclame voor
voedingsmiddelen die niet voldoen aan de criteria van de RvV, noch de Schijf van Vijf.
Exacte aantallen zijn echter niet te noemen, omdat niet altijd duidelijk is of reclame
via social media gericht is op de doelgroep onder de 13 jaar, of dat er echt sprake
is van reclame. De monitor gericht op kindermarketing voor 2018 en 2019 is momenteel
nog in uitvoering. Zodra deze is afgerond, stuur ik de resultaten hiervan aan uw Kamer.
11.
Is het juist dat een aantal fabrikanten strakkere regels hanteert ten aanzien van
reclame gericht op kinderen dan in de code wordt voorgeschreven? Zo ja, waarom worden
de regels niet aangescherpt?
11.
Ja, dat is juist. Er zijn partijen die voorlopen op de rest. Op deze manier vervullen
zij een voorbeeldrol en kunnen ze andere fabrikanten inspireren ook een stap extra
te zetten. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) bepaalt als eigenaar
van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen welke regels opgenomen worden in de Reclamecode
voor Voedingsmiddelen. De regels worden regelmatig geëvalueerd en aangescherpt, ook
op basis van wat voorlopers doen. Dit is een continu proces.
12.
Wat is het verband tussen een sterkere inzet op preventie enerzijds en verhogen van
de btw op groente en fruit anderzijds?
12.
Hier is geen verband tussen. De BTW op alle levensmiddelen is verhoogd, niet specifiek
die op groente en fruit. Voor de meeste huishoudens geldt dat een stijgend netto-inkomen,
door overige belastingmaatregelen vanuit het Regeerakkoord, het stijgende prijsniveau
compenseert.
13.
Wat is de meerwaarde geweest van deelname van de levensmiddelenindustrie aan de overlegtafel
overgewicht?
13.
De deelname van de levensmiddelenindustrie aan de overlegtafel overgewicht was belangrijk
voor het brede draagvlak voor de afgesproken maatregelen, de doelen en de ambities
voor 2040 op voeding en overgewicht. Dit biedt perspectief voor de uitvoering van
deze maatregelen en de langjarige inzet op een gezondere omgeving en gezondere bevolking.
Een concrete maatregel van de FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie)
in het akkoord is bijvoorbeeld 30% minder verkochte calorieën in A merk frisdranken
in 2025.
14.
Wat gaan de alcoholindustrie en de horeca concreet doen om problematisch alcoholgebruik
tegen te gaan?
14.
De alcoholindustrie zet zich in om reclame te beperken in de sportsector en op social
media, voor een verantwoord alcoholbeleid bij studentenverenigingen, voor een evaluatie
van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken en voor het opzetten van een code
voor verantwoorde marketing van alcoholvrij bier.
De inzet van Koninklijke Horeca Nederland bestaat uit het ontwikkelen en gebruik maken
van een e-learning die verantwoorde verstrekking bevordert en een pilot onder verstrekkers
en gemeenten over de naleving van de leeftijdsgrens. Door middel van deze acties wordt
er toegewerkt naar de ambitie van volledige naleving in 2030.
15.
Wat is de meerwaarde geweest van deelname van de alcoholindustrie en horeca-vertegenwoordigers
aan de overlegtafel problematisch alcoholgebruik?
15.
De meerwaarde van de deelname van de alcoholindustrie en verstrekkers samen met andere
maatschappelijk organisaties is dat er een breed maatschappelijk draagvlak is ontstaan
voor dit deel van het Nationaal Preventieakkoord.
16.
Veel mensen krijgen onvoldoende slaap; dit heeft ook negatieve consequenties voor
de gezondheid. Kunt u aangeven waarom hieraan geen aandacht wordt gegeven in het preventieakkoord?
16.
Zoals ik in de inleiding van het Nationaal Preventieakkoord aangeef (en u eerder heb
bericht in mijn brief van 6 februari 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 289), heb ik gekozen voor een aanpak op drie onderwerpen, omdat deze verreweg de grootste
oorzaak voor ziektelast in Nederland zijn. Vanwege de raakvlakken tussen onvoldoende
slaap en overgewicht kan dit thema lokaal wel aandacht krijgen via onder andere de
aanpak van Jongeren Op Gezond Gewicht. Dat geldt ook voor andere relevante zaken,
zoals schuldhulpverlening en verslavingszorg.
17.
Uit onderzoek blijkt dat bij de invoering van een suikertaks succesvolle resultaten
worden geboekt. U gaf eerder aan het «een interessante optie» te vinden. Waarom is
er toch niet voor gekozen een suikertaks in te voeren?
17.
De gezamenlijke ondertekenaars van het Nationaal Preventieakkoord hebben ervoor gekozen
om op een andere manier in te zetten op vermindering van calorie-inname via frisdranken,
koek, snoep en zuivelproducten met toegevoegde suikers. De frisdrankindustrie heeft
met haar afspraak in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling laten zien de calorie-inname
via hun A-merk frisdranken te verlagen met 20% (2017 ten opzichte van 2012). De afspraak
was een reductie van 15% in 2020. Deze afspraak is echter aangescherpt naar 25% in
2020 en 30% in 2025. Supermarkten committeren zich met het Nationaal Preventieakkoord
aan een substantiële reductie van de calorieën in hun huismerken frisdrank. Ik verwacht
hier binnenkort een concrete uitwerking van.
18.
Waarom is ervoor gekozen om het btw-tarief op groenten en fruit te verhogen? Is dit
besluit niet tegenstrijdig met de doelstellingen van het preventieakkoord?
18.
Dit is een besluit uit het Regeerakkoord. Zie het antwoord op vraag 12.
19.
Wat is de reden dat het jaar 2040 is gekozen?
19.
Het jaar 2040 is gekozen, omdat de geformuleerde ambities zijn afgezet tegen het trendscenario
2040 van het RIVM uit de in 2018 verschenen Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Het
ombuigen van trends kan vaak jaren duren, terwijl ook de effecten van blootstelling
uit het verleden nog decennia lang zichtbaar blijven, zoals bij roken. Het is dus
van belang om vroegtijdig in te zetten op een gewenste gezondere generatie.
20.
Is er een verklaring voor dat mensen met een beperking vaker roken en overgewicht
hebben? En gaat u specifieke maatregelen nemen voor deze groep?
20.
Er zijn verschillende soorten beperkingen. Mensen met een verstandelijke beperking
hebben meer dan gemiddeld obesitas en roken meer dan gemiddeld. Redenen hiervoor kunnen
zijn dat deze doelgroep gemakkelijker te verleiden is tot het gebruik van middelen,
dat niet altijd de gezonde leefstijl eenvoudig is uit te leggen en dat zij via de
gebruikelijke preventie- en communicatiekanalen niet of onvoldoende worden bereikt.
Met de inzet van het Nationaal Preventieakkoord wordt beoogd het bereik onder deze
groep te vergroten, zoals dat ook geldt voor rokers met een praktische opleiding en
laag inkomen.
De specifieke maatregelen gericht op mensen met een beperking op het gebied van overgewicht
treft u aan in maatregelen 4 en 27 van het onderdeel C. Gezonde omgeving en zorg.
Zie voor roken ook het antwoord op vraag 106.
21.
Wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de afspraken die worden gemaakt met gemeenten
in Caribisch Nederland over lokale preventieakkoorden?
21.
De Kamer wordt geïnformeerd over de afspraken in de Sport- en Preventieakkoorden met
de openbare lichamen.
22.
Wordt de Kamer op de hoogte gebracht van de contacten met Duitsland, België en Frankrijk
die worden gebruikt om bij verdere accijnsverhoging samen met de buurlanden op te
trekken?
22.
Ik zal u informeren over de voortgang op dit onderwerp waarbij de uitkomst van deze
gesprekken zal worden meegenomen.
23.
Waarom waarschuwt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat de
maatregelen ter bestrijding van overgewicht en drankmisbruik niet effectief zijn en
de doelen niet zullen worden gehaald? Wordt naar deze waarschuwing geluisterd? Hoe
wordt op deze waarschuwing gereageerd? Worden aanvullende scherpere maatregelen overwogen?
23.
In de aanbiedingsbrief bij het Nationaal Preventieakkoord ben ik ingegaan op de uitkomsten
van de quickscan van het RIVM (bijlage bij Kamerstuk 32 793, nr. 339). Het RIVM maakt duidelijk dat weliswaar op alle drie de terreinen gezondheidswinst
wordt geboekt, maar dat de ambities van het Nationaal Preventieakkoord met dit pakket
aan maatregelen niet binnen de planning wordt gehaald. Dit geldt met name voor de
thema’s overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Voor verdergaande stappen is
draagvlak nodig in de samenleving. Toch wordt door de effectiviteit van het huidige
pakket aan maatregelen de trend van de VTV 2040 al verslagen voor zowel overgewicht
als problematisch alcoholgebruik. Voorbeelden die het RIVM noemt om de effectiviteit
verder te vergroten, is het inzetten van maatregelen als het beperken van locaties
die producten aanbieden, het verhogen van de prijzen van producten die minder gekocht
moeten worden en het reguleren van reclame over producten. Het huidige pakket is ambitieus
en zal worden uitgevoerd door het kabinet. Op de middellange termijn kan aan de thematafels
worden doorgesproken over eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen, zodat de
ambities binnen bereik komen.
24.
Wat wordt bedoeld met «de ambitie is buitengewoon hoog» wat betreft overgewicht?
24.
In 1990 had één op de drie volwassen Nederlanders (35,1%) overgewicht. Sindsdien is
het aantal Nederlanders met overgewicht sterk gestegen tot bijna de helft van alle
volwassenen (48,8%) in 2017. Ook wereldwijd is deze stijging waarneembaar. Wat we
in Nederland met het Nationaal Preventieakkoord willen bereiken is dit om te buigen
tot een significante daling, terwijl er nu nog sprake is van een stijging. Deze ambitie
is, in nationaal en internationaal opzicht, buitengewoon hoog.
25.
Hoeveel extra watertappunten komen er op publieke plekken en bij scholen?
25.
De komende twee jaar zullen er ongeveer 1.000 nieuwe watertappunten worden gerealiseerd.
De maatregel is gericht op scholen om een watertappunt te creëren op hun schoolpleinen.
Hiervoor is gekozen omdat schoolpleinen intensief gebruikt worden door kinderen onder
schooltijd. Schoolpleinen die na schooltijd gebruikt kunnen worden om te spelen en
te sporten krijgen voorrang.
26.
Kunt u toelichten of de maximale korting van 25% op de verkoop van alcohol (voor gebruik
elders dan ter plaatse) een bewezen effectief middel is tegen problematisch alcoholgebruik?
26.
Het beperken van de maximale korting op verkoop van alcohol voor gebruik elders dan
ter plaatse vermindert de prikkel om meer alcohol te kopen dan zonder de prijsactie.
Het is een vorm van een prijsmaatregel. Volgens de WHO zijn prijsmaatregelen bewezen
effectief.
27.
Kunt u toelichten waarom er niet is gekozen voor het centraliseren van de 30% die
nu al in de Drank- en Horecawet staat? Is 25% effectiever dan 30%?
27.
Volgens de huidige Drank- en Horecawet hebben gemeenten de mogelijkheid om prijsacties
te beperken tot 30%. Gemeenten maken van die mogelijkheid geen gebruik vanwege uitvoeringsbelemmeringen.
Daarom heeft het kabinet besloten tot het invoeren van een landelijke beperking van
prijsacties tot maximaal 25% op de verkoop van alcohol. Dit percentage wordt gezien
als een proportionele en effectieve stap in het belang van de bescherming van de volksgezondheid
en de openbare orde. De gevolgen van deze prijsmaatregel worden geëvalueerd om te
zien of 25% doeltreffend is.
28.
In welke andere Europese landen is een maximale korting ingevoerd? Zijn de effecten
hiervan op problematisch alcoholgebruik bekend?
28.
Mij is bekend dat er in Noorwegen een verbod op kortingen geldt bij de verkoop van
alcohol voor gebruik elders dan ter plaatse. Finland heeft een verbod op volumekortingen
en daarnaast mag er buiten winkels niet geadverteerd worden met een korting op alcoholhoudende
dranken die korter duurt dan twee maanden.
29.
Worden de grenseffecten van de 25% maximale korting op alcohol, in combinatie met
de accijnsverhoging op tabaksproducten onderzocht? Klopt het dat alcoholhoudende drank
in Duitsland veel goedkoper is dan in Nederland? Heeft Duitsland een maximale korting?
29.
Ik ben voornemens om de effecten van de 25% maximale korting op alcohol te evalueren.
Mogelijke grenseffecten zal ik in de vraagstelling opnemen. Daarnaast worden de grenseffecten
van de accijnsverhoging op tabak onderzocht. Ik beschik niet over een vergelijkend
onderzoek van de prijzen in Duitsland en Nederland. Duitsland kent geen beperking
van de maximale korting.
30.
Kunt u toelichten of de notificatieprocedure van toepassing is op de maximale korting
op alcohol, gezien het ingrijpen in de interne markt met deze prijsmaatregel? Zo ja,
hoeveel tijd gaat er gemoeid met deze procedure?
30.
De notificatieprocedure is van toepassing op technische voorschriften in de zin van
Richtlijn 2015/15353. De maximale korting op alcoholische dranken is mogelijk een dergelijk technisch
voorschrift. Daarom zal het ontwerpwetsvoorstel zekerheidshalve worden genotificeerd
bij de Europese Commissie en de andere lidstaten van de Europese Unie. Deze procedure
duurt normaal gesproken drie maanden, maar kan door andere lidstaten of door de Europese
Commissie worden verlengd.
31.
Is het doel van de evaluatie over twee jaar om het effect van de maatregel op problematisch
alcoholgebruik te meten? Welke onderwerpen worden er meegenomen in de evaluatie?
31.
De evaluatie van de maximale korting tot 25% voor alcohol beoogt de effecten van de
maatregel op de alcoholconsumptie van verschillende groepen en op de aanbodkant te
meten. Ook mogelijke grenseffecten van deze maatregel worden in de evaluatie meegenomen.
32.
Wanneer vindt u deze maatregel van de maximale korting van 25% een succes?
32.
De maatregel van de maximale korting van 25% is succesvol als het direct of indirect
bijdraagt aan de alcohol doelstellingen van het Nationaal Preventieakkoord.
33.
Heeft er een markteffectentoets plaatsgevonden over deze prijsmaatregel van de maximale
korting van 25%? Zo nee, waarom niet?
33.
Op dit moment bereid ik de wetswijzing van de Drank- en Horecawet voor. Daarin neem
ik de economische gevolgen van de prijsmaatregel mee.
34.
Zijn studentenverenigingen die niet sportgerelateerd zijn ook meegenomen in de besluitvorming
van het akkoord met betrekking tot problematisch alcoholgebruik?
34.
De Landelijke Kamer van Verenigingen is ondertekenaar van het Nationaal Preventieakkoord.
Zij vertegenwoordigt 47 studentengezelligheidsverenigingen uit 13 studentensteden.
35.
Wanneer worden de resultaten die met Koninklijke Horeca Nederland (KHN) worden gemonitord,
(her)overwogen? Is er een tijdsspanne om de Kamer hierover te informeren?
35.
De Koninklijke Horeca Nederland heeft als partij deelgenomen aan de thematafels van
zowel overgewicht als problematisch alcoholgebruik. Samen met de andere partijen is
aan de thematafels een pakket aan afspraken gemaakt. Aan de thematafels zal het gesprek
plaatsvinden over de voortgang en of eventuele aanvullende stappen wenselijk zijn.
Uw Kamer wordt (in ieder geval) met de voortgangsrapportage van het RIVM geïnformeerd.
Zie ook het antwoord op vraag 59.
36.
Wat gaat de voedings- en levensmiddelenindustrie concreet doen om overgewicht en obesitas
terug te dringen? Wat gaat u doen als in 2021 blijkt dat de voedings- en levensmiddelenindustrie
niet voldoende hebben gedaan om dit terug te dringen?
36.
De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) neemt in 2019 de inperking
van het gebruik van licensed media characters op in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Daarnaast zal de FNLI afspraken maken om in 2020 5% extra suiker uit suikerhoudende
zuivelproducten te halen, en 25% minder calorieën te verkopen via hun A-merk frisdranken
ten opzichte van 2012. In 2025 zal dit 30% minder zijn. De FNLI maakt afspraken over
de portiegrootte van koek en snoep en zal zich inzetten voor gezondere sportsponsoring.
Door de voorzitters en secretarissen wordt de voortgang gemonitord en besproken met
partijen. Mocht de voortgang onvoldoende zijn, dan zal dit aan de thematafels besproken
worden en zal ik zo nodig met die partijen in gesprek gaan.
37.
Hoe worden de € 23 miljoen voor 2019 en 2020 en de € 10 miljoen voor 2021 precies
verdeeld?
37.
2019
2020
2021
Overgewicht
7 miljoen
7 miljoen
3 miljoen
Roken
7 miljoen
7 miljoen
3 miljoen
Problematisch alcoholgebruik
7 miljoen
7 miljoen
3 miljoen
Lokale afspraken
1,5 miljoen
1,5 miljoen
0,5 miljoen
Monitoring
0,5 miljoen
0,5 miljoen
0,5 miljoen
38.
Bent u bekend met het rapport van het RIVM «E-sigaret aantrekkelijkheid voor roker
en niet-rokers», waarin wordt geconcludeerd dat in tegenstelling tot andere gebruikersgroepen,
jongeren die geen e-sigaret gebruiken vinden dat e-liquids met nicotine onaantrekkelijk
zijn, juist vanwege angst voor het verslavende effect?
38.
Ja, het RIVM heeft op mijn verzoek onderzocht welke aspecten van het design van de
e-sigaret invloed hebben op de aantrekkelijkheid voor verschillende doelgroepen. Ik
heb u bij brief van 6 mei 2018 over de uitkomst van het onderzoek geïnformeerd (Kamerstuk
32 011, nr. 63). Vloeistoffen waarmee e-sigaretten gevuld worden (de e-liquids) met nicotine bleken
in dit onderzoek voor niet-rokende jongeren niet aantrekkelijk vanwege het verslavende
effect van de stof. Uit eerder onderzoek van het RIVM bleek dat gebruik van zowel
e-sigaretten met nicotine als e-sigaretten zonder nicotine schadelijk is.4 Jongeren moeten beschermd worden tegen de schadelijke effecten van rookwaren. De
overheid heeft daarom een leeftijdsgrens van achttien jaar ingevoerd voor de verkoop
van e-sigaretten met en zonder nicotine.
39.
Het RIVM geeft aan dat de gewenste effecten op de samenleving nog buiten bereik blijven
en zodoende de ambities van het Nationaal Preventieakkoord met dit pakket aan maatregelen
niet binnen de planning worden gehaald. Behalve op het gebied van roken. Waarom neemt
u op de andere onderwerpen, obesitas en problematisch alcoholgebruik, geen bewezen
effectieve maatregelen?
39.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
40.
Kunt u aangeven waarom niet alle afspraken meegenomen zijn in de quickscan van het
RIVM? Wat betekent dit voor de resultaten en voorspellende waarde van de quickscan?
40.
Het RIVM heeft op mijn verzoek een analyse gemaakt van de mogelijke impact van de
afspraken op het aantal mensen dat rookt, problematisch alcohol gebruikt of overgewicht
heeft. Niet voor alle acties en maatregelen waar afspraken over gemaakt zijn, is de
informatie over effectiviteit en bereik wetenschappelijk gezien eenduidig of toereikend.
Indien later blijkt dat hier mogelijk effectieve maatregelen bij zitten is de huidige
schatting een onderschatting van de impact. Tegelijkertijd zijn voor de geëvalueerde
maatregelen positieve aannames gedaan over effectiviteit en bereik. Ondanks dat er
altijd onzekerheden zijn in dit soort voorspellingen verwachten wij daarom dat de
schatting van de impact een representatief beeld geeft.
41.
In dit proces is een quickscan van het RIVM van zes A4'tjes gebruikt, op basis waarvan
grote constateringen zijn gedaan over het pakket aan maatregelen ten opzichte van
de ambities voor 2040. Kunt u aangeven hoe wordt geborgd dat in de toekomst onderzoek
uitgebreider/gedegener plaatsvindt om conclusies te verbinden aan effectiviteit en
impact van dit akkoord?
41.
De quickscan is een weerslag van de analyse van de ambities uit het Nationaal Preventieakkoord.
Het RIVM stelt een monitoringsaanpak op waarin de analyse van het effect van de acties
in verband wordt gebracht met de afgesproken ambities en doelstellingen. Jaarlijks
wordt een rapportage gemaakt met de voortgang op de acties en met de leefstijlindicatoren
(die samenhangen met de doelen). Eens in de vier jaar wordt de voortgangsrapportage
aangevuld met een projectie van de ambities gericht op 2040. De impact van de afgesproken
maatregelen wordt hierin meegenomen. De gedegenheid wordt geborgd met de inzet van
experts en wetenschappelijke informatie over effectiviteit. De eerste uitgebreide
rapportage is voorzien in 2022. De quickscan is overigens naar mijn oordeel bondig
maar ook gedegen.
42.
Waarom heeft het RIVM in de quickscan de interventieladder vertaald naar een effectiviteitsladder?
Waarom wordt de interventieladder gebruikt om maatregelen te beoordelen op effectiviteit?
Klopt het dat de interventieladder daar helemaal niet voor bedoeld was? Hoe verhoudt
het gebruik van de interventieladder als meetinstrument van effectiviteit zich met
de tekst uit het interdepartementaal beleidsonderzoek «Gezonde Leefstijl» waarin staat:
«De positie op de interventieladder is niet gerelateerd aan de wenselijkheid of de
effectiviteit van het beleid. Wel schetst de interventieladder de mogelijkheden voor
aanvullingen op het huidige beleid. Een hogere positie op de interventieladder sluit
niet uit dat ook instrumenten lager op de ladder effectief kunnen zijn.»?
(Kamerstuk 32 793, nr. 240, bijlage, blz. 15)
42.
De quickscan is niet alleen op de interventieladder gebaseerd. Voor het bereik en
het beoordelen van de mogelijke effectiviteit is door het RIVM gebruik gemaakt van
de VTV2018, Maatschappelijke Kosten
Baten Analyses over roken en alcohol, de interventiedatabase op Loket Gezond Leven,
de Voedsel Consumptie Peiling, de literatuurdatabase «Kosteneffectiviteit van preventie»,
de budget impact analyse van de gecombineerde leefstijlinterventie en aanwezige data,
literatuur en kennis bij experts binnen en buiten het RIVM. Daarnaast heeft het RIVM
het afgesproken pakket aan maatregelen afgezet tegen de conclusies uit de Eindrapportage
van de werkgroep «IBO Gezonde leefstijl». Het IBO-rapport geeft aanbevelingen over
effectieve maatregelen per thema. Daarnaast geldt dat voor effectieve gedragsverandering
een duurzame integrale aanpak nodig is, waarbij verschillende maatregelen en interventies
op verschillende niveaus in samenhang worden ingezet. In de quickscan is beoordeeld
in hoeverre de maatregelen zijn ingezet die door het IBO als effectief zijn beoordeeld.
43.
Welke extra maatregelen zijn nodig om de ambities te halen met betrekking tot problematisch
alcoholgebruik en overgewicht?
43.
De quickscan van het RIVM had als doel om de mogelijke impact van de gemaakte afspraken
binnen het Nationaal Preventieakkoord te berekenen, in het licht van de gestelde ambities.
Er zijn geen scenario-analyses uitgevoerd om te bepalen hoe de gestelde ambities wel
bereikt zouden kunnen worden. Voor onderzoek naar effectieve interventies zijn in
het regeerakkoord middelen vrijgemaakt. Op basis van de voortgangsrapportage en de
inzichten uit onderzoek naar de effectiviteit van interventies kunnende partijen bespreken
welke extra maatregelen kunnen en moeten worden genomen. Voorzover dit geen maatregelen
zijn waarbij de instemming van het parlement vereist is, kunnen partijen hier zelf
afspraken over maken en actie op ondernemen.
44.
Welke experts zijn geraadpleegd bij de expertsessies?
44.
Naast de experts van het RIVM zelf op het gebied van effectiviteit en modellering
van preventie en gezondheid, zijn experts betrokken met specifieke kennis op de thema’s
roken, alcohol of overgewicht. Dit betreft experts van het Trimbos Instituut, van
de Universiteit Maastricht en Stichting Instituut voor Onderzoek naar Leefwijzen &
Verslaving (IVO).
45.
Komt er een tweede verkenning van de mogelijke impact van het Nationaal Preventieakkoord?
Zo ja, wanneer en wordt deze gedeeld met de Kamer?
45.
Zie het antwoord op vraag 41.
46.
Welke aanvullende acties vergen de ambities voor jongeren en zwangere vrouwen met
betrekking tot het voorgestelde pakket aan maatregelen voor roken?
46
Het RIVM heeft de effecten op de prevalentie van de huidige inzet doorgerekend. Het
behalen van de prevalentie doelstelling op volwassenen is haalbaar. Met de huidige
inzet daalt ook de prevalentie onder jongeren en zwangere vrouwen. Wat nodig is om
de gestelde ambities voor jongeren en zwangere vrouwen in zijn geheel te behalen is
onderwerp van gesprek met de deelnemers van het Nationaal Preventieakkoord.
47.
Is een «endgame strategie» besproken bij het opstellen van het Nationaal Preventieakkoord?
47.
Een «endgame strategie» is niet aan de orde geweest. Het Nationaal Preventieakkoord
beoogt in 2040 een rookvrije generatie te generaliseren. Dit betekent dat in 2040
geen jongere meer begint met roken en dat van de volwassenen minder dan 5% rookt.
48.
Figuur 2 uit de quickscan van het RIVM geeft een schatting tot 2040 van respectievelijk
trend, ambitie en mogelijke impact van het deelakkoord roken. Wat zijn de onderliggende
analyses die aan deze figuur ten grondslag liggen?
48.
Voor het bepalen van het mogelijke bereik en het beoordelen van de mogelijke effectiviteit
van de maatregelen in het Nationaal Preventieakkoord voor het thema Roken heeft het
RIVM gebruik gemaakt van aanwezige data, wetenschappelijke literatuur en kennis bij
experts binnen en buiten het RIVM. Voor de inschatting van de impact van deze maatregelen
op het rookgedrag in 2040 is voortgebouwd op microsimulatie met het DYNAMO-HIA model
die eerder gebruikt is voor de VTV2018 en macrosimulatie resultaten uit het RIVM Chronische
Ziekten Model die de basis vormen voor de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse van
Tabaksontmoediging.
49.
De bijlage van het RIVM rapport geeft aan dat is uitgegaan van een verhoging van de
accijns tot € 10 in 2023. In het preventieakkoord wordt gesproken over een verhoging
van de prijs en niet de accijns tot € 10 en is deze maatregel met voorbehoud opgenomen
(Alvorens de prijs verder verhoogd kan worden tot 10 euro in 2023, zal het kabinet
in 2021 een evaluatie uitvoeren, blz.14). Wat is het effect op figuur 2 indien deze
veronderstelde accijnsverhoging niet doorgaat?
49.
Het percentage rokers bij gelijkblijvend beleid daalt naar 14% in 2040. De ambitie
voor volwassenen is om dit te laten dalen naar 5%. Met het huidige pakket aan maatregelen,
door middel van de (uiteindelijke) prijsverhoging tot 10 euro, lijkt de ambitie voor
volwassenen mogelijk realiseerbaar. Zonder de prijsverhoging naar 10 euro zal de impact
van het deelakkoord roken substantieel kleiner zijn en zullen de conclusies van het
RIVM op dit punt wijzigen. De precieze grootte van die impact is op dit moment niet
bekend omdat het RIVM in de quickscan hiervoor geen aparte scenario’s heeft berekend.
50.
Het RIVM gaat er (conform het preventieakkoord, blz. 21) vanuit dat in 2020 50% van
de rokers een «serieuze stoppoging» doet en 20% daarbij gebruikmaakt van «effectieve
zorg». Is deze veronderstelde impact eenmalig in 2020? Zo niet, hoe is dit dan gemodelleerd
ten behoeve van figuur 2? Gaat het RIVM er hierbij vanuit dat deze 20% ook feitelijk
stopt en is dat als zodanig verwerkt in figuur 2?
50.
Het RIVM is er vanuit gegaan dat ook in verdere jaren 20% van de stoppers gebruik
zal maken van effectieve zorg. Het aantal rokers dat langdurig stopt bij gebruikmaking
van effectieve zorg is ingeschat aan de hand van effectiviteitsstudies, die aangeven
dat zij een circa 40% hogere kans hebben om succesvol te stoppen dan rokers die geen
gebruik maken van zorg. Deze kabinetsperiode wordt fors ingezet op het stimuleren
van stoppen met roken, met onder meer campagnes, het ondersteunen van zorgprofessionals
en het vrijstellen van het eigen risico bij stoppen-met-rokenzorg.
51.
Waarom is er geen financieringspagina opgenomen in het preventieakkoord c.q. geen
financiële bijlage bij het akkoord gevoegd?
51.
De financiering van maatregelen is op hoofdlijnen overeengekomen door partijen. Naast
financiering op basis van het regeerakkoord en de begroting van VWS, geven partijen
zelf ook invulling aan de maatregelen. De uitwerking van de financiering vindt momenteel
plaats en wordt nader uitgelegd in het antwoord op vraag 37. Ik zal de Kamer voor
de zomer informeren over hoe de middelen zijn verdeeld.
52.
In het Nationaal Preventieakkoord staat het volgende: «Met dit Nationaal Preventieakkoord
maken maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, patiëntenorganisaties, zorgaanbieders,
zorgverzekeraars, gemeenten, fondsen, sportverenigingen en -bonden en het kabinet
samen een krachtig statement om een maatschappelijke beweging te starten die Nederland
nog gezonder en vitaler maakt en die aansluit bij de energie in de samenleving».
Kunt u aangeven hoe u bij de opstelling van uw plannen rekening hebt gehouden met
de energie in de samenleving? Waren er, bijvoorbeeld bij de opstelling van de plannen,
ook rokers van pijp, shag, rookloze tabaksproducten of sigaretten aanwezig? Hoe ziet
u deze plannen als van deze vertegenwoordiging van de samenleving, alsnog 23% van
de Nederlanders rookt, niemand aanwezig was of zich uit heeft kunnen spreken over
deze plannen?
52.
Bij de voorbereiding van het Nationaal Preventieakkoord heb ik met veel mensen (vertegenwoordigers
van organisaties en initiatiefnemers) gesproken in vijf rondetafelgesprekken (zie
hiervoor ook bijlage bij Kamerstuk 32 793, nr. 289). Daaruit bleek een groot enthousiasme om meer in te zetten op preventie. Bij de
thematafels is vervolgens met partijen gesproken over gemeenschappelijk ambities,
doelen en over maatregelen die eenieder kan nemen. Wat betreft de aanwezigheid van
rokers bij het opstellen van het Nationaal Preventieakkoord, verwijs ik u naar het
antwoord op vraag 57.
53.
Waarom bevat het preventieakkoord geen maatregelen om drugsgebruik te ontmoedigen?
53.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
54.
Wat zijn de accijnsinkomsten van alcohol over de jaren 2010–2021? Kunnen deze uitgedrukt
worden in een tabel per jaar?
54.
Cijfers van de accijnsinkomsten van alcohol zijn beschikbaar tot en met 2019. De cijfers
in de jaren 2018 en 2019 betreffen ramingen.
in € mln.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Accijns op alcohol
331
314
348
306
311
314
324
331
333
335
Accijns op bier
389
383
387
413
423
451
446
447
451
457
Accijns op wijn
274
272
289
321
330
329
333
323
367
371
Totaal
994
969
1.024
1.040
1.064
1.094
1.103
1.101
1.151
1.163
Bron: 2010 t/m 2017 afkomstig van het CBS. 2018, 2019 raming Ministerie van Financiën
miljoenennota 2019
55.
Wat zijn de btw-inkomsten van tabak over de jaren 2010–2021? Kunnen deze uitgedrukt
worden in een tabel per jaar?
55.
Cijfers van de btw-inkomsten van tabak zijn beschikbaar tot en met 2017. Er wordt
geen afzonderlijke raming gemaakt voor de btw-inkomsten van tabak voor de latere jaren.
Btw-inkomsten 2010–2017 over verkoop tabak aan particulieren (€ mln.)
Jaar
Btw-inkomsten tabak
2010
806
2011
735
2012
771
2013
808
2014
768
2015
831
2016
841
2017
858
Bron: CBS consumptiedata t/m 2017.
56.
Wat zijn de btw-inkomsten van alcohol over de jaren 2010–2021? Kunnen deze uitgedrukt
worden in een tabel per jaar?
56.
Cijfers van de btw-inkomsten van alcohol zijn beschikbaar tot en met 2017. Er wordt
geen afzonderlijke raming gemaakt voor de btw-inkomsten voor verschillende productcategorieën,
zoals alcohol. Daarom zijn de btw-inkomsten van alcohol voor de latere jaren nog niet
bekend.
Btw-inkomsten 2010–2017 over verkoop alcohol aan particulieren (€ mln.)
Jaar
Btw-inkomsten alcohol
2010
515
2011
540
2012
575
2013
627
2014
632
2015
607
2016
637
2017
618
Bron: CBS consumptiedata t/m 2017.
57.
Waarom is er niet gesproken met de rokers? Waarom hadden tabaksproducenten geen plek
aan de tafels?
57.
Er is gesproken met rokers in de voorbereiding van het akkoord. Pharos heeft in een
aantal focusgroepen en interviews de reacties van rokers op de voorgenomen maatregelen
verzameld5.
Uit artikel 5, derde lid, van het WHO Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging volgt
dat de verdragspartijen maatregelen moeten nemen om het tabaksontmoedigingsbeleid
te beschermen tegen de commerciële belangen van de tabaksindustrie. Op 24 september
2015 heeft uw kamer de verduidelijking van dit artikel ontvangen (Kamerstuk 32 011, nr. 47). Uitgangspunt van de Nederlandse overheid is dat er geen contact met de tabaksindustrie
plaatsvindt, tenzij dat in verband met uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij
vastgesteld beleid noodzakelijk is Met de tabaksindustrie worden ook bedrijven bedoeld
die een commercieel belang hebben bij de verkoop van tabaksproducten. Deze partijen
hebben daarom niet deelgenomen aan de tafel waarin het Nationaal Preventieakkoord
is besproken.
58.
Heeft de thematafel roken contact gehad met de tabaksgroot- en detailhandel om na
te gaan of de voorgestelde wettelijke maatregelen technisch uitvoerbaar en proportioneel
zijn? En zo nee, waarom niet? Bent u dit van plan alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
58.
De technische uitvoerbaarheid van de maatregelen die in het Nationaal Preventieakkoord
zijn opgenomen wordt op basis van een internetconsultatie getoetst. Alle belanghebbenden,
waaronder ook de tabaksgroothandel en de tabaksdetailhandel kunnen punten ten aanzien
van de technische uitvoerbaarheid inbrengen. De technische uitvoerbaarheid van het
uitstalverbod is reeds geïnventariseerd, voornoemde partijen hebben op deze consultatie
gereageerd. De proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen als ook de consequenties
ervan qua regeldruk, worden meegenomen bij het opstellen van de regelgeving.
59.
Hoe gaat u verder invulling geven aan het Nationaal Preventieakkoord? Zijn er nulmetingen
beschikbaar op alle geformuleerde doelstellingen? Welke afspraken zijn er tussen partners
gemaakt om invulling te geven aan de geformuleerde acties? Wie neemt daarin het voortouw
en welke rol ziet u daarbij voor uzelf?
59.
Veel partijen hebben zich gecommitteerd aan één of meerdere maatregelen uit het akkoord.
Dat geldt ook voor het Ministerie van VWS. Afgesproken is dat elke partij zelf verantwoordelijk
is voor de uitvoering van zijn maatregel(en) en hierin het voortouw neemt. Ook is
afgesproken de voortgang met de betrokken partijen te bespreken.
In dat kader heb ik in overleg met partijen besloten om de drie thematafels voort
te zetten. Ik word door de voorzitters van de tafels geïnformeerd over de voortgang.
Het RIVM zal in het voorjaar van 2020 een voortgangsrapportage publiceren. Hierin
zal per maatregel worden aangegeven wat de voortgang gedurende 2019 is geweest. Daarbij
wordt ook een nulmeting opgenomen (situatie 2018). Momenteel zijn partijen bezig om
acties voor te bereiden en op te starten. Ik bericht u voor de zomer over de voortgang
op hoofdlijnen.
60.
Hoe groot is het totale budget dat u beschikbaar heeft voor de uitvoering van het
Nationaal Preventieakkoord en hoe is dat budget onderverdeeld over de verschillende
deelprojecten?
60
Zie het antwoord op vraag 37.
61.
In internationale overleggen, zoals in de United Nations High Level Meeting on Noncommunicable
diseases (UN NHL NCD) pleit u voor brede, internationale implementatie van de «best
buys» van de World Health Organization (WHO), zoals accijnsverhoging en reclame- en
verkoopbeperkingen. Is dit een kabinetsstandpunt?
61.
Het is een kabinetsstandpunt om zoveel mogelijk gebruik te maken van effectieve maatregelen.
Dit staat ook in het regeerakkoord. Bij preventie laat een beperkt aantal maatregelen
zien dat deze effectief kunnen zijn. Met name bij roken en in beperktere mate bij
alcohol blijken accijnsverhoging en reclame- en verkoopbeperkingen effectief te zijn.
Daarom worden deze maatregelen ook ingezet op dit thema in het Nationaal Preventieakkoord.
Een brede, internationale implementatie van deze «best buys» helpt voor het brede
draagvlak van deze maatregelen en een level playing field tussen de landen.
62.
Wat is de rol van harm reduction in het beleid van dit kabinet? Kunt u aangeven waarom
dit niet terugkomt in het akkoord?
62.
Voorop in het beleid van dit kabinet staat het stimuleren van rokers om te stoppen
met roken. Dat sluit goed aan bij de wens van 80% van de rokers die zegt te willen
stoppen met roken. Met het Nationaal Preventieakkoord wordt ingezet op het vergroten
van het aantal effectieve stoppogingen. Voor het stoppen met roken zijn verschillende
bewezen effectieve en veilige methoden beschikbaar, al zijn die de afgelopen jaren
onvoldoende benut. Over nieuwsoortige tabaksproducten (zoals verhitte tabak) en aanverwante
producten (zoals e-sigaretten) die op de markt verschijnen bestaat zorg, onder andere
over de gezondheidsschade op langere termijn, het risico op terugval in tabaksgebruik,
het ondermijnen van de stopwens, de aantrekkelijkheid voor consumenten die geen tabaksproducten
of aanverwante producten gebruiken, en onder de streep, of deze producten werkelijk
kunnen bijdragen aan een netto-daling van het aantal rokers. Dit is de reden dat deze
producten in Nederland geen rol spelen in het streven naar een rookvrije generatie
en er in het Nationaal Preventieakkoord extra maatregelen zijn afgesproken voor deze
producten.
63.
Hoe gaat u voorkomen dat dit akkoord gaat leiden tot eigen-schuld-dikke-bult-zorg?
Er zijn immers ook mensen die longkanker krijgen zonder ooit gerookt te hebben. Er
zijn immers ook mensen met een gezond gewicht die diabetes hebben. Er zijn immers
ook vrouwen die borstkanker krijgen zonder dat zij ooit alcohol gedronken hebben.
63.
Het is belangrijk om te voorkomen dat mensen met een stigma te maken krijgen. Daarom
zet het Nationaal Preventieakkoord enerzijds in op het stimuleren van een gezonde
keuze, en wordt anderzijds ingezet op een goede zorg en ondersteuning voor mensen
op het gebied van roken, problematisch alcoholgebruik en obesitas.
64.
Hoeveel apothekers zijn er?
64.
Volgens de publicatie «Data en feiten 2018 – Het jaar 2017 in cijfers» van de Stichting
Farmaceutische Kengetallen zijn er op 1 januari 2018 in Nederland 1989 openbare apotheken
gevestigd. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)
telt circa 5.500 leden. Deze apothekers werken niet alleen in een apotheek, maar ook
bij bijvoorbeeld de overheid en in het bedrijfsleven.6
65.
Hoeveel huisartsenposten zijn er in Nederland?
65.
In 2017 waren er 119 huisartsenposten.
66.
Hoeveel mensen bereikt jaarlijks het Voedingscentrum? En in welke doelgroep zit zijn
bereik? Onder te verdelen naar: lagere school 4–12 jaar, middelbare school 12–18 jaar,
adolescenten 18 jaar en ouder, vanaf 30 jaar etc.
66.
Het Voedingscentrum bereikt jaarlijks met zijn website ongeveer 24 miljoen bezoekers.
Via zijn brochures bereikt het nog eens 1,4 miljoen mensen via bijvoorbeeld de gezondheidszorg.
Daarnaast heeft het Voedingscentrum tools voor verschillende doelgroepen met bijvoorbeeld
een bereik van 1,4 miljoen downloads van de Eetmeter. Het Voedingscentrum komt per
jaar meer dan 9.000 keer in de media (online, radio, tv, kranten etc).
Uit het Naamsbekendheid-onderzoek van het Voedingscentrum blijkt dat de geholpen bekendheid
van het Voedingscentrum in de doelgroep 18–35 jaar 84% is, van 35–50 jaar 71%, van
50–65 jaar 59% en bij 65 jaar en ouder 45%. Zo’n 95% van de Nederlanders kent de Schijf
van Vijf.
Via de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) bereikt de informatie van het Voedingscentrum ouders
van jonge kinderen. 87% van de JGZ-instellingen maakt gebruik van de map «Praten over
gewicht» waarin onder andere portiegrootte van maaltijden en tussendoortjes en gewichtsverloop
visueel worden gemaakt. Via de JGZ worden jaarlijks ook grote aantallen brochures
over onderwerpen als Eerste Hapjes of Gezond eten en bewegen voor kinderen van 1–3 jaar
verspreid. 97% van de ouders van jonge kinderen bezoekt het consultatiebureau (JGZ).
In nagenoeg alle schoolboeken in basisonderwijs en voortgezet onderwijs wordt gebruik
gemaakt van de Schijf van Vijf. De doelgroep kinderen wordt dus nagenoeg volledig
bereikt via het onderwijs.
67.
Op 17 januari wordt het rapport van de EAT-Lancet commissie gepresenteerd. De EAT-Lancet
commissie stelt wetenschappelijke doelen voor gezonde voeding en voedselproductie.
Deze doelen definiëren een veilige operationele ruimte die de menselijke gezondheid
en ecologische duurzaamheid garandeert. Worden de resultaten van dit rapport meegenomen
in het preventieakkoord?
67.
De adviezen van de Schijf van Vijf zijn in lijn met het EAT-Lancet gezonde voedingspatroon
en stimuleren meer plantaardige en minder dierlijke consumptie. De Schijf van Vijf
is de leidraad voor de acties op het gebied van voeding in het Nationaal Preventieakkoord.
De inzet is dat Nederlanders stapsgewijs steeds meer volgens de Schijf gaan eten.
Zie ook de antwoorden op de Kamervragen van de leden Diertens en De Groot (Aanhangsel
Handelingen II 2018/19, nr. 1640).
68.
Kunt u toelichten in hoeverre de doelen van het preventieakkoord overeenkomen met
de doelen gesteld in het EAT-Lancet rapport?
68.
Zie hiervoor antwoord op vraag 67.
69.
Aangegeven wordt dat een van de doelen is «mensen worden niet ziek(er) door stress
van opeengestapelde problemen of depressieve klachten». Door middel van welke acties
uit het preventieakkoord wordt dit doel gerealiseerd? Waarom zijn, als dit een van
de belangrijke doelen is, voor depressie geen (aparte) specifieke doelen en activiteiten
opgenomen in het preventieakkoord? Hoe zal gemeten worden of dit doel wordt gerealiseerd?
69.
In de inleiding van het Nationaal Preventieakkoord is geschetst hoe Nederland er anno
2040 idealiter uit ziet. De door u genoemde passage komt hierin ook voor. Vervolgens
is aangegeven dat gekozen is voor een aanpak op drie thema’s: roken, overgewicht en
problematisch alcoholgebruik. Voor wat betreft depressie is er een apart programma
in uitvoering: het Meerjarenprogramma depressiepreventie. Daarnaast zal het waar dat
lokaal een relevant thema is een plek krijgen in de lokale afspraken. Op welke wijze
dit gebeurt wordt momenteel uitgewerkt.
70.
Is het een concrete doelstelling dat in 2040 alle kinderen en jongeren op de fiets
naar de kinderopvang, school en sportvereniging gaan? Hoe gaat u dit bereiken? Dringt
u op deze wijze niet ernstig in op de privésfeer van ouders?
70.
Er is geen concreet aantal of percentage opgenomen in het Nationaal Preventieakkoord.
Belangrijk is in ieder geval dat de maatregelen niet onnodig in de privésfeer van
de ouders binnendringen, maar dat de maatregelen het makkelijker maken om de fiets
te nemen of te gaan lopen. Om dit te realiseren trek ik samen op met mijn collega
van het Ministerie van I&W.
71.
Wat zijn de opbrengsten/kosten als er in 2040 niemand meer rookt? Het RIVM heeft toch
becijferd dat de zorgkosten alsook de kosten voor sociale verzekeringen en dergelijke
juist omhooggaan als alle rokers stoppen met roken?
71.
In de MKBA tabaksontmoediging zijn scenario’s voor een rookvrije samenleving doorgerekend
(RIVM, 2016). Dit is gedaan op basis van twee scenario’s. Het eerste scenario bevat
een situatie waarin Nederland rookvrij is over 35 jaar (<5% prevalentie van roken
in 2050). In dit scenario dalen de accijnsinkomsten, maar neemt de arbeidsproductiviteit
toe. De baten min de kosten berekend over de gehele tijdhorizon is in dit scenario
€ 9,1 miljard. Het tweede scenario bevat een situatie waarin niemand meer zou beginnen
met roken vanaf het jaar 2017. Dit leidt tot een daling van de accijnsinkomsten, maar
een toename van de arbeidsproductiviteit. De prevalentie van roken daalt in dit scenario
tot 4,8% in 2050. De baten min de kosten berekend over de gehele tijdhorizon is in
dit scenario € 10,3 miljard. Daarmee zijn in beide scenario’s de baten voor de samenleving
hoger dan de kosten. In beide scenario’s is rekening gehouden met kosten van ziekten
in gewonnen levensjaren. In de eerste jaren nemen de zorgkosten af omdat de prevalentie
van door roken veroorzaakte ziekten afneemt, maar in latere jaren nemen de zorgkosten
juist weer toe omdat de prevalentie van andere ziekten toeneemt.
72.
Aangegeven wordt dat de gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen tekenend zijn.
Kan voor alle drie de thema’s aangegeven worden op welke wijze specifiek rekening
wordt gehouden met deze verschillen in de geformuleerde doelstellingen? Zal bij evaluatie
duidelijk worden of de gezondheidsverschillen tussen mensen met een hoge en een lage
sociaaleconomische status (een lage versus een hoge opleiding dan wel een hoog of
laag inkomen) zijn verkleind?
72.
Mensen met een praktische opleiding en laag inkomen hebben vaker een ongezonde leefstijl.
Dat komt met name tot uitdrukking in het relatief hoger aantal rokers en het aantal
mensen met overgewicht en obesitas. In de doelstelling van deze deelakkoorden wordt
hier rekening mee gehouden. In het deelakkoord roken is afgesproken dat gemeenten
die zich hebben aangesloten bij de rookvrije generatie, zich bij hun lokale aanpak
richten op de samenhang tussen de leefstijlthema’s en de achterliggende oorzaken,
zoals sociaaleconomische gezondheidsverschillen, armoede, eenzaamheid en stress. Dit
is ook beschreven in het eerdergenoemde rapport van Pharos, welke is genoemd in het
antwoord op vraag 57. De VNG, die de gemeenten ondersteunt bij het maken van lokale
afspraken, zal het vizier richten op de wijken waar sprake is van deze achterliggende
problematiek en de urgentie het hoogst is. Rondom de stoppen-met-rokenzorg zijn belangrijke
afspraken gemaakt om de toegankelijkheid voor mensen met een praktische opleiding
en laag inkomen te vergroten. Om te zorgen dat er geen financiële drempels zijn, wordt
vanaf 2020 afgezien van een eigen risico. Ook is het de bedoeling dat in training
en e-learning voor professionals, extra aandacht komt voor mensen met een praktische
opleiding en laag inkomen.
In het deelakkoord overgewicht is als doel opgenomen dat er in 2020 in 35 gemeenten
een aanpak is voor een sluitende keten voor kinderen met overgewicht en obesitas,
waarbij expliciet wordt gekeken naar de stapeling van sociale en gezondheidsproblemen.
Hierbij wordt afstemming gezocht met het reeds lopende traject 5 van het Programma
Sociaal Domein «Terugdringen van gezondheidsverschillen via een versterkte samenwerking
tussen Publieke Gezondheid en het sociaal domein». Daarnaast geldt dat bij de programma’s
voor een gezonde leefstijl, dus ook brede programma’s als Gezonde School, juist specifiek
wordt ingezet op de wijken waar de gezondheidsverschillen het grootst zijn. Deze scholen
krijgen voorrang in het ondersteuningsaanbod ten opzichte van andere scholen. In de
voortgangsrapportage die vierjaarlijks wordt aangevuld met de impact van de maatregelen
op de ambities in 2040 wordt ook ingegaan op de impact op de gezondheidsverschillen.
73.
Wat is de verdeling van de 9 miljard euro aan zorguitgaven per jaar per onderwerp
roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht? Kunt u een zo uitgebreid mogelijke
specificatie geven?
73.
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 (RIVM, 2018) wordt geschat dat 8,6 miljard
euro van de zorguitgaven van 2015 toe te schrijven is aan ongezond gedrag, zoals roken,
alcoholgebruik en ongezonde voeding. De bijdrage aan de zorguitgaven van roken is
4,2 miljard euro, van ongezonde voeding 6,0 miljard euro, van weinig beweging 2,7 miljard
euro en van alcoholgebruik 0,9 miljard euro. Deze cijfers kunnen niet opgeteld worden.
Dit komt omdat in de VTV de kosten zijn berekend op basis van de ziektebeelden. Sommige
ziektebeelden zoals coronaire hartziekten zijn zowel gerelateerd aan voeding, overgewicht,
roken als alcohol.
74.
Wat is de verdeling van de 35.000 doden per jaar per onderwerp roken, problematisch
alcoholgebruik en overgewicht? Kunt u een zo uitgebreid mogelijke specificatie geven?
74.
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 (RIVM, 2018) wordt geschat dat ongezond
gedrag, zoals roken, alcoholgebruik en ongezonde voeding, in 2015 verantwoordelijk
was voor ruim 35 duizend doden. De bijdrage aan sterfte van roken is 20.000, van ongezonde
voeding tot 12.900, van weinig beweging 5.800 en van alcoholgebruik 1.800. Deze cijfers
kunnen niet opgeteld worden aangezien deze risicofactoren op zelfde doodsoorzaken
aangrijpen (bijv. coronaire hartziekten).
75.
Waarom is er niet gesproken met mensen met een lage opleiding en laag inkomen omdat
zij het zijn die in de samenleving veel slechter af zijn als het om gezondheid gaat?
Wat vinden deze mensen van dit akkoord? Hoe gaat dit akkoord hen bereiken?
75.
Aan de thematafels hebben geen burgers of vertegenwoordigers van specifieke groepen
deelgenomen, noch hoog, noch laag opgeleid. In de thematafels hebben partijen wel
hun kennis en ervaring met het bereiken van deze doelgroep, ingebracht. Pharos, het
landelijk expertisecentrum voor gezondheidsverschillen, heeft bijvoorbeeld deelgenomen
aan de thematafel roken en op verzoek van het Ministerie van VWS uitgezocht hoe inwoners
met een praktische opleiding en laag inkomen denken over roken, zie ook mijn antwoord
op vraag 57.
76.
Gesteld wordt dat gezondheidsproblemen vaak niet op zichzelf staan, maar onderdeel
zijn van een breder achterliggende problematiek. Kunt u aangeven waarom er dan nu
in het preventieakkoord toch de nadruk ligt op roken, problematisch alcoholgebruik
en overgewicht, en niet op de bredere problematiek? Als mensen met een lage opleiding
en laag inkomen slechter af zijn qua gezondheid is het dan niet zaak juist in te zetten
op werkgelegenheid en inkomensgroei?
76.
Het Nationaal Preventieakkoord richt zich op alle Nederlanders. De keuze voor de drie
thema’s is gemaakt omdat deze verreweg de meeste ziektelast in Nederland veroorzaken,
zie hiervoor ook mijn brief van 6 februari 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 289). Roken en overgewicht komt relatief vaker voor bij de groep mensen met een praktische
opleiding en laag inkomen. Om resultaten te bereiken bij deze groep mensen is naast
specifieke maatregelen tevens actie nodig op de achterliggende problematiek, zoals
armoede en werkgelegenheid, en op een gezonde fysieke leefomgeving. Ik heb in de brief
bij het Nationaal Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339) toegelicht dat op deze thema’s door de rijksoverheid wordt ingezet met programma’s
vanuit het Ministerie van VWS die zich richten op gezinnen of individuen in kwetsbare
situaties (zoals «Kansrijke start», «Geweld hoort nergens thuis» en «Eén tegen eenzaamheid»);
door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met een brede aanpak van
schulden en aandacht voor de werkloosheid onder jongeren en 50-plussers; en door het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat investeert in fietsstimuleringsprogramma’s
en fietsinfrastructuur en dat via het programma gezondheid en milieu lokale overheden
stimuleert een gezonde fysieke leefomgeving te bevorderen. Daarnaast spelen de lokale
overheden een belangrijk rol. Gemeenten komen tot lokale afspraken waarin de drie
thema’s worden verbonden aan de achterliggende problematiek. De VNG richt daartoe
een ondersteuningsprogramma in.
77.
Kunt u inzichtelijk maken waaruit de potentiële gezondheidswinst voor de samenleving
bestaat die met dit akkoord wordt beoogd?
77.
De potentiële gezondheidswinst betreft de vermindering van de ziektelasten die gepaard
gaan met roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Ruim 9% van de totale
ziektelast in Nederland was in 2015 toe te schrijven aan roken (bron: Volksgezondheidenzorg.info).
Hiermee is roken veruit de belangrijkste risicofactor. Roken is geassocieerd met onder
meer (long)kanker, COPD en hart- en vaatziekten. Overgewicht (en obesitas) is na roken
de belangrijkste oorzaak van ziekten en verantwoordelijk voor ruim 10% van de incidentie
van chronisch hartfalen, 15% van de gevallen van hart- en vaatziekten en 40% van de
gevallen van diabetes mellitus type II. Ook is bekend dat overgewicht en obesitas
vaak een negatief effect hebben op het mentale welzijn van mensen. De wijdverbreide
stigmatisering van obesitas leidt tot kinderen die gepest worden, volwassenen die
een lagere kans op banen hebben en veel psychisch leed. Tot slot heeft alcoholgebruik
invloed op bijna alle organen in het lichaam en verhoogt het risico’s op beroerte,
borstkanker en darmkanker. Alcohol is bovendien de hofleverancier van de verslavingszorg.
78.
Wat is de bron van het gegeven dat de jeugd gemiddeld op 13,2-jarige leeftijd begint
met het drinken van alcohol?
78.
Dit cijfer is afkomstig uit het rapport Jeugd en Riskant Gedrag 2015 van het Trimbos
Instituut7. In 2020 wordt de leeftijd waarop de jeugd gemiddeld in 2019 begint met drinken gepubliceerd
als onderdeel van het rapport Jeugd en Riskant Gedrag 2019. Het rapport Jeugd en Riskant
Gedrag komt iedere vier jaar uit.
79.
Op welke manier wordt er actie ondernomen om de bredere achterliggende problematiek
(schulden, armoede, werkloosheid etc.) onder mensen met een lage opleiding en laag
inkomen aan te pakken om op die manier de gezondheidsverschillen tussen bevolkingsgroepen
te verminderen?
79.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 76.
80.
Aangegeven wordt dat het Nationaal Preventieakkoord de uitdagingen aangaat door «publiek-private
samenwerking, bindende afspraken en de inzet van innovaties». Kan worden toegelicht
op welke wijze er sprake is van bindende afspraken? Welke afspraken uit het preventieakkoord
zijn precies bindend en wat gebeurt er mochten doelen niet gehaald worden?
80.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
81.
Er wordt gesproken over preventiefondsen die opgericht moeten worden. Deze term komt
in de rest van het akkoord niet meer voor. Kan toegelicht worden wat precies het idee
is achter preventiefondsen en hoe deze in de praktijk in de verschillende gemeenten
vorm gaan krijgen? Welke financieringsbronnen zullen ten grondslag liggen aan dergelijke
preventiefondsen?
81.
De VNG zet zich in voor de lokale aanpak van gemeenten en de daarmee samenhangende
wens voor de oprichting van een Preventiefonds. Hoe dit precies vorm gaat krijgen,
wordt door de VNG nader uitgewerkt.
82.
Waaruit blijkt dat de samenleving klaar lijkt voor dit preventieakkoord?
Klopt dit wel gezien de huidige stijgende trend qua overgewicht?
82.
Er is veel steun en draagvlak voor inzet op de thema’s van het Nationaal Preventieakkoord.
De stijgende problematiek rond overgewicht is extra aanleiding om hiermee aan de slag
te gaan. De maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord kunnen hierbij helpen.
Het feit dat alle partijen vanaf de start van de gesprekken betrokken zijn bij het
Nationaal Preventieakkoord ook daadwerkelijk dit akkoord hebben ondertekend illustreert
dit draagvlak.
83.
Op welke manier gaat het Rijk ervoor zorgen dat gemeenten hun rol als regisseur van
het preventieakkoord goed uitvoeren?
83.
Veel gemeenten zijn al actief met preventie bezig. Het is zaak dit te ondersteunen
en stimuleren. De VNG geeft hier met VWS en andere partijen (JOGG, Pharos, VSG, GGD
GHOR NL, RIVM) verdere invulling aan. De VNG wordt hiervoor ook gefaciliteerd (€ 1,5 mln
in 2019 en 2020 en € 0,5 mln in 2021).
84.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de medische gegevens van mensen op gezondheidsapps extra
goed beschermd worden?
84.
Mensen willen en krijgen steeds meer inzicht in hun gezondheidsgegevens. Met de ontwikkeling
van zogeheten persoonlijke gezondheidsomgevingen (PGO’s) kan binnenkort iedere Nederlander
die dat wil, veilig en betrouwbaar beschikken over de eigen medische en gezondheidsgegevens.
In een PGO zitten veelal diverse aanvullende functies en hulpmiddelen waarmee je je
eigen gezondheid en leefstijl kan bijhouden en ontwikkelen, of je kunt communiceren
met zorgverleners, of vanuit je PGO zelf online afspraken kunt maken et cetera. De
gegevensverwerking behorend bij gezondheidsapps valt onder internationale wet- en
regelgeving. Hierover heeft uw Kamer met de Minister voor Medische Zorg en Sport gesproken
tijdens het algemeen overleg Gegevensuitwisseling in de zorg en gegevensbescherming
van 30 januari 2019.
85.
Kunt u een indicatie geven van de ontwikkeling van de zorgkosten vanaf 1980 (met een
interval van vijf jaar) gerelateerd aan de kosten voor het genezen van roken en aan
overgewicht gerelateerde aandoeningen?
85.
Die indicatie kan ik niet geven voor de zorgkosten vanaf 1980.
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 van het RIVM wordt geschat dat de zorguitgaven
in 2015 85,8 miljard euro bedroegen. Hiervan wordt geschat dat 8,6 miljard euro was
toe te schrijven aan ongezond gedrag, zoals roken, alcoholgebruik, ongezonde voeding
en weinig beweging. Roken zorgde voor zorguitgaven van 4,2 miljard euro, ongezonde
voeding voor 6,0 miljard euro en weinig beweging voor 2,7 miljard euro (deze cijfers
kunnen niet opgeteld worden).
In de Notitie Zorgkosten van ongezond gedrag (RIVM, 2012) werd de invloed van ongezond
gedrag op ziekte en zorggebruik voor alle Nederlanders van 20 jaar en ouder in 2010
geschat. Deze bijdrage was voor roken 3,8% (2,8 miljard euro), voor overgewicht 2,2%
(1,6 miljard euro) en voor lichamelijke inactiviteit 1,8% (1,3 miljard euro). Deze
zorgkostenraming heeft gebruik gemaakt van een andere methodologie (bijv. beperktere
selectie van gerelateerde ziekten en kosten daarvan) dan die binnen de VTV 2018. Deze
zorgkosten van 2010 kunnen dan ook niet direct vergeleken worden met die van 2015.
86.
Aangegeven wordt dat er eenvoudige en ingewikkelde maatregelen die het stelsel raken
mogelijk zijn in het kader van preventie. Kan een overzicht gegeven worden van de
maatregelen in het preventieakkoord die het stelsel raken en maatregelen die stelselwijziging
vereisen?
86.
In het Nationaal Preventieakkoord zijn geen maatregelen afgesproken die een stelselwijziging
vereisen.
87.
Worden het ZonMw-Preventieprogramma 2019–2022 en het preventieakkoord met elkaar verbonden?
Zo ja, hoe?
87.
In oktober 2018 is het zesde Preventieprogramma 2019 t/m 2022 «Integraal en met kennis aan de slag» gepubliceerd. Het programma is geschreven als kader dat jaarlijks verder ingevuld
en geactualiseerd wordt. Het is een doorlopend programma dat aansluit op de vierjaarlijkse
cyclus voor het gezondheidszorg- en preventiebeleid. In het programma wordt een verbinding
gelegd met de Nationale Wetenschapsagenda Kennisagenda Preventie en het Nationaal
Preventieakkoord. Bij dit laatste gaat het zowel om de thema’s roken, overgewicht
en problematisch alcoholgebruik als om de brede onderwerpen uit de agenda voor de
toekomst, zoals innovatie. In december 2018 is een subsidieoproep uitgegaan voor kennisontwikkeling
over de werkzame elementen van preventieve interventies waar de praktijk behoefte
aan heeft, gericht op de drie thema’s uit het preventieakkoord. De komende jaren zullen
meerdere subsidieoproepen plaatsvinden.
88.
Op basis van ontwikkelingen kunnen gedurende de looptijd van het preventieakkoord
wijzigingen worden doorgevoerd. Wordt de Kamer tijdig over deze wijzigingen geïnformeerd?
Op welke wijze kan de Kamer invloed hebben op de wijzigingen dan wel zelf wijzigingen
aandragen?
88.
In het Nationaal Preventieakkoord is aangegeven dat nieuwe maatregelen in samenspraak
met betrokken partijen kunnen worden toegevoegd als ze passen bij de geformuleerde
visie en bijdragen aan de ambities. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd via de jaarlijkse
voortgangsrapportage. Ik ben altijd bereid overleg te voeren met uw Kamer over maatregelen.
En als het om wetgeving gaat is dat vanzelfsprekend aan de orde.
89.
Welke overeenkomsten en verschillen zijn er in het kader van preventie met de ons
omringende landen op het gebied van preventie, onder andere op het gebied van roken
en rookloze tabaksproducten?
89.
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. De WHO houdt wel bij hoe ver landen
zijn met de implementatie van de FCTC Richtlijnen en publiceert per land rapporten.
Zie ook het antwoord op vraag 125.
90.
Wat zijn de consequenties als de partijen zich niet aan het akkoord houden?
90.
Ik ga er van uit dat partijen staan voor de afspraken waarvoor zij getekend hebben
en zich daarvoor inzetten. Afwijkingen worden aan de thematafels besproken en het
gesprek hierover zal gericht zijn op het halen van de doelen. Indien aan de thematafels
blijkt dat doelen niet gehaald worden, dan zal ik zo nodig met partijen in gesprek
gaan.
91.
Wie gaat de partijen/doelstellingen monitoren?
91.
Jaarlijks wordt door het RIVM een voortgangsrapportage opgesteld die ook aan de Kamer
zal worden gestuurd. De thematafels roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik
worden voortgezet. De voorzitter en secretaris volgen de uitvoering van alle afspraken
die gemaakt zijn in het desbetreffende deelakkoord.
92.
Kunt u toelichten aan welke extra afspraken of aanvullende thema's of projecten wordt
gedacht wanneer het gaat om het bespreken van kansen en bedreigingen voor de gezondheid
en vitaliteit?
92.
Dit is nu nog niet aan de orde. Gedurende de uitvoering van de afspraken zal dit besproken
worden met partijen.
93.
Kunt u toelichten wanneer en hoe wordt bepaald of extra afspraken, aanvullende thema's
of projecten nodig zijn?
93.
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 92.
94.
Kunt u toelichten wie de aansprekende ambassadeurs zullen zijn en op welk moment zij
zullen worden benoemd?
94.
Daar kan ik nu nog geen duidelijkheid over geven. Dit wordt uitgewerkt met de betrokken
partijen bij het Nationaal Preventieakkoord.
95.
Kunt u aangeven wanneer de nationale visie MedTech gereed zal zijn?
95.
De visie op medische hulpmiddelen en technologie wordt op de korte termijn naar de
Kamer gestuurd door de Minister voor Medische Zorg en Sport.
96.
Kunt u toelichten of monitoring van alle afspraken mogelijk is? Zo ja, hoe gaat deze
monitoring plaatsvinden?
96.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 91.
97.
Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet de inzet van technologie en e-health met
het oog op preventie wil uitrollen?
97.
Het kabinet zet zich op verschillende manieren in voor het gebruik van technologie
en e-health. Voor een overzicht verwijs ik u graag naar de Voortgangsrapportage e-health
en zorgvernieuwing van 18 mei 2018 (Kamerstuk 27 529, nr. 156) en de brief over de e-healthmonitor van 4 december 2018 (Kamerstuk 27 529, nr. 165).
Tijdens de jaarlijkse e-healthweek van 21 tot en met 26 januari jl. heeft iedereen
kunnen zien en ervaren wat digitale ondersteuning kan bijdragen. Een voorbeeld hiervan
is het Programma «GO!», een wijkgerichte aanpak van kinderobesitas met een app als
ondersteuning. Kinderen en ouderen krijgen met het programma twee jaar lang begeleiding
van een kindergezondheidscoach die samenwerkt met betrokken zorgverleners in de wijk,
zoals de huisarts of kinderarts.
Daarnaast wordt vanuit het programma «Zorg van Nu» het gebruik van slimme oplossingen
gestimuleerd, ook op het gebied van preventie. Een informatieteam gaat bijna dagelijks
het land in om mensen het gebruik van e-health te laten ervaren. Tevens geeft de website
een overzicht van de verschillende mogelijkheden die e-health biedt. (www.zorgvannu.nl)
98.
Hoe wordt geborgd dat monitoring simpel/eenduidig blijft en er geen dubbelingen ontstaan?
Hoe kan er gebruik worden gemaakt van de monitoren die een ander doel hebben, maar
wel aan dezelfde onderwerpen of afspraken raken?
99.
Kunt u toelichten wanneer bestaande monitoring niet voldoet, hoe deze kans wordt aangegrepen
om bestaande monitoring in samenspraak met partijen te verbeteren?
98 en 99.
Uitgangspunt is dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van informatie die beschikbaar
is. Hiervoor wordt aangesloten bij de reeds bestaande indicatoren uit de Leefstijlmonitor.
Verder werkt het RIVM samen met instanties als CPB, Trimbos, GGD GHOR om gebruik te
maken van beschikbare kennis. Wat betreft de informatie over de voortgang van de acties;
die leveren partijen van de thematafels zelf aan. Verder worden in de jaarlijkse voortgangsrapportage
van het RIVM een aantal relevante indicatoren bijgehouden die samenhangen met de doelen
uit het Nationaal Preventieakkoord.
100.
Om goed te kunnen controleren en onenigheid over de interpretatie van monitoringsgegevens
te voorkomen, is overzichtelijke monitoring per preventietafel wenselijk. Kunt u aangeven
hoe dit eruitziet en worden partijen meegenomen in hoe hun inzet wordt gemonitord?
100.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 91.
101.
Eens in de vier jaar maakt het RIVM een projectie met de ambities gericht op 2040.
Hoe wordt voorkomen dat 2040 als uitgangspunt continu als toetsingskader wordt gebruikt?
Bestaat er dan niet een groot risico dat de resultaten de komende jaren steeds teleurstellend
zijn omdat 2040 nog niet bereikt wordt, terwijl elke stap voorwaarts er één is en
er een continue verbetering plaatsvindt?
101.
Een vast ijkpunt maakt het mogelijk om te zien of de resultaten van vandaag een substantiële
bijdrage leveren aan onze ambitie van 2040. Het maakt zo duidelijk welke stappen ter
verbetering van onze gezondheid plaatsvinden en of we de juiste koers houden.
102.
Op welke wijze komt in de monitoring terug dat de gezondheid van Nederland en de ambities
voor 2040 niet enkel afhankelijk zijn van dit preventieakkoord, maar ook van grotere
sociaaleconomische factoren zoals werkloosheid en de kwaliteit van de leefomgeving
van mensen?
102.
De voortgangsrapportage zal zich in de eerste plaats richten op de afspraken in het
Nationaal Preventieakkoord. Over de ontwikkeling van de gezondheid (en leefstijl)
van mensen in Nederland en de daarmee samenhangende factoren verschijnt elke vier
jaar de Volksgezondheid Toekomst Verkenning.
103.
Kunt u aangeven hoe de Nationale Wetenschapsagenda (kennisagenda preventie) wordt
betrokken bij het preventieakkoord, zodat preventiebeleid meer evidence based wordt?
Wat gaat het Ministerie van VWS doen om wetenschap/kennisinstellingen en praktijk
beter bij elkaar te brengen?
103.
De Kennisagenda Preventie, die voortvloeit uit de route «Gezondheidsonderzoek, Preventie
en Behandeling» van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) is in het voorjaar van 2018 aan mij en de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap aangeboden. In deze Kennisagenda wordt gepleit voor toepasbare kennis
met maatschappelijke opbrengsten (het verhogen van de jaren in goede gezondheid, reductie
van de gezondheidsverschillen en afbuiging van de uitgavenstijging in de zorgkosten
door toename van gezondheid). Het Nationaal Preventieakkoord is in de eerste plaats
een akkoord en geen onderzoeksprogramma.
Om die reden heb ik er voor gekozen de onderwerpen die worden genoemd in de Kennisagenda
Preventie een plaats te geven in het ZonMw-Preventieprogramma 2019–2022, waarin kennisbenutting
voor de praktijk, effectiviteitsonderzoek waaronder ook de thema’s uit het Nationaal
Preventieakkoord en innovatie zoals genoemd in de Kennisagenda Preventie een plaats hebben gekregen. Op deze manier wordt in opdracht van
het Ministerie van VWS in het ZonMw-Preventieprogramma wetenschap, praktijk en de
thema’s uit het akkoord bij elkaar gebracht.
104.
Wordt het RIVM in diverse onderzoeken als trusted authority aangewezen? Hoe gaat u
het RIVM uitbouwen tot trusted authority?
104.
Het RIVM heeft op basis van de wet op het RIVM een Commissie van toezicht die tot
taak heeft het wetenschappelijk niveau van het RIVM te bewaken (artikel 8). In het
laatst verschenen jaarverslag over 2017 concludeert de commissie dat het beeld van
de eerdere jaren wordt bevestigd dat het RIVM er in het algemeen goed in slaagt om
de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek van het instituut te waarborgen.
Het RIVM is daarmee een betrouwbare adviseur binnen de overheid als het gaat om effecten
op de gezondheid en het milieu.
105.
In het preventieakkoord wordt genoemd dat «onze jongste jeugd aangeeft dat om gezonde
keuzes te maken je vooral veel zelfvertrouwen moet hebben. We willen met de jongeren
nagaan wat we kunnen doen om hen mentaal weerbaarder te maken». Waar is deze uitspraak
op gebaseerd? Wat wordt gedaan om de jongste jeugd positief te benaderen en bewust
te maken van wat voeding voor hen persoonlijk betekent?
105.
Onder leiding van de Missing Chapter Foundation is in juli 2018 een dialoogsessie
georganiseerd met kinderen over de thema’s van het Nationaal Preventieakkoord. In
de sessie kwam naar voren dat de kinderen mentale weerbaarheid en zelfvertrouwen belangrijk
vonden om gezonde keuzes te kunnen maken. Bij de verdere uitwerking wordt zoveel mogelijk
aangesloten bij andere trajecten die (ook) ingaan op de mentale gezondheid van jongeren
zoals de Landelijk Nota Gezondheidsbeleid, Alles is Gezondheid en het Meerjarenprogramma
Depressiepreventie. Wat betreft voeding wordt in het kader van programma’s als Gezonde
Kinderopvang (voor 0–4 jarigen) en Gezonde School (voor 4 jaar en ouder) en Jongeren
Op Gezond Gewicht, al dan niet via de relevante professionals, de jeugd bewust gemaakt van gezonde voeding.
106.
Waarom hebben de doelstellingen uit het preventieakkoord alleen betrekking op landelijke
gemiddelden en wordt er geen rekening gehouden met de grote verschillen in rookgedrag
tussen hoog- en laagopgeleiden?
106.
Met het opstellen van het Nationaal Preventieakkoord is rekening gehouden met de grote
verschillen in rookgedrag tussen hoog- en laagopgeleiden. Maatregelen als een substantiële
accijnsverhoging en het schrappen van het eigen risico bij stoppen met rokenzorg blijken
effectief om lager opgeleiden te bereiken.
107.
Waarom is bij het formuleren van de beleidsinstrumenten om de doelstellingen van het
preventieakkoord te realiseren geen rekening gehouden met de sociaaleconomische achtergrond
en wordt er uitgegaan van gemiddelde prevalentiecijfers?
107.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 72.
108.
Waarom is er bij het pakket aan maatregelen en acties om in 2040 een rookvrije generatie
te realiseren niet met rokers gesproken?
108.
Zie het antwoord op vraag 57.
109.
Op welke manier zal het aantal verkooppunten van tabak worden teruggedrongen? In het
regeerakkoord staat dat maatregelen bewezen effectief moeten zijn. Waarop baseert
u dat deze maatregel bewezen effectief is?
109.
Zoals in het Nationaal Preventieakkoord is vermeld, zal er een onderzoek worden uitgezet
naar de verschillende mogelijkheden om het aantal verkooppunten van tabak te verminderen.
Uit verschillende studies naar veranderingen in verkooppuntdichtheid is namelijk gebleken
dat een hogere dichtheid gerelateerd was aan hoger gebruik. Voor het einde van deze
kabinetsperiode zal ik uw Kamer informeren over het proces en het moment waarop een
verdere vermindering van verkooppunten zal worden gerealiseerd.
110.
Publicitair heeft u zich meermaals uitgelaten met termen als «oorlog tegen het roken».
Bent u voornemens tabak op termijn volledig te verbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom
niet?
110.
Het gaat mij om het doel. Roken is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Ik zet
in op het realiseren van een rookvrije generatie. Deze inzet bestaat uit strenge regelgeving
om jongeren te beschermen tegen tabaksgebruik en effectieve en toegankelijke stoppen
met roken zorg. Volgens de quickscan komt dit doel binnen bereik. Ik heb geen plannen
om tabak volledig te verbieden.
111.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het percentage rokers zich heeft ontwikkeld vanaf het
jaar 2000 tot en met nu? En kan daarbij tevens aangegeven worden wanneer welke tabaksontmoedigingsmaatregel
is ingevoerd?
111.
Hierna is in een schema weergegeven wanneer welke maatregelen en initiatieven zijn
genomen. Campagnes zijn veelal in samenwerking met en/of door de gezondheidsfondsen
uitgevoerd. Dit schema is niet uitputtend. Tevens is een grafiek opgenomen met daarin
weergegeven hoe de prevalentie zich over de jaren heen heeft ontwikkeld.
Jaar
Maatregelen
1998
Campagne
1999
Campagne
2001
Campagne
2002
Gezondheidswaarschuwingen op verpakkingen
2003
Leeftijdsgrens 16 jaar, reclameverbod, campagnes
2004
Accijnsverhoging, rookverbod werkplek en OV, campagnes
2006
Opname vergoeding stoppen met roken in basispakket
2008
Rookverbod sport, cultuur en kunst en in de horeca, accijnsverhoging, campagnes
2011
Uitbreiding vergoeding met farmacotherapie
2012
Campagnes
2013
Accijnsverhoging
2014
Leeftijdsgrens 18 jaar, Rookverbod voor kleine cafe’s, start meerjarige NIX 18 campagne,
start meerjarige Stoptober campagne
2015
Accijnsverhoging, start Rookvrije Generatiecampagne
2016
Afschrikwekkende afbeeldingen op verpakkingen en verwijzing naar stoppen met roken
zorg, verbod kenmerkende smaakjes, leeftijdsgrens e-sigaret nicotine, accijnsverhoging,
Taskforce Rookvrije Start, campagnes
2017
Campagne rookvrije zwangerschap, campagnes
2018
Accijnsverhoging, campagnes
Trend in rokers (18 jaar en ouder)
112.
Kunt u inzichtelijk maken wat de prognose tot 2040 is van het percentage rokers?
112.
De Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018 (RIVM, 2018) heeft ingeschat dat bij gelijkblijvend
beleid het percentage Nederlanders van 18 jaar en ouder dat wel eens rookt daalt van
25 procent in 2015 (3,3 miljoen volwassenen), 22% in 2020, 19,5% in 2025, 17,3% in
2030 en 15,3% in 2035 naar 14 procent in 2040 (2,0 miljoen volwassenen). De ambitie
van het Nationaal Preventieakkoord is om dit te laten dalen naar vijf procent.
113.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het percentage rokers in Nederland zich verhoudt tot
alle andere Europese lidstaten vanaf het jaar 2000 tot en met nu?
113.
Nederland bevindt zich momenteel met 19%8 rokers in de groep landen met de minste rokers. Van de 15 Europese landen die onderzocht
zijn scoort Griekenland het hoogst met 37% huidige rokers. Zweden scoort het laagst
met 7% rokers, Zweden kent echter een hoog percentage snus-gebruikers9. Tussen 2014 en 2017 daalde het percentage rokers in negen van de EU-15 landen. De
daling was het grootst in België (–6%), het Verenigd Koninkrijk (–5%), Nederland (–5%)
en Denemarken (–4%). In Frankrijk (+4%), Italië (+3%), Oostenrijk (+2%), Portugal
(+1%) en Finland (+1%) daarentegen steeg het aantal rokers10. In onderstaande tabel wordt de trend weergegeven.
114.
Kunt u inzichtelijk maken welke andere Europese lidstaten nu de volgende maatregelen
hebben genomen (individueel of in combinatie met elkaar): neutrale verpakkingen, uitstallingsverbod,
verhoging accijns, vermindering verkooppunten, rookverbod voor e-sigaretten met en
zonder nicotine, en sluiten rookruimten? Kan tevens worden aangegeven wanneer deze
maatregelen al dan niet zijn ingevoerd?
114.
Zie het antwoord op vraag 89.
115.
Wat wordt er verstaan onder «verslaafd» in de context dat iedere week honderden nieuwe
kinderen verslaafd aan roken raken?
115.
Bij jonge kinderen kunnen de symptomen van een nicotineverslaving al binnen enkele
dagen optreden omdat de hersenen van jongeren gevoeliger zijn voor de belonende werking
van nicotine dan de hersenen van volwassenen. Naar schatting beginnen 75 jongeren
per dag met dagelijks roken11.
116.
Wat wordt er verstaan onder en wat zijn de maatregelen die worden genomen om (aanstaande)
ouders te motiveren om te stoppen met roken?
116.
Een combinatie van specifieke en meer generieke acties en maatregelen wordt hierop
ingezet. De Taskforce Rookvrije Start stimuleert zorgprofessionals in de geboortezorg en de jeugdgezondheidszorg om (aanstaande) ouders goed
te begeleiden en de onderlinge samenwerking te versterken. Ook volgen er campagnes
gericht op rookvrij opgroeien en stoppen met roken. Daarbij wordt de omgeving van
kinderen steeds meer rookvrij door onder meer lokale initiatieven. Zorgprofessionals
worden in het algemeen beter toegerust om rokers te begeleiden met de implementatie
van de Zorgstandaard Stoppen met Roken en verzekeraars leggen geen eigen risico bij
stoppen met roken meer op. Op deze manier wordt het stoppen met roken bevorderd.
117.
Welke overeenkomsten en verschillen zijn er in het kader van preventie met de ons
omringende landen, onder andere op het gebied van roken en rookloze tabaksproducten?
117.
Zie het antwoord op vraag 89.
118.
Kunt u aangeven hoe de Engelse overheid omgaat met haar contact met de tabaksindustrie
waar het gaat om de rol die rookloze producten, zoals de potentieel minder schadelijke
elektronische sigaretten, kunnen spelen om het streven naar een rookvrije generatie
kracht bij te zetten?
118.
Het Verenigd Koninkrijk is anders dan Nederland van mening dat de e-sigaret een effectief
rookstopmiddel is en nauwelijks een risico vormt voor de volksgezondheid. Uit onderzoek
van het RIVM blijkt echter dat inhalatie kan leiden tot irritatie en schade aan de
luchtwegen, hartkloppingen en een verhoogde kans op kanker. E-sigaretten spelen in
Nederland om die reden dan ook geen rol in het streven naar een rookvrije generatie.
119.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in het Verenigd Koninkrijk definitief zijn gestopt
met het roken van tabaksproducten door de inzet van o.a. dampers?
119.
Hoeveel mensen in het Verenigd Koninkrijk definitief zijn gestopt met het roken van
tabaksproducten door de in te zetten op e-sigaretten is mij niet bekend. Voor een
toelichting zie antwoord op vraag 279.
120.
Waarom wordt in het Nationaal Preventieakkoord nauwelijks onderscheid gemaakt tussen
de meeste schadelijke vormen van tabaksgebruik (sigaretten en shag) enerzijds en innovatieve
rookloze producten (e-sigaretten en nieuwsoortige rookloze tabaksproducten) anderzijds?
120.
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat in 2020 meer kinderen opgroeien
in een rook- en tabaksvrije omgeving. Een rook- en tabaksvrije omgeving betekent dat
kinderen ook niet in aanraking komen met nieuwsoortige tabaksproducten (zoals verhitte
tabak) en e-sigaretten met en zonder nicotine. Het gebruik van deze producten houdt
immers ook gezondheidsrisico’s in. Dat bewijst onder meer onderzoek van het RIVM uit
2015 en 2018, waarin is aangetoond dat de damp van deze producten onder meer verslavende,
kankerverwekkende en andere giftige stoffen bevat.
Hoe schadelijk deze producten precies zijn is vooralsnog onduidelijk, omdat veel aan
het gebruik gerelateerde ziekten pas na langere tijd ontstaan. Nieuwsoortige tabaksproducten
zoals verhitte tabak worden bovendien op de markt gezet als langdurige vervangers
van de tabakssigaret, terwijl onduidelijk is wat de risico’s zijn van langdurige blootstelling
aan deze hoeveelheid kankerverwekkende en andere giftige stoffen. Daarnaast laat onderzoek
specifiek onder e-sigaretgebruikers zien dat het merendeel van hen ook nog tabaksproducten
blijft roken en daarom geen gezondheidswinst boekt door gebruik van de e-sigaret.
Het rookverbod wordt daarom per 2020 uitgebreid voor de e-sigaret met en zonder nicotine
en bestaande en toekomstige damp- en aanverwante producten die gezondheidsschade veroorzaken.
Daarmee beschermen we jongeren en het draagt tevens bij aan de sociale norm dat «roken»
niet normaal is.
121.
Waarom staat in het preventieakkoord niets over de mogelijkheid om het gehalte aan
nicotine, de veroorzaker van de verslaving, te reduceren tot een niveau dat geen verslaving
meer veroorzaakt, waarschijnlijk de meest effectieve manier om tabaksgebruik bij jongeren
te reduceren een van de doelen uit het preventieakkoord?
121.
Er is in toenemende mate aandacht voor het verlagen van nicotine in tabak om zo de
rookprevalentie verder te laten dalen. De Europese tabaksproductenrichtlijn limiteert
de hoeveel nicotine die een sigaret afgeeft. Voor het verlagen van de nicotineafgifte
van sigaretten is discussie op Europees niveau nodig. Het was niet mogelijk om in
het Nationaal Preventieakkoord vooruit te lopen op deze discussie.
122.
Zijn de maatregelen om tabaksgebruik te ontmoedigen besproken met rokers? Zo ja wat
was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
122.
Nee, maar de invalshoek van rokers is wel meegenomen. Kennisinstituut Pharos heeft
op kleine schaal onderzocht hoe rokers met een praktische opleiding en laag inkomen
aankijken tegen roken, wat ze nodig hebben om te stoppen met roken en wat ze verwachten
van de maatregelen tegen roken uit het Nationaal Preventieakkoord. Over het algemeen
verwachten de meeste rokers dat zij niet zullen stoppen door maatregelen als accijnsverhoging,
verpakkingseisen of minder verkooppunten. Wel verwachten ze dat de maatregelen voor
jongeren preventief werken, dat steun door zorgprofessionals bij het stoppen en dat
financieel toegankelijke stoppen met roken zorg hen zal helpen om te stoppen. Zie
ook het antwoord op vraag 57.
123.
Hoe kan er sprake zijn van de term «akkoord» rondom het onderwerp roken als een gehele
sector wordt uitgesloten van de onderhandelingstafel?
123.
Zie het antwoord op vraag 57.
124.
Hoe zijn de principes van behoorlijk bestuur toegepast op het proces rondom het preventieakkoord?
124.
Uit de brieven die ik u gestuurd heb tijdens de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord
en het akkoord zelf, komt naar voren welk proces er gevoerd is. Belanghebbende partijen
en kennisinstituten zijn betrokken geweest bij het besluit om tot drie thematafels
te komen. Aan de drie thematafels heeft overleg plaatsgevonden met partijen om tot
zorgvuldige besluiten te komen over te nemen afspraken. Partijen hebben gezamenlijke
ambities en doelen geformuleerd en daar maatregelen aan gekoppeld waarvan zij zelf
mandaat en bevoegdheid hebben om die uit te voeren. De overheid verbindt zich in het
akkoord aan wettelijke en stimulerende maatregelen die binnen haar bevoegdheid en
beleidsverantwoordelijkheid liggen. Voor alle maatregelen die bij de overheid liggen
worden vanzelfsprekend de bestuurlijke waarborgen en procedures gerespecteerd ten
aanzien van bijvoorbeeld de wetgevingsprocessen.
125.
Kunt u per maatregel – dat wil zeggen: verhoging prijs van tabaksproducten, een rook-
en tabakvrije omgeving, effectieve stopondersteuning, intensieve campagnes en product-
en verpakkingseisen – aangeven wat voor effect dit heeft gehad op het aantal rokers?
125.
In het kader van het Nationaal Preventieakkoord is op basis van wetenschappelijke
literatuur en het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging geïnventariseerd wat
de meest effectieve manier is om tabaksgebruik tegen te gaan. Hieruit blijkt dat een
effectieve aanpak bestaat uit de volgende elkaar versterkende maatregelen: een forse
accijnsverhoging, het beperken van de zichtbaarheid en aantrekkelijkheid van tabaksproducten,
alomvattende rookverboden, productregulering en intensieve meerjarige campagnes. Het
is niet mogelijk om per individuele maatregel aan te geven wat het effect is geweest12. Momenteel werkt het RIVM aan het «onderzoekprogramma Nationaal Programma Preventie».
Onderdeel hiervan is onderzoek naar de bijdrage van verschillende beleidsmaatregelen
aan de daling in het percentage rokers sinds 2006. Zie ook het antwoord op vraag 111.
126.
Heeft de thematafel roken contact gehad met de tabaksgroot- en detailhandel om na
te gaan of de voorgestelde wettelijke maatregelen technisch uitvoerbaar en proportioneel
zijn? Zo nee, waarom niet? Bent u dit van plan alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
126.
Zie het antwoord op vraag 57 en 58.
127.
Kunt u aangeven waar in het WHO Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) kaderverdrag
expliciet wordt gesteld dat niet met de groothandel van tabaks- en aanverwante producten
en de exploitanten van tabaksautomaten over tabaksbeleid zou mogen worden gesproken?
127.
Zie het antwoord op vraag 57 en 58.
128.
Kunt u toelichten waarom u de brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel niet heeft
uitgenodigd aan de thematafel roken, terwijl zij niet valt onder de definitie van
de tabaksindustrie zoals verwoord in het Nederlandse Protocol over de wijze van omgang
met de tabaksindustrie?
(Protocol wijze van omgang met de tabaksindustrie, versie 7 maart 2016, via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2016/03/07/protocol…,
blz. 1).
128.
Zie het antwoord op vraag 57.
129.
Klopt het dat u wel in gesprek bent gegaan met de vertegenwoordigers van supermarktorganisaties
en de brancheorganisaties, en niet met de tabaksdetailhandel?
129.
Supermarktorganisaties en de brancheorganisatie voor supermarkten hebben niet deelgenomen
aan de gesprekken over het Nationaal Preventieakkoord op roken. Zie ook het antwoord
op vraag 57. Ik heb naar aanleiding van het feit dat de LIDL besloten heeft te stoppen
met de verkoop van tabak aan andere supermarktketens gevraagd of zij bereid zijn het
voorbeeld van LIDL te volgen. Ik heb een verslag van deze gesprekken openbaar gemaakt,
conform het staande beleid.
130.
Klopt het dat, en zo ja, kunt u nader motiveren waarom u niet over uitvoeringstechnische
aspecten van regelgeving spreekt met de stichting Tabaks- en Zoetwarengroothandel
Nederland (TZN), de belangenorganisatie van de tabaksgroothandel en -automatenexploitanten,
ook nu u voornemens bent hun bedrijfsactiviteiten te verbieden?
130.
Contact over uitvoeringstechnische aspecten is mogelijk. Overigens ben ik niet voornemens
de bedrijfsactiviteiten van de tabaksgroothandel te verbieden, het verbod ziet op
zelfbedieningsautomaten. Zie het antwoord op vraag 57 en 58.
131.
Kunt u aangeven of er deze kabinetsperiode door u of uw ministerie wel met supermarktorganisaties
is gesproken over tabak-gerelateerde onderwerpen? En zo ja, wat is er dan besproken?
131.
Zie het antwoord op vraag 129.
132.
Het Nederlandse Protocol over de wijze van omgang met de tabaksindustrie stelt: «De
tabaksindustrie bestaat uit producenten, distributeurs en importeurs van tabaksproducten.
Onder tabaksindustrie worden ook verstaan organisaties en personen indien en voor
zover zij de tabaksindustrie vertegenwoordigen of als lobbyist voor de tabaksindustrie
optreden». Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat de brancheorganisatie voor
de tabaksgroothandel (TZN) onder deze definitie valt en waarom deze organisatie niet
is uitgenodigd aan de thematafel roken?
(Protocol wijze van omgang met de tabaksindustrie, versie 7 maart 2016, via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2016/03/07/protocol…,
blz. 1)
132.
Zie het antwoord op vraag 57 en 58.
133.
Bent u voornemens om vanaf nu vaker met een eenzijdig samengestelde groep beleid op
te stellen? Zo ja, wat gaat dit betekenen voor de regeldruk en lasten voor (mkb-)
ondernemers?
133.
Zie het antwoord op vraag 57 en 58.
134.
Waarom wordt er niet concreter aangegeven hoe het aantal verkooppunten kan worden
teruggesnoeid, immers in andere landen zijn goede ervaringen opgedaan met een vergunningenstelsel?
Kan deze maatregel alsnog nader worden toegelicht?
134.
Zie antwoord op vraag 109.
135.
Waarom wordt er tot 2021 gewacht met het uitvoeren van een evaluatie of prijsverhoging
tot € 10 per pakje mogelijk is? Waarom heeft het kabinet de prijsverhoging die aan
de tabakstafel is afgesproken er de laatste weken vóór het akkoord uitgehaald?
135.
Per 1 april 2020 vindt de eerste stap van de prijsverhoging plaats. Dit zal gebeuren
door de verhoging van de accijns. In het kabinet is de afspraak gemaakt om voordat
de prijs, lees accijns, verder verhoogd wordt in 2021 een evaluatie uit te voeren
omdat grenseffecten het draagvlak van de maatregel kunnen ondermijnen. Op voorstel
van het kabinet is ervoor gekozen om voor de volgende stap een evaluatie in te bouwen.
136.
Waarom wordt er niet voor gekozen om sigaren en e-sigaretten ook in neutrale verpakkingen
te verpakken? Waarom wordt dit pas in 2022 overwogen?
136.
Ook sigaren en e-sigaretten zijn schadelijk en verslavend. Daarom wordt de neutrale
verpakking ook voor sigaren en e-sigaretten ingevoerd. Overwogen wordt om dit in 2022
in te laten gaan. Hierbij speelt mee dat van de zeven landen met neutrale verpakking
voor sigaretten en shag (het VK, Ierland, Frankrijk, Hongarije, Noorwegen, Australië
en New Zeeland) drie van deze landen (Ierland, Australië en New Zeeland) de neutrale
verpakking ook hebben ingevoerd voor sigaren. De ervaring van deze landen zal meegenomen
bij het vaststellen van de invoertermijn.
137.
Waarom kan er in het kader van rookvrije schoolpleinen onderscheid gemaakt worden
tussen de verschillende scholen en instellingen? Welke onderscheiden kunnen er precies
gemaakt worden en wat zijn daarvan de gevolgen met betrekking tot rookvrije schoolpleinen?
137.
Volgens het amendement van Dik-Faber dat begin 2016 aangenomen is in de Tweede Kamer
kan er onderscheid gemaakt worden tussen verschillende scholen en instellingen (Kamerstuk
34 234, nr. 10). Dit betekent dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen bijvoorbeeld basisscholen
en mbo-scholen, en dat de regelgeving daarop kan worden aangepast. Een terrein van
een school kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Uit onderzoek is gebleken
dat een zo uniform mogelijk rookverbod het beste werkt. Met uitzonderingen wordt het
rookverbod ondermijnd. Het is mijn voornemen om geen onderscheid te maken tussen de
verschillende typen onderwijs. Wel kan het voorkomen dat bepaalde delen van een terrein
van een onderwijsinstelling – zoals op het terrein van een campus – niet rookvrij
hoeven worden omdat daar bijvoorbeeld een bedrijf gevestigd is dat exclusief gebruik
maakt van dat deel van het terrein. De onderwijsinstelling maakt in dat geval noch
van het gebouw noch van het terrein gebruik. De precieze regelgeving is uitgewerkt
in een AMvB die binnenkort ter internetconsultatie voorgelegd zal worden.
138.
In het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) staat dat maatregelen die genomen worden op het gebied van preventie bewezen effectief
moeten zijn.
Kan er per genomen maatregel aangegeven worden of en hoe deze bewezen effectief is:
– accijnsverhoging,
– uitstalverbod/rookwaren uit het zicht,
– verbod voorgevel reclame verkooppunten,
– rookwaren verpakt in neutrale verpakkingen,
– vermindering aantal verkooppunten,
– verplichte rookvrije schoolpleinen, kinderboerderijen, speeltuinen, sportverenigingen,
– verbod rookruimten, horeca,
– uitbreiding rookverbod voor e-sigaret?
138.
Zie ook het antwoord op vraag 125.
139.
Wat zijn de verwachte opbrengsten van de accijnsverhoging op tabak?
139.
De opbrengsten door de verhoging van de accijns als gevolg van het Nationaal Preventieakkoord
worden vanaf 2021 op structureel € 170 miljoen geraamd.
140.
Op welke wijze worden de opbrengsten van het preventieakkoord (zoals het verhogen
van de accijns op tabak) ook geherinvesteerd in preventie en het langer in goede gezondheid
leven van mensen?
140.
Extra inkomsten door het verhogen van de accijns op tabak zoals genoemd in het antwoord
op vraag 9 vloeien naar de algemene middelen en worden niet geoormerkt voor preventiebeleid.
141.
Bestaat de prijsverhoging tot 10 euro in 2023 enkel uit het verhogen van de accijns?
141.
Als gevolg van de accijnsverhoging zal ook de verschuldigde btw toenemen. Dat effect
wordt meegenomen.
142.
Heeft de invoering van plain packaging ervoor gezorgd dat er minder mensen roken in
Australië, Frankrijk en Engeland? Welk bewijs heeft u dat deze maatregel bewezen effectief
is?
142.
Uit meerdere gevalideerde en onafhankelijke onderzoeken blijkt dat de neutrale verpakking
een effectieve maatregel is om te voorkomen dat jongeren gaan roken13. Uit een recente studie waarin beschikbare wetenschappelijke onderzoeken worden gewogen
(Cochrane14), blijkt dat er voldoende bewijs is om te stellen dat generieke pakjes de aantrekkelijkheid
van het product verminderen, zowel voor volwassenen als voor jongeren. Ook vergroten
ze het bewustzijn van de schadelijkheid van het roken. Dit is uiteindelijk van invloed
op het rookgedrag. In landen als Australië en het VK maakt de neutrale verpakking
deel uit van een breder pakket aan samenhangende maatregelen om tabaksgebruik tegen
te gaan.
143.
In het Nationaal Preventieakkoord wordt gesproken dat de accijns op een pakje sigaretten
met 20 stuks zodanig wordt verhoogd dat de prijs van dat pakje met 1 euro stijgt.
Wanneer en hoe wordt deze accijnsverhoging ingevoerd?
143.
Per 1 april 2020 zal deze accijnsverhoging worden ingevoerd.
144.
Heeft het Ministerie van VWS het Ministerie van Financiën betrokken bij het voorstel
in het Nationaal Preventieakkoord voor een additionele accijnsverhoging per 2020?
144.
Ja.
145.
Kunt u een overzicht geven van de accijnsverhogingen sinds 2013 tot en met heden,
de verhouding tussen de verwachte inkomsten en de uiteindelijke daadwerkelijk gerealiseerde
inkomsten? Zo nee, waarom niet?
145.
Zie antwoord op vraag 9.
146.
Welke effecten waren er in 2013 in Nederland te zien na een soortgelijke accijnsverhoging?
146.
Zie antwoord op vraag 9.
147.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om neutrale verpakkingen als individuele
lidstaat
in te voeren, rekening houdende met de Europese markt?
147.
Artikel 24, tweede lid, van de Tabaksproductenrichtlijn maakt het de lidstaten mogelijk
om verdere voorschriften met betrekking tot de standaardisering van de verpakking
van tabaksproducten te handhaven of in te voeren, voor zover het aspecten betreft
die niet zijn geharmoniseerd door de richtlijn. Eisen over bijvoorbeeld gezondheidswaarschuwingen
op verpakkingen zijn wel geharmoniseerd. Rekening houdend met uitgangspunten zoals
proportionaliteit en het belang van de bescherming van de volksgezondheid, hebben
de lidstaten de mogelijkheid om eisen te stellen aan dat deel van de verpakking dat
nog niet geharmoniseerd is, zoals neutrale verpakkingen.
Het Europese Hof van Justitie heeft in zaak C-547/14 van 4 mei 2016 op prejudiciële
vragen van het VK hierover bevestigd dat deze uitleg van artikel 24, tweede lid, van
de Tabaksproductenrichtlijn in lijn is met het VWEU. Zie ook het antwoord op vraag
148 met betrekking tot een nog lopende rechtszaak bij het Europese Hof van Justitie.
148.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn om neutrale verpakkingen in te voeren
nu er
vanuit Frankrijk een prejudiciële procedure plaatsvindt bij het Europese Hof van Justitie?
148.
De prejudiciële vragen in de Franse zaak C-517–18 hebben een iets andere insteek dan
de prejudiciële vragen van het VK en gaan kortgezegd onder andere over de voorwaarden
waaronder een lidstaat gebruik kan maken van de mogelijkheid van artikel 24, tweede
lid, van de Tabaksproductenrichtlijn. Omdat de afweging om neutrale verpakkingen in
te voeren volgens het Hof van Justitie aan de lidstaten zelf is, vormt deze zaak,
die nog niet is afgerond, geen reden de invoering van neutrale verpakkingen uit te
stellen of niet in te voeren. Ik ben vanzelfsprekend bereid uw Kamer te informeren
over de uitkomst van deze hofzaak in Frankrijk.
149.
Kunt u aangeven op welke wijze het aantal verkooppunten de komende jaren wordt verminderd?
149.
Zie antwoord op vraag 109.
150.
Kunt u aangeven hoe en waar het uit het zicht halen van tabaksproducten bewezen effectief
is gebleken?
150.
Uit meerdere gevalideerde en onafhankelijke onderzoeken blijkt dat het uit het zicht
halen van tabaksproducten een effectieve maatregel is om jongeren te beschermen tegen
tabaksgebruik15. Een recente studie waarin de maatregel in het VK is geëvalueerd, laat zien dat deze
maatregel heeft geleid tot sterke daling van het roken in vergelijking met de periode
ervoor16. Uit een andere studie waarin verschillende landen met een uitstalverbod zijn vergeleken,
blijkt dat een uitstalverbod het dagelijks roken onder volwassenen vermindert17. Jongeren die worden blootgesteld aan het zien van tabaksproducten gaan deze producten
als normale producten zien en zijn eerder geneigd om deze te gaan gebruiken. Bovendien
kan er van de displays een wervende boodschap uitgaan om tabaksproducten te kopen.
151.
Kunt u aangeven hoe en waar het verbieden van reclame in en aan de voorgevel bewezen
effectief is gebleken?
151.
Reclameverboden behoren tot de effectieve maatregelen om tabaksgebruik te ontmoedigen
en staan in WHO-richtlijnen voor tabaksontmoediging. WHO staat een allesomvattende
benadering voor van het reclameverbod. Daarnaast helpt het uit het uit het zicht halen
van tabaksuitingen bij het denormaliseren van tabaksproducten. Onderzoek18 19 20 heeft aangetoond dat promotie op het verkooppunt de kans vergroot dat jongeren beginnen
met of blijven roken en dat het volwassenen én jongeren kan aanzetten tot impulsaankopen.
152.
Kunt u aangeven hoe en waar het gebruik van neutrale verpakkingen van tabaksproducten
bewezen effectief is gebleken?
152.
Zie het antwoord op vraag 142.
153.
Kunt u aangeven in welke categorie rookloze tabaksproducten geplaatst worden?
153.
Indien met deze vraag wordt bedoeld of nieuwsoortige tabaksproducten die worden verhit,
zoals de HEETS tabakssticks, onder het rookverbod worden geplaatst dan is het antwoord
ja.
154.
Bent u bekend met het rookbeleid in het Verenigd Koninkrijk (VK)? Kunt u bevestigen
dat het VK ruimschoots inzet op harm-reduction en kunt u aangeven waarom u daar niet
voor kiest? Kunt u bevestigen dat ook gezondheidsorganisaties de aanpak in het VK
ondersteunen?
154.
Ik ben bekend met het beleid in het Verenigd Koninkrijk. Dit beleid is onder meer
gericht op het overstappen van verstokte rokers naar de e-sigaret. Een aantal Britse
gezondheidsorganisaties ondersteunt deze aanpak, maar geeft ook aan dat stoppen met
roken door middel van een ondersteuningsprogramma het meest effectief is. De Nederlandse
gezondheidsorganisaties hebben een voorkeur voor inzet op goede begeleiding bij stoppen
met roken (al dan niet in combinatie met medicatie). Hierover zijn afspraken gemaakt
in het Nationaal Preventieakkoord, zie ook het antwoord op vraag 62.
155.
Eerder werden sigaren uitgezonderd van nieuwe beperkende maatregelen, juist omdat
de gemiddelde sigarenroker een heel andere doelgroep betreft. Kunt u aangeven waarom
u daar in 2022 mogelijk van wilt gaan afwijken?
155.
De neutrale verpakkingseis wordt ook voor sigaren ingevoerd, overwogen wordt om dit
in 2022 in te laten gaan. Voorkomen moet worden dat sigaren alsnog aantrekkelijk kunnen
zijn voor jongeren. Sigaren zijn overigens ook niet uitgezonderd van de nadere verpakkingseisen
aan tabaksproducten om glitter en glamour op verpakkingen van tabaksproducten te voorkomen.
Zie het Besluit van 19 september 2017, houdende wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit
in verband met nadere eisen aan verpakkingen van voor roken bestemde tabaksproducten
ter voorkoming dat de verpakking tot extra aandacht voor deze producten leidt (Stb. 2017, nr. 358), dat op 1 juli 2018 in werking is getreden. Zie ook het antwoord op vraag 136.
156.
In het akkoord staat de zinsnede: «Een rook- en tabakvrije omgeving betekent ook dat
kinderen niet in aanraking komen met nieuwsoortige tabaksproducten (zoals verhitte
tabak) en e-sigaretten met en zonder nicotine». Wordt met omgeving ook de thuissituatie
bedoeld? En zo ja, in hoeverre mag volgens u ingegrepen worden in de persoonlijke
levenssfeer?
156.
In het Nationaal Preventieakkoord zijn geen maatregelen afgesproken over de thuissituatie.
Ik juich het uiteraard toe als ouders hun kinderen zo min mogelijk in aanraking laten
komen met tabaksproducten en e-sigaretten. Dit draagt bij aan het bereiken van een
rookvrije generatie.
157.
Kunt u toelichten wat er wordt bedoeld met het onderscheid tussen verschillende scholen
en instellingen met betrekking tot de rookvrije schoolterreinen in 2020?
157.
Zie antwoord vraag 137.
158.
Kunt u aangeven op welke Nederlandse bronnen het gesuggereerde verband tussen elektronische
sigaretten en het beginnen met roken is gebaseerd?
158.
Uit de middelenmonitor van het Trimbos onder Nederlandse studenten (16 t/m 18 jaar)
in het MBO en HBO, blijkt dat het gebruik van de e-sigaret tussen 2015 en 2017 is
toegenomen van 8% tot 12%. Ook bleek uit de Nationale Drug Monitor van het Trimbos
dat 34% van de 12–16-jarige scholieren in 2015 met een e-sigaret hebben geëxperimenteerd.
Dit voedt de zorg dat de e-sigaret een opstap kan zijn voor het roken van tabakssigaretten.
Deze zorg bestaat ook internationaal. Zo is in de Verenigde Staten het gebruik van
e-sigaretten onder jongeren in 2018 scherp gestegen en spreekt de Federale overheid
van de VS de zorg uit dat het alarmerende gebruik van nicotine onder deze jongeren
ertoe leidt dat een deel overstapt op het gebruik van sigaretten. Ik vind het buiten
het feit dat er een kans bestaat dat deze jongeren overstappen op tabakssigaretten
een zeer zorgelijke ontwikkeling dat zoveel jongeren een schadelijk product gebruiken.
159.
Wat is de reden dat rookwaren vanaf 2020 in neutrale verpakkingen worden verpakt en
voor sigaren en e-sigaretten dit pas vanaf 2022 wordt overwogen?
159.
Zie het antwoord op vraag 136.
160.
Wat is de doelstelling voor het verminderen van verkooppunten?
160.
Zie antwoord op vraag 109.
161.
Kunt u aangeven waarom ervoor gekozen is om de e-sigaret gelijk te trekken met de
sigaret?
161.
Zie antwoord op vraag 120.
162.
Wat zijn de consequenties als de partijen de doelstellingen niet halen?
162.
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 90.
163.
Hoeveel tabaksverkooppunten zijn er in Nederland?
163.
In 2014 waren er zijn 4.300 supermarkten in Nederland die tabak verkochten, daarnaast
waren er 2.400 tankstations met een shop en 1.550 tabak- en gemakszaken. Daarnaast
werd tabak verkocht via 1.000 drogisterijen, via 13.000 tabakautomaten en via een
onbekend aantal stationskiosken en avondwinkels. In het onderzoek naar het terugbrengen
van het aantal verkooppunten zal tevens een meer recente stand van zaken van het aantal
verkooppunten worden opgenomen.
164.
Punt 1: Prijs van een pakje stijgt met 1 euro ten opzichte van de huidige prijs. Hoe
wordt deze prijsverhoging bewerkstelligd?
164.
De gewogen gemiddelde prijs van een pakje sigaretten van 20 stuks zal stijgen door
een accijnsverhoging plus de verschuldigde btw hierover per 1 april 2020, waardoor
als gevolg van het Nationaal Preventieakkoord de gewogen gemiddelde prijs van een
pakje voor de consument 1 euro stijgt in 2020.
165.
Punt 1: «Alvorens de prijs verder verhoogd kan worden tot 10 euro in 2023, zal het
kabinet in 2023 een evaluatie uitvoeren.» Wat houdt deze evaluatie in, wie zal dit
precies gaan doen, en hoelang zal deze evaluatie duren?
165.
Met het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat voordat de prijs, lees accijns,
verder wordt verhoogd, een evaluatie zal worden uitgevoerd omdat grenseffecten het
draagvlak van de maatregel kunnen ondermijnen. De uitwerking van het onderzoek vindt
op dit moment plaats. In dit traject zal ook bekeken worden wie het onderzoek zal
gaan uitvoeren.
166.
Punt 4: Aantal verkooppunten wordt in komende jaren verminderd. Om hoeveel punten
gaat dat, en over welk tijdsbestek zal dit gaan?
166.
Zie antwoord op vraag 160.
167.
Punten 5,6,7,8 en 9: Bijvoorbeeld verbod bij o.a. kinderboerderij: hoe worden deze
verboden gehandhaafd? Wie moet daarop toezien, en wat zijn de consequenties wanneer
hier niet aan gehouden wordt?
167.
Steeds meer sport- en speelterreinen worden rookvrij gemaakt op basis van huisregels
die partijen, die over de betreffende terreinen gaan, zelf instellen. Vaak gebeurt
dit onder de vlag van de rookvrije generatie. De partijen die het akkoord ondertekend
hebben, committeren zich aan de ambitie om per 2020 rookvrije kindomgevingen te realiseren.
Het is aan de organisaties zelf om te bepalen hoe zij dit inrichten en handhaven.
168.
Punt 8: Derdehandsrook. Houdt dit in dat bijvoorbeeld de kleuterjuf vóór haar werk
geen sigaret meer mag roken? Of moet zij zich omkleden alvorens zij aan de slag gaat?
168.
BOinK zal met een communicatieaanpak de risico’s van derdehandsrook onder de aandacht
brengen bij de werkgevers en werknemers in de kinderopvang en bij ouders. Het is vervolgens
aan de organisaties om te bepalen hoe zij dit inrichten.
169.
Kunt u het verschil uitleggen tussen datgene wat in het akkoord geformuleerd staat
(«Alvorens de prijs verhoogd kan worden tot 10 euro in 2023, zal het kabinet in 2021
een evaluatie uitvoeren»), en de publieke uitspraken die u gedaan heeft waarin u stelt
dat de prijs daadwerkelijk naar 10 euro gaat? Heeft het kabinet met het tekenen van
het preventieakkoord concreet het besluit genomen dat de prijs naar 10 euro gaat?
169.
Er is afgesproken dat voordat de prijs, lees accijns, verder verhoogd wordt er in
2021 een evaluatie zal worden uitgevoerd omdat grenseffecten de effectiviteit van
en het draagvlak voor de maatregel kunnen ondermijnen. De uitkomst van de evaluatie
kan daarmee van invloed zijn op een verdere verhoging van de accijns, maar het uitgangspunt
is een verdere verhoging naar € 10,– in 2023.
170.
Kunt u aangeven hoe deze additionele accijnsverhoging zich verhoudt tot het Belastingplan
2018 (Kamerstuk 34 785), waarin reeds een accijnsverhoging per januari 2020 staat geschreven als onderdeel
van het 4-jaren accijnsplan?
170.
Zoals u aangeeft gaat het hier om een additionele accijnsverhoging bovenop de reeds
in het regeerakkoord aangekondigde, en in het belastingplan opgenomen, verhoging.
171.
Welke risico’s ziet u op de toename van illegale handel door het verhogen van de accijns
op tabaksproducten?
171.
Uit studies blijkt dat de illegale handel toeneemt als de prijs toeneemt. Wel stelt
de Wereldbank in een recent rapport over illegale tabakshandel dat is opgesteld op
basis van ervaringen in meer dan 30 landen wereldwijd dat accijnsverhogingen een kleine
rol spelen bij illegale tabakshandel21. Ook geeft de Wereldbank aan dat effectieve belastingheffing en handhaving cruciaal
zijn. Het kabinet zal de komende tijd de aanpak van illegale handel in tabak intensiveren.
In Nederland wordt nu gewerkt aan de implementatie van nieuwe Europese regels om illegale
handel in tabaksproducten tegen te gaan. Door deze nieuwe regels kunnen tabaksproducten
in de gehele EU worden gevolgd en getraceerd. Ook wordt een veiligheidskenmerk verplicht
gesteld. Daarnaastwerkt Nederland aan de implementatie van het protocol tegen illegale
tabakshandel bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het protocol
schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan
zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op
de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend
op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door Douane
en de FIOD. Tegelijkertijd zorgt de prijsverhoging er ook voor dat meer mensen stoppen
met roken en dat rokers minder gaan roken.
172.
Kunt u aangeven of de aangekondigde maatregelen zoals gepresenteerd in het preventieakkoord,
waaronder neutrale verpakkingen, uitstalverbod en advertentieverbod, gedurende het
wetgevingstraject worden voorgelegd door middel van een publieke internetconsultatie
en door middel van een EU Technical Regulations Information Systems (TRIS) notificatie
procedure?
172.
De wettelijke maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Preventieakkoord worden
voorgelegd door middel van een publieke internetconsultatie. Indien de wettelijke
maatregelen technische voorschriften bevatten, worden deze op grond van de Europese
notificatierichtlijn aan de Europese Commissie genotificeerd. De regelgeving met betrekking
tot het uitstalverbod is geconsulteerd en wordt op dit moment genotificeerd.
173.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt met de term rookwaren? Klopt het dit een «nieuwe»
term is en dat deze niet in de Tabaks- en rookwarenwet voorkomt?
173.
Het klopt dat de term rookwaren niet in de Tabaks- en rookwarenwet is gedefinieerd.
De term komt in de nota van toelichting van de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit
in verband met het uitstalverbod voor als verzamelnaam voor tabaksproducten en aanverwante
producten. Dat wordt in die toelichting nader uitgewerkt.
174.
Klopt het dat onder volksgezondheidsdeskundigen, wetenschappers en regelgevers brede
consensus bestaat dat producten die worden verdampt (elektronische sigaretten, nieuwsoortige
rookloze tabaksproducten) minder risicovol zijn dan producten die worden gerookt zoals
sigaretten en shag? Zo nee, kunt u dit dan aantonen? Zo ja, wat doet u met dit standpunt?
174.
Er bestaat inderdaad brede consensus onder bovengenoemde beroepsgroepen dat een individuele
roker die volledig overstapt op het gebruik van een e-sigaret minder gezondheidsrisico’s
loopt dan een roker die blijft roken. Een groot punt van zorg is echter dat in de
(Nederlandse en buitenlandse) praktijk blijkt dat driekwart van de e-sigaretgebruikers
ook tabaksproducten blijft roken, waardoor de risico’s nagenoeg gelijk blijven. Er
bestaat géén brede consensus of gebruik van verhitte tabak ook substantieel minder
risico voor het individu inhoudt. Op populatieniveau bestaan tevens twijfels of de
beschikbaarheid van e-sigaretten en nieuwsoortige tabaksproducten zoals verhitte tabak
werkelijk tot een netto-daling van het aantal rokers of juist tot een stijging zal
leiden en wat de gezondheidsschade op lange termijn van deze producten is. In mijn
beleid is ruimte voor de
e-sigaret als een stoppen-met-roken ondersteuningsmethode, zoals ook staat beschreven
in de «richtlijn behandeling tabaksverslaving en stoppen met roken ondersteuning»
(2016). Daarin heeft overigens gedagsondersteuning, eventueel aangevuld met medicatie,
de voorkeur en wordt aangeraden gebruik van de e-sigaret na enige tijd af te bouwen.
175.
Er bestaat in Nederland een grote groep volwassen rokers die het niet lukt om te stoppen.
Zou deze groep rokers gebaat kunnen zijn bij het overstappen op minder schadelijke
producten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er in het preventieakkoord geen
rekening gehouden met de rol die deze producten kunnen spelen in het terugdringen
van de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik?
175.
Zie antwoord op vraag 120 en 154.
176.
Kunt u aangeven hoe de afspraken eruitzien die BOinK wil maken met werkgevers? Wat
is de ambitie?
176.
De afspraken die BOinK wil maken met de werkgevers hebben als doel het verbeteren
van de kwaliteit en de veiligheid in de kinderopvang. Een van de ambities is het terugdringen
van derdehandsrook. Het is nog niet bekend hoe deze afspraken eruitzien.
177.
Wat wordt er gedaan met de inventarisatie van NUSO?
177.
Met behulp van de inventarisatie van NUSO worden de behoeften van speeltuinen in kaart
gebracht. Op basis hiervan worden zij ondersteund in het rookvrij maken van de speeltuinen.
Voorbeelden van ondersteuning zijn: het aanbieden van informatie voor ouders, coaching
en materialen.
178.
Wat is de reden dat niet gekozen wordt om een stelsel met vergunningen voor het verkopen
van rookwaar in te voeren?
178.
Zoals in het antwoord op vraag 109 is aangegeven zal er een onderzoek worden uitgezet
naar de verschillende manieren waarop het aantal verkooppunten kan worden verminderd.
In dit onderzoek zal ook worden meegenomen of een vergunningsstelsel bijdraagt aan
de vermindering van de verkoop van tabak.
179.
Gaat het door gemeenten aanwijzen van rookvrije plekken in hun omgevingsplannen gepaard
met het instellen en (financieel) beschikbaar hebben van handhavingsmaatregelen? Bent
u van mening dat dit aan elkaar gekoppeld hoort te zijn en bent u voornemens hier
ook maatregelen toe te treffen?
179.
Ik ben verheugd dat er zoveel gemeenten actief zijn op het gebied van de Rookvrije
Generatie. Het aanwijzen van rookvrije plekken kan op meerdere manieren en het is
aan gemeenten daarover te beslissen. Ik ga niet over de inzet van middelen van gemeenten
en ik ben niet voornemens maatregelen te treffen op dat vlak. Wel ondersteun ik gemeenten
met kennis en het uitwisselen van informatie over de Rookvrije Generatie.
180.
Klopt het dat er geen afspraken zijn gemaakt over het opnemen van een rookvrije omgeving
/ rookvrije generatie in de educatie? Waarom is de kans op het voorlichten van kinderen
over een gezonde leefstijl niet in dit akkoord opgenomen?
180.
Vanaf 2020 zal er op alle terreinen van onderwijsinstellingen een rookverbod ingesteld,
aangeduid en gehandhaafd worden. Daarnaast wordt er blijvend ingezet op onder andere
de Gezonde School, die verschillende programma’s aanbiedt, waaronder ondersteuning
(inclusief educatie) voor de rookvrije school. Met het Nationaal Preventieakkoord
wordt de inzet op de Gezonde School geïntensiveerd.
181.
Hoe denkt het kabinet een prijsverhoging tot 10 euro af te kunnen dwingen terwijl
het alleen maar invloed heeft op de hoogte van de accijns?
181.
De gewogen gemiddelde prijs van een pakje sigaretten van 20 stuks zal stijgen door
een accijnsverhoging per 1 april 2020 plus de verschuldigde btw hierover.
182.
Waarom moet de tabaksindustrie niet een deel van haar hoge winsten afstaan (bijvoorbeeld
aan een tabaksverslavingsfonds) als dekking voor de kosten van de bestrijding van
de schade die tabak aanricht?
182.
Het afstaan van een deel van de winsten van de tabaksindustrie om aan tabak gerelateerde
kosten te dekken maakte geen deel uit van de voorstellen van de deelnemers van het
deelakkoord Roken.
183.
Wat zijn de opbrengsten/kosten als er na de forse accijnsverhoging op tabak in 2023
niemand meer tabak in Nederland koopt?
183.
Wanneer er niemand meer tabaksproducten in Nederland koopt zullen er geen inkomsten
uit accijnzen en btw op tabak meer zijn. De laatste cijfers over gerealiseerde inkomsten
uit accijnzen en btw op tabak zijn beschikbaar over 2017. Deze bedroegen toen 3,26 miljard
euro. Het is niet waarschijnlijk dat alle rokers zullen stoppen met roken bij de in
Nationaal Preventieakkoord beoogde prijsverhoging naar 10 euro per pakje in 2023.
Wanneer de prijzen van tabaksproducten in Nederland meer stijgen dan in de buurlanden,
kunnen grenseffecten ontstaan. Meer Nederlanders zijn dan geneigd om tabak over de
grens te kopen. Onderzoek van Ecorys uit 2018[1] toont aan dat ook als met deze grenseffecten
rekening wordt gehouden, het verhogen van de tabaksaccijns tot positieve effecten
leidt. Zowel voor de volksgezondheid (minder rokers) als voor de schatkist (accijnsopbrengsten
lijken niet te dalen). Dit is in lijn met de bevindingen uit de MKBA tabaksontmoediging
waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend (UM/RiVM/Trimbos,
2016).
184.
Welke invloed op de grensverkoop verwacht het kabinet naar aanleiding van de additionele
prijsverhoging met 1 euro in 2020 in Nederland ten opzichte van haar buurlanden Duitsland
en België?
184.
De prijsverhoging zal tot gevolg hebben dat tabaksproducten vaker in het buitenland
gekocht zullen worden. Tegelijkertijd zorgt de prijsverhoging er ook voor dat meer
mensen stoppen met roken, en rokers minder gaan roken. Overigens zijn we in gesprek
met Duitsland en België, met het verzoek daar dezelfde beweging als in Nederland en
Frankrijk in te zetten.
185.
Heeft u contact met de industrie over implementatie van het genoemde traceringssysteem?
Zo ja, hoe ziet dat contact er concreet uit? Zo nee, waarom niet en hoe verwacht u
dat de industrie de regels dan invoert?
185.
Uitgangspunt van de Nederlandse overheid is dat er geen contact met de tabaksindustrie
plaatsvindt volgens de invulling van artikel 5.3 WHO-Kaderverdrag. Een uitzondering
daarop is het contact dat onder voorwaarden mogelijk is over uitvoeringstechnische
kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid. De uitwerking van het volg- en traceersysteem
ter implementatie van artikel 15 van Richtlijn 2014/40/EU is uitvoeringstechnisch
van aard. De industrie is schriftelijk geïnformeerd over de uitwerking van voornoemd
volg- en traceringssysteem en heeft hierop gereageerd. Er is schriftelijk gereageerd
op verzoeken van de industrie om verduidelijking op uitvoeringskwesties. Alle brieven
hieromtrent zijn gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/transparant-over-contact…. De partij die de unieke identificatiemarkeringen ten behoeve van het volg- en traceersysteem
zal verstrekken (de ID-uitgever) heeft over het volg- en traceringssysteem een technisch
inhoudelijke bijeenkomst voor de industrie georganiseerd, waarbij informatie omtrent
het proces en de uitvoering nader toegelicht is. Medewerkers van het Ministerie van
VWS waren hierbij aanwezig. Het verslag over de bijeenkomst zal gepubliceerd worden
op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/roken/transparant-over-contact…. Om verder tegemoet te komen aan de verheldering van de mogelijke onduidelijkheden
ten aanzien van kwesties met betrekking tot artikel 15 van Richtlijn 2014/40/EU die
technisch van aard zijn, is via de ID-uitgever een e-mailadres bekend gemaakt waar
de tabaksindustrie haar vragen kan voorleggen.
186.
Kunt u toelichten hoe minder aanbod van tabaksproducten bewezen effectief is om ervoor
te zorgen dat mensen niet (weer) gaan roken?
186.
Zie antwoord op vraag 109.
187.
Kunt u aangeven hoeveel illegale sigarettenfabrieken er de afgelopen jaren in Nederland
zijn opgerold? En om hoeveel sigaretten ging het? Kunt u een specificatie per jaar
geven?
187.
In de afgelopen drie jaren zijn 15 illegale sigarettenfabrieken opgerold, zie de onderstaande
tabel voor het aantal fabrieken per jaar.
Illegale sigarettenfabrieken
Aantal sigaretten
2016
1
86.242.480
2017
6
56.936.877
2018
8
159.285.686
188.
Kunt u aangeven wat de verwachting is van de toename van het aantal illegale sigarettenfabrieken
in Nederland na het verhogen van de prijzen op tabaksproducten?
188.
Nee dat kan ik niet. Zoals ik aangegeven heb in het antwoord op vraag 171 geeft het
kabinet prioriteit aan maatregelen om de illegale handel tegen te gaan.
189.
Kunt u toelichten waarom er in het akkoord niet voor is gekozen om rokers te helpen
van het roken af te komen door bijvoorbeeld inzet van dampers?
189.
Zie antwoord op vraag 120 en 154.
190.
Wat houdt dit uitstalverbod precies in? Wanneer een tabakszaak minder dan 75% afhankelijk
is van de verkoop van tabak, mag deze dan nog op de gevel «tabakszaak» hebben staan?
Geldt dit verbod alleen voor tabaksmerken, of ook voor de term «tabak»?
190.
Met het uitstalverbod is het uitstallen van rookwaren (tabaks- en aanverwante producten)
en rookaccessoires bij verkooppunten niet meer toegestaan. Het uitstalverbod treedt
per januari 2020 in werking voor supermarkten en per januari 2021 voor alle andere
verkooppunten. Hierbij gelden twee uitzonderingen op het uitstalverbod: speciaalzaken
die alleen rookwaren, rookaccessoires, loten en dagbladen verkopen en bestaande kleine
zaken met een maximale jaaromzet van € 700.000 waarbij die omzet voor 75% of meer
uit de verkoop van rookwaren wordt gehaald. Met het uitstalverbod wordt daarnaast
geregeld dat te koop aangeboden tabaksproducten en aanverwante producten niet meer
van buiten de (uitgezonderde) speciaalzaak zichtbaar mogen zijn. Naast een uitstalverbod
geldt er per 2021 ook een reclameverbod. Gevelreclame en reclame in de huidige speciaalzaken
zijn dan niet meer toegestaan. Reclame in speciaalzaken is wel toegestaan voor speciaalzaken
die alleen rookwaren, rookaccessoires, loten en dagbladen verkopen, alsmede voor bestaande
kleine zaken met meer dan 75% omzet uit rookwaren. Het blijft voor deze speciaalzaken
ook toegestaan om op de gevel aan te duiden dat ze tabaksproducten verkopen.
191.
Vallen de ondernemers die een tabaksspeciaalzaak in franchise runnen ook onder de
definitie van kleinbedrijf (tot 10 fte)?
191.
Ondernemers die op basis van een franchise constructie een tabaksspeciaalzaak runnen,
kunnen gebruik maken van de twee uitzonderingen op het uitstalverbod zoals beschreven
in het antwoord op vraag 190. Het aantal werknemers is geen criterium voor de uitzondering
voor kleine bestaande speciaalzaken die meer dan 75% van hun omzet uit rookwaren halen
en jaarlijks niet meer dan € 700.000 omzet genereren.
192.
Heeft er een bedrijfseffectentoets plaatsgevonden naar aanleiding van de stapeling
van maatregelen waarmee kleine zelfstandigen met een tabaksspeciaalzaak worden geconfronteerd,
zoals neutrale verpakkingen, een uitstalverbod (en daarmee samenhangend verlies van
schapinkomsten) en een verbod op reclame? Zo nee, waarom niet?
192.
Het uitstalverbod is getoetst op de regeldruk voor en de impact op bedrijven en ondernemers.
Hierbij wordt ook gekeken naar de kosten die bedrijven en ondernemers zullen maken
om de maatregel na te leven. Bij de uitwerking van de andere voorgenomen maatregelen
in wet- en regelgeving wordt eveneens gekeken naar regeldruk en impact op bedrijven.
193.
Heeft u onderzoek gedaan naar de effecten van de maatregelen uit het rookakkoord op
het ondernemersinkomen van een ondernemer met een tabaksspeciaalzaak, al dan niet
in franchise?
193.
Zie het antwoord op vraag 192.
194.
Kunt u aangeven wat de genoemde maatregelen voor gevolgen hebben voor het midden-
en kleinbedrijf (MKB)?
194.
Zie het antwoord op vraag 192.
195.
Bent u bereid ten aanzien van alle genoemde maatregelen een MKB-toets uit te voeren,
alvorens maatregelen daadwerkelijk in te voeren?
195.
Bij een MKB-toets wordt op basis van een panel met ondernemers gekeken of wet- en
regelgeving uitvoerbaar is. In het geval van de voorgestelde maatregelen op tabak
wordt de technische uitvoerbaarheid op basis van een internetconsultatie getoetst.
Ondernemers kunnen hierop reageren. Zie ook het antwoord op vraag 57, 58 en vraag
192.
196.
Bent u bereid ten aanzien van alle genoemde maatregelen een bedrijfseffectentoets
uit te voeren, alvorens maatregelen daadwerkelijk in te voeren?
196.
Zie het antwoord op vraag 192.
197.
Bent u bereid ten aanzien van alle genoemde maatregelen een grenseffectentoets uit
te voeren, alvorens maatregelen daadwerkelijk in te voeren?
197.
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat voordat de prijs, lees accijns,
verder verhoogd wordt in 2021, een evaluatie zal worden uitgevoerd omdat grenseffecten
het draagvlak van de maatregel kunnen ondermijnen. De uitkomst van de evaluatie is
van invloed op een verdere verhoging van de accijns. Voor wat betreft de andere maatregelen
wordt geen grenseffectenonderzoek overwogen. Zie ook het antwoord op vraag 192.
198.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, andere departementen (onder andere het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
betrokken zijn geweest bij de verschillende maatregelen, en wat is hun advies?
198.
De Ministeries van EZK en BZK, als ook de Ministeries van Financiën, OCW, SZW, IenW
en LNV zijn gedurende het traject van totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord
betrokken geweest. Vervolgens heeft het kabinet het Nationaal Preventieakkoord op
23 november jl. in de ministerraad vastgesteld. Gezien de eenheid van het kabinetsbeleid
ga ik niet in op afzonderlijke adviezen van departementen.
199.
Heeft u een beeld van de omvang van de (beëindigings-)kosten waarmee de branche als
gevolg van het door u voorgenomen verbod op zelfbedieningstabaksautomaten wordt geconfronteerd
en bent u bereid met de branche te spreken over een compensatie van deze kosten? Zo
nee, waarom niet?
199.
In 2014 is berekend dat een verbod op zelfbedieningsautomaten tot een gemiddeld omzetverlies
van 100 tot 103 miljoen euro per jaar leidt en een verlies van 406 tot 437 voltijdbanen.
Om de economische gevolgen van het verbod op zelfbedieningsautomaten te ondervangen
is met het conceptbesluit in 2017 een redelijke overgangstermijn voorgesteld tot 2022.
Dit geeft de branche voldoende ruimte voor aanpassing aan de nieuwe situatie. Compensatie
is daarom in mijn ogen niet aan de orde.
200.
In hoeverre acht u het vanuit het oogpunt van kwaliteit en coherentie van wetgeving
zinvol om de
verschillende, uit het Nationaal Preventieakkoord voortvloeiende wettelijke maatregelen
die betrekking hebben op de Tabaks- en rookwarenwet (uitstalverbod, reclameverbod,
neutrale verpakkingen) integraal te behandelen? Waarom wel, waarom niet?
200.
De samenhang kan tijdens het debat over het Nationaal Preventieakkoord worden besproken.
Waar wettelijke maatregelen van toepassing zijn op dezelfde organisaties, zoals het
uitstalverbod en het reclameverbod is het belangrijk om de verschillende wettelijke
maatregelen inhoudelijk goed op elkaar af te stemmen. Zo zullen de speciaalzaken die
worden uitgezonderd van het uitstalverbod ook worden uitgezonderd bij de uitbreiding
van het reclameverbod. Waar mogelijk zullen voorstellen voor wettelijke maatregelen
gelijktijdig worden aangeboden voor behandeling.
201.
Is een MKB-toets niet het geëigende middel om de impact van de maatregelen voor de
exploitanten van tabaksautomaten inzichtelijk te maken? Heeft u een dergelijke toets
uit laten voeren? Zo ja, wat waren hiervan de resultaten? Zo nee, waarom niet en bent
u bereid dit alsnog te doen?
201.
Zie het antwoord op vraag 192 en 199.
202.
Waarom wordt er met betrekking tot het uitstalverbod een uitzondering gemaakt voor
kleine zaken met meer dan 75% omzet uit tabaksproducten?
202.
Er gelden twee uitzonderingen op het uitstalverbod, zie hiertoe het antwoord op vraag
190. Met een uitzondering voor bestaande (kleine) zaken met meer dan 75% omzet uit
tabaksproducten en een totale maximale omzet van € 700.000,– beoogt het kabinet tegemoet
te komen aan ondernemers die in sterke mate afhankelijk zijn van de verkoop van tabak
en een beperkte omzet hebben. Hierbij valt te denken aan reeds bestaande, kleine familiezaken.
Deze uitzondering is gebaseerd op artikel 395a, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
waarin micro-entiteiten gekoppeld zijn aan een maximale omzet van € 700.000,–.
203.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de wetgeving met betrekking tot apparaten
voor het verhitten van tabak, die u eerder aankondigde? Wordt regulering van dit product
meegenomen als onderdeel van het (eerste) wetswijzigingsvoorstel om de afspraken uit
het preventieakkoord te implementeren, zodat de nieuwe regels ook meteen op deze producten
van toepassing zijn?
203.
In het Nationaal Preventieakkoord is een aantal wetswijzigingen aangekondigd op verschillende
tabaksonderwerpen. Bij de uitwerking hiervan zullen ook deze nadere regels worden
gesteld aan de verhittingsapparaten en benodigde accessoires die gebruikt kunnen worden
voor het verhitten van tabak. Of dit onderdeel zal zijn van het eerste wetswijzigingsvoorstel
is nog niet bekend.
204.
In de nota van toelichting bij de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit (publicatie
in het Staatsblad d.d. 19 september 2017) wordt het volgende gesteld: «Als blijkt
dat het stellen van nadere verpakkingseisen niet langer doeltreffend is ter voorkoming
van extra aandacht voor tabaksproducten, zal in het uiterste geval in de toekomst
verplichte standaardverpakkingseenheden en -buitenverpakkingen worden overwogen. Dit
sluit aan bij de toelichting op het aangenomen amendement van Bruins Slot/Volp (Kamerstuk
34 234, nr. 16) waarin is aangegeven dat standaardverpakkingen op termijn noodzakelijk zijn. Er
zal dan worden onderzocht of deze maatregel proportioneel is en wat de gevolgen hiervan
zijn voor intellectuele eigendomsrechten.» Hoe kunt u nu al concluderen dat het stellen
van nadere verpakkingseisen niet langer doeltreffend is, waarbij dit in het uiterste
geval in de toekomst zal worden overwogen, aangezien deze nadere eisen pas in juli
2018, dus nog geen vijf maanden na aankondiging in het Nationaal Preventieakkoord,
zijn ingevoerd? Kunt u aangeven of de wijziging van juli 2018 al onderzocht is? Hoe
proportioneel is daarmee het overgaan tot neutrale verpakkingen?
204.
Het invoeren van de neutrale verpakking is destijds, bij het opstellen van de nadere
verpakkingseisen, overwogen maar kon op dat moment niet op voldoende politiek draagvlak
rekenen. In de huidige regelgeving is een limitatieve lijst opgenomen met kenmerken
die aantrekkelijk zijn voor jongeren en dus niet meer op de verpakking mogen. Gebleken
is dat het lastig is om op deze kenmerken te handhaven; daarbij geldt dat de lijst
limitatief is en wellicht niet uitputtend. Daarbij zijn merkuitingen zoals beeldmerken
nog steeds toegestaan.
Met het Nationaal Preventieakkoord is gekeken hoe we kunnen komen tot een rookvrije
generatie in 2040. Om dit te bereiken is het noodzakelijk om in te zetten op de meest
effectieve maatregelen. De neutrale verpakking maakt onderdeel uit van een dergelijke
effectieve aanpak en is reeds (in combinatie met andere maatregelen) ingevoerd in
verschillende landen, zowel binnen als buiten Europa, waar de prevalentie daalt. In
de afweging speelt mee dat juridische procedures van de tabaksindustrie tot nu toe
niet geleid hebben tot het niet invoeren van de neutrale verpakking.
Met de in het Nationaal Preventieakkoord opgenomen stap van neutrale verpakkingen
worden de bestaande verpakkingseisen inderdaad zonder grondige evaluatie verder aangescherpt.
205.
Is er onderzoek gedaan naar de proportionaliteit van de maatregelen en wat de gevolgen
zijn voor de intellectuele eigendomsrechten?
205.
In de verdere uitwerking van de maatregel van de neutrale verpakking worden de proportionaliteit
en de gevolgen voor het intellectuele eigendomsrecht onderzocht.
206.
Hoe zullen de effecten van de accijnsverhoging en de mogelijke invloed op illegale
handel worden gemonitord?
206.
Zie het antwoord op vraag 165.
207.
Op welke wijze beoogt de Nederlandse overheid de toename van illegale handel van tabaksproducten
tegen te gaan?
207.
Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie van de artikelen 15 en 16 van Richtlijn
2014/40/EU in nationale regelgeving. Er worden hiertoe voorbereidingen getroffen om
ervoor te zorgen dat de verpakkingseenheden van tabaksproducten per 20 mei 2019 voorzien
kunnen worden van een unieke identificatiemarkering ten behoeve van een Europees volg-
en traceersysteem en veiligheidskenmerken. Met een Europees volg- en traceersysteem
kunnen tabaksproducten in de gehele Unie worden gevolgd en getraceerd. Om de verificatie
van de authenticiteit van tabaksproducten te vergemakkelijken, worden de verpakkingseenheden
van tabaksproducten voorzien van veiligheidskenmerken. Er worden voorts voorbereidingen
getroffen om het Protocol betreffende de uitbanning van illegale handel in tabaksproducten
bij het Kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake tabaksontmoediging
(FCTC-protocol) te implementeren en te ratificeren. Zie het antwoord op vraag 171.
208.
Welke relatie ziet de Nederlandse overheid tussen de groei van het aantal illegale
tabaksfabrieken in Nederland de afgelopen jaren en het duurder maken van legale tabaksproducten?
208.
Zie de antwoorden op vragen 171 en 188.
209.
Op welke wijze is het minimum omzetcriterium voor tabaksspeciaalzaken (75% omzet uit
tabaksproducten) vastgesteld? Is dit wettelijk vastgelegd? En hoe zal de overheid
hierop toezien?
209.
Nederland telt op dit moment ongeveer 1.600 tabaks- en gemakszaken. Hiervan halen
er 150 zaken meer dan 75% van de omzet uit rookwaren22. Deze groep, die in meerdere mate voor hun omzet afhankelijk is van de verkoop van
tabak, is volgens de branche goed af te bakenen. Voor wat betreft de hoogte van de
netto-jaaromzet om gebruik te kunnen maken van een uitzondering op het uitstalverbod
is aangesloten bij artikel 395a, boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waar criteria
worden gesteld aan zogenaamde micro-entiteiten, om tot uitdrukking te brengen dat
het om kleine (familie)zaken gaat. Dit voorschrift geldt in dit specifieke geval voor
alle speciaalzaken die zich registreren bij de NVWA. Het zal gaan om kleine bestaande
familiezaken of ondernemingen. De NVWA zal hier toezicht op houden.
210.
Hoe verhoudt de omzet van 75% uit het Nationaal Preventieakkoord zich tot de wettelijke
definitie van tabaksspeciaalzaken zoals opgenomen in de Tabaks- en rookwarenwet?
210.
Het uitstalverbod is van toepassing op verkooppunten van tabaksproducten die onder
de bestaande wettelijke definitie van speciaalzaak vallen. Er zijn, zoals beschreven
in het antwoord op vraag 190, twee uitzonderingen op het uitstalverbod gedefinieerd
voor tabaksspeciaalzaken die aan aanvullende criteria voldoen. In het antwoord op
vraag 209 wordt ingegaan op het omzetcriterium van 75% bij één van die uitzonderingen.
211.
In hoeverre is de Nederlandse overheid op de hoogte dat de meeste tabaksspeciaalzaken
voor meer dan 50% van hun omzet afhankelijk zijn van tabaksproducten en aanverwante
producten en daardoor in grote financiële problemen kunnen komen als zij dit voor
hun commercieel belangrijke product niet meer kunnen uitstallen en hun reclame-inkomsten
verliezen?
211.
De Nederlandse overheid is bekend met de omzetcijfers en de bijdrage aan de omzet
van verschillende productcategorieën van tabaksspeciaalzaken. Dit is meegewogen, vandaar
dat ondernemers ook verschillende keuzemogelijkheden worden geboden. Zie het antwoord
op vraag 192 en 209.
212.
Heeft u een beeld van de omvang van de (beëindigings-)kosten waarmee de branche als
gevolg van het door u voorgenomen verbod op zelfbedieningstabaksautomaten wordt geconfronteerd
en bent u bereid met de branche te spreken over een compensatie van deze kosten? En
zo nee, waarom niet?
212.
Op 16 mei 2017 is de branche geïnformeerd over het voorgenomen verbod op zelfbedieningsautomaten.
Zie het antwoord op vraag 199.
213.
De exploitanten van tabaksautomaten moeten op korte termijn hun bedrijfsactiviteit
staken, hun bedrijfsmiddelen uit het veld halen en ander werk voor hun personeel vinden
en/of (een deel van) hen ontslaan, met alle complexiteit van dien. De branche zelf
geeft in de inbreng op de internetconsultatie aan hiervoor zeker tot 1 januari 2025
de tijd nodig te hebben. Waarom heeft deze branche voor deze liquidatieoperatie maar
één jaar extra overgangstermijn (in casu tot 1 januari 2022) nodig in vergelijking
tot tabaksspeciaalzaken en benzinestations die «slechts» hoeven over te gaan tot het
afdekken/uit het zicht halen van tabaksproducten? Op welke onderzoeken baseert u zich
hierbij? Heeft u hierover overleg met de branche gevoerd? Zo nee, waarom niet en bent
u nog voornemens dit te gaan doen?
213.
Deze voornemens zijn ruim van te voren (op 6 juli 2017) gecommuniceerd. Dat is 4,5 jaar
voordat de maatregel wordt ingevoerd. Het is van belang dat het uitstalverbod en het
verbod op zelfbedieningsautomaten in samenhang en consistent worden uitgevoerd. Zie
het antwoord op vraag 199 en 212.
214.
Bent u bereid om de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit (Kamerstuk 32 011, nr. 66) aan te houden totdat de Kamer over het Nationaal Preventieakkoord heeft gedebatteerd?
214.
Ja, zie ook het antwoord op vraag 200.
215.
Waarom wordt het eerdere voornemen van het uitstalverbod met een jaar vervroegd? Heeft
u hierover overleg gehad met verkopende partijen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Zo nee, waarom niet?
215.
Om een rookvrije generatie te realiseren is het nodig effectieve maatregelen te nemen.
Naar aanleiding van de internetconsultatie en het Nationaal Preventieakkoord is besloten
dat het effectiever is om het uitstalverbod eenduidig in te voeren en de verschillen
in overgangstermijn te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 57.
216.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt met de zinsnede «rookwaren zijn geen normale producten»?
Kunt u voorbeelden geven van andere legale producten (anders dan tabak en alcohol
waar een leeftijdsbeperking voor geldt) die het etiket «geen normale producten» hebben
of krijgen?
216.
Rookwaren zijn zeer verslavend en (zelfs in kleine mate) schadelijk voor de gezondheid
en dat is de reden dat het gebruik door strenge wet- en regelgeving wordt ontmoedigd
en dat ik rookwaren, net als alcohol, als niet normale producten beschouw.
217.
Kunt u aangeven welke wetgevingsprocedure zal worden gevolgd inzake het aangekondigde
reclameverbod voor speciaalzaken?
217.
Voor het aangekondigde reclameverbod voor speciaalzaken zal de procedure die geldt
voor een wetswijziging worden gevolgd, waar behalve een internetconsultatie ook een
behandeling in de beide Kamers der Staten-Generaal wordt doorlopen.
218.
Kunt u aangeven welke wetgevingsprocedure zal worden gevolgd inzake de aangekondigde
invoering van neutrale verpakkingen voor sigaretten en shag?
218.
Voor de aangekondigde invoering van neutrale verpakkingen zal de procedure voor een
wijziging van een AMvB worden gevolgd, met een internet consultatie en een voorhangprocedure.
Dat wil zeggen dat ook de beide Kamers hierover worden geraadpleegd.
219.
Kunt u aangeven in hoeverre er ten aanzien van het aangekondigde uitstal- en automatenverbod,
rekening is gehouden met bedrijfseconomische effecten voor de tabaksgroothandel en
de exploitanten van tabaksautomaten?
219.
Zie het antwoord op vraag 192.
220.
Heeft u bij de definiëring van een kleine familiezaak, zoals bedoeld in artikel 395a,
boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, rekening gehouden met het feit dat de netto-jaaromzet
van speciaalzaken veel hoger kan uitvallen doordat tabaksproducten onderhevig zijn
aan accijnzen?
220.
Er is bij het bepalen van het omzetcriterium rekening gehouden met het feit dat de
netto-jaaromzet kan fluctueren. Naast een registratie dient het verkooppunt uiterlijk
zes maanden na het aflopen van het boekjaar in het bezit te zijn van een samenstellingsverklaring
van een accountant, waaruit blijkt dat de netto jaaromzet over het boekjaar dat aanvangt
op of na 1 januari 2020 en daarna over ieder vijfde boekjaar niet meer dan € 700.000
bedraagt en 75% van die jaaromzet uit de verkoop van rookwaren werd gehaald.
221.
Heeft u contact gehad met de tabaksdetailhandel over de proportionaliteit van de eerbiedigingsconstructie?
Zo nee, waarom niet?
221.
Zie voor de redenen om terughoudend te zijn in contacten met de tabaksdetailhandel
de antwoorden op vraag 57 en 58.
222.
Welke berekeningen liggen ten grondslag aan de twee vrijstellingen zoals gedefinieerd
in artikel 5.9 van het ontwerpbesluit (Kamerstuk 32 011, nr. 66)?
222.
Zie het antwoord op vragen 190 en 209.
223.
Hoeveel ondernemers vallen onder de vrijstellingen zoals gedefinieerd in artikel 5.9
van het ontwerpbesluit (Kamerstuk 32 011, nr. 66)?
223.
Er zijn 150 speciaalzaken die meer dan 75% van de omzet uit rookwaren halen. De verwachting
is dat de speciaalzaken die gebruik zullen maken van de vrijstellingen zich met name
in deze groep speciaalzaken bevinden. De regeling biedt ondernemers een keuzemogelijkheid
om te bepalen welke formule het beste aansluit bij hun uitgangssituatie. Het is goed
denkbaar dat ondernemers hun winkel aanpassen om gebruik te maken van een uitzonderingsmogelijkheid.
Zie het antwoord op vraag 209.
224.
Klopt het dat van de huidige populatie tabaksdetailhandelaren er geen enkele voldoet
aan de uitzondering voor kleine bestaande tabaksspeciaalzaken (Kamerstuk 32 011, nr. 66)?
224.
Het aantal kleine bestaande tabaksspeciaalzaken dat nu aan de criteria van een uitzondering
voldoet zal niet groter zijn dan 150, zie hiervoor de antwoorden op vraag 209 en 223.
Ik beschik niet over de informatie die nodig is om een preciezere schatting te geven.
225.
Kunt u een winst- en verliesrekening tonen van de speciaalzaak die valt onder artikel 5.9,
lid 2, van het ontwerpbesluit (Kamerstuk 32 011, nr. 66) waaruit het volgende duidelijk wordt:
a. Omzet (Tabak en overig),
b. Bonussen,
c. Bruto winst,
d. Kosten,
e. Ondernemersloon?
225.
Ik beschik niet over deze informatie. Deze informatie kunt u wellicht opvragen bij
de brancheorganisatie NSO; hierin wordt inzicht gegeven in de omzet van een gemiddelde
speciaalzaak. Ik kan u wel wijzen op https://www.tabaksdetailhandel.nl/assortimenten/omzetmonitor.
226.
Kent u de conclusies van het Deloitte-rapport uit 2015 over de gevolgen van een reclameverbod
in de tabaksspeciaalzaken? Zo ja, deelt u de conclusies uit dit rapport? Zo nee, waarom
niet?
226.
Het rapport van Deloitte is opgesteld in opdracht van de tabaksindustrie. Gelet op
het feit dat de opdrachtgever belang heeft bij de verkoop van tabak kan ik dit onderzoek
niet betrekken in mijn afweging. Zie het antwoord op vraag 192.
227.
Worden er maatregelen getroffen om de gevolgen van een reclameverbod voor de tabaksdetailhandel
op te vangen?
227.
Nee. Dat een maatregel gevolgen kan hebben voor bedrijven en ondernemers, weegt niet
op tegen het zwaarwegender belang dat met deze maatregelen de volksgezondheid wordt
beschermd. Overigens geldt dat tabakspeciaalzaken die uitgezonderd worden van het
uitstalverbod wel reclame in hun winkel mogen (blijven) maken. Zie verder het antwoord
op vraag 192.
228.
Het Nationaal Preventieakkoord stelt dat de rijksoverheid in de komende jaren zal
onderzoeken hoe het aantal verkooppunten van tabak terug te dringen valt. Er wordt
aangegeven dat «met de regelgeving voor het uitstalverbod wordt al geregeld dat sigarettenautomaten
(momenteel zijn dat er 13.000) per 2022 niet meer zijn toegestaan». Klopt het dat
er in de horeca niet alleen tabaksproducten via zelfbedieningsautomaten worden verkocht,
maar dat dit ook via verkoop over de counter en/of van achter de bar gebeurt? Kunt
u aangeven in hoeveel horecazaken er tabaksverkoop over de counter en/of van achter
de bar plaatsvindt? Heeft u zicht op het aantal horecaondernemers dat als gevolg van
het verbod op tabaksautomaten zal overstappen naar verkoop over de counter en/of van
achter de bar? Kunt u toelichten in hoeverre er een significante daling van tabaksverkooppunten
zal plaatsvinden als gevolg van het voorgenomen verbod op tabaksautomaten? Kunt u
daarnaast aangeven hoe het staat met de naleving van de leeftijdsgrens voor tabaksverkopen
in de horeca en hierbij een uitsplitsing maken naar de diverse verkoopmethoden, in
casu over de counter, via de automaat voorzien van Agecoin en via de automaat voorzien
van AgeScan?
228.
Op grond van de Drank- en Horecawet is het verboden een horecalokaliteit tevens in
gebruik te hebben voor het uitoefenen van de kleinhandel. De verkoop van tabaksproducten
vanachter een bar in een horecagelegenheid valt onder de definitie van kleinhandel.
Dit betekent dat er in de horecalokaliteit, die een vergunning heeft op grond van
de Drank- en Horecawet, geen tabaksproducten verkocht mogen worden vanachter de bar.
Horecagelegenheden die geen vergunning hebben op grond van de Drank- en Horecawet,
omdat er geen alcoholhoudende drank wordt geschonken, mogen wel kleinhandel uitoefenen.
Hoeveel van deze gelegenheden tabaksproducten via de counter verkopen is niet bekend.
Op dit moment zijn er 13.000 tabaksautomaten die straks niet meer gebruikt mogen worden.
De NVWA ziet toe op de naleving op de Tabakswet en rapporteert jaarlijks de handhavingscijfers.
De NVWA houdt risicogericht toezicht; dit betekent dat de NVWA verspreid over Nederland
inspecties verricht daar waar ze verwacht dat de naleving slecht is. Deze cijfers
zijn uiteraard niet te extrapoleren naar alle verkooppunten, maar geven wel een indicatie.
In 2017 heeft de NVWA 1091 risicogerichte leeftijdsgrens controles uitgevoerd in de
horeca. Bij 130 van deze inspecties is een kooppoging gedaan. Bij 25% van deze kooppogingen
was er volgens de NVWA sprake van een overtreding en werd een maatregel opgelegd.
Er is in 2017 bij 797 tabaksautomaten beoordeeld of deze aan de eisen van het Tabaks-
en rookwarenbesluit voldeden. Er zijn 24 boetes (3%) en 172 schriftelijke waarschuwingen
(22%) opgemaakt. Het merendeel van de maatregelen werd genomen omdat de automaat niet
in het zicht van het personeel stond.23
229.
Op 18 december 2018 stuurde u een ontwerpbesluit, dat naast het verbod op zelfbedieningstabaksautomaten
ook het uitstalverbod moet regelen, naar de Kamer (Kamerstuk 32 011, nr. 66). In dit ontwerpbesluit legt u een verband tussen het uitstalverbod en het verbod
op zelfbedieningstabaksautomaten. De branche geeft in haar reactie op de internetconsultatie
ter zake aan dat een dergelijk verbod op zelfbedieningsautomaten niet bijdraagt aan
de vermindering van zichtbaarheid van tabak of betere naleving van de leeftijdsgrens,
maar dat het wel disproportioneel veel schade voor de ondernemers in deze branche
veroorzaakt. Klopt het in dit kader dat:
a. de meeste automaten op plaatsen staan waar vooral volwassenen komen?
b. de automaten vergrendeld zijn en op toegang wordt toegezien door (horecapersoneel
of door ingebouwde AgeScan apparatuur)?
c. de producten de facto al aan het zicht zijn onttrokken, terwijl de meeste automaten
ook nog eens voorzien zijn van een NIX18-uiting?
d. de zichtbaarheid van tabaksproducten zich op automaten beperkt tot een geringe afbeelding
van de pakjes (inclusief gezondheidswaarschuwingen en foto’s) op de drukknoppen van
de automaat, en dat de branche heeft aangeboden deze door tekstuele indicators te
vervangen?
e. er op veruit de meeste locaties geen conflict bestaat tussen het verkopen van rookwaren
en het overige aangeboden assortiment? en,
f. de automaten in het zicht staan als gevolg van de wetgeving en niet vanwege de voorkeuren
van horeca-uitbaters of automatenexploitanten?
(Artikel 5.3 en 5.4 van het Tabaks- en rookwarenbesluit)
229.
De zelfbedieningstabaksautomaten zijn te vinden in de horeca; plaatsen die zeker ook
door veel jongeren bezocht worden. Hoewel veel automaten vergrendeld zijn en voorzien
zijn van een NIX 18 logo, is sprake van zeer lage naleving van de leeftijdsgrens in
de horeca. Daarbij geldt dat deze automaten aantrekkelijk zijn voor jongeren. Bovendien
passen ze niet bij een rookvrije horeca. In veel landen geldt daarom al een automatenverbod.
230.
Deelt u de mening dat van alle ondernemers die met het uitstalverbod worden geconfronteerd,
de exploitanten van tabaksautomaten (en hun personeel) het hardst worden geraakt?
Heeft u met het oog hierop contact gehad met de exploitanten van tabaksautomaten over
de proportionaliteit van deze maatregel en de gevolgen ervan op de geraakte bedrijven
en hun werknemers? En zo nee, waarom niet en bent u nog voornemens dit te gaan doen?
230.
Zie het antwoord op vraag 192.
231.
Kunt u aangeven hoe realistisch het is dat tabaksspeciaalzaken gebruik gaan maken
van de uitzondering voor winkels die alleen loten, dagbladen en tabak verkopen? Heeft
u onderzocht of deze uitzondering een reëel inkomen oplevert voor de kleine zelfstandigen
in deze branche?
231.
Voor veel speciaalzaken geldt dat de verkoop van rookwaren, loten en dagbladen een
zeer groot deel van de omzet uit goederen vormt. Het is aan speciaalzaken of ze kiezen
voor het afdekken van rookwaren met behoud van het overige assortiment of dat ze onder
deze voorwaarde uitgezonderd willen worden.
232.
Kunt u aangeven waarom de omzetgrens van 700.000 euro in de concept algemene maatregel
van bestuur (AMvB) is toegevoegd aan de eerbiedigingsregel uit het preventieakkoord?
Is dit een realistische grens? Zo ja, hoeveel ondernemers vallen er nu nog onder de
eerbiedigingsregel?
(Kamerstuk 32 011, nr. 66)
232.
Zie het antwoord op vragen 209, 223 en 224.
233.
Heeft u onderzocht of tabaksspeciaalzaken, die gemiddeld circa zeven meter schap moeten
afdekken, voldoende tijd hebben voor de snellere invoering van het uitstalverbod?
Heeft u onderzocht wat de bedrijfseconomische impact is van deze snellere invoering
voor deze branche, die louter uit kleine zelfstandigen bestaat?
(Kamerstuk 32 011, nr. 66)
233.
Zie het antwoord op vraag 192.
234.
Kunt u aangeven hoe realistisch het is dat de tabaksspeciaalzaken binnen twee jaar
hun winkelformule en aangezicht van de winkel kunnen aanpassen aan het uitstalverbod?
(Kamerstuk 32 011, nr. 66)
234.
De branche is bij gesprek van 16 mei 2017 en met de internetconsultatie (start 6 juli
2017) geïnformeerd over het voornemen voor het uitstalverbod. Met het Nationaal Preventieakkoord
vragen we de branche het uitstalverbod een jaar eerder in te voeren omdat dit nodig
is voor het realiseren een rookvrije generatie. Zie het antwoord op vraag 192.
235.
Het amendement Dik-Faber/Volp laat uitzonderingen van verkooppunten zoals tabaksspeciaalzaken
toe (Kamerstuk 34 470, nr. 14). Kunt u toelichten waarom er niet voor is gekozen om alle tabaksspeciaalzaken uit
te zonderen? Komen er net zo veel kinderen in een tabaksspeciaalzaak, al dan niet
in franchise, als in een supermarkt? Zo nee, waarom heeft er geen differentiatie van
maatregelen plaatsgevonden die recht doet aan de aard en omvang van sectoren en het
publiek dat er komt?
235.
Gelet op het brede assortiment en de locatie van speciaalzaken, gelden zij als een
aantrekkelijk verkooppunt voor jongeren. Te denken valt aan de speciaalzaken in de
wijk of op het station die naast tabaksproducten ook schoolagenda’s en speelgoed verkopen.
Twee type speciaalzaken kunnen uitgezonderd worden van het uitstalverbod. Zie het
antwoord op vraag 190.
236.
Hoe verhoudt het standpunt in de brief d.d. 6 juli 2018 van de Ministers voor Medische
Zorg en van Justitie en Veiligheid over drugbeleid (Kamerstuk 24 077, nr. 422) dat cannabisgebruikers gestimuleerd moeten worden om cannabis te dampen in plaats
van te roken zich met het uitstalverbod voor e-sigaretten en rookloze tabaksproducten?
236.
Het advies van de Adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen om cannabis niet
met tabak te gebruiken en cannabis niet te roken maar te verdampen is gericht op het
verminderen van de risico’s voor de cannabisgebruiker zelf. Dit advies heeft daarmee
een andere insteek dan het uitstalverbod. Met dit verbod wordt voorkomen dat jongeren
en kinderen gewend raken aan het beeld van rookwaren rond de toonbank en dat ze deze
producten daardoor normaal gaan vinden en er ook eerder mee gaan experimenteren. Dit
draagt bij aan een belangrijk doel van het Nationaal Preventieakkoord om kinderen
te laten opgroeien in een rook- en tabakvrije omgeving. Daarvoor moeten kinderen worden
beschermd tegen tabaksrook en de verleiding om te gaan roken. Dat betekent ook dat
kinderen niet in aanraking komen met nieuwsoortige tabaksproducten (zoals verhitte
tabak) en e-sigaretten met en zonder nicotine.
237.
Klopt het dat het juridisch mogelijk zou zijn om in de AMvB over het uitstalverbod
te differentiëren naar productcategorieën zoals sigaren en rookloze producten?
237.
Zoals in het amendement (Kamerstuk 34 470, nr. 14)(nu: artikel 5, derde lid, van de Tabaks- en rookwarenwet) is verwoord, is het uitstalverbod
van toepassing op alle tabaksproducten en aanverwante producten. Het gaat om producten
die alle schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Een onderscheid maken tussen de
verschillende producten is dan ook in strijd met het wetsartikel.
238.
Kunt u aangeven of er een bedrijfseffectentoets inzake het uitstalverbod is uitgevoerd,
met name naar de proportionaliteit van de maatregel: het verwachte effect versus de
economische impact op de tabaksspeciaalzaken? Zo ja, is de derving van schapinkomsten
meegenomen in deze analyse? Zo nee, wordt dit alsnog in kaart gebracht?
238.
Zie het antwoord op vragen 58 en 192.
239.
Kunt u aangeven of er bij de beoordeling van de proportionaliteit van het uitstalverbod
voor tabaksspeciaalzaken, rekening gehouden is met het afwezige of zeer beperkte effect
van de maatregel op de rookprevalentie, zoals blijkt uit onderzoek van Trimbos?
(Monshouwer, K., J. Verdurmen, T. Ketelaars, M.W. van Laar, «Points of sale of tobacco
products. Synthesis of scientific and practice-based knowledge on the impact of reducing
the number of points ofsale and restrictions on tobacco product displays», Trimbos-institute,
Utrecht)
239.
Zie het antwoord op vraag 125.
240.
Waarom is ervoor gekozen om rookloze producten en sigaren wel uit te zonderen van
neutrale verpakkingen, maar niet van het uitstalverbod?
240.
Ook sigaren, rookloze producten en e-sigaretten zijn schadelijk en verslavend. Dat
is de reden dat deze producten ook vallen onder het uitstalverbod. Overwogen wordt
om de neutrale verpakking voor sigaren en e-sigaretten in 2022 in te laten gaan. Zie
het antwoord op vraag 136.
241.
Kunt u aangeven hoe een ondernemer proactief voorlichting kan geven over e-sigaretten
en rookloze tabaksproducten als deze permanent zijn afgedekt? Of is dit niet meer
toegestaan?
241.
Een ondernemer kan het product desgevraagd uit het schap pakken, tonen en informatie
geven over het product. Alleen het maken van reclame in een speciaalzaak die niet
is uitgezonderd van het uitstalverbod zal worden verboden.
242.
Het uitstalverbod wordt volgens de toelichting bij het amendement Volp/Dik-Faber ingevoerd
omdat volgens de indieners van het amendement kinderen fijngevoelig zijn voor merkherkenning
(Kamerstuk 34 470, nr. 14). Betekent dit dat een uitstalverbod overbodig is nu sigaretten en shag een neutrale
verpakking krijgen?
242.
Het gaat hier om twee verschillende maatregelen die elkaar aanvullen. Sigaretten en
shag krijgen een onaantrekkelijke verpakking en deze maatregel heeft ook buiten de
verkooppunten effect. Daarnaast is het van belang dat deze producten niet zichtbaar
zijn bij verkooppunten. Dat voorkomt dat deze producten als normale producten worden
beschouwd en het makkelijker wordt om impulsaankopen te doen.
243.
Kunt u aangeven of sigaren nog proactief aan de klant getoond mogen worden als het
uitstalverbod is ingevoerd? Mag er nog proactief voorlichting over gegeven worden?
243.
Zie het antwoord op vraag 241.
244.
Kunt u toelichten hoe de display ban straks wordt gehandhaafd? Gaat de inspecteur
van de Nationale Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) straks timen hoelang de rookwaren
in het zicht zijn als de medewerker een tabaksproduct moet pakken?
244.
De NVWA heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd op het uitstalverbod en aangegeven dat
het uitstalverbod handhaafbaar is. Het is aan de NVWA om de juiste toezichtsmethodiek
te ontwikkelen. Ik kan hier niet op vooruitlopen.
245.
In hoeverre kan de uitkomst van de zaak C-517–18, waarin het Europese Hof om een prejudiciële
beslissing voor neutrale verpakkingen wordt verzocht, van invloed zijn op het besluit
van u (of dit kabinet) om neutrale verpakkingen voor sigaretten in te voeren? Bent
u bereid deze belangrijke uitspraak af te wachten? Wilt u de Kamer informeren over
de uitkomst van deze hofzaak?
245.
Zie het antwoord op vraag 147.
246.
Kunt u bevestigen dat die lidstaten van de Europese Unie die neutrale verpakkingen
reeds hebben ingevoerd of daartoe wetgeving hebben aangenomen, vrijwel allemaal gekozen
hebben deze maatregel te beperken tot sigaretten en shag? Zo nee, waarom niet?
246.
Tot nu toe hebben vier Europese lidstaten en Noorwegen de neutrale verpakking ingevoerd
voor sigaretten en shag: Frankrijk, het VK, Hongarije en Ierland. Ierland heeft besloten
de neutrale verpakking ook verplicht te stellen voor sigaren.
247.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederland tijdens de huidige kabinetsperiode alleen sigaretten
en shag worden voorzien van een neutrale verpakking zoals gesteld in het na afloop
van de ministerraad op 23 november 2018 gepubliceerde persbericht van de rijksoverheid?
Zo nee, waarom niet?
(«Nationaal Preventieakkoord verbetert gezondheid van alle Nederlanders», 23 november
2018, via: https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2018/11/23/nationaal-preven…)
247.
Het klopt dat de neutrale verpakking in deze kabinetsperiode verplicht wordt gesteld
voor sigaretten en shag. Voor sigaren en e-sigaretten wordt overwogen dit in te laten
gaan in 2022.
248.
Het uitstalverbod geldt niet voor speciaalzaken die alleen rookwaren, rookaccessoires,
loten en dagbladen verkopen. Tevens zullen bestaande kleine zaken met meer dan 75%
omzet uit tabaksproducten worden uitgezonderd van het uitstalverbod. Hoeveel zaken
betreft dit? Op basis waarvan zijn deze specifieke criteria bepaald?
248.
Zie het antwoord op vraag 192.
249
Bent u bekend met het feit dat de omzet van tabak voor tabaksspeciaalzaken nog steeds
hoog is, maar de winstmarge heel klein vanwege de hoge accijnzen? Is hier rekening
mee gehouden bij het formuleren van de twee uitzonderingen voor tabakswinkels in het
rookakkoord?
249.
Zie het antwoord op vraag 192.
250.
Er zijn diverse internationale, onafhankelijke onderzoeken waaruit blijkt dat niet-rokende
jongeren niet in de verleiding komen om e-sigaretten te gebruiken. Bent u bekend met
deze onderzoeken? Zo ja, in hoeverre zijn deze onderzoeken betrokken bij de totstandkoming
van het Nationaal Preventieakkoord?
250.
Zie antwoord op vraag 158.
251.
Er bestaat geen discussie over het feit dat jongeren geen sigaren en cigarillo’s roken.
Is er wetenschappelijk bewijs dat jongeren in de verleiding komen om te beginnen met
roken als ze e-sigaretten, sigaren of rookloze tabaksproducten zien?
251.
Onderzoek24 toont aan dat het zien van tabaksproducten bij verkooppunten kan aanzetten tot roken,
het doorgaan met roken vergemakkelijkt en het moeilijker maakt om te stoppen met roken.
Dit geldt in het bijzonder voor jongeren, maar ook voor rokers die willen stoppen
of gestopt zijn.
252.
Klopt het dat in het RIVM-rapport «Alternatieve tabaksproducten: harm reduction» wordt
gesproken over het belang van gedegen consumenteninformatie over het verschil in risico
tussen verschillende (tabaks)producten? Zo ja, waarom wordt dit genegeerd in het Nationaal
Preventieakkoord? (Staal, Y.C.M., en R. Talhout, RIVM, «Alternatieve tabaksproducten:
harm reduction? Tabaks- en aanverwante producten die mogelijk minder schadelijk zijn
dan sigaretten», RIVM briefrapport 2016, via: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2016-0103.pdf, onder andere blz. 20, 45-50)
252.
Het RIVM geeft in het betreffende rapport aan dat voor mensen die niet kunnen of willen
stoppen, correcte en begrijpelijke informatie over harm reduction producten van belang
kan zijn. Zie voor het overige het antwoord op vraag 120.
253.
Waarom wordt ervoor gekozen om door middel van een convenant met het bedrijfsleven
te komen tot het sluiten van rookruimten en pas na drie jaar te kijken of er voldoende
voortgang is? Waarom wordt er niet direct, gelijk aan de publieke sector, voor gekozen
om rookruimten uiterlijk juli 2022 te sluiten? Wat is de stand van zaken met betrekking
tot het convenant?
253.
VWS is op dit moment in gesprek met VNO NCW over het sluiten van het convenant. Indien
blijkt dat het convenant tot onvoldoende vooruitgang leidt, zal wetgeving worden voorbereid.
Uiteindelijk zullen alle rookruimten in elke sector worden gesloten.
254.
Hoeveel geld trekt de rijksoverheid jaarlijks uit voor de campagnes: Rookvrij opgroeien,
Rookvrij zwanger en stoppen-met-roken en welk bereik verwacht u daarmee te kunnen
realiseren?
254.
In totaal is vanuit de middelen voor het Nationaal Preventieakkoord ruim 3 miljoen
gereserveerd voor het uitvoeren van campagnes voor tabaksontmoediging. Het gaat om
een campagne rookvrij opgroeien, een campagne stoppen met roken en Stoptober.
255.
Waarom wordt het rookverbod niet uitgebreid voor kruidenmengsels met en zonder tabak?
255.
Het onder het rookverbod brengen van kruidenmengsels zonder tabak is niet uit de onderhandelingen
voor het Nationaal Preventieakkoord gekomen. Het roken van kruidenmengsels met tabak
valt nu al onder het rookverbod.
256.
Waarom wordt rokers de kans op een gezonder alternatief onthouden door het rookverbod
uit te breiden met de e-sigaret?
256.
Zie antwoord op vraag 120.
257.
Weet u in hoeveel winkels e-sigaretten worden verkocht in Nederland? Hebt u gesproken
met NSO en de Esigbond over de impact van de maatregelen uit het preventieakkoord?
Zo ja, wat waren de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
257.
Het is mij niet bekend hoeveel winkels(online en fysiek) e-sigaretten verkopen. Eind
2017 hebben medewerkers van het Ministerie van VWS een overleg gehad met vertegenwoordigers
van de Esigbond over de e-sigaret in het algemeen. In het kader van het Nationaal
Preventieakkoord is echter niet met de Esigbond gesproken.
258.
Bent u het ermee eens dat er bij gebruik van e-sigaretten aanzienlijk minder schadelijke
stoffen vrijkomen dan bij het roken van sigaretten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom
stimuleert u in het beleid dan niet dat rokers die niet kunnen stoppen overstappen
op e-sigaretten?
258.
Zie antwoord op vraag 120.
259.
Bent u ermee bekend dat het onderzoek van het RIVM uit 2015 «De gezondheidsrisico's
van het gebruik van e-sigaretten» concludeert dat er gezondheidsrisico’s zijn bij
gebruik van e-sigaretten, maar dat «Deze gezondheidseffecten zijn veel minder ernstig
zijn dan die van tabak roken»? Waarom past u nauwelijks ander beleid toe voor deze
veel minder schadelijke producten?
259.
Zie antwoord op vraag 120.
260.
Inzake gezondheidsrisico’s bij gebruik van e-sigaretten verwijst u naar een RIVM-rapport
uit 2015. Bent u bereid bewijsmateriaal over het gebruik van e-sigaretten te analyseren
uit andere landen als dit recenter wetenschappelijk bewijs is ten opzichte van onderzoeken
door Nederlandse overheidsinstituten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit concreet?
260.
Het RIVM is op de hoogte van het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van e-sigaretten.
Voor het RIVM-rapport uit 2015 is breed onderzoek gedaan naar de gevaren van de e-sigaret
waaronder uitgebreid experimenteel onderzoek. Deze bevindingen staan niet ter discussie.
Op dit moment is er geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Indien er aanleiding
is om nieuw onderzoek te doen naar het gebruik van de e-sigaret dan zal ik dit overwegen.
261.
Weet u hoeveel e-sigarettengebruikers Nederland kent? Heeft u gesproken met de belangenvereniging
van e-sigarettengebruikers aangaande het preventieakkoord? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, wat waren de bevindingen?
261.
In de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder gebruikt 3,5% wel eens een e-sigaret.25 In het kader van het Nationaal Preventieakkoord is niet met een belangenvereniging
van e-sigarettengebruikers gesproken. Wel is er, zoals in het antwoord op vraag 57
is aangegeven, in de voorbereiding van het Nationaal Preventieakkoord met rokers gesproken.
262.
Wat vindt u van de rol die e-sigaretten hebben in het Verenigd Koninkrijk als methode
om te stoppen met roken? Hoeveel Britten zijn er overgestapt van tabak naar de e-sigaret?
Bent u bekend met de excuusbrief van mevrouw De Kanter inzake de e-sigaret? Wat is
uw reactie hierop? Bent u bereid rokers – die niet willen/kunnen stoppen met nicotinegebruik –
aan te moedigen over te stappen op rookloze producten?
262.
Voor het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 119, 120
en 154. Ik ben bekend met de brief van mevrouw de Kanter. Hierin stelt zij dat de
e-sigaret minder schadelijk is dan de gewone sigaret, maar verzoekt zij e-sigaretgebruikers
om jongeren niet te verleiden tot het gebruik van de e-sigaret en om geen e-sigaret
te gebruiken op plekken waar nu niet gerookt mag worden. Dit sluit aan bij het voornemen
om het rookverbod uit te breiden met de e-sigaret, en het bereiken van een rook- en
tabakvrije omgeving waarin kinderen niet in aanraking komen met nieuwsoortige tabaksproducten
(zoals verhitte tabak) en e-sigaretten met en zonder nicotine.
263.
Bent u bekend met het rapport van het RIVM «E-sigaret aantrekkelijkheid voor rokers
en niet-rokers» waarin wordt geconcludeerd «De meeste gebruikersgroepen zien de e-sigaret
als een vervanger van de tabakssigaret en een mogelijke eerste stap om te stoppen
met roken»? Ziet u een rol voor de e-sigaret als onderdeel van het anti-rookbeleid?
263.
Zie antwoord op vraag 120.
264.
Wat vindt u van het rapport van Public Health England waarin wordt geconcludeerd dat
er vooralsnog geen bewijs is dat e-sigaretten een opstap zijn naar roken?
264.
Zie antwoord op vraag 158.
265.
In het rapport van PHE wordt ook gesteld «vapen brengt slechts een kleine fractie
van het risico van roken met zich mee, en het geheel overstappen van roken op elektronische
sigaretten levert substantiële gezondheidswinst op». Wat vindt u van deze conclusie?
265.
Zie antwoord op vraag 120.
266.
Kunt u aangeven hoe en waar het volledig sluiten van rookruimten bewezen effectief
is gebleken?
266.
Uit onderzoek van onder andere het RIVM is gebleken dat rookruimten schadelijk zijn
voor omstanders, omdat ze lekken en tweede- en derdehandsrook daardoor in de rookvrije
ruimte terecht komt. Daarnaast wordt met rookruimten het roken gefaciliteerd en wordt
de norm versterkt dat roken gewoon is.
267.
Kunt u verzekeren dat het sluiten van rookruimten in de horeca niet tot overlast op
straat zal leiden? Zo ja, hoe? Zo nee, accepteert u daarmee een groeiende overlast
voor bewoners van met name het centrum van gemeenten?
267.
Ik kan niet verzekeren dat het sluiten van rookruimten niet tot overlast zal leiden.
Over de afschaffing van de rookruimten in de horeca ga ik in gesprek met verschillende
partijen waaronder de VNG. Als er sprake is van ernstige overlast kan de gemeente
daar tegen optreden.
268.
Er wordt over gesproken dat er samengewerkt moet worden met andere lidstaten voor
tabaksontmoediging op Europees niveau. In hoeverre is er voor dit preventieakkoord
al sprake geweest van samenwerking?
268.
Ik spreek geregeld met collega’s uit andere Europese lidstaten zoals Frankrijk, België
en Duitsland om samenwerking te zoeken op het gebied van tabaksontmoediging. Dit vond
ook plaats voor het sluiten van het Nationaal Preventieakkoord.
269.
Wanneer zal de campagne Rookvrij opgroeien van start gaan en tot wanneer loopt deze
campagne? Welke kosten zijn hieraan verbonden?
269.
De bestaande campagne rookvrije zwangerschap wordt doorontwikkeld tot een campagne
rookvrij opgroeien. Deze campagne wordt momenteel voorbereid en zal dit jaar van start
gaan. Voor deze campagne is een bedrag van 1 miljoen gereserveerd.
270.
Het huidige rookverbod is alleen van toepassing op het roken van tabaksproducten.
Met de voorgestelde uitbreiding wordt het roken van bestaande en toekomstige damp-
en aanverwante producten die gezondheidsschade veroorzaken verboden. Omvat de uitbreiding
hiervan ook kruidentabak? Ziet u het roken van joints ook als een aanverwant product
dat gezondheidsschade kan veroorzaken, en valt dit dus ook onder het rookverbod? Zo
nee, welk gevolg heeft het als het rookverbod wel voor tabak geldt maar niet voor
wiet?
270.
De voorgenomen uitbreiding van het rookverbod omvat de elektronische sigaret met en
zonder nicotine en tabaksproducten die anders dan door roken worden geconsumeerd.
Kruidenmengsels met tabak vallen al onder het rookverbod, maar kruidenmengsels zonder
tabak vallen niet onder de uitbreiding van het rookverbod. Het gebruiken van drugs,
en dus ook van wiet, is nooit zonder risico’s (cannabis kan o.a. leiden tot verslaving,
psychoses en schade aan luchtwegen26).
271.
Punt 11: Hoeveel subsidie kan een gemeente krijgen vanuit het Rijk?
271.
Individuele gemeenten zullen geen subsidie ontvangen. De subsidie zal gaan naar de
VNG en kennispartners gaan om individuele gemeenten te kunnen ondersteunen.
272.
Punt 11: Op basis waarvan wordt deze subsidie beoordeeld?
272.
Zie het antwoord op vraag 271.
273.
Is er gesproken met rokers met een lage sociaaleconomische status (SES) over ondersteuning,
stimulatie bij het stoppen met roken? Zo nee, waarom niet?
273.
Bij het ontwikkelen van campagnes worden rokers met een praktische opleiding en laag
inkomen betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 57.
274.
Welk bedrag is er gereserveerd voor effectieve en toegankelijke stoppen-met-rokenzorg?
274.
Voor dit onderdeel is € 3,4 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is bedoeld voor een campagne
stoppen met roken, publieksinformatie via www.ikstopnu.nl, voor de implementatie van het zorgpad stoppen met roken en voor ondersteuning van
de Taskforce Rookvrije Start. Daarbij is van belang dat het eigen risico bij stoppen
met rokenzorg in de eerste lijn wordt geschrapt.
275.
Kunt u aangeven waarom er geen maatregelen meegenomen zijn om rokers te laten overstappen
naar genotsmiddelen die minder schadelijk zijn, zoals verscheidene rookloze alternatieven?
275.
Zie antwoord op vraag 120.
276.
Er bestaat brede, internationale wetenschappelijke consensus over het feit dat e-sigaretten
en andere alternatieven waarbij tabak niet verbrand wordt, aanzienlijk minder schadelijk
zijn dan gewone sigaretten en shag. Heeft het kabinet onderzoek gedaan naar de resultaten
van het Britse beleid gericht op het stimuleren van (verstokte) rokers om over te
stappen op minder schadelijke alternatieven als de e-sigaret?
276.
Ja, ik ben bekend met het Britse tabaksbeleid.
277.
Hoe weten juist mensen uit de lage SES-groepen dat er hulp is zonder financiële drempels?
Welke acties worden ondernomen om hier bekendheid aan te geven bij deze groepen?
277.
De zorgverzekeraars nemen op in hun polisaanbod dat eerstelijns stoppen-met-rokenprogramma’s
bij gecontracteerde zorgaanbieders buiten het eigen risico vallen. Zorgverzekeraars
zullen de vrijstelling van het eigen risico bij stoppen met roken via het polisaanbod
communiceren naar de verzekerden. Daarnaast kan deze wijziging ook worden meegenomen
in de Stoppen met Roken campagne die eind 2019 wordt uitgevoerd. Zorgprofessionals
zijn hierover geïnformeerd en worden gestimuleerd om rokers vaker een stopadvies te
geven, dan wel hen door te verwijzen. Deze wijziging zal ook op www.thuisarts.nl worden geplaatst.
278.
In staten met een zeer strikt anti-tabaksbeleid, zoals bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk
en Nieuw-Zeeland, wordt vanuit volksgezondheidsperspectief nadrukkelijk gekozen voor
een differentiatie in beleid tussen tabaksproducten waarbij verbranding optreedt (sigaretten
en shag) enerzijds, en minder schadelijke rookloze producten (elektronische sigaretten,
tabaksproducten die worden verwarmd in plaats van verbrand) anderzijds. Bent u bereid
serieus te onderzoeken of een dergelijke op schadebeperking gerichte aanpak ook in
Nederland opgenomen zou kunnen worden in het anti-tabaksbeleid?
(https://assets.publishing.service.gov.uk/government/uploads/system/uplo…)
(https://www.health.govt.nz/system/files/documents/pages/supporting-smok…)
278.
Zie de antwoorden op vragen 62 en 120.
279.
Onderkent u dat de sterke daling van het aantal rokers in het Verenigd Koninkrijk
(rookprevalentie van 15,1% versus 23,1% in Nederland) direct verband houdt met het
gebruik van de elektronische sigaret als effectief middel om te stoppen met roken,
en dat de Britse overheid rokers via voorlichtingscampagnes actief
stimuleert om over te stappen op de elektronische sigaret? Zo ja, bent u bereid te
onderzoeken of een dergelijke aanpak ook in Nederland kan bijdragen aan versnelde
vermindering van het aantal rokers?
(https://www.nhs.uk/smokefree/help-and-advice/e-cigarettes)
279.
Het Verenigd Koninkrijk heeft in de afgelopen jaren een aantal tabaksontmoedigingsmaatregelen
genomen, waaronder het invoeren van de displayban, neutrale verpakkingen en de substantieel
hogere tabaksaccijnzen. Het is niet duidelijk in hoeverre de afname van het aantal
rokers in het Verenigd Koninkrijk door het stimuleren van de overstap naar de e-sigaret
is bewerkstelligd. Sinds 2007 daalt het aantal rokers in het Verenigd Koninkrijk.
De Britse overheid stimuleert pas sinds kort actief het gebruik van de e-sigaret,
dus de dalingstrend sinds 2007 kan hier niet door worden verklaard. Voor het tweede
deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 118.
280.
Waarom vindt er in Nederland geen structurele evaluatie plaats van wetenschappelijk
bewijs over elektronische sigaretten en nieuwsoortige rookloze tabaksproducten en
de potentie die deze producten hebben in het terugbrengen van schadelijke gevolgen
van tabaksgebruik?
280.
Zie antwoord op vraag 260.
281.
Klopt het dat in het RIVM-rapport «Alternatieve tabaksproducten: harm reduction» wordt
gesteld dat minder schadelijke producten een rol kunnen spelen in het verminderen
van de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik? Zo ja, waarom wordt dit genegeerd in
het Nationaal Preventieakkoord? (Staal, Y.C.M., en R. Talhout, RIVM, «Alternatieve
tabaksproducten: harm reduction? Tabaks- en aanverwante producten die mogelijk minder
schadelijk zijn dan sigaretten», RIVM briefrapport 2016, via: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2016-0103.pdf onder andere pagina's 17 t/m
21)
281.
Zie antwoord op vraag 120.
282.
Hoe wordt gestimuleerd dat zorgverzekeraars zoveel mogelijk stoppen met roken buiten
het eigen risico laten? Is het correct dat het voor zorgverzekeraars mogelijk blijft
om eerstelijns stoppen-met-rokenprogramma’s onder het eigen risico te laten vallen?
282.
Zorgverzekeraars hebben individueel afgesproken dat uiterlijk vanaf 2020 eerstelijns
stoppen-met-rokenprogramma’s bij gecontracteerde zorgaanbieders worden vrijgesteld
van het eigen risico. Dit geldt alleen voor aanbieders waarmee zorgverzekeraars een
contract over een stoppen met roken programma hebben afgesloten. Zie het antwoord
op vraag 277.
283.
Welk bedrag wordt er gereserveerd voor het vrijstellen van het eigen risico bij stoppen-met-rokenprogramma's
en medicatie?
283.
Het is moeilijk in te schatten welke kosten met deze vrijstelling gepaard gaan omdat
niet te voorspellen is hoeveel mensen gebruik zullen maken van de stoppen met roken
zorg. Verzekeraars hebben aangegeven dat het vrijstellen van het eigen risico bij
stoppen met roken kan leiden tot een verhoging van de premie met maximaal 70 cent
per jaar. VWS heeft ingeschat dat de vrijstelling gemiddeld leidt tot een premieverhoging
van 6 cent per jaar.
284.
Kunt u aangeven of, en zo ja, met hoeveel de gemiddelde premie van elke verzekerde
zal stijgen als gevolg van het vrijstellen van het eigen risico?
284.
Zie het antwoord op vraag 283.
285.
Klopt het dat in het artikel «De elektronische sigaret. Gebruik, gezondheidsrisico’s,
en effectiviteit als stopmethode» in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde wordt
gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat experimenteren met e-sigaretten kan leiden
tot tabaksverslaving?
(Willemsen, Marc, C., Esther A. Croes, Daniel Kotz en Onno C.P. van Schayck, «De elektronische
sigaret. Gebruik, gezondheidsrisico’s, en effectiviteit als stopmethode», Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde, 21 augustus 2015, via: https://www.ntvg.nl/artikelen/de-elektronische-sigaret/volledig)
285.
In het genoemde artikel wordt gesteld dat er veel onderzoek is gedaan naar het experimenteren
met e-sigaretten door jongeren, maar dat er geen longitudinaal onderzoek is gepubliceerd
waaruit kan worden afgeleid of dit het risico vergrootte op het verslaafd raken aan
conventionele sigaretten.
286.
Klopt het dat in de Nationale Drug Monitor (2017) van het Trimbos Instituut wordt
geconcludeerd dat slechts 3% van de rokers voordat ze gingen roken eerst een e-sigaret
had gebruikt?
(Nationale Drug Monitor. Jaarbericht 2017, via: https://www.trimbos.nl/producten-en-diensten/webwinkel/product/af1568-j…,
blz. 317)
286.
Ja, dit klopt. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de meeste rokers al zijn
begonnen met roken voordat de e-sigaret in 2004 op de westerse markt is gekomen.
287.
Kunt u nader uiteenzetten waarom er in het Nationaal Preventieakkoord wordt gekozen
om de drie miljoen volwassen rokers in Nederland niet in de gelegenheid te stellen
om feitelijke informatie te ontvangen over het verminderd risicoprofiel van elektronische
sigaretten en nieuwsoortige rookloze tabaksproducten ten opzichte van sigaretten en
shag?
287.
Zoals in het antwoord op vraag 120 is aangegeven heeft het RIVM in 2015 onderzoek
gedaan naar de risico’s van de elektronische sigaret en nieuwsoortige tabaksproducten.
Dit onderzoek is openbaar27 en is dus voor alle Nederlanders beschikbaar als informatiebron28.
288.
Welke tijd zijn huisartsen (extra) kwijt aan (bij)scholing en begeleiden van stoppen
met roken en preventie (waaronder voeding, sport en bewegen en leefstijl)?
288.
Geïndiceerde en zorg gerelateerde preventie maken een onlosmakelijk onderdeel uit
van de zorg die huisartsen bieden. Vanaf 1-1-2019 kunnen patiënten aanspraak maken
op een GLI-programma (Gecombineerde Leefstijl Interventie) dat hen helpt bij het langdurig
verbeteren van hun leefstijl. Huisartsen kunnen hun patiënten die hiervoor in aanmerking
komen naar zo’n programma verwijzen. In het deelakkoord overgewicht van het Nationaal
Preventieakkoord is hierover afgesproken dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) samen
met de VNG een toolkit gaan ontwikkelen, met daarin best practices voor de implementatie
van de GLI. In het deelakkoord roken wordt onder meer beoogd dat meer rokers een effectieve
stoppoging doen. Verschillende zorgprofessionals – van huisarts tot stoppen met roken
coach – spelen hier een rol in. Indien de huisarts een patiënt met leefstijlproblemen
kan doorverwijzen naar passend aanbod dan zal dat de huisarts eerder kunnen ontlasten
dan dat het extra tijd kost.
289.
In hoeverre vindt er een integrale benadering plaats als het gaat om voorlichting
richting jongeren inzake alcohol/roken/drugs?
289.
De voorlichting aan jongeren wordt veelal integraal aangeboden. Dit gebeurt bijvoorbeeld
via het programma de Gezonde School en het lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen.
Daarnaast is er ook specifieke voorlichting op roken voor jongeren. Zo is er specifieke
publieksinformatie over roken voor jongeren en is er een specifieke scholencampagne
op roken.
290.
Kunt u aangeven op welke wijze wordt gemeten welke maatregelen effectief zijn om 50%
van de rokers te stimuleren om te stoppen met roken?
290.
Verschillende maatregelen worden ingezet op het vergroten van het aantal effectieve
stoppogingen: massa mediale campagnes en voorlichting, het vrijstellen van het eigen
risico, de implementatie van de zorgstandaard voor professionals en de verhoging van
accijns op tabaksproducten. Het effect van deze maatregelen kan niet afzonderlijk
worden gemeten, maar de maatregelen dragen in samenhang wel bij aan een toename van
het aantal stoppogingen en een afname van de prevalentiecijfers.
291.
Kunt u inzichtelijk maken wat het precieze productieverlies is van mensen die roken?
291.
In de Maatschappelijk Kosten Baten Analyse van tabaksontmoediging (RIVM, 2016) zijn
de productieverliezen van rokers berekend. Productiviteitsverliezen door direct verzuim
en lagere productiviteit bedragen respectievelijk € 511 en € 1.682 per roker per jaar.
Daarbij komen kosten van indirect verzuim en indirecte lagere productiviteit via ziektelast
door roken van € 1634 per roker per jaar. Dit zorgt voor een totaal van € 3.800 productiviteitsverliezen
per roker per jaar. Gebaseerd op 3,5 mln. rokers van 18 jaar en ouder in 2015, betekent
dat in totaal € 13,3 miljard aan productieverliezen per jaar.
292.
Waarom is de doelstelling dat in 2030 de gehele zorg rookvrij moet zijn? Waarom is
er niet voor gekozen om uiterlijk in 2025 al de gehele zorg rookvrij te hebben, aangezien
alle verslavingszorginstellingen, ggz-instellingen én ziekenhuizen uiterlijk in dat
jaar rookvrij moeten zijn volgens het preventieakkoord?
292.
De vertegenwoordigers van de (academische) ziekenhuizen,GGZ instellingen en de verslavingszorg
zijn partners in het Nationaal Preventieakkoord. De ziekenhuizen hebbenaangegeven
uiterlijk in 2025 rookvrij te zijn en de verslavingszorg al in 2020. Deze partijen
zullen vanuit hun maatschappelijke rol ook andere zorgorganisaties/instellingen betrekken
en motiveren om rookvrij te worden, maar het is uiteindelijk aan de andere sectoren
zelf. Een dergelijk proces kost tijd, vandaar dat de doelstelling beoogt in 2030 een
geheel rookvrije zorg te kunnen realiseren.
293.
Waarom worden e-sigaretten niet gezien als een middel om te stoppen met roken?
293.
Zie antwoord op vraag 120.
294.
Kunt u aangeven welke consequenties een rookvrije verslavingszorg heeft? Is er onderzocht
wat hiervoor nodig is en wat dit doet met patiënten in een verslavingskliniek?
294.
Het proces om rookvrij te worden verschilt per kliniek. Er is is al een aantal klinieken
rookvrij waarvan kan worden geleerd. Belangrijk is om samen met patiënten en behandelaars
een dergelijk traject in te gaan. Empirisch onderzoek laat zien dat stoppen met roken
vaak een positief effect heeft op het resultaat van de behandeling van alcohol- of
drugsverslavingen, en geen nadelig effect.
Als rookvrije instelling biedt de verslavingszorg een integrale behandeling van verslavingen;
net zoals een huisarts die bij een patiënt met suikerziekte ook diens hoge bloeddruk
behandelt.
295.
Kunt u aangeven hoe vorm gegeven wordt aan de afspraak dat «zorgprofessionals en andere
medewerkers in de zorg niet roken onder werktijd en ook niet herkenbaar zijn als roker
op hun werkplek». Hoe verhoudt deze afspraak zich tot het arbeidsrecht? Kan bij wijze
van spreken de medewerker op de postkamer ontslagen worden omdat deze medewerker in
zijn/haar pauze een sigaret rookt?
295.
Instellingen bepalen zelf hoe ze dit vorm willen geven. Voor specifieke gevallen kan
ik deze vraag niet beantwoorden. Wel kan ik een aantal algemeenheden stellen. Zo is
het kenmerk van een pauze dat een werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien
van zijn werkgever. Wat het bedrijf wel kan eisen is dat de werknemer die in zijn
pauze het bedrijfsterrein wil verlaten (bijvoorbeeld om te gaan roken) niet herkenbaar
is als werknemer van het betreffende bedrijf. Op het eigen terrein kan een werkgever
sowieso (huis)regels stellen.
296.
Hoe wordt gestimuleerd dat zorgprofessionals ook in de ambulante setting hun werk
rookvrij kunnen doen?
296.
Instellingen ondersteunen medewerkers en cliënten in deze situatie door het gesprek
hierover te stimuleren en te faciliteren, onder meer met een toolbox waarin voorbeelden
staan van praktische afspraken die gemaakt kunnen worden. Los hiervan ontvangt de
rokende cliënt vanzelfsprekend een stopadvies en wordt hij doorverwezen naar de stoppen
met roken-behandeling.
297.
Kunt u aangeven wat het betekent dat leveranciers ook aan de afspraken gehouden worden?
Wat betekent dit concreet voor de chauffeur van de vrachtwagen die materiaal komt
brengen/halen)?
297.
In het Nationaal Preventieakkoord is opgenomen dat leveranciers aan de zorg (zoals
taxichauffeurs, schilders, wasserijen, groothandels) actief worden gewezen op het
rookvrij beleid van de zorgaanbieder en hier door hen ook aan worden gehouden. De
vertegenwoordigende organisaties van de GGZ, verslavingszorg en ziekenhuizen hebben
dit aspect onder hun definitie van rookvrije zorg gebracht. Instellingen zelf maken
afspraken met hun leveranciers hierover en zullen hun leveranciers hieraan houden.
298.
Wat zijn de opbrengsten/kosten wanneer een kwart van de jaarlijkse tabaksdoden niet
voor zijn pensioengerechtigde leeftijd sterft?
298.
Dat is niet bekend omdat een dergelijk scenario in de Maatschappelijke Kosten Baten
Analyse van tabaksontmoediging (RIVM, 2016) niet is meegenomen. Zie verder het antwoord
op vraag 71.
299.
Kunt u aangeven hoe de aangekondigde maatregelen van ABN/AMRO zich verhouden tot de
gebruikelijke wetgeving in financiering van ondernemingen?
299.
ABN AMRO heeft een aantal acties geformuleerd om zo een belangrijke bijdrage te leveren
aan het denormaliseren van roken en van de tabaksindustrie en daarmee het realiseren
van een rookvrije generatie. Via sponsoringafspraken worden clubs, bedrijven en events
die gesponsord worden door ABN AMRO, uitgedaagd een bijdrage te leveren aan de rookvrije
generatie.
Daarnaast gaat ABN AMRO geen nieuwe relaties aan met bedrijven die ruwe tabak of tabaksproducten
produceren, en met bedrijven in de business-to-business handel en groothandels die
een significant deel van hun omzet halen uit tabaksproducten. Ook worden lopende contracten
niet verlengd. ABN AMRO ontvangt voor deze afspraken geen middelen van de Rijksoverheid
en financiert dit zelf.
300.
Kunt u aangeven waarom er geen enkele vertegenwoordiger vanuit het MKB aan tafel heeft
gezeten?
300.
Zie het antwoord op vraag 57.
301.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geen partner
aan tafel was?
301.
Zie het antwoord op vraag 198.
302.
Kunt u aangeven op welke manier er rekening gehouden is met de balansen van het bedrijfsleven?
302.
Zie het antwoord op vraag 192.
303.
Zijn de maatregelen om overgewicht tegen te gaan besproken met mensen met overgewicht
of obesitas? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
303.
Het Partnerschap Overgewicht Nederland (PON) zat aan tafel mede namens de stichting
Over Gewicht. Deze stichting zet zich in voor iedereen die met overgewicht of obesitas
te maken heeft. Het PON ondersteunt het Nationaal Preventieakkoord.
304.
Kunt u inzichtelijk maken hoe het percentage mensen met overgewicht en obesitas zich
heeft ontwikkeld sinds 1980?
304.
Via de website De Staat van Volksgezondheid en Zorg29 vindt u de meest actuele kerncijfers van het beleid van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, waaronder de grafieken met trends voor overgewicht en obesitas.
Het percentage mensen met overgewicht (4 jaar en ouder) is sinds 1981 gestegen van
27,4% tot 43,1% in 2017. De percentages voor overgewicht en obesitas zoals deze in
het Nationaal Preventieakkoord staan, sluiten aan bij deze cijfers van de website
De Staat van Volksgezondheid en Zorg. In het Nationaal Preventieakkoord is helaas
foutief aangegeven dat het gaat om de doelgroep 4 tot 20 jaar en de doelgroep 20 jaar
en ouder. Zoals gebruikelijk bij De Staat van Volksgezondheid en Zorg moet dit 4 tot
18 jaar en 18 jaar en ouder zijn.
305.
Kunt u aangeven in welke (type) wijken één op de drie kinderen overgewicht of obesitas
heeft? En in welke (type) wijken één op de 20 kinderen? Kan inzichtelijk worden gemaakt
hoe de samenstelling van die wijken eruitziet?
305.
Er is grote variatie in overgewicht op wijkniveau. Het RIVM heeft dit voor volwassenen
op wijkenniveau inzichtelijk gemaakt via de website Volksgezondheid en Zorg30. Voor kinderen zijn dergelijke analyses er niet. Er zijn wel JGZ gegevens over het
gewicht van kinderen, maar die zijn nog niet op landelijk niveau beschikbaar. Zoals
in het Actieprogramma Kansrijke Start is opgenomen, zal een AMvB worden opgesteld
die regelt dat de JGZ gegevens op landelijk niveau worden ontsloten.
306.
Welke bewezen effectieve maatregelen worden volgens u door de overheid ingezet om
obesitas en overgewicht terug te dringen?
306.
In het IBO Gezonde Leefstijl (Kamerstuk 32 793, nr. 240) werd aangegeven dat, waar bij met name tabaksbeleid voor een aantal maatregelen
de effectiviteit goed is onderzocht, dit bij overgewicht nog maar beperkt is onderzocht.
Een aantal vormen van beleid op dit terrein is in potentie effectief en een aantal
is plausibel effectief. In het Nationaal Preventieakkoord wordt ingezet op deze maatregelen
die plausibel of in potentie effectief zijn, zoals Jongeren Op Gezond Gewicht (dat
in 25 gemeenten reeds resultaat heeft geboekt), het verbeteren van het productaanbod
en het gezonder maken van de omgeving via gezondere kantines en het plaatsen van meer
watertappunten op plekken waar de jeugd veel aanwezig is. Daarnaast worden dergelijke
maatregelen geëvalueerd op hun werkwijze en effecten. Dit moet leiden tot meer kennis
over de werkzaamheid van de ingezette maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord.
Dit kan vervolgens aanleiding zijn om de inzet aan te passen om zodoende richting
de gestelde ambities te werken.
307.
Bent u op de hoogte van wetenschappelijke onderzoeken waaruit blijkt dat mensen die
(verwerkt) vlees en vis eten meer kans hebben op hart- en vaatziekten, een vergrote
kans op verschillende typen kanker en diabetes 2?
307.
De adviezen van de Gezondheidsraad vormen de basis voor mijn voedingsbeleid en bijvoorbeeld
ook voor de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. In de Richtlijnen goede voeding
concludeert de raad dat het eten van veel rood vlees of veel bewerkt vlees samenhangt
met een hoger risico op een beroerte, op diabetes en op darmkanker. Over vis concludeert
de raad dat overtuigend is aangetoond dat één keer per week vis eten het risico op
fatale coronaire hartziekten verlaagt. Bovendien hangt deze visconsumptie samen met
een lager risico op beroerte. De raad maakt geen onderscheid tussen onbewerkte en
bewerkte vis, omdat er bij vis te weinig onderzoek was voor zo’n onderscheid.
308.
Kunt u een uitleg geven op welke manier gezond eten, zoals groente en fruit, bevorderd
wordt als deze 3% duurder wordt?
308.
Zie het antwoord op vraag 12. Via diverse acties in het Preventieakkoord wordt gezonder
eten bevorderd. Dit gebeurt zowel via het gezonder maken van het voedselaanbod in
de dagelijkse omgeving van mensen als via bijvoorbeeld een campagne over de Schijf
van Vijf om mensen te helpen stapje voor stapje gezonder te gaan eten.
309.
Waarom is de btw-verhoging op groente en fruit per 1 januari 2019 niet geschrapt?
309.
De BTW verhoging op alle levensmiddelen is de uitvoering van een afspraak uit het
Regeerakkoord. Zie ook het antwoord op vraag 12.
310.
Waarom zijn er geen prijsafspraken over suikertaks gemaakt?
310.
Zie het antwoord op vraag 17.
311.
Op welke wijze worden de conclusies van het RIVM (dat het pakket van voorgestelde
maatregelen op het gebied van overgewicht, op basis van hun inschatting van de mogelijke
impact onvoldoende is om de hoge ambities waar te kunnen maken) meegenomen in het
preventieakkoord?
311.
Deze conclusies helpen om kritisch te bekijken wat er ligt en in het vervolg te streven
naar meer bewezen effectieve inzet. Het huidig beeld is dat we, met deze maatregelen
en de huidige kennis over de effectiviteit van deze maatregelen, de ambities op overgewicht
en obesitas niet halen. De voortgang zal echter gemonitord worden. Deze monitor kan
aanleiding zijn om in gesprek met de partijen de inzet aan te passen en we zullen
interventies blijven onderzoeken op effectiviteit.
312.
Haalt u de ambities en doelstelling met de voorgestelde maatregelen om overgewicht
en obesitas te laten dalen? Hoe houdt u de voortgang van alle ambities in de gaten?
312.
Met de huidige maatregelen en kennis over de effectiviteit van deze maatregelen, halen
we de ambities op overgewicht en obesitas niet. De voortgang zal echter gemonitord
worden. Deze monitor kan aanleiding zijn om in gesprek met de partijen de inzet aan
te passen.
313.
Aangegeven wordt dat de ambities en doelstellingen buitengewoon hoog zijn. Waarom
is er dan voor gekozen om veel van de maatregelen die de IBO-werkgroep benoemde als
potentieel effectieve maatregelen ter preventie van overgewicht niet in te zetten
(wettelijk herformuleren van de samenstelling van voedingsproducten, beperking van
het aanbod aan ongezonde producten, veranderen van de omgeving, variëren van prijzen
van gezonde en ongezonde producten en gerichte programma’s of persoonlijke begeleiding
met aandacht voor voeding en bewegen)? Kan per genoemde maar niet opgenomen maatregel
toegelicht worden waarom deze niet is opgenomen in het preventieakkoord en of deze
maatregel tijdens de gesprekken wel is besproken?
313.
Alle soorten maatregelen zijn overwogen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord.
Voor de door u genoemde maatregelen was onvoldoende draagvlak. Daar waar voldoende
draagvlak voor aanwezig was, zijn een aantal potentieel effectieve maatregelen ingezet,
zoals het gezonder maken van de omgeving door meer gezonde schoolkantines te realiseren,
de gecombineerde leefstijlinterventie voor volwassenen met overgewicht op te nemen
of door in te zetten op het realiseren van meer watertappunten in de omgevingen waar
de jeugd veel aanwezig is. Elementen uit de door u genoemde maatregelen hebben hierin
ook een belangrijke plek, zoals door in de programma’s aandacht te geven aan het variëren
van prijzen in de kantines en het beperken van ongezonde producten in bijvoorbeeld
de drankenautomaten. In het IBO Gezonde Leefstijl is echter ook terecht aangegeven
dat de bestaande kennis over de effectiviteit van maatregelen op overgewicht nog gering
is en slechts een aantal maatregelen plausibel effectief is. Vanuit het Nationaal
Preventieakkoord wordt daarom ook ingezet op deze plausibel effectieve maatregelen
en het beter onderbouwen van de werkzaamheid van deze maatregelen, om de kennis over
effectiviteit te vergroten.
314.
Kunt u aangeven hoe met de maatregelen rekening wordt gehouden met de verschillen
binnen een bepaalde SES-groep?
314.
Hoewel in huishoudens met een laag inkomen of bij mensen met een praktische opleiding
overgewicht en obesitas vaker voorkomen, is het een probleem dat in alle lagen van
de bevolking voorkomt. Door gebruik te maken van de lokale professionals, vanuit bijvoorbeeld
onderwijs, de sport, het sociaal domein en de zorg, wordt aangesloten bij de lokale
problematiek en kan maatwerk geleverd worden.
315.
In het akkoord staat de doelstelling om een consumptie van de hoeveelheid kilocalorieën
naar een niveau passend bij lengte, leeftijd en gezonde leefstijl te bewerkstelligen.
Hoe komt dit eruit te zien voor een gemiddeld individu? Worden de richtlijnen 2.000
kcal voor vrouwen en 2.500 kcal voor mannen, zoals geadviseerd door het Voedingscentrum,
niet meer gehandhaafd?
315.
Om een gezond voedingspatroon te realiseren is het belangrijk dat mensen hun dagelijkse
eten en drinken afstemmen op een niveau dat past bij hun lengte, leeftijd en gezonde
leefstijl. Niet iedereen heeft dagelijks even veel energie nodig. Als je veel beweegt
heb je meer calorieën nodig en ook mannen gebruiken over het algemeen meer brandstof
dan vrouwen. Dit betekent dat voor de meeste mensen de richtlijnen voor de inname
van aantal kcal toereikend zijn, maar dat bijvoorbeeld sporters gezien hun leefstijl
een daarbij passend voedingspatroon nodig hebben met een hogere inname van het aantal
kcal.
316.
De horeca wordt gestimuleerd om mensen meer groenten en minder vlees voor te schotelen
als zij uit eten gaan. Is dit een wens van die mensen, de klanten? Willen die mensen
meer groente en minder vlees?
316.
Uit onderzoek van het Voedingscentrum blijkt dat bijna de helft van de Nederlanders
probeert minder vlees of vis te eten31. De horeca kan hier een rol in spelen, bijvoorbeeld door het stukje vlees iets kleiner
te maken en de hoeveelheid groenten wat meer. Wageningen Economic Research, het Louis
Bolk Instituut en adviesbureau Greendish hebben hier onderzoek naar gedaan32. De horeca wil een bijdrage leveren door het stimuleren van het gezondere alternatief.
De gast in de horeca kiest uiteindelijk zelf waar hij eet en wat hij bestelt.
317.
Met welk doel worden jaarlijks 750 medewerkers van de versafdelingen in de supermarkten
geschoold op gezonde voeding? Wat gaan zij voor extra werkzaamheden/taken verrichten?
Wat zijn de kosten van deze scholing? Voor wiens rekening zijn deze kosten?
317.
De thema’s gezondheid, gezonde leefstijl en duurzaamheid zijn onderdeel van de basisopleiding
van supermarktpersoneel. Met de in het Nationaal Preventieakkoord genoemde scholing
wordt een verdiepingsslag aangeboden. Het doel is dat vaste medewerkers en medewerkers
met een leidinggevende functie van versafdeling in de supermarkten hierdoor de consument
kunnen helpen bij en verleiden tot een gezondere voedselkeuze.
De kosten van de scholing van de medewerkers worden betaald door de supermarktorganisaties,
en de kosten van de ontwikkeling van de training door het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel
(CBL). De inhoud van de e-learning is in samenwerking met het Voedingscentrum opgesteld.
318.
Bent u het er mee eens dat de Schijf van Vijf bedoeld is om mensen te stimuleren tot
een gezond voedingspatroon?
318.
Ja. Het Voedingscentrum heeft als missie consumenten te informeren en te stimuleren
om gezondere en meer duurzame voedselkeuzes te maken. De Schijf van Vijf is daar een
middel toe.
319.
Kunt u verklaren waarom er via de Schijf van Vijf gestuurd wordt op milieudoelen en
kunt u aangeven wat dit te maken heeft met een gezond voedingspatroon?
319.
Het Voedingscentrum is het kenniscentrum van de overheid voor betrouwbare voorlichting
en informatie over veilige, gezonde én duurzame voeding. In de Schijf van Vijf komen
gezondheid en ecologische duurzaamheid bij elkaar, bijvoorbeeld door de juiste balans
tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. Om in de toekomst mensen blijvend gezond
te kunnen laten eten is het noodzakelijk om ook duurzamer te gaan eten.
320.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers van versafdelingen van supermarkten er zijn? Hoe
wordt geborgd dat de opgedane kennis niet direct verloren gaat wanneer medewerkers
een baan buiten de supermarkt vinden?320.
Het CBL schat het aantal medewerkers op versafdelingen van supermarkten op 30.000
tot 40.000. Het verloop van supermarktpersoneel is met name hoog door in- en uitstroom
van vakkenvullers en kassamedewerkers. De e-learning is vooral bedoeld voor vaste
medewerkers met een leidinggevende functie op versafdelingen. Het verloop van deze
medewerkers is minder groot.. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat medewerkers
vertrekken voor een baan bij een andere supermarktketen. Zo blijft de kennis in ieder
geval binnen de supermarktbranche.
321.
Kunt u aangeven wat de rol is van supermarkten in het extra onder de aandacht brengen
van de Schijf van Vijf?
321.
Supermarkten zullen klanten meer gaan wijzen op Schijf van Vijf producten. Dit kan
via informatieverstrekking op de winkelvloer, via supermarktmagazines, via recepten,
het aangeven van het groentegehalte bij recepten, stimuleren van groente- en fruitconsumptie,
aanprijzing van Schijf van Vijf producten, inrichting van de winkels. Daarnaast kijkt
het Ministerie van VWS samen met het CBL, de NVWA en het Voedingscentrum naar mogelijkheden
voor specifieker gebruik van de term en de afbeelding Schijf van Vijf door supermarkten.
322.
Is de klimaatimpact van de producten uit de Schijf van Vijf beoordeeld? Zo ja, wat
kwam hieruit?
322.
Ja. Het RIVM heeft samen met het Voedingscentrum de klimaatimpact van de huidige consumptie
in Nederland en een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf uitgerekend. Voor de
resultaten hiervan verwijs ik u naar bijlage 13 van de Richtlijnen Schijf van Vijf
(2016)33. De Schijf van Vijf kan op verschillende manieren worden ingevuld, bijvoorbeeld met
meer of minder vlees. De diverse varianten hebben verschillende mate van impact op
broeikasgasemissies.
323.
Hoe is het stimuleren door supermarkten, horeca- en cateringbedrijven van de jaarlijkse
consumptiegroei van producten uit de Schijf van Vijf, waaronder dierlijke producten,
in lijn met de plannen van het kabinet om de broeikasgasuitstoot van de landbouw terug
te dringen?
323.
In de LNV-visie «Landbouw, natuur en voedsel: Waardevol en verbonden» (Kamerstuk 31 532, nr. 193) staan onder andere kringlooplandbouw en waardering voor voedsel centraal. Eén van
de uitgangspunten hierbij is een duurzame en gezonde voedselconsumptie. Momenteel
ligt het eetpatroon van Nederlanders over het algemeen ver bij de aanbevelingen van
de Schijf van Vijf vandaan. Het stimuleren van een eetpatroon volgens de Schijf van
Vijf, door welke partij dan ook, wordt door het kabinet geapprecieerd. Door de Nederlandse
consument te stimuleren meer volgens de Schijf van Vijf te eten, stimuleren we een
gezonder en duurzamer voedingspatroon met minder uitstoot van broeikasgassen.
324.
Op welke manier wordt het nieuwe voedselkeuzelogo geïntroduceerd om dit logo breed
gedragen te krijgen?
324.
Het Ministerie van VWS heeft het initiatief genomen voor overleg met betrokken partijen
in het werkveld over het in 2020 te introduceren nieuwe voedselkeuzelogo. Dit zijn
onder andere vertegenwoordigers van de levensmiddelenindustrie, supermarkten, gezondheidsfondsen,
Consumentenbond, horeca en de catering. In dit overleg worden de voorstellen voor
het nieuwe voedselkeuzelogo getoetst. Daarnaast zal nog dit jaar een onafhankelijk
consumentenonderzoek worden uitgevoerd naar een of meer logo’s om de begrijpelijkheid
bij de consument te testen. De uitkomsten hiervan worden beoordeeld en gebruikt om
tot een besluit te komen.
Zodra ik na de consultaties van zowel consumenten als betrokken professionals voldoende
vertrouwen heb dat het nieuwe voedselkeuzelogo breed gedragen wordt, zal ik de benodigde
stappen zetten om het voedselkeuzelogo te introduceren.
325.
Met het Vinkje is eerder geprobeerd om een breed gedragen voedselkeuzelogo te introduceren. Op welke manier verschilt dit nieuwe logo van het Vinkje?
325.
Zie ook het antwoord op vraag 324. Over het uiterlijk van het nieuwe logo kan ik nog
niks zeggen. Een belangrijk verschil met de organisatie van het Vinkje is dat de uitvoering
van het te kiezen logo op onafhankelijke wijze wordt georganiseerd. Bij het Vinkje
was dit bij een door bedrijfsleven opgerichte stichting belegd, waardoor een mogelijke
schijn van belangenverstrengeling werd gewekt.
326.
Hoe ziet u de scholing van 750 medewerkers van versafdelingen in het licht van het
totaal aantal nieuwe medewerkers dat supermarkten per jaar aannemen?
326.
In eerste instantie worden vaste medewerkers en medewerkers van versafdelingen gestimuleerd
de training te doen. Het totaal aantal nieuwe medewerkers per jaar is in dit licht
daarom niet direct relevant. Zie ook het antwoord op vraag 320.
327.
Hoe verklaart u de weerstand van de supermarkten om in dit akkoord tot concrete toezeggingen
te komen, vooral op het gebied van de reductie van suiker in frisdranken?
327.
Ik herken deze weerstand niet. Supermarkten hebben in het Nationaal Preventieakkoord
aangegeven met hun private label frisdranken mee te werken aan suikerreductie en dat
voor maart 2019 te vertalen in concrete stappen. Ik heb onlangs van het CBL vernomen
dat de supermarkten de ontwikkelingen van de A-merk-producenten in reductie van calorie-inname
via frisdranken volgen. Supermarkten zetten in op verschuiving van het volume van
regular naar light of laagcalorische dranken (voor zowel A- als huismerken). Dit kunnen
zij bijvoorbeeld doen via schapwijzers of aanbiedingenbeleid. Daarnaast zullen de
supermarkten zich inzetten om in 3 typen koolzuurvrije frisdrank (ice tea, siroop
en vruchtendrink) het gemiddelde suikergehalte met 10% te verlagen door per categorie
een maximum suikergehalte af te spreken.
328.
Wat doen het akkoord respectievelijk het flankerend kabinetsbeleid concreet om de
consumptie van groente en fruit, de sector met de grootste achterstand in de Schijf
van Vijf, te stimuleren?
328.
De consumptie van groente en fruit wordt gestimuleerd door de inzet om consumenten
meer volgens de Schijf van Vijf te laten eten. Dit komt tot uitvoer in de volgende
acties uit het deelakkoord overgewicht op pagina 39 (1 t/m 6), pagina 40 (8), pagina 41
(16) en pagina 42 (19, 20, 22, 23, 24). Daarnaast werken bedrijfsleven, maatschappelijke
organisaties en overheid in het Nationaal Actieplan Groenten en Fruit samen aan het
stimuleren van de consumptie van groente en fruit in Nederland. In deze brede coalitie
worden bestaande initiatieven om de groente- en fruitconsumptie te verhogen gebundeld
en versterkt. Zo wordt bijvoorbeeld de consument bekend gemaakt met (seizoens- en
nieuwe) groenten en fruit, goede bewaarwijze en bereiding en variatiemogelijkheden.
329.
Wat wordt in het akkoord gedaan om de consumptie van gezonde voeding (met name groente-inname)
onder gezinnen met lage inkomens, waar problemen met gezonde eetgewoontes het grootst
zijn, te stimuleren?
329.
Voor mensen met lage inkomens geldt vaak dat gedragsverandering via alleen informatieoverdracht
en voorlichting niet succesvol is. Daarom zetten we in het Nationaal Preventieakkoord
met name in op het gezonder maken van de dagelijkse (voedsel)omgeving om de gezonde
keuze makkelijker te maken. De inzet van lokale programma’s op het gebied van voeding
en overgewicht is met name gericht op de groepen waar de problemen het grootst zijn.
Scholen in wijken met veel gezinnen met lage inkomens krijgen bijvoorbeeld voorrang
bij het ondersteuningsaanbod Gezonde School.
330.
Wat vindt u van de invoering van de suikertaks in het Verenigd Koninkrijk?
330.
Ik vind het een interessante maatregel en ben benieuwd naar de effectiviteit over
meerdere jaren.
331.
Kunt u bevestigen dat de suikertaks heeft geleid tot aantoonbaar minder suiker in
producten, omdat producenten hun productiemethodes hebben aangepast?
331.
Het suikergehalte in frisdranken in het Verenigd Koninkrijk is tussen 2015 en 2017
met 11% gedaald (de getrapte belasting op suikerhoudende dranken is in april 2016
aangekondigd en is ingegaan per april 2018)34. De rapportage hierover geeft geen informatie over individuele producten maar ik
heb begrepen dat er zeker producenten zijn die hun receptuur hebben aangepast. De
daling zal een combinatie zijn van verlaging van het suikergehalte in producten (productaanpassing)
en verschuiving van het verkoopvolume van suikerhoudende naar minder of geen suikerhoudende
frisdranken. Effecten op de langere termijn zijn nog niet bekend.
332.
Wat kan uit de effecten van de suikertaks in het Verenigd Koninkrijk worden geleerd
voor de Nederlandse situatie?
333.
Kunt u uiteenzetten wat het huidige verschil is in suikergehaltes van frisdranken
in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland?
334.
Hoe verhoudt de in het Verenigd Koninkrijk waargenomen suikerreductie zich in kwantitatieve
zin tot de door frisdrankproducenten in Nederland gerealiseerde en voorgenomen reductie?
332. 333. en 334.
Zie ook het antwoord op vraag 17. Ik heb geen overzicht van individuele suikergehaltes
in frisdranken in het VK. Vergelijking van de waargenomen suikerreductie in beide
landen is niet goed mogelijk.Ik licht graag toe waarom. In Nederland is in 2015 een
afspraak gemaakt tussen A-merkproducenten om de calorieconsumptie via frisdranken
te verlagen via volumeverschuiving naar minder calorierijke varianten (light, waters),
suikerreductie in reguliere varianten of kleinere portieverpakkingen. Huismerken zijn
bij deze afspraak niet aangesloten, maar dat sluit niet uit dat er wel suikerreductie
heeft plaatsgevonden of plaatsvindt in hun aanbod. Het RIVM onderzoekt momenteel de
verkoopvolumes van suikerhoudende en niet suikerhoudende frisdranken in de Nederlandse
supermarkt (A-merk en huismerk). De branchevereniging Frisdranken, Waters en Sappen
(FWS) heeft al een peiling uitgevoerd naar aanleiding van bovengenoemde afspraak voor
A-merken in Nederland. Daar komt uit dat tussen 2012 en 2017 een caloriereductie van
20% heeft plaatsgevonden in het verkochte volume aan frisdranken. Dit betreft de verkoop
van frisdranken van A-merken in Nederland, dus exclusief de private label (huismerken).
Het omvat wel de verkoop van A-merken buiten de supermarkt. In het VK wordt sinds
april 2018 belasting geheven op alle (suikerhoudende) frisdranken met meer dan 5 en
meer dan 8 gram suiker/100 ml, waarbij de belasting hoger is voor de categorie boven
8 gram/100 ml. Via beide (NL en VK) aanpakken kan in principe hetzelfde bereikt worden.
Grote internationale merken die sterk hechten aan hun receptuur zullen het suikergehalte
in hun «regular» variant ook niet zomaar aanpassen vanwege een belastingmaatregel.
In het VK is het suikergehalte in frisdranken tussen 2015 en 2017 met 11% gedaald.
Dit betreft alle frisdranken (A-merk en huismerk), waarbij de cijfers alleen over
verkoop in de supermarkt gaan.
335.
Hoe wordt het wetenschappelijk bewijs dat een plantaardig dieet het risico op hart-
en vaatziektes verkleint geïntegreerd in het preventiebeleid?
335.
Via de Schijf van Vijf die de leidraad is voor de acties op het gebied van voeding
in het Nationaal Preventieakkoord.
336.
Erkent u dat een (meer) plantaardig dieet goed is voor zowel de menselijke gezondheid
als voor het klimaat?
336.
Ja.
337.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de Transitieagenda Biomassa en Voedsel en van
het ontwerp van het Klimaatakkoord (21 december 2018), waarin wordt beschreven dat
de verhouding dierlijke en plantaardige eiwitten in ons dieet moet worden bijgesteld
van 60:40 naar 40:60, met daarnaast een reductie van de totale eiwitinname van 10–15%?
337.
Ja.
338.
In hoeverre verwacht u dat de voorstellen uit het preventieakkoord zullen bijdragen
aan de doelstellingen met betrekking tot voedselconsumptie uit het ontwerp-Klimaatakkoord?
Waar baseert u dat op?338.
Ik verwacht dat de acties uit het Nationaal Preventieakkoord op het gebied van voeding
zullen bijdragen aan deze doelstellingen. In welke mate kan ik op dit moment niet
inschatten. De Schijf van Vijf is de leidraad voor de acties op het gebied van voeding
in het Preventieakkoord. Als Nederlanders meer volgens de Schijf gaan eten, dan verschuift
de consumptie naar meer plantaardig en minder dierlijk voedsel en wordt de voedselconsumptie
zowel gezonder als duurzamer.
339.
Welke voorstellen op het gebied van de vermindering van de consumptie van dierlijke
eiwitten zijn er besproken tijdens het proces van de totstandkoming van het preventieakkoord?
Van welke partijen waren deze voorstellen afkomstig?
339.
Hier is niet specifiek over gesproken. De partijen waren het er snel over eens om
de Schijf van Vijf als leidraad op het gebied van voeding te nemen.
340.
Hoe draagt de verhoging van de btw op groente en fruit bij aan de preventie van overgewicht?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is deze maatregel gebaseerd?
340.
Zie ook het antwoord op vraag 12 en vraag 18.
341.
Hoe draagt het verhogen van de btw op groente en fruit eraan bij dat mensen in de
supermarkt vaker de gezonde keuze maken?
341.
Zie het antwoord op vraag 12 en vraag 18.
342.
Klopt het dat catering- en horecabedrijven door middel van nudging en prijsbeleid
de gezonde keuze aantrekkelijker maken en supermarkten niet? Waarom is hiervoor gekozen
en op welke wetenschappelijke inzichten is dit beleid gebaseerd?
343.
Erkent u dat wanneer supermarkten door middel van nudging en prijsbeleid gezonde keuzes
aantrekkelijker maken, dit een zeer grote impact zou kunnen hebben op de keuzes van
consumenten? Hoe verhoudt dit zich tot de impact van nudging en prijsbeleid bij catering-
en horecabedrijven?
344.
Welke onderzoeken zijn er beschikbaar op het gebied van de relatie tussen prijs(verhoging
of verlaging) en de keuzes van consumenten in supermarkten en horecagelegenheden?
Wat zijn hierbij de conclusies en hoe worden deze ingezet in het kabinetsbeleid met
betrekking tot voedselconsumptie?
342. 343. en 344.
Ik heb geen cijfers over de mate van inzet op nudging en prijsbeleid om de gezonde
keuze makkelijk te maken door cateringbedrijven, horeca en supermarkten.
Er is wetenschappelijke onderbouwing voor dat het aanwezige aandeel van producten
en de manier waarop deze worden aangeboden de aankoop van producten kan stimuleren.
Mensen zijn bijvoorbeeld geneigd te nemen wat standaard lijkt: of waarvan de meeste
producten in het schap staan of, ongeacht de grootte ervan, de «middelste» portie
bij de keuze uit small, medium en large (default nudge). Dit kan worden ingezet om
gezondere keuzes te stimuleren. De onderbouwing van de Richtlijnen Gezondere Kantines
van het Voedingscentrum en ook het onderzoek dat Veneca (Vereniging Nederlandse Cateringorganisaties)
met de VU heeft gedaan in bedrijfsrestaurants35, is gebaseerd op deze effecten van de omgeving op gedrag. Veneca gaat de in het genoemde
onderzoek effectief gebleken strategieën verder implementeren. Bijna 80% van wat we
eten in Nederland, eten we thuis36. Een aanzienlijk deel daarvan komt uit de supermarkt. Een gezondere keuze in de supermarkt
kan wat dat betreft veel impact hebben. Nudging kan zeker ook onderdeel zijn van hoe
supermarkten consumenten verleiden meer producten te kopen die in de Schijf van Vijf
staan (actie 2 pagina 39). Er zijn diverse projecten in supermarkten waar nudging
wordt toegepast om de consument gezondere keuzes te laten maken. Ook lopen er momenteel
nog onderzoeken naar nudging in de supermarkt, bijvoorbeeld een meerjarig onderzoek
«Supreme Nudge», gefinancierd door de Hartstichting en ZonMw. Prijsprikkels zijn bewezen
effectief, vooral bij jeugd en personen met lagere inkomens37. Over prijsbeleid zijn, vanwege de regels op het gebied van mededinging, geen afspraken
gemaakt in het Nationaal Preventieakkoord.
345.
Hoe wordt er meer aandacht besteed aan «portiegrootte»?
345.
Voor producten waar de caloriedichtheid (koek, snoep, chocolade, repen) groot is,
worden door de koek- en snoepproducenten afspraken gemaakt over verkleinen van porties.
Het streven is om hierbij 70% van de A-merkproducten te omvatten. Portiegrootte wordt
ook meegenomen in het aangekondigde nieuwe systeem voor productverbetering. Daarnaast
stimuleert de branchevereniging voor de horeca (KHN) bij haar leden het gebruik van
kleinere porties.
346.
Hoe worden ambities verwoord in de voedselagenda om tot een duurzaam gezondheidsgedrag
te komen gekoppeld aan de ambities om tot een gezond voedingspatroon te komen? Door
verandering van voedingspatronen kan namelijk een belangrijke slag in de verduurzaming
van de voedselconsumptie gemaakt worden: meer consumptie van groente en fruit, minder
dierlijke eiwitten, meer eten van het seizoen en minder producten die van ver worden
aangevoerd.
346.
Deze ambities komen bij elkaar in de Schijf van Vijf. Zie ook antwoord op vraag 67,
68, 323, 335 en 338.
347.
De wetenschap is het erover eens dat een omslag in voedingspatronen noodzakelijk is
om wereldwijde en Nederlandse uitdagingen op het gebied van voedsel het hoofd te kunnen
bieden. Dat gaat breder dan alleen met het bestrijden van overgewicht: zo eet minder
dan 85% in Nederland voldoende verse groenten en fruit. Hoe draagt het preventieakkoord
bij aan deze noodzakelijke omslag?
347.
Het Nationaal Preventieakkoord draagt bij aan deze benodigde omslag door de Schijf
van Vijf als leidraad te nemen voor de acties op het gebied van voeding in het deelakkoord
overgewicht. Hiermee is de focus breder dan alleen overgewicht en komt nadrukkelijk
bijvoorbeeld ook het stimuleren van de consumptie van groente en fruit aan de orde.
De kracht van het Nationaal Preventieakkoord is dat we met vele partijen de schouders
eronder zetten. Dat is nodig om een omslag teweeg te brengen.
348.
Op welke manier worden partijen verantwoordelijk gehouden voor hun inzet, bijvoorbeeld
ten aanzien van de verkoop van meer producten van de Schijf van Vijf (actie 1 en 2)?
348.
Alle partijen zijn gehouden aan de afspraken waarvoor zij aan zet zijn. De voortgang
zal gemonitord worden. Deze monitor kan aanleiding zijn om in gesprek met de partijen
de inzet aan te passen.
349.
Waarom wordt voor het tabaksontmoedigingsbeleid wél aangenomen dat prijsbeleid effectief
is, maar worden er geen prijsmaatregelen genomen om de consumptie van groente en fruit
positief te beïnvloeden?
349.
Prijsbeleid kan ook effectief zijn om de consumptie van groente en fruit positief
te beïnvloeden. De gezamenlijke ondertekenaars van het Nationaal Preventieakkoord
hebben er echter voor gekozen om op een andere manier in te zetten op stimulering
van de groente- en fruitconsumptie.
350.
Waar, hoeveel en op welke manier draagt de samenwerking tussen de genoemde betrokken
ministeries in concreto bij aan een grotere inname van groente en fruit?
350.
Het is mij niet duidelijk naar welke actie u verwijst met deze vraag. In het Nationaal
Actieplan Groente en Fruit (NAGF) werken bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties
samen met de overheid aan het stimuleren van de groente- en fruitconsumptie in Nederland.
Zie ook het antwoord op vraag 328.
351.
Erkent u dat in de samenleving bij uitstek veel draagvlak bestaat voor gezondheidsbevordering
via de consumptie van groente en fruit, en wat gaat u gezien de beperkte impact van
het deelakkoord overgewicht aanvullend doen om de groente- en fruitinname te vergroten?
351.
Ik heb geen overzicht voor welk thema op het terrein van gezondheidsbevordering het
meeste draagvlak bestaat in de samenleving. De impact berekening van het RIVM spitste
zich toe op de impact van het akkoord op de prevalentie van overgewicht. Of de impact
op het stimuleren van de groente- en fruitinname ook beperkt is, kan hieruit niet
geconcludeerd worden. Hoe het Nationaal Preventieakkoord bijdraagt aan het stimuleren
van de groente- en fruitconsumptie heb ik aangegeven in het antwoord op vraag 328.
352.
Welk deel van de van 2019 tot en met 2021 gereserveerde middelen voor de uitvoering
van het Nationaal Preventieakkoord wordt wanneer en op welke manier besteed aan het
bevorderen van de inname van groente en fruit?
352.
Zie ook het antwoord op vraag 37. Daarnaast wordt via de maatregelen gericht op de
Schijf van Vijf, Gezonde Kinderopvang, Gezonde School, Jongeren Op Gezond Gewicht,
gezondere sport- en schoolkantines, de gezondere bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid,
een gezonder voedingsaanbod in de zorg en rond vervoersplekken, de training van supermarktmedewerkers
en de inzet van cateraars specifiek ingezet op het bevorderen van de inname van groente
en fruit. Een exact bedrag aan deze inzet koppelen is helaas niet mogelijk, omdat
de inzet vaak niet enkel gericht is op het stimuleren van inname van groente en fruit,
maar bijvoorbeeld ook op het stimuleren van het drinken van water of gezondere keuzes
maken in het algemeen.
353.
Welke financiële middelen zijn vanaf 2021 en verder structureel beschikbaar voor het
bevorderen van de inname van groente en fruit?
353.
In het antwoord op vraag 37 en 352 is aangegeven welke middelen in 2021 beschikbaar
zijn voor het Nationaal Preventieakkoord en op welke wijze deze worden ingezet voor
het bevorderen van de inname van groente en fruit. In het regeerakkoord is aangegeven
dat er vanaf 2022 jaarlijks structureel € 5 miljoen beschikbaar is voor het gehele
Nationaal Preventieakkoord. Voor 2022 en verder is de inzet van deze middelen nog
niet uitgewerkt.
354.
Hoe wil het kabinet het stimuleren van de inname van groente en fruit verwerken in
de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid en doorvertalen naar lokale aanpakken?
354.
Het eten van groente en fruit is belangrijk voor de gezondheid en heeft een prominente
plek in het Nationaal Preventieakkoord. Om de aansluiting te maken met het lokale
beleid wordt dit via programma’s als Jongeren Op Gezond Gewicht meegenomen naar de
lokale uitwerking. Het zal daarom ook een plek krijgen in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid
en waar dat lokaal een relevant thema is in de lokale afspraken. Op welke wijze dit
gebeurt wordt momenteel uitgewerkt.
355.
Op welke wijze is het ontwerp-Klimaatakkoord, dat ook uitgaat van een gedragsverandering
op het gebied van gezondheid met meer consumptie van groenten en fruit, aanleiding
voor het kabinet om aanvullende maatregelen te nemen om het aandeel van groenten en
fruit in de voedselconsumptie te vergroten?
355.
Een hogere groente- en fruitconsumptie levert gezondheidswinst op en resulteert in
een voedingspatroon met een lagere milieudruk. Dat advies van de Gezondheidsraad is
al verwerkt in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarnaast werken wij in
het Nationaal Actieplan Groenten en Fruit samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties aan het stimuleren van de consumptie van groente en fruit in Nederland.
Dit door het vormen van een brede coalitie waarin bestaande initiatieven met voornoemd
doel worden gebundeld en versterkt en door de consument bekend te maken met (seizoens-
en nieuwe) groenten en fruit, de bewaarwijze, bereiding daarvan en de variatiemogelijkheden.
Met het Nationaal Preventieakkoord wordt hier door diverse acties die meer aanbod
op basis van de Schijf van Vijf stimuleren een extra impuls aan gegeven. Het kabinet
voorziet geen extra aanvullende maatregelen naar aanleiding van het ontwerp klimaatakkoord.
356.
Hoe en wanneer wordt de minimaal € 10 miljoen aan publieke middelen die de topsectoren
Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen in 2019 inzetten verdeeld, en welk deel
hiervan is bestemd voor projecten op het gebied van groenten en fruit?
357.
Welke middelen (bovenop de genoemde € 10 miljoen in 2019) vanuit de topsectoren Agri&Food
en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen zijn na 2019 beschikbaar?
356 en 357.
De middelen van de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen worden uitgezet
op thema’s genoemd in de Kennis- en Innovatieagenda’s van deze topsectoren. De ambities
van deze topsectoren zijn onder andere het terugdringen van overgewicht door de productie
van gezonder voedsel en consumenten te helpen kiezen voor een gezond voedingspatroon
en een gezonde leefstijl. Projecten die binnen de topsectoren uitgevoerd (kunnen)
worden richten zich onder andere op het stimuleren van gezonde voedingspatronen/leefstijl
door onder andere voedingseducatie, het creëren van een gezonde leefomgeving, verbetering
van productsamenstelling en het stimuleren van de consumptie van groenten en fruit.
Op de websites van de topsectoren (www.topsectoragrifood.nl; en www.topsectortu.nl) staat een korte beschrijving van alle lopende projecten. Via de projecten «Fresh
on demand», «De Waarden van Groenten en Fruit» en «Groenten en fruit op school, vanzelfsprekend!»
wordt gewerkt aan interventies gericht op het stimuleren van de consumptie van groenten
en fruit. Maar ook in andere projecten gericht op het stimuleren van een gezond voedingspatroon
is de aandacht voor het vergroten van de consumptie van groenten en fruit.
De topsectoren zetten jaarlijks een call uit voor onderzoeksprojecten waar het bedrijfsleven
en de kennisinstellingen op kunnen inschrijven. Gezien de belangstelling en de maatschappelijke
relevantie wordt een aanzienlijk deel van de beschikbare middelen binnen de topsector
Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen besteed aan projecten op het terrein van
gezonde voeding en projecten die bijdragen aan het terugdringen van overgewicht. In
het Nationaal Preventieakkoord is aangegeven dat de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw
& Uitgangsmaterialen in 2019 minimaal € 10 miljoen aan publieke middelen inzetten,
vanuit de beschikbaar gestelde middelen (Ministeries van LNV, VWS en EZK). Bedrijven
uit de land- en tuinbouw, levensmiddelenindustrie, retail, catering, horeca, ICT-
en technologie investeren eenzelfde bedrag als de topsectoren (minimaal € 10 miljoen).
De exacte bedragen zijn afhankelijk van de projecten die worden aangevraagd en gehonoreerd.
Ook na 2019 zijn er middelen beschikbaar voor projecten die bijdragen aan de doelstellingen
van het Nationaal Preventieakkoord. De exacte middelen zijn nu nog niet aan te geven.
358.
Kan de opmerking van het RIVM over de conclusie van de IBO-werkgroep zo geïnterpreteerd
worden dat de impact van het deelakkoord overgewicht groter zou zijn als het akkoord
(meer) gebruik zou maken van de mogelijkheden van het variëren van prijzen van gezonde
producten (zoals groente en fruit) en ongezonde producten of van gerichte programma’s
of persoonlijke begeleiding met aandacht voor voeding, waaronder groente en fruit?
358.
Ja. Hierbij geldt echter wel een kanttekening. Binnen het thema Overgewicht zegt het
IBO rapport immers: «Er zijn geen bewezen effectieve instrumenten om overgewicht terug
te dringen. Mogelijkheden om het huidige beleid uit te breiden met potentieel effectieve
instrumenten tegen overgewicht zijn (her)formulering van de samenstelling van voedingsproducten,
het reguleren van de beschikbaarheid van bepaalde ongezonde producten, of het aanpassen
van de omgeving om gezonde keuzes makkelijker te maken. Dit moet dan wel gepaard gaan
met verder onderzoek naar de effectiviteit.»
359.
Op welke wijze zal de schoolmelkregeling worden meegenomen in de evaluatie van het
Convenant Sponsoring op Scholen en in het maken van afspraken om een gezonde leefstijl
in het onderwijs te faciliteren?
359.
De evaluatie van het Convenant Sponsoring op Scholen wordt op dit moment voorbereid;
binnen deze evaluatie worden alle punten meegenomen die de betrokken partijen van
belang achten. De schoolmelkregeling kan hierin ook worden betrokken, indien dit wenselijk
wordt geacht. De afspraken in het toekomstige sponsorconvenant zullen op basis van
deze evaluatie en besprekingen tussen de betrokken partijen geformuleerd worden.
360.
Erkent u dat, vanuit het oogpunt van de noodzakelijke vermindering van de consumptie
van dierlijke eiwitten, het stimuleren of faciliteren van schoolmelkregelingen niet
langer voor de hand ligt? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, welke conclusies verbindt
u hieraan?
360.
Vanuit de adviezen van de Schijf van Vijf wordt aangeraden dagelijks 2–3 porties zuivel
te consumeren. Dit komt redelijk overeen met de gemiddelde zuivelconsumptie van zo’n
400 gram/dag van schoolgaande kinderen (4–13 jaar) volgens de laatste voedselconsumptiepeiling38. Kinderen zitten een substantieel deel van de dag op school en lunchen hier vaak.
Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding voor het wijzigen van de schoolmelkregeling.
361.
Welke partijen hebben deelgenomen aan de overleggen over de rol van voeding in de
totstandkoming van het preventieakkoord? Welke partijen hebben op andere wijze inbreng
geleverd over de rol van voeding en maatregelen met betrekking tot voeding in de totstandkoming
van het preventieakkoord?
361.
In het Nationaal Preventieakkoord treft u aan het einde van het hoofdstuk over overgewicht
de partijen aan die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het akkoord.
Al deze partijen hebben deelgenomen aan de gesprekken, ook over voeding, of hiervoor
inbreng geleverd.
362.
Hoeveel geld gaat er om in kindermarketing, in totaal én uitgesplitst naar de drie
thema’s uit het preventieakkoord?
362.
Dat is onbekend. Zeker voor het domein van de sociale media is het niet eenvoudig
om in te schatten of er sprake is van reclame en hoeveel geld er in dat geval in omgaat.
Het belangrijkste is echter dat kinderen worden beschermd tegen ongeoorloofde kindermarketing.
Door dit jaarlijks te monitoren op het gebied van voedingsreclame krijgen we hier
een goed beeld van. Op het gebied van alcoholmarketing worden vanuit het Nationaal
Preventieakkoord verschillende acties ondernomen om het bereik en de beïnvloeding
van jongeren te beperken, zoals via de afspraken met social media aanbieders en over
de alcoholreclame langs sportvelden.
363.
Waarom is er niet gekozen voor wetgeving op het gebied van kindermarketing? Is wetgeving
op het gebied van kindermarketing niet dringend gewenst om kinderen die op dat punt
nog geen zelfstandig oordeel kunnen vormen daartegen te beschermen?
363.
In het Nationaal Preventieakkoord is, in samenwerking met de betrokken partijen, gekozen
voor ambities, doelstellingen en maatregelen waar voldoende draagvlak voor is. Wetgeving
op zich is dan ook niet het doel. De Reclamecode voor Voedingsmiddelen is een zelfreguleringsinstrument.
De naleving van de afspraken die hierin en opgenomen en daarmee het tegengaan van
kidsmarketing vind ik belangrijk, juist vanwege de kwetsbaarheid van kinderen, en
daarom monitor ik de behaalde resultaten jaarlijks.
364.
Gaat u de effectieve maatregelen ter preventie van overgewicht, zoals benoemd in de
Quickscan mogelijke impact Nationaal Preventieakkoord van het RIVM (november 2018)
behorend bij het Nationaal Preventieakkoord, invoeren? Zo ja, welke en wanneer? Zo
nee, waarom niet?
364.
Zie het antwoord op vraag 306 en vraag 313.
365.
Op welke manier vindt een versnelling en verbreding van de huidige lijn voor productverbetering
plaats?
365.
Aanvullend op het Akkoord Verbetering Productsamenstelling is in het Nationaal Preventieakkoord
afgesproken om branchebreed in 2020 5% extra suiker uit suikerhoudende zuivelproducten
te halen. Met afspraken over portiegrootte is het streven om 70% van de A-merkproducten
in het koek- en snoepschap te omvatten. De lopende afspraak van 15% minder verkochte
calorieën voor A-merk frisdranken (t.o.v. 2012), is verscherpt naar 25% minder verkochte
calorieën in 2020. In 2025 zijn 30% minder calorieën verkocht voor A-merk frisdranken.
Daarnaast wordt de inzet verbreed naar supermarkten. Zij committeren zich voor de
huismerken aan een substantiële reductie van de
calorieën in frisdrank. De uitwerking hiervan verwacht ik binnenkort.
366.
Hoe verhouden de afspraken van het preventieakkoord deel overgewicht zich met het
Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
366.
Het Akkoord Verbetering Productsamenstelling loopt nog tot en met 2020. Vanuit het
deelakkoord overgewicht zijn voor 3 productgroepen afspraken gemaakt met betrekking
tot suiker- en caloriereductie, zie antwoord op vraag 365. Deze zijn ook opgenomen
in het werkplan van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling. Voor 2019 zijn ook
andere afspraken over bijvoorbeeld zoutreductie in vleesvervangers en in groenteconserven
opgenomen. In het deelakkoord overgewicht wordt een systeem voor productverbetering
aangekondigd dat het Akkoord Verbetering Productsamenstelling opvolgt en per 2021 in werking treedt.
367.
Waarom is enkel gekozen voor vrijwillige productafspraken over suikerhoudende producten
en niet voor een belasting voor de industrie op suiker, zoals in andere landen wel
is ingevoerd?
367.
Zie de antwoorden op vraag 17 en 342–344.
368.
Kunt u aangeven in welke landen wel gekozen is voor een belasting op suiker voor de
industrie? En wat de (eerste) effecten in deze landen zijn op de gezondheid?
368.
Op dit moment wordt in de volgende landen of regio’s een belasting op suikerhoudende
dranken al geheven of ingevoerd: Barbados, Brunei, Catalonië, Chili, Dominica, Estland,
Finland, Frankrijk, Hongarije, India, Ierland, Mexico, verschillende eilanden in de
Pacific, Filippijnen, Portugal, Saudi-Arabië, Zuid-Afrika, Sri Lanka, Thailand, Verenigd
Koninkrijk en de Verenigde Arabische Emiraten. In de Verenigde Staten hebben de volgende
steden een belastingverhoging op suikerhoudende dranken ingevoerd: Berkeley, San Francisco,
Oakland, Albany, Philadelphia, Seattle en Boulder.
Het effect van de belasting in Berkeley is onderzocht via navraag van drankenconsumptie
in wijken met inwoners met lage inkomens.
Deze studie rapporteert een consumptieafname van suikerhoudende dranken van 21% (ten
opzichte van een vergelijkbare wijk in een andere stad waar geen belasting is ingevoerd).39
De in september 2013 in Mexico ingevoerde belasting is onderzocht via verkoopvolumes
van frisdranken in 2014. De belastingmaatregel werd hierbij geassocieerd met gemiddeld
6% minder verkoop van belaste suikerhoudende dranken en 4% meer verkoop van onbelaste
dranken (met name flessen water).40 De belastingmaatregel die in 2017 in Portugal is ingevoerd, is kort na de invoering
geëvalueerd. Hieruit blijkt een 7% afname in de verkoop van suikerhoudende dranken,
daarnaast is het suikergehalte in veel dranken verlaagd om in het lagere belastingtarief
te vallen. Deze productverbetering heeft geleid tot 11% lagere energie-inname via
suikerhoudende dranken door de Portugese bevolking.41 Voor het effect in het Verenigd Koninkrijk verwijs ik u naar het antwoord op vraag
331 tot en met 334. Of de effecten ook langer na de invoering beklijven, is (nog)
niet onderzocht.
369.
Welke consequenties volgen als branches zich niet aan gemaakte afspraken over kindermarketing
houden?
369.
In het Nationaal Preventieakkoord is een aantal afspraken gemaakt die ongeoorloofde
kindermarketing moeten tegengaan. We gaan er vanuit dat partijen zich hieraan houden.
Als afspraken niet nagekomen kunnen worden of de inzet van de partijen niet voldoende
is om de ambities te bereiken, zal opnieuw met partijen om tafel worden gegaan om
te bespreken welke eventuele nieuwe stappen kunnen worden gezet.
370.
Welke consequenties volgen als de industrie zich niet houdt aan gemaakte afspraken
over het terugdringen van suiker in producten?
370.
De voortgang van alle acties wordt jaarlijks gemonitord en besproken. Als de inzet
of resultaten daarbij onvoldoende blijken, zullen aanvullende maatregelen worden besproken.
371.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden en afspraken er zijn gemaakt om suiker, vet en
zout terug te dringen in B-merkproducten?
371.
Alle afspraken die tot op heden in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn
gemaakt, worden in principe onderschreven door de leden van de Federatie Nederlandse
Levensmiddelenindustrie (FNLI) en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL).
Hier vallen zowel merk- als huismerkproducten van de leden van deze organisaties onder.
Uitzondering hierop is de afspraak over frisdranken die alleen voor FNLI geldt, maar
met het Nationaal Preventieakkoord komt er een actie van CBL ten aanzien van de huismerk-frisdranken
bij.
372.
Wordt er ook extra aandacht besteed aan (het tegengaan van) digitale kindermarketing?
372.
Voor de adverteerders uit de levensmiddelenindustrie gelden de afspraken uit de Reclamecode
voor Voedingsmiddelen onverkort voor de online mediakanalen. Dit geldt ook voor digitale
kanalen zoals YouTube.
373.
Hoe worden de uitwerkingen van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling gecontroleerd?
373.
Het RIVM monitort de (voortgang in de) productsamenstelling. Dit doen ze op basis
van etiketgegevens van afzonderlijke producten die in de Levensmiddelendatabank staan.
De informatie hierin is afkomstig van verschillende andere databanken. Bij deze monitor
brengt het RIVM ook het effect van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling in
beeld.
374.
Kunt u bevestigen dat de afspraken en maatregelen betreffende overgewicht jaarlijks
aangescherpt zullen worden, daar uit de Quickscan mogelijke impact Nationaal Preventieakkoord
van het RIVM (november 2018) blijkt dat op basis van de huidige afspraken en maatregelen
de ambities niet gehaald gaan worden?
374.
In eerste instantie wordt ingezet op de in het Nationaal Preventieakkoord opgenomen
maatregelen en wordt de inzet jaarlijks gemonitord. Op basis van de uitkomsten kan
de inzet aangescherpt worden.
375.
Waarom zijn er geen concrete afspraken in het preventieakkoord deel overgewicht over
vermindering van verzadigde vetten en zout in bewerkte voedingsmiddelen?
375.
De afspraken daarover worden gemaakt binnen het lopende Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Vanwege de speciale focus op overgewicht, zijn in het Nationaal Preventieakkoord aanvullende
afspraken voor suikerreductie en verkleinen van portiegroottes gemaakt.
376.
Wat voegt de afspraak tot inperking van het gebruik van licensed media characters
toe aan de reeds bestaande toezeggingen van de sector, en waarom is gekozen voor inperking
in plaats van een verbod? Op basis van welke voedingskundige criteria wordt dit ingeperkt?
376.
De inperking van het gebruik van licensed media characters op verpakkingen en point-of-sale
materiaal is per 1 februari 2019 opgenomen in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Het gebruik van deze characters was al verboden in reclame op tv, print, evenementen,
scholen, online, e.d. media. Deze beperking voegt daar de productverpakking en de
winkelvloer aan toe: characters zijn nu niet langer toegestaan op verpakkingen en
Point-Of-Salemateriaal. De Reclamecode voor Voedingsmiddelen is algemeen verbindend.
Op de webpagina van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen42 treft u bij artikel 8b lid 2c een verwijzing aan naar de voedingskundige criteria.
377.
Waarom wordt het gebruik van branded characters alleen ingeperkt bij producten van
huismerken van supermarkten en niet bij andere producten?
377.
CBL heeft deze maatregel ingebracht bij het Nationaal Preventieakkoord. Dit is een
belangrijke extra stap die voorlopers, waaraan in antwoord op vraag 11 al gerefereerd
wordt, kunnen nemen en mogelijk navolging krijgt van anderen.
378.
Kunt u nader toelichten waarom branded characters op basis van WHO-criteria worden
ingeperkt en bij licensed media characters «voedingskundige criteria» worden gehanteerd?
378.
Zie het antwoord op vraag 379.
379.
Waarom sluiten de supermarkten wel aan bij de voedingskundige criteria voor kindermarketing
van de WHO en de levensmiddelenindustrie niet?
379.
De voedingskundige criteria van de WHO zijn op een aantal criteria strenger dan de
voedingscriteria van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Het is een mooie stap dat
de supermarkten zich gezamenlijk op nationaal niveau committeren aan de criteria van
de WHO. De FNLI, die de regels voor de Reclamecode voor Voedingsmiddelen bepaalt,
baseert de criteria, naast de nationale situatie, op Europese criteria. Dit komt onder
andere door het sterk grensoverschrijdende karakter van zowel de voedingsmiddelenindustrie
als de media.
380.
Hoe zal worden bevorderd dat er verdere maatregelen worden genomen tegen kindermarketing,
nu het RIVM heeft gesteld dat het beperken van kindermarketing meetbaar effect heeft?
380.
In 2016 heeft de WHO gesteld dat obesitas bij kinderen wordt beïnvloed door marketing
voor voeding en non-alcoholische dranken en dat daarom de blootstelling aan dit soort
marketing moet afnemen (WHO, 2016). In Nederland is kindermarketing geregeld via zelfregulering,
onder andere via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, opgesteld door de voedingsindustrie
en mediapartijen. Binnen het Nationaal Preventieakkoord wordt hierop ingezet door
het beperken van «licenced media characters» gericht op kinderen onder de 13 jaar
op productverpakkingen en point-of salemateriaal op basis van voedingskundige criteria.
Dit wordt in 2019 opgenomen in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Daarnaast zullen
supermarkten het gebruik van «branded characters» op verpakkingen van kinderproducten
van hun huismerken inperken op basis van de criteria van de WHO en zal het convenant
gezonde sportevenementen streven naar het bannen van reclame gericht op kinderen onder
de 13 jaar voor producten die niet in de Schijf van Vijf vallen.
381.
Erkent u dat een belofte van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI)
uit 2016, om te stoppen met kindermarketing met gebruik van licenced characters voor
bepaalde producten, niet is nagekomen aangezien dezelfde belofte in het Nationaal
Preventieakkoord (2018) wordt opgevoerd als een nieuwe maatregel?
381.
Nee, de FNLI heeft destijds aangekondigd om maatregelen te nemen om het gebruik van
licensed media characters gericht op kinderen tegen te gaan. In het Nationaal Preventieakkoord
is nu nader geconcretiseerd dat dit in 2019 wordt opgenomen in de Reclamecode voor
Voedingsmiddelen. Inmiddels is dit sinds februari formeel opgenomen in deze reclamecode.
382.
Hoe is de leeftijdslimiet vastgesteld op 13 jaar? Zijn er geen kinderen boven de 13 jaar
die ook die doelgroep vormen?
382.
De leeftijdsgrens van 13 jaar is vastgesteld aan de hand van de leeftijdscriteria
uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. In deze code wordt onderscheid gemaakt tussen
de leeftijdscategorieën tot 7 jaar en tussen 7 en 13 jaar. Kinderen boven de 13 jaar
zijn geen onderdeel meer van de doelgroep zoals deze wordt geformuleerd in de Reclamecode
voor Voedingsmiddelen.
383.
Er wordt gesproken over voedingskundige criteria. Wat zijn deze criteria? En hoe wordt
ervoor gezorgd dat een «portie» chocolade niet onder deze criteria gaat vallen?
383.
Op https://www.reclamecode.nl/nrc/reclamecode-voor-voedingsmiddelen-rvv-20… treft u bij artikel 8b lid 2c een verwijzing aan naar de voedingskundige criteria
en welke producten hier wel en niet onder kunnen vallen.
384.
Het gebruik van energiedrankjes is een probleem onder jongeren. Onlangs kon men bij
een supermarkt sparen voor een miniatuurraceauto van Max Verstappen. De zegels kreeg
men onder andere bij de aankoop van blikjes Red Bull. Worden dergelijke praktijken
ook aangepakt?
384.
Supermarkten regelen zelf hun spaaracties. Mocht er bij deze acties sprake zijn van
ongeoorloofde kindermarketing, dan worden dergelijke praktijken meegenomen in de monitoring
en worden de betreffende partijen aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
385.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie van de leden De Groot en Diertens
over kindermarketing (Kamerstuk 31 532, nr. 201)?
385.
De afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen zijn er op gerichtom kinderen
te ontzien van ongeoorloofde marketing voor ongezonde producten. Reclame voor producten
uit de Schijf van Vijf is bij uitstek wel geoorloofd. Jaarlijks wordt de naleving
rondom ongeoorloofde kindermarketing gemonitord. Op basis van eventuele overtredingen
uit dat rapport zullen de betreffende partijen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Indien partijen zich houden aan de afspraken in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen
en de maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord wordt het makkelijker voor ze
om reclame te maken voor voedingsproducten uit de Schijf van Vijf. Dit blijkt ook
uit de recente inzet van supermarkten om gezinnen met kinderen, bijvoorbeeld in samenwerking
met Jongeren Op Gezond Gewicht, nadrukkelijk te verleiden tot het consumeren van gezonde
voedingsproducten.
386.
Wat wordt er precies bedoeld met een «nationaal systeem voor productverbetering»?
Welke relevante betrokkenen worden bij dit systeem betrokken?
386.
Onder regie van de overheid wordt een systeem ontwikkeld waarbij criteria worden vastgesteld
voor productverbetering. Dit zullen niet alleen criteria zijn voor een «maximumniveau»
van een voedingsstof in een product, zoals in het huidige Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Er zullen trapsgewijs criteria worden opgesteld om bedrijven te blijven stimuleren
om alle producten, van voorlopers tot achterblijvers, te verbeteren in samenstelling.
Hier horen ook instrumenten als monitoring en benchmarks bij om als prikkel tot verbetering
te dienen. Bij de ontwikkeling worden bestaande criteria van de Schijf van Vijf, het
voormalige Vinkje en het Akkoord Verbetering Productsamenstelling meegenomen. De expertise
van het Voedingscentrum en RIVM zal benut worden. Gezondheidsfondsen, consumentenorganisatie,
bedrijfsleven en andere belanghebbenden worden geconsulteerd.
387.
Waaruit blijkt dat mensen gezonder willen eten?
387.
Meer dan 70% van alle Nederlanders heeft interesse in informatie over eten. Van deze
70% geeft weer 70% aan op zoek te zijn naar informatie over gezond eten43.
Van ouders met schoolgaande kinderen (8 tot 16 jaar) vindt 94% het belangrijk om gezond
te eten. 63% zegt iets te willen verbeteren aan hun eetgedrag, daarbij gaat het vooral
om gezonder eten (42%), meer fruit (42%) en minder snoepen (42%)44.
388.
Bent u van mening dat het eten van een broodje kroket ongezond is?
388.
Je kunt eigenlijk niet van één afzonderlijk levensmiddelzeggen dat het gezond of ongezond
is. Het hangt er altijd van af hoeveel of hoe vaak je het eet. Op basis van de Schijf
van Vijf is wel te zeggen of een product past in een gezonde en duurzame voeding;
binnen of buiten de Schijf.
Een broodje kroket staat niet in de Schijf van Vijf. Een broodje kroket is meestal
een wit broodje met een kroket (gefrituurde snack) en eventueel wat mosterd. Geen
van deze componenten zijn gezonde keuzes uit de Schijf van Vijf. Het eten van één
broodje kroket is niet gelijk ongezond. Zolang men het maar niet te vaak neemt en
verder gezond eet volgens de Schijf van Vijf.
389.
Kunt u aangeven welke producten die nu nog in een gemiddelde kantine verkrijgbaar
zijn, straks niet meer verkrijgbaar zijn in een gezonde kantine?
389.
Een Gezonde Schoolkantine, sportkantine en een gezond bedrijfsrestaurant bestaan zoveel
mogelijk uit Schijf van Vijf-producten. Om scholen, sportclubs en bedrijven te motiveren
en verbeterstappen in het proces naar gezondere kantines te belonen, kennen de Richtlijnen
Gezondere Kantines (van het Voedingscentrum) verschillende niveaus waarop scholen,
sportclubs en bedrijven hun kantine kunnen inrichten: zilver, goud en ideaal. Deze
richtlijnen zijn in belangrijke mate ook van toepassing op de sportkantines en de
bedrijfsrestaurants. Afhankelijk van de ambities van de organisatie wordt één van
de niveaus gekozen. De niveaus zilver en goud bieden grotendeels gezondere producten
aan, (betere keuzes). Bij dit niveau is beperkte ruimte voor minder gezonde keuzes
(uitzonderingen). Vanwege deze ruimte voor uitzonderingen (bij zilver 40% van het
aanbod en bij goud 20% van het aanbod) is er geen sprake van producten die helemaal
niet meer verkrijgbaar zullen of zouden zijn in schoolkantines. Bij het niveau ideaal
bestaat het aanbod alleen uit Schijf van Vijf-producten. Producten die niet in de
Schijf van Vijf vallen zijn dan niet meer te vinden in bijvoorbeeld een Gezonde Schoolkantine,
sportkantine en bedrijfsrestaurant. Denk hierbij aan: saucijzenbroodjes, kaasbroodjes,
pizzapunten, broodje kroket, zakjes chips, diverse soorten snoep en lolly’s. Locaties
bepalen zelf op welk ambitieniveau ze willen instappen.
390.
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen u voor zich ziet in het werken aan een
gezonder voedingsaanbod in en rond snelwegen?
390.
Het voedingsaanbod langs snelwegen kan verbeterd worden, zodat ook daar de gezonde
keuze makkelijker wordt. Actieve verkoop van aanbiedingen van ongezonde producten
bij de kassa, past daar naar mijn idee bijvoorbeeld niet bij Ik ga in gesprek met
de betrokkenbedrijven om te kijken hoe we stappen naar een gezonder aanbod kunnen
zetten. Daarbij denk ik aan de samenstelling van het assortiment, de presentatie ervan
en de portiegrootte.
391.
«In 2020 zullen er 2.500 sportverenigingen aan de slag zijn met een gezonder aanbod
in de kantine.» Voorziet u financiële risico’s voor sportkantines met de invoering
van een gezonder aanbod?
391.
Nee. Uit ervaring van Team:Fit, het programmaonderdeel van stichting Jongeren Op Gezond
Gewicht dat sportverenigingen ondersteunt, blijkt dat met een gezonder voedingsaanbod
in de sportkantine geen omzet verlies waar te nemen is. Sommige verenigingen zien
zelfs een stijging in hun omzet. Via de ondersteuning van Team:Fit wordt verenigingen
praktische financiële tips gegeven om hun omzet in ieder geval gelijk te houden en
hoe ze gezondere producten het beste kunnen verkopen.
392.
Wat is de precieze rol van VWS bij het opstellen van de voedselkeuzelogo’s? Wanneer
wordt het onafhankelijke consumentenonderzoek uitgevoerd? In hoeverre wordt het RIVM
hierin betrokken?
392.
Zie ook antwoord 324 en 325. Het Ministerie van VWS neemt de regie om te komen tot
het nieuwe voedselkeuzelogo.
In dit proces wordt nadrukkelijk rekening gehouden met belangrijke voorwaarden zoals
breed draagvlak, breed gebruik van het logo en begrijpelijkheid van het logo door
de consument. De expertise van ten minste RIVM en Voedingscentrum wordt hierbij uiteraard
benut. Wie het consumentenonderzoek uit gaat voeren is nog niet bekend. Het onafhankelijke
consumentenonderzoek wordt in de loop van dit jaar uitgevoerd.
393.
Waaraan moeten de «best practices» voldoen om als voorbeeld gezien te kunnen worden
voor een gezonde productsamenstelling?
393.
Best practices zullen qua samenstelling voldoen aan de strengste criteria die worden
ontwikkeld in het systeem voor productverbetering.
394.
Is er een nulmeting beschikbaar die kan aangeven wat het huidige kennisniveau is van
alle inwoners van Nederland ten aanzien van de Schijf van Vijf? Wat is de Schijf van
Vijf in een nutshell?
394.
Het Voedingscentrum vraagt in een jaarlijks naamsbekendheidonderzoek naar de bekendheid
en het basale kennisniveau van de Schijf van Vijf. De afgelopen jaren ligt het percentage
Nederlanders dat de Schijf van Vijf kent steeds rond de 95%.45
395.
In de periode 2006 tot 2012 hebben ruim 2.700 scholen deelgenomen aan het programma
smaaklessen. Daarmee zijn circa 600.000 scholieren bereikt. «Weet wat je eet» (interactief
online lesprogramma) had een bereik van 1.400 scholen en naar schatting ruim 40.000
leerlingen. Jaarlijks komt dit neer op een gemiddeld bereik van 100.000 jongeren in
de doelgroep onder 18 jaar (bron Evaluatie EZ-taken Bureau Bartels, blz. 73). Is dit
de laatste studie die heeft plaatsgevonden ten aanzien van bereik of zijn er meer
recente studies? Welke studie wordt als nulmeting gebruikt en hoe wordt de Kamer over
de voortgang gerapporteerd?
395.
«Smaaklessen» heeft vanaf begin 2017 tot begin 2019 inmiddels 5.065 unieke scholen
bereikt. Dat is ongeveer 74 procent van de scholen. Het bereik van leerlingen wordt
bij Smaaklessen niet geregistreerd. Het aantal scholen dat in 2018 van «Ik eet het
beter» (het vroegere Weet wat je eet) gebruik maakt is 2.000, ongeveer 30 procent
van de scholen. Het rapport Bartels was het laatste externe onderzoeksrapport. WUR
werkt momenteel aan een nieuwe evaluatie over bereik en gebruik Smaaklessen, deze
is eind 2019 beschikbaar.
396.
Het Nationaal Preventieakkoord geeft aan met name aandacht te hebben voor kinderen
en jongvolwassenen als het gaat om bestrijden van overgewicht. Hoe worden zij op speelse
manier bewust gemaakt van wat voeding voor hen persoonlijk betekent en hoe voedsel
op hun bord terechtkomt?
396.
De inzet is om het aantal Gezonde Scholen verder te doen stijgen. Via de samenwerking
tussen Gezonde School en Jong Leren Eten krijgen scholen en kinderopvanglocaties activiteiten
aangeboden op het gebied van moestuin tuinieren, koken, een excursie of een gastles
op het gebied van voeding. Zo komen kinderen en jongeren op speelse manier in aanraking
met informatie over gezonde voeding.
397.
Het Nationaal Preventieakkoord geeft aan voort te borduren op eerdere initiatieven
als Gezonde School, JOGG, etc. Tegelijkertijd heeft de overheid programma’s gericht
op duurzaamheid, zoals ontwikkelagenda groen onderwijs, Jong leren eten, etc. Hoe
verhouden deze initiatieven zich tot elkaar? Waarom is niet gekozen voor een integrale,
departementaal overstijgende aanpak?
397.
Daar waar het beleid gericht op gezondheidsbevordering en duurzaamheid elkaar raken,
wordt zo mogelijk samen opgetrokken. Een voorbeeld is de inzet van Jong Leren Eten
die voor een belangrijk deel, o.a. het verstrekken van vouchers, via Gezonde School
loopt. De samenwerking tussen dergelijke programma’s en de verantwoordelijke departementen
is intensief en pragmatisch. Op deze manier wordt samengewerkt wanneer dit nuttig
is, maar kan ook zelfstandig geopereerd worden als dit nodig is.
398.
Kunt u inzicht geven in wat de Citydeal Voedsel van de gemeenten aan concrete resultaten
heeft opgeleverd? Hoe worden best practices opgepakt vanuit lokaal beleid overgenomen
in nationaal beleid?
398.
In 2018 hebben de samenwerkende gemeenten een receptenboek met praktijkvoorbeelden
van stedelijk voedselbeleid uitgebracht: https://agendastad.nl/city-deal-voedsel-lancert-online-receptenboek-met…
Deze City Deal Voedsel beoogt kennis en ervaring te delen om focus en versnelling
aan te brengen in de transitie naar integraal voedselbeleid. Hiervoor zijn bijvoorbeeld
onderling diverse werkbezoeken aan de verschillende deelnemende gemeenten georganiseerd.
Er zijn themaclusters ontwikkeld die een «community of practice» vormen, bijvoorbeeld
rond «gezondheid, bewustwording en inclusiviteit». Het ontwikkelen van een «gezonde
voedselomgeving» waarin de gezonde keuze de makkelijke keuze is, is hierin een belangrijk
thema. Met name de vraag wat voor beleidsinstrumenten gemeenten hebben om een gezondere
voedselomgeving te creëren. Ook wordt verkend hoe het aanbod van lokaal geproduceerd
voedsel gestimuleerd kan worden en via korte ketens beschikbaar gesteld kan worden
op lokale markten en in supermarkten.
Parallel aan de City Deal wordt een promotieonderzoek gedaan naar beleid dat gemeenten
voeren op het terrein van voedsel. Ook vinden tussentijdse metingen plaats in hoeverre
deelname aan de City Deal leidt tot intensivering van het lokale voedselbeleid. Eind
2019 is een evaluatie van de City Deal voorzien. Vanuit de ervaringen opgedaan in
de deelnemende gemeenten worden hierbij ook adviezen voor landelijk beleid op het
gebied van landbouw en gezondheid gedaan. De focus bij het creëren van samenwerkingsverbanden
ligt in eerste instantie echter op de eigen netwerken van de deelnemende gemeenten.
399.
Is er een nulmeting ten aanzien van het aantal gemeenten dat een voedselbeleid heeft?
Wat is uw ambitie om het aantal gemeenten met eigen voedselbeleid te verhogen?
399.
Een nulmeting hiervan is mij niet bekend. De City Deal «Voedsel op de stedelijke agenda»
is van start gegaan met twaalf gemeenten.
Er is geen specifieke ambitie voor het aantal gemeenten met eigen voedselbeleid opgenomen
in het Nationaal Preventieakkoord. Wel wil ik samen met de VNG stimuleren en ondersteunen
dat gemeente tot lokale afspraken komen over de drie thema’s uit het preventieakkoord.
Hier kan voeding onderdeel van zijn.
400.
Wat zijn de mogelijkheden om het schoolprogramma voor fruit zodanig structureel te
wijzigen, dat dit een grotere bijdrage zal leveren aan het stimuleren van de consumptie
van groenten en fruit op scholen? (Toelichting: Een recente BBC-documentaire liet
zien dat eetpatronen in het gezin vrijwel uitsluitend in positieve zin te beïnvloeden
zijn via de kinderen en de school)
400.
Momenteel is de situatie dat in het kader van het EU Schoolfruitprogramma scholen
gedurende 20 weken 3x per week fruit aangeboden kunnen krijgen. Er doen in schooljaar
2018/2019 2983 scholen mee, dit is ongeveer 44 % van de scholen. Hiermee is de vraag
vanuit het onderwijs en het aanbod vanuit het Schoolfruitprogramma met elkaar in evenwicht
en dekt het gehele budget de behoefte. De vraag vanuit het onderwijs staat bij dit
programma centraal. Deze wordt nu gedekt vanuit het huidige aanbod in het programma.
401.
Kunt u aangeven op welke wijze gehandhaafd zal worden of partijen zich aan de afspraken
houden en dus stappen zetten om tot een gezondere omgeving te komen?
401.
Alle maatregelen in het Nationaal Preventieakkoord worden gemonitord. De resultaten
worden vervolgens besproken met betrokken partijen. Als partijen zich niet aan de
gemaakte afspraken houden, wordt dit ook besproken. Op basis van de resultaten kan
besloten worden om de inzet aan te passen om zodoende toch naar de gestelde ambities
toe te werken.
402.
In welk jaar zullen alle schoolkantines gezond zijn?
402.
Wanneer dit het geval is, kan ik u niet zeggen.
De doelstelling voor 2020 in het Nationaal Preventieakkoord staat op 50% gezonde schoolkantines.
In het akkoord is geen jaartal gekoppeld aan het gezond zijn van alle schoolkantines.
Het is immers de keuze van de school zelf om al dan niet met een externe cateraar
een gezonde schoolkantine te realiseren. Scholen krijgen hiervoor ondersteuning via
het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum.
403.
Wat behelst de inzet op een gezonder voedingsaanbod in typen zorginstellingen anders
dan in een ziekenhuis?
403.
Dit behelst niet perse iets anders. In de ziekenhuizen gaat het veelal om kort verblijf
en richt de voedingszorg zich veel op herstel of op de specifieke behoeften bij de
ziekte. Ook kan de vorm van bereiding en aanbieden (bijvoorbeeld in een eetruimte
of op een individuele kamer) verschillen bij diverse type zorginstellingen. Daarnaast
hebben de meeste (grotere) ziekenhuizen naast de voedselvoorziening voor patiënten
ook een restaurant of café voor bezoekers en een werknemersrestaurant. De kern van
de expertise van de Alliantie Voeding in de Zorg, die mede-initiatiefnemer is voor
de betreffende actie, ligt bij het voedingsaanbod in ziekenhuizen. Vandaar dat de
ontwikkeling en de kennisverspreiding daar start.
404.
Klopt het dat meer bewegen bijdraagt aan een gezonder gewicht? Bent u bereid extra
middelen ter beschikking te stellen om het bewegingsonderwijs uit te breiden? Zo nee,
waarom niet?
404.
Meer bewegen kan bijdragen aan een gezond gewicht. Veel kinderen bewegen op dit moment
te weinig en halen de norm niet, waarmee risico’s op overgewicht en motorische achterstand
toenemen. Het stimuleren van kinderen om meer te bewegen kan via verschillende kanalen/
op verschillende manieren, via bijvoorbeeld buurtprogramma’s, de sportvereniging,
de ouders en de school. Samen met het Ministerie van OCW ondersteun ik gemeenten en
scholen om kinderen meer te laten bewegen, onder andere via programma’s als Gezonde
School, Jongeren Op Gezond Gewicht en de Brede Impuls Combinatiefunctionaris. Deze
programma’s bieden een goede aanvulling op de reeds bestaande verantwoordelijkheid
van scholen om bewegingsonderwijs aan te bieden. Daarnaast kunnen scholen de werkdrukmiddelen
inzetten om een vakleerkracht in te zetten, en er bestaat een regeling voor groepsleerkrachten
om hun bevoegdheid bewegingsonderwijs te halen. Sommige gemeenten stellen ook nog
middelen ter beschikking stellen om meer bewegen op en rond de school te bevorderen.
Dit wordt ook gestimuleerd via de lokale afspraken en akkoorden die voortvloeien uit
het Nationaal Preventieakkoord en het Sportakkoord. Er worden daarom vanuit het Ministerie
van OCW naast de genoemde ondersteuning geen extra middelen ter beschikking gesteld
om het bewegingsonderwijs uit te breiden.
405.
Het akkoord beoogt te bewerkstelligen dat sportaanbieders een laagdrempelig sportaanbod
aanbieden om inactieve mensen en kinderen met (vergroot risico op) overgewicht in
beweging te krijgen, waarbij geborgd is dat deelname aan deze laagdrempelige instapsporten
vloeiend overgaat in structurele sportbeoefening. Kunt u toelichten hoe de overstap
van laagdrempelige instapsporten naar structurele sportbeoefening bewerkstelligd wordt?
Wat wordt er met laagdrempelig bedoeld? Financieel laagdrempelig, minder intensief?
405.
Momenteel wordt met relevante partijen als NOC*NSF en VSG besproken hoe een laagdrempelige
mogelijkheid tot sporten aangeboden kan worden en aan kan sluiten bij de lokale behoefte
van mensen en de reeds bestaande, lokale sportvoorzieningen. Een laagdrempelige instapsport
kan bijvoorbeeld een minder intensieve of minder competitieve wijze van sporten zijn.
406.
Worden de middelen van de topsectoren Agri&Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Life
Science & Health (voor Research and Development en innovaties) ook ingezet ten behoeve
van productverbetering? Op welke wijze worden de topsectoren betrokken bij het realiseren
van de ambities van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
406.
Via de topsectoren kan het bedrijfsleven samen met kennisinstellingen wetenschappelijke
onderzoeksprojecten uitvoeren om de kennis over de mogelijkheden van de verbetering
van de productsamenstelling te vergroten. Ook kunnen individuele bedrijven via de
topsector Agri&Food worden ondersteund door experts, die bedrijven praktische adviezen
bieden bij de ontwikkeling van producten met een verbeterde samenstelling door bijvoorbeeld
aanpassingen in de receptuur of in het productieproces.
407.
Hoe verhouden de nieuwe afspraken in het kader van productverbetering die nu zijn
gemaakt in het preventieakkoord zich tot eerdere, concrete adviezen van de Wetenschappelijke
Advies Commissie (WAC)?
407.
De WAC heeft eerder al geadviseerd om vooral meer aandacht te geven aan suikerreductie
en aan producten voor kinderen. In de nieuwe afspraken wordt dit meegenomen (frisdranken,
koek en snoep, zuivelproducten).
408.
Kunt u toelichten welke specifieke doelen er meegegeven worden aan de Topsectoren
in de R&D en innovaties die bijdragen aan het terugdringen van overgewicht?
408.
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 356 en 357.
409.
Welke maatregelen worden genomen om de motorische ontwikkeling van kinderen te stimuleren?
Wat wordt bedoeld met een passend aanbod?
409.
In eerste instantie wordt ingezet op meer kennis en bewustwording over voldoende bewegen
en de motorische vaardigheid bij kinderen, zowel richting professional als ouders.
Bijvoorbeeld met hulp van de beweegcirkel. Daarnaast zetten we in op gevalideerd en
toegankelijk instrumentarium om vaardig bewegen te meten. Het gebruik van dit instrumentarium
wordt vervolgens gestimuleerd onder gemeenten, in het onderwijs, maar ook onder de
buurtsportcoach of de professional bij de sportvereniging. Door middel van dit instrumentarium
kan de vakleerkracht/professional een advies geven aan kind en ouders richting een
passend sport- of beweegarrangement of doorverwijzen naar een (zorg)professional in
de buurt.
Dit moet ertoe leiden dat kinderen met een motorische achterstand meer gaan bewegen.
Daarnaast worden buurtsportcoaches meer toegerust om kinderen met een motorische achterstand
naar de juiste vorm van beweging toe te leiden.
410.
Er komt een extra ondersteuningsaanbod voor kinderen met motorische problemen op basis
van bewegingsarmoede of motorische stoornissen vanaf 2019. Wat houdt dit ondersteuningsaanbod
precies in?
410.
Zie het antwoord op vraag 409.
411.
Voor mensen met een verstandelijke beperking, die meer dan gemiddeld een ongezondere
leefstijl hebben en slechtere toegang tot de gezondheidszorg, worden in 2019 en 2020
via het programma Healthy Athletes van Special Olympics 750 coaches en 2.000 sporters
voorgelicht over een gezonde leefstijl. Betreft dit slechts voorlichting aan coaches
en sporters of worden aanvullende maatregelen genomen om de leefstijl van mensen met
een verstandelijke beperking te verbeteren?
411.
Voorlichting aan coaches en sporters is één van de onderdelen van het Healthy Communities-programma van Special Olympics. Er wordt ook ingezet op kennisdeling tussen coaches
en begeleiders en medisch professionals om de gezondheidszorg voor mensen met een
verstandelijke beperking te verbeteren. Tot slot worden in 2020 tijdens de Special
Olympics Nationale Spelen 1.250 sporters medisch getest door specialisten en waar
nodig doorverwezen voor nader onderzoek. Tijdens deze tests worden specialisten in
opleiding getraind in het correct diagnosticeren van gezondheidsproblemen bij mensen
met een verstandelijke beperking. Naast deze inzet van Special Olympics wordt vanuit
het Nationaal Preventieakkoord door Special Heroes ingezet op het verbeteren van de
leefstijl van mensen met een beperking, zie maatregelen 4 en 27 van het onderdeel
C. Gezonde omgeving en zorg binnen het thema Overgewicht.
412.
Kunnen de concrete maatregelen om mensen met een gezondheidsachterstand aan het sporten
en bewegen te krijgen nader uitgewerkt worden? Kan daarbij tevens ingegaan worden
op de aan de verschillende maatregelen gekoppelde beschikbare budgetten?
412.
Voor de specifieke maatregel om lokaal laagdrempelig sporten eenvoudiger mogelijk
te maken en de verbinding te leggen met de eerstelijnszorg, is in 2019 en 2020 € 300.000,–
beschikbaar. Momenteel is het gesprek gaande met partijen hoe dit nader ingevuld wordt.
Uiteraard wordt dit in de uitwerking zoveel mogelijk verbonden aan andere programma’s
en de daaraan ten grondslag liggende budgetten die hier ook invloed op hebben, zoals
het realiseren van een sluitende ketenaanpak op overgewicht en obesitas. De financiering
van alle (andere) maatregelen die mensen met een gezondheidsachterstand, dan wel (een
verhoogd risico op) overgewicht, aan het sporten te krijgen, is lastiger om uiteen
te zetten. De inzet hierop is verdeeld via diverse programma’s en maatregelen uit
het Nationaal Preventieakkoord, waarbij de inzet niet enkel gericht is op het laten
bewegen en sporten van deze doelgroep(en).
413.
Welk budget is er beschikbaar voor activiteiten/maatregelen om mensen met (een verhoogd
risico op) overgewicht aan het bewegen te krijgen?
413.
zie het antwoord op vraag 412.
414.
Op welke wijze wordt de samenwerking tussen sport en eerstelijnszorg versterkt? Is
hier budget voor beschikbaar?
414.
Zie het antwoord op vraag 412.
415.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen op dit moment motorische problemen hebben? Hoe verhoudt
dit aantal/percentage zich tot het aantal kinderen met motorische problemen 10 jaar,
20 jaar en 30 jaar geleden?
415.
Om hoeveel kinderen het gaat is niet bekend. Wel laat onderzoek, zoals het recente
Peil.Bewegingsonderwijs onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, zien dat de prestaties van basisschoolleerlingen
over de laatste tien jaar zijn gedaald (bron: Peil.Bewegingsonderwijs, Inspectie van
het Onderwijs, april 2018). Vergelijken we de prestaties van basisschoolleerlingen
op de acht gemeten onderdelen motorische vaardigheden met de resultaten die in 2006
zijn behaald, dan blijken de prestaties op vijf van de acht onderdelen te zijn gedaald.
Dit betreft «Balanceren over een instabiel vlak», «Touwzwaaien met landing halve draai»,
«Mikken op een verhoogd doel», «Werpen en vangen met kleine bal via de muur» en «Tennissen
via de muur». Op drie onderdelen («Wendsprong over de kast», «Rollen over een verhoogd
vlak» en «Shuttleruntest») zijn de prestaties gelijk gebleven. Daarnaast wijst uit
factsheet van Kenniscentrum Sport dat kinderen gemiddeld ruim 10 uur per dag zitten
en 44% de beweegrichtlijn niet haalt.
416.
In welk jaar gebruiken alle scholen in het PO, VO en MBO het ondersteuningsaanbod
van de Gezonde School?
416.
Het is de ambitie om in 2040 een gezonde leefstijl onderdeel te laten zijn van het
DNA van het onderwijs en in alle scholen een Gezonde School coördinator actief te
hebben. Gebruik maken van het ondersteuningsaanbod Gezonde School kan hier een onderdeel
van zijn.
417.
Kunt u aangeven waarom gekozen is voor het bereiken van 160.000 kinderen in het speciaal
onderwijs en 30% van de mensen met een beperking in het streven naar een inzet op
een gezonde leefstijl? Waarom is de inzet niet hoger?
417.
Deze inzet is door betrokken partijen ingeschat als vooralsnog maximaal haalbare ambitie
waarbij een significant deel van de doelgroep bereikt wordt.
418.
In welk jaar is bij alle opvangorganisaties een pedagogisch professional getraind
op de Gezonde Kinderopvang, gezondheidsthema’s als voeding, sport en bewegen, buiten
spelen en sociaal emotionele ontwikkeling?
418.
Indien wordt uitgegaan van hetzelfde aantal train-de-trainers per jaar als nu het
geval is, kunnen, op basis van de cijfers uit 2013 van de Brancheorganisatie Kinderopvang,
in 2030 alle kinderopvangorganisaties een coach Gezonde Kinderopvang in huis hebben.
419.
In welk jaar is in alle gemeenten in Nederland een aanpak voor een sluitende keten
voor kinderen met overgewicht en obesitas gestart?
419.
De ambitie is om in 2030 een sluitende ketenaanpak te hebben in alle gemeenten. Hiervoor
is in 2018 een landelijk model ketenaanpak gerealiseerd op basis van de ervaringen
uit acht proeftuingemeenten. Jongeren Op Gezond Gewicht, NJI, NCJ, de VU en het RIVM
zullen de komende jaren gemeenten stimuleren om een sluitende ketenaanpak te realiseren
en het landelijk model door te ontwikkelen op basis van de wetenschap en ervaringen
uit de praktijk.
420.
Wat zijn de kosten van het actiever doorverwijzen naar eerstelijnszorg en sociale
voorzieningen, zoals de wijkteams, zorgprofessionals, buurtsportcoaches, sportaanbieders
en collectieve activiteiten die de gemeenten organiseren?
420.
Een analyse op de kosten, dan wel de baten, is niet uitgevoerd. Het uitgangspunt is
echter dat het voorkomen van obesitas met gezondheidsgerelateerde gezondheidsrisico's
op de lange termijn goedkoper is dan de uiteindelijke zorg en ondersteuning die hierbij
komt kijken.
421.
«In de periode tot 2021 worden in Nederland door het Instituut voor Natuureducatie
en duurzaamheid (IVN) en Jantje Beton 12 Gezonde Buurten gerealiseerd met nauwe betrokkenheid
van relevante partners uit het Nationaal Preventieakkoord.» Waaruit bestaat een gezonde
buurt? Op basis van welke criteria worden deze Gezonde Buurten-in-wording aangewezen?
421.
Een Gezonde Buurt biedt voldoende ruimte voor spel en sport, heeft educatief groen
en een sterk lokaal netwerk. Daarnaast stimuleert het volwassenen en jeugd om actief
te zijn en elkaar te ontmoeten. Op de websites van IVN46 en Jantje Beton47 is meer informatie te vinden over de criteria en inzet.
422.
Kunt u aangeven hoe het aansluiten bij het programma «Terugdringen van gezondheidsverschillen...»
zich verhoudt tot het WRR-rapport waarin gesteld wordt dat 30-jarig gecombineerd beleid
op het verkleinen van gezondheidsverschillen niet effectief is geweest?
422.
Via het programma wordt ingezet op een meer samenhangende aanpak op onder meer overgewicht
en obesitas bij de jeugd. De inzet sluit volledig aan bij de prioriteiten zoals gesteld
door de WRR: inzet op de jeugd, extra aandacht voor degenen met de grootste gezondheidsachterstand
(zoals mensen met een praktische opleiding en laag inkomen) en inzet op overgewicht
en een ongezond eet- en beweegpatroon. Uiteraard wordt hierbij ook nadrukkelijk ingezet
op het gezondheidspotentieel, conform het WRR-rapport. Meer informatie over het programma
is te vinden op de website van het Programma Sociaal Domein48.
423.
Hoeveel budget is er beschikbaar vanuit de Zorgverzekeringswet voor de uitvoering
van de gecombineerde leefstijlinterventies? Hoeveel mensen kunnen met behulp van dat
bedrag deelnemen aan dit programma? Is het correct dat slechts maximaal 2,5% van de
doelgroep van de gecombineerde leefstijlinterventie (GLI) gebruik kan maken gezien
het budgettair kader? Waarom is er niet voor gekozen om hiervoor meer budget beschikbaar
te stellen gezien de ambitieuze (maar volgens het RIVM nu niet haalbare) doelstellingen?
423.
Bij de berekening van het benodigde budget voor de invoering van de GLI is gebruik
gemaakt van de gegevens die in het voorjaar van 2018 beschikbaar waren. Het RIVM heeft
op verzoek van VWS toen een budgetimpactanalyse voor de GLI opgesteld en daarbij gebruik
gemaakt van de data van drie GLI-studies (Slimmer, de Beweegkuur en CooL), alsmede
bevolkingsstudies en CBS-data. Alhoewel de potentiële doelgroep getalsmatig gezien
groot is (28% van de bevolking tussen de 18 en 75 jaar, circa 3,5 miljoen mensen)
zal slechts een gering deel van deze de groep daadwerkelijk aan het GLI-programma
gaan deelnemen, afhankelijk van onder andere het aantal doorverwijzingen door huisartsen
en de intrinsieke motivatie van de individuele deelnemer. Het beschikbare budget maakt
het mogelijk dat in het eerste jaar (2019) tussen de 10.000 en 20.000 mensen mee gaan
doen. Gelet op het aantal gekwalificeerde leefstijlcoaches wordt het budget toereikend
geacht. Indien dit niet het geval is, zal het kabinet bezien wat een passende reactie
is en of het budget bijgesteld zal worden. Overigens: de GLI is opgenomen in het basispakket,
dat wil zeggen dat alle verzekerden, die in aanmerking komen voor de GLI, aanspraak
kunnen maken op dit traject. Verzekeraars hebben ook voor de GLI een zorgplicht.
424.
Welke maatregelen in het preventieakkoord zijn er specifiek op gericht om mensen die
al overgewicht of obesitas hebben te helpen naar een gezonder gewicht (dus maatregelen
naast preventie en voorlichting)?
424.
Naast de vele maatregelen die bij kunnen dragen aan het toewerken naar een gezond(er)
gewicht, zijn de volgende maatregelen specifiek gericht op de doelgroep van mensen
die al overgewicht of obesitas hebben: maatregel 2 van blz. 43, maatregelen 11 en
12 van blz. 46, maatregelen 13 en 19 van blz. 47, maatregelen 20, 21 en 22 van blz.
48 en maatregel 29 van blz. 49.
425.
Welk bedrag is er gereserveerd voor het passende aanbod voor elk kind, gezin en elke
volwassene waarbij gewichtsproblematiek wordt gesignaleerd om tot een gezonde gedragsverandering
te komen?
425.
Het totale bedrag dat ten grondslag ligt aan deze doelstelling is niet apart inzichtelijk
te maken, omdat dit voor een deel in programma’s belegd is die ook andere doelen nastreven,
zoals de aanpak Jongeren Op Gezond Gewicht en de inzet vanuit de sport op het realiseren
van een laagdrempelig sport- en beweegaanbod (zie het antwoord op vraag 412). Echter,
specifiek voor het realiseren van een sluitende ketenaanpak om kinderen of volwassenen
van passende zorg en ondersteuning te voorzien, is respectievelijk € 1,9 miljoen en
€ 500.000,– beschikbaar in 2019.
426.
Volgens het akkoord wordt er in 2030 voor elk kind, gezin en volwassene waarbij gewichtsproblematiek
wordt gesignaleerd een passend aanbod geboden om tot een gezonde gedragsverandering
te komen en is er een sluitende ketenaanpak geïmplementeerd in alle gemeenten. Kunt
u toelichten hoe een dergelijk passend aanbod eruit komt te zien? Welke consequenties
heeft dit voor monitoring en administratie?
426.
Om te komen tot een gezonde gedragsverandering is vaak meer nodig dan begeleiden op
leefstijlverandering. Uitgangspunt bij een passend aanbod is dan ook dat er breed
gekeken wordt naar de samenhang van factoren die van invloed zijn op het al dan niet
succesvol kunnen doorvoeren van een gedragsverandering in leefstijl, om op die manier
een duidelijk beeld te vormen op welke wijze iemand ondersteund kan worden. Deze visie
op de aanpak van overgewicht en obesitas zorgt ervoor dat het nodig is om met professionals
uit zowel het zorg- als het sociale domein samen te werken. Een centrale zorgverlener
zorgt voor de nodige begeleiding en coördinatie hierin. Zo is de ketenaanpak voor
kinderen met obesitas gestoeld op het integrale denken dat kenmerkend is voor de hedendaagse
aanpak van psychosociale problematiek in het sociale domein, sluit het aan bij de
intenties van de Jeugdwet en maakt het zoveel mogelijk gebruik van bestaande structuren,
voorzieningen en interventies binnen de huidige financiële kaders. Tijdens het realiseren
van een lokale ketenaanpak wordt gezocht naar de minst belastende manier om de voortgang
en resultaten te registreren voor zowel kind en gezin als voor de professionals. De
centrale zorgverlener kan in de rol als coördinator aan dossiervorming doen waarin
de onderzoeksbevindingen van, afspraken met en voortgang bij ander betrokkenen professionals
samenkomen en dus ook gemonitord kunnen worden binnen de juridische kaders die daarvoor
gelden.
427.
Wat zijn de criteria die verbonden zijn aan de toolkit die wordt ontwikkeld voor het
opstellen van «best practices» voor de implementatie van de GLI?
427.
In het Nationaal Preventieakkoord staat als actie opgenomen dat Zorgverzekeraars Nederland
(ZN) samen met de VNG deze toolkit zal ontwikkelen. Het is aan partijen welke criteria
zij hierbij hanteren. VWS monitort hiernaast (de implementatie van) de GLI.
428.
Kunt u een stand van zaken geven van verzekeraars en regio’s waar de GLI is gecontracteerd?
428.
Op 5 maart hadden 329 unieke zorgverleners gecombineerde leefstijlinterventie (GLI)
zich in het AGB-register geregistreerd. Zie hieronder een overzicht van de GLI zorgverleners
in de regio’s van Nederland. Alle zorgverzekeraars hebben zowel zorggroepen als individuele
aanbieders gecontracteerd en contracteren nog steeds. Via de «zorgzoekers» van de
individuele verzekeraars is terug te vinden welk aanbod gecontracteerd is.
429.
Hoe worden mensen op toegankelijke wijze geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden
om gebruik te kunnen maken van de GLI?
429.
Net als bij andere wijzigingen in het basispakket wordt de verzekerde via de zorgverzekeraar
op de hoogte gesteld van de aanpassingen. Alle verzekerden zijn dus in het nieuwe
jaar op de hoogte gesteld van de GLI. Daarnaast is op loketgezondleven.nl informatie
te vinden over de gecombineerde leefstijlinterventie (GLI). Verder gaat de Vereniging
Arts & Leefstijl aan de slag om de implementatie van de GLI te bevorderen onder huisartsen
en medisch specialisten. Daarnaast worden mensen geïnformeerd via thuisarts.nl en
via de wachtkamerschermen bij de huisarts.
430.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verzekerden die aan de criteria van de GLI voldoen deze
ook aangeboden krijgen en dat er in alle regio’s voldoende aanbod is?
430.
Hierover heb ik overleg gevoerd met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en ik heb hen
erop gewezen dat het van groot belang is dat zorgverzekeraars er op dit moment alles
aan doen om de implementatie van de GLI zo goed mogelijk te laten verlopen. Behalve
via de zorggroepen, zullen de meeste zorgverzekeraars ook contractafspraken maken
met individuele GLI-aanbieders. ZN heeft mij verzekerd dat zorgverzekeraars zich inspannen
om de implementatie van de GLI in goede banen te leiden en dat zij er, net als ik,
veel waarde aan hechten dat de GLI op een goede manier een vast onderdeel wordt van
onze gezondheidszorg. Ik blijf in gesprek met ZN over de wijze waarop zorgverzekeraars
aan hun zorgplicht voldoen.
431.
Kunt u een indicatie geven van de ontwikkeling van de percentages hart- en vaatziekten
en diabetes type II vanaf 1980, met een interval van vijf jaar?
431.
Voor de groep «hart en vaatziekten» is een trend beschikbaar voor sterfte. Deze is
te vinden op Volksgezondheidenzorg.info: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/hart-en-vaatziekten/ci…. Een tabel in stapjes van vijf jaar is hier weergegeven.
Jaar
Mannen
Vrouwen
Mannen (absoluut)
Vrouwen (absoluut)
1980
100
100
27.443
28.803
1985
97
94
28.438
25.944
1990
83
82
25.887
25.733
1995
76
77
25.519
26.579
2000
64
69
23.638
25.553
2005
50
57
20.773
22.577
2010
38
47
18.275
20.734
2015
32
42
18.567
20.813
2017
29
39
18.080
20.039
De trend laat zien dat in de periode 1980–2017 de sterfte sterk is gedaald. Voor mannen
was de daling over de gehele periode iets groter dan voor vrouwen, respectievelijk
71% en 61% (gecorrigeerd voor leeftijd).
Voor diabetes mellitus is een trend beschikbaar op de Staat van Volksgezondheid en
Zorg van het aantal personen met diabetes mellitus waarvan dat bekend is bij de huisarts:https://www.staatvenz.nl/kerncijfers/diabetes-mellitus-aantal-pati%C3%A…. Een tabel met als bron Registratienet Huisartsenpraktijken (RNH) in stapjes van
vijf jaar is hier weergegeven.
Jaar
Mannen
Vrouwen
1991
100
100
1995
108
102
2000
133
113
2005
182
138
2010
223
160
2014
234
156
Uit deze cijfers blijkt dat tussen 1991 en 2014 de jaarprevalentie voor mannen met
diabetes mellitus meer dan verdubbeld is en voor vrouwen met ongeveer 50% gestegen
(gecorrigeerd voor leeftijd).
432.
Bent u bereid, wetende dat een aantal aandoeningen, zoals diabetes II, ook te genezen
is met gezonde en op maat toegesneden voeding, buiten de gecombineerde leefstijlinterventie,
met verzekeringsmaatschappijen in gesprek te gaan over de wijze waarop zij gerichte
voeding in plaats van medicijnen voor bepaalde aandoeningen mogen gaan vergoeden?
432.
Door een gezonde leefstijl zijn sommige ziektes te voorkomen en voeding kan een rol
spelen bij herstel of behandeling van bepaalde ziektes. Aangezien gezonde voeding
niet vergoed kan worden uit de Zorgverzekeringswet, ga ik hierover niet in overleg
met verzekeringsmaatschappijen. In dit kader is goed om te melden dat er gewerkt wordt
aan de uitvoering van de motie Ellemeet en Dik-Faber waarin gevraagd is om onderzoek
naar leefstijlgeneeskunde in vroegere onderzoeksfases te financieren (Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 70). Daarin is uiteraard dan ook aandacht voor voedingsaspecten.
Daarnaast is er in het Nationaal Preventieakkoord een actie opgenomen om te komen
tot een integrale aanpak op een gezonde leefstijl voor mensen met overgewicht of obesitas
en diabetes mellitus type ll. Hierbij is ook onder meer aandacht voor gezonde voeding.
433.
Hoe is te verklaren dat de maatregelen in het kader van overgewicht en obesitas veel
minder vergaand zijn dan bij roken? Heeft de samenstelling van de betrokken partijen
bij de onderhandelingen hier invloed op gehad?
433.
Bij roken is het maatschappelijke draagvlak voor vergaande maatregelen groter. Bij
roken was meer eensgezindheid aan de onderhandelingstafel, daar zat bijvoorbeeld ook
geen industrie aan tafel. Alle partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van
het Nationaal Preventieakkoord op het thema overgewicht hebben als vanzelfsprekend
invloed gehad op de maatregelen in dit akkoord. Zoals aangegeven in mijn antwoord
op vraag 313 blijkt ook dat de beperktere evidentie van de effectiviteit van maatregelen
op het gebied van overgewicht en obesitas een rol speelt bij de totstandkoming van
het huidige akkoord.
434.
Waarom is er niet voor gekozen de btw op groente en fruit te verlagen? Is dit geen
effectieve methode in de aanpak van overgewicht en obesitas?
434.
Op basis van het Regeerakkoord is de BTW op alle levensmiddelen verhoogt van 6 naar
9%. Deze maatregel staat los van het Nationaal Preventieakkoord, maar is daar niet
strijdig mee. Aangezien de btw op alle levensmiddelen omhoog gaat, worden groente
en fruit relatief niet duurder.
435.
Kunt u inzichtelijk maken wat het precieze productieverlies is van mensen die overgewicht
of obesitas hebben?
435.
Nee, recente gegevens hierover zijn voor Nederland niet bekend. Dat er een relatie
is tussen obesitas en werkverzuim is wel onderbouwd. Eerdere schattingen kwamen op
600 miljoen per jaar aan ziekteverzuim door overgewicht (daarvan komt het grootste
gedeelte voor rekening van mensen met obesitas (ruim 400 miljoen) (Polder et al.,
ESB, 2009).
436.
Kan – net zoals bij roken – aangegeven worden per deelnemer aan de overlegtafel overgewicht,
en dan met name voor de levensmiddelenindustrie en horeca, welke actie zij gaan ondernemen?
436.
In het Nationaal Preventieakkoord worden de meeste acties door een aantal partijen
gezamenlijk opgepakt. Daarom is niet in alle delen aangegeven welke partij welke actie
gaat ondernemen. Uiteraard zijn er ook een aantal maatregelen die partijen zelfstandig
oppakken. De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) neemt in 2019 de
inperking van het gebruik van licensed media characters op in de Reclamecode voor
Voedingsmiddelen. Daarnaast zal de FNLI tot 2020 afspraken maken om onder meer branchebreed
5% extra suiker uit suikerhoudende zuivelproducten te halen, afspraken over de portiegrootte
van koek, snoep en chocolade, en om 25% minder calorieën te verkopen via A-merk frisdranken
in 2020 (en 30% in 2025). Het CBL zal dit voorbeeld volgen. Ook zal de FNLI zich inzetten
voor gezondere sportsponsoring.
Koninklijke Horeca Nederland zal de horeca stimuleren om het drinken van water, kleinere
porties, minder vlees en meer groenten aan te bieden. Naast deze maatregelen is de
FNLI uiteraard betrokken bij een aantal andere maatregelen, maar is de FNLI niet de
primair verantwoordelijke partij.
437.
Waaruit blijkt dat alcoholgebruik onder jongeren de ontwikkeling van hun hersenen
verstoort?
437.
De Commissie Alcohol en hersenen van de Gezondheidsraad heeft in 2018 geïnventariseerd
wat in de wetenschap bekend is over de invloed van alcoholconsumptie op de hersenen
van jongeren.
Zij ziet in het geheel van de door hen beoordeelde onderzoeksresultaten aanwijzingen
dat alcoholconsumptie een negatieve invloed kan hebben op deze hersenontwikkeling
en op het ontwikkelen van later problematisch alcoholgebruik49.
438.
Kunt u toelichten welke cijfers laten zien dat wanneer jongeren eenmaal gaan drinken,
ze onverminderd vaak grote hoeveelheden alcohol nuttigen? Is er in deze cijfers onderscheid
gemaakt tussen bijvoorbeeld verschillende regio’s, scholieren/studenten, opleidingsniveau?
438.
Uit het HBSC 2017 onderzoek50 blijkt dat van de middelbare scholieren tussen de 12 en 16 jaar die aangeven de laatste
maand gedronken te hebben, ongeveer een derde ook aangeeft dronken te zijn geweest.
Ruim 70 procent geeft bovendien aan de laatste maand ministens één keer vijf glazen
of meer op een gelegenheid te hebben gedronken (binge-drinken) en 10 procent geeft
aan op een weekenddag meer dan tien glazen te drinken.
In dit onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen verschillende schoolniveaus. Hieruit
blijkt dat vooral onder jongeren die drinken de verschillen tussen de schoolniveaus
duidelijk zijn. Hierbij geldt: hoe lager het schoolniveau, des meer er wordt gedronken.
In dit onderzoek is geen onderscheid tussen verschillende regio’s gemaakt.
439.
Het preventieakkoord richt zich op het tegengaan van schadelijke alcoholconsumptie.
Kunt u aangeven hoeveel van het budget daadwerkelijk besteed wordt aan deze doelstelling?
439.
Alle acties uit het deelakkoord richten zich direct of indirect op het tegen gaan
van problematisch alcoholgebruik. Hieronder vallen verschillende doelgroepen. Het
gehele toebedeelde bedrag voor het thema problematisch alcoholgebruik zal dus bijdragen
aan deze doelstelling.
440.
Is er een verklaring voor het feit dat het percentage scholieren in de leeftijdscategorie
12 tot en met 16 jaar dat ooit alcohol heeft gedronken niet meer verder is gedaald
na 2015 ondanks het feit dat de minimumleeftijd is verhoogd naar 18?
440.
Er is bij mijn weten nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan om deze stagnatie
te verklaren. Het HBSC 2017 onderzoek51 laat wel zien dat ouders naar mate het kind ouder wordt, minder strikt worden over
alcoholgebruik. Zo vindt 86 procent van de ouders van 12-jarigen dat drinken in het
weekeinde uit den boze is, tegen slechts 29 procent van de ouders van 16-jarigen.
Ten opzichte van een aantal jaren geleden stellen ouders steeds vaker strenge regels
gericht op het alcoholgebruik van hun kind (van 26% in 2007 naar 60% in 2015). Tussen
2015 en 2017 is dit percentage echter niet meer gestegen.
441.
Een groot deel van de inspanningen van het akkoord problematisch alcoholgebruik wordt
door de alcoholsector geleverd. Hoe verhoudt deze kansrijke publiek-private samenwerking
in het akkoord zich tot de inzet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport in internationale overleggen en wordt deze samenwerking ook actief uitgedragen
in internationale gremia?
441.
Met een groot aantal maatschappelijke organisaties, waaronder de alcoholsector, heb
ik een Nationaal Preventieakkoord gesloten waarin gezamenlijk stappen worden gezet
om problematisch alcoholgebruik te voorkomen. Ik heb het Nationaal Preventieakkoord
gedeeld met de WHO, de Europese Commissie en de lidstaten. Ik draag het Preventieakkoord
actief uit als werkwijze om samen met maatschappelijke organisaties te werken aan
een gezonde levensstijl.
442.
Kunt u van alle aangekondigde maatregelen in het alcoholakkoord aangeven in welke
mate en waar deze bewezen effectief zijn gebleken?
442.
Voor de beoordeling van de impact van deelakkoord problematisch alcoholgebruik heeft
het RIVM op basis van wetenschappelijke literatuur en expertsessies een selectie gemaakt
van die afspraken waarvan wetenschappelijk bewezen is of plausibel wordt geacht dat
ze effect op problematisch alcoholgebruik. Deze selectie is weergegeven in de bijlage
van de door het RIVM gepubliceerde quickscan. Daar waar draagvlak was bij de partijen,
is gebruik gemaakt van effectieve of plausibel effectieve maatregelen zoals het beperken
van de blootstelling aan alcoholreclame voor jongeren en meer aandacht voor vroegsignalering
van alcoholproblematiek. De effecten van dergelijke maatregelen worden gemonitord.
Dit moet leiden tot meer kennis over de werkzaamheid van de ingezette maatregelen
uit het Nationaal Preventieakkoord en kan vervolgens aanleiding zijn voor de partijen
om de inzet aan te passen.
443.
Kunt u aangeven hoe het aantal jongeren dat onder de 18 jaar drinkt zich de laatste
jaren heeft ontwikkeld en wat de prognose is voor de komende jaren?
443.
Uit het HBSC 2017 onderzoek52 blijkt dat het percentage scholieren tussen 12 en 16 jaar dat ooit of de laatste
maand heeft gedronken bijna is gehalveerd tussen 2003 en 2017, respectievelijk van
84% naar 45% voor ooit drinken en 56% naar 25% voor alcoholgebruik tijdens de laatste
maand. Voor beide cijfers geldt echter dat deze de laatste jaren stabiliseren. Onder
drinkende jongeren is binge-drinken onverminderd hoog gebleven. In deze groep had
in 2003 64% in de laatste maand weleens meer dan vijf glazen bij een gelegenheid gedronken,
tegen ruim 70% in 2017.
In 2017 is voor de tweede keer het middelengebruik onder 16 tot en met 18 jarige studenten
op het MBO en HBO onderzocht53. Hieruit blijkt dat het alcoholgebruik van 16- t/m 18-jarige MBO en HBO-studenten
tussen 2015 en 2017 niet significant is veranderd. Onder 16-jarige studenten die in
de afgelopen maand alcohol gedronken hebben is in dezelfde periode wel een stijging
te zien in het drinken van meer dan 10 glazen op een weekenddag. De gemiddelde leeftijd
waarop jongeren voor het eerst alcohol drinken is tussen 2003 en 2015 gestegen van
12 naar 13,2 jaar.
Er zijn geen prognose-cijfers beschikbaar. De gezamenlijke doelstelling uit het Nationaal
Preventieakkoord is om alcoholgebruik onder jongeren flink te verminderen.
444.
Kunt u aangeven hoe het aantal ouderen dat overmatig drinkt zich heeft ontwikkeld
sinds 2012 en wat de prognose is voor de komende jaren, rekening houdende met de vergrijzing?
444.
Volgens drie verschillende bronnen die worden aangehaald in het onderzoek «Alcoholgebruik
onder 55-plussers»54 lag dit percentage in 2012 voor de leeftijdscategorie 55-plus tussen de 6,7% en 12,6%.
Op basis van de meest recente data waarover ik sinds maart 2019 beschik lag dit percentage
voor 55-plus in 2018 tussen de 9,2% en 10,1%55
De gezamenlijke doelstelling uit het Nationaal Preventieakkoord is om het percentage
van de volwassen Nederlanders dat overmatig drinkt te laten dalen, met speciale aandacht
voor het aandeel overmatige drinkers van 50 jaar en ouder.
445.
Kunt u inzichtelijk maken wat het precieze productieverlies is van mensen die overmatig
of zwaar drinken?
445.
In het RIVM rapport over de Maatschappelijk Kosten Baten Analyse van beleidsmaatregelen
om alcoholgebruik te verminderen (RIVM, 2018) zijn ook de jaarkosten van productiviteitsverliezen
door alcoholgebruik berekend. Het rapport geeft cijfers waarmee de vraag specifiek
voor de groepen overmatige en zware drinkers beantwoord kunnen worden. Productiviteitsverliezen
door verzuim en lagere productiviteit in deze beide groepen drinkers bedragen respectievelijk
€ 348 miljoen en € 280 miljoen in 2013.
Daarbij komen kosten van indirect verzuim en indirecte lagere productiviteit via verkeersongevallen
(€ 165–€ 241 miljoen), door andere ongevallen (€ 11 miljoen) en door huiselijk geweld
((€ 12–€ 31 miljoen). Voor deze drie laatste kostencategorieën geldt dat in het rapport
wordt aangenomen dat deze uniek aan de groep overmatige en zware drinkers worden toegewezen.
Dit zorgt, gerekend met 661.000 overmatige en zware drinkers, voor een totaal van
€ 1.230–€ 1.380 aan productiviteitsverliezen per overmatige / zware drinker per jaar.
446.
Is er een verklaring voor het feit dat hoogopgeleide vrouwen vaker drinken tijdens
de zwangerschap dan laagopgeleide vrouwen? Wat gaat u doen om dit terug te dringen?
446.
De Monitor Zwangerschap en Middelengebruik van het Trimbos (2017)56 bevestigt dat hoog opgeleide vrouwen significant vaker drinken tijdens de zwangerschap
dan laagopgeleide vrouwen. Een verklaring voor het gevonden verschil is echter nog
niet gevonden. In het Nationaal Preventieakkoord heb ik samen met partijen afspraken
gemaakt om het problematisch alcoholgebruik te verminderen bij verschillende doelgroepen,
waaronder zwangere vrouwen. Hiertoe worden er onder andere trainingen voor zorgprofessionals
ontwikkeld die helpen om alcoholgebruik bespreekbaar te maken en worden bestaande
interventies verder toegepast.
447.
Welke invloed heeft de conclusie van het RIVM, dat, wanneer gekeken wordt naar het
pakket aan voorgenomen acties en doelstellingen en deze gelegd worden naast de maatregelen
die door de IBO-werkgroep als effectief zijn beoordeeld (grote accijnsverhogingen,
beperkingen van tijd en locatie van verkoop, en intensieve persoonlijke begeleiding
bij gedragsverandering) zij zien dat deze niet of nauwelijks worden ingezet? Op welke
wijze worden de conclusies van het RIVM op dit punt meegenomen in het preventieakkoord?
Waarom zijn veel van de maatregelen die door de IBO-werkgroep als effectief zijn beoordeeld
niet of nauwelijks ingezet in het preventieakkoord? Kan hierop per maatregel apart
worden ingegaan?
447.
Het akkoord besteedt veel aandacht aan vroegsignalering zodat alcoholproblematiek
tijdig wordt gesignaleerd en begeleid. Ten aanzien van de prijs wordt met het beperken
van prijsacties een eerste stap gezet. Daarnaast wordt onderzoek uitgevoerd naar minimumprijzen.
Voor het verder beperken van tijd en locaties van verkoop ontbreekt het op dit moment
aan voldoende maatschappelijke steun. Het RIVM constateert dat met het huidige pakket
maatregelen de doelen niet zullen worden gehaald. De deelnemende partijen zijn zich
hier van bewust. Op termijn zal zonodig aan de thematafels worden doorgesproken over
aanvullende maatregelen, om zo dichter bij de ambities voor 2040 te komen.
448.
Waarom zijn bij het onderdeel alcohol de voorgestelde acties vooral in termen van
proces en weinig in termen van output geformuleerd waardoor de impact op alcoholinname
niet kwantificeerbaar is? Hoe kan bij evaluaties beoordeeld worden of doelen zijn
gerealiseerd door middel van de in het preventieakkoord opgenomen maatregelen?
448.
Dit is het resultaat geweest van het proces aan tafel. Op sommige punten zijn de partijen
overeengekomen dat er bijvoorbeeld nog stappen gezet moeten worden op het gebied van
onderzoek.
Bij de monitoring van het Nationaal Preventieakkoord wordt gekeken in hoeverre de
doelstellingen met betrekking tot het verminderen van problematisch alcoholgebruik
worden behaald. Daarnaast wordt de voortgang van de acties gemonitord. Als de doelen
niet gehaald worden, wordt met partijen opnieuw besproken om te kijken hoe deze doelen
wel gehaald kunnen worden.
449.
Kunt u aangeven hoe het (overmatig) alcoholgebruik in Nederland zich verhoudt tot
andere Europese landen?
449.
Uit de Nationale Drug Monitor 2017 blijkt dat de geschatte gemiddelde alcoholconsumptie
per hoofd van de algemene bevolking van 15 jaar en ouder in de 53 Europese landen
in 2015 op 10,3 liter pure alcohol lag. In Turkije was de alcoholconsumptie het laagste
en in Litouwen het hoogste. Nederland zat met 8,7 liter onder het gemiddelde, net
als bijvoorbeeld Zweden (8,8 liter). Bovengemiddeld was de alcoholconsumptie in de
Midden- en Oost-Europese landen. Van de West-Europese landen werd de meeste alcohol
gedronken in België (13,2 liter en het Verenigd Koninkrijk 12,3 liter).
450.
Is er zicht op de exacte maatschappelijke kosten als gevolg van problematisch alcoholgebruik?
450.
In de Maatschappelijk Kosten Baten Analyse van beleidsmaatregelen om alcoholgebruik
te verminderen57 zijn de maatschappelijke kosten van het geheel aan alcoholgebruik berekend voor het
jaar 2013. Ondanks dat er inkomsten zijn uit accijnzen en een producentensurplus zorgt
alcoholgebruik voor netto maatschappelijke kosten van € 2.3 tot € 4,2 miljard. Hierbij
zijn private kosten zoals de kosten van voortijdige sterfte en verlies aan kwaliteit
van leven niet meegenomen.
451.
Hoe zijn de ambities en doelstellingen met betrekking tot problematisch alcoholgebruik
tot stand gekomen? Hebben er alternatieven op tafel gelegen?
451.
Er zijn bijeenkomsten georganiseerd met alle partijen van het deelthema Problematisch
Alcoholgebruik tezamen. Er is eerst besproken wat de partijen onder het begrip «problematisch
alcoholgebruik» verstaan, wie de doelgroepen zijn en welke ambities er zijn per doelgroep.
De doelstellingen op de deelthema’s, die samen bijdragen aan het behalen van de ambities,
zijn eerst in kleinere werkgroepen opgesteld en daarna met alle partijen aan tafel
besproken. Uiteraard hebben hierbij verschillende alternatieven op tafel gelegen.
Het geheel aan ambities, doelstellingen en acties dat aan uw Kamer is aangeboden is
waarover alle partijen het eens zijn geworden.
452.
Wat is de rol geweest van de horeca en alcoholproducenten bij de totstandkoming van
de ambities en doelstellingen?
452.
De Koninklijke Horeca Nederland en de Nederlandse Brouwers hebben net als andere partijen
meegepraat over de ambities, doelstellingen en acties en gekeken waar zij kunnen bijdragen.
453.
Kunt u toelichten hoe het IJslandse preventiemodel middelengebruik er precies uitziet?
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het aantal overmatige en zware drinkers door inzet
van dit model is afgenomen?
453.
Het IJslandse preventiemodel is een evidence based aanpak die zich richt op individuele
en omgevingsfactoren waarvan bekend is dat ze bijdragen aan het middelengebruik onder
jongeren. Op basis van gegevens over de gezondheid van jongeren worden alle relevante
stakeholders op lokaal niveau betrokken en geactiveerd om een positief ontwikkelingsklimaat
voor jeugd te creëren. Dit doen ze door beschermende factoren (zoals tijd doorbrengen
met ouders en zinvolle vrijetijdsbesteding) te versterken en risicofactoren (zoals
het laat buiten rondhangen en pestgedrag) te beperken. Het IJslandse model kent geen
vast pakket van interventies. Op basis van resultaten van de monitoring bepalen lokale
stakeholders op welke risicoverhogende en beschermende factoren ze zich richten.
Naast activiteiten op lokaal niveau, zijn er in IJsland landelijke maatregelen getroffen
of meer ingezet op naleving van bestaande maatregelen zoals:
– Adverteren voor tabak en alcohol is verboden en beide mogen alleen worden verkocht
in staatswinkels. Alcohol mag alleen worden verkocht aan personen vanaf 20 jaar. Deze
maatregelen waren al voor de start van de aanpak van kracht;
– Sinds 1998 mogen sigaretten alleen aan personen vanaf 18 jaar worden verkocht;
– In 2001 is een display-ban op tabaksproducten ingevoerd;
– In 2002 voerde IJsland een beperking in voor de buitenuren van kinderen. Kinderen
van 12 jaar of jonger mogen niet na 20:00 uur alleen buiten zijn, en kinderen van
13 tot 16 jaar niet na 22:00 uur. In de zomer zijn deze tijden twee uur langer.
– Nationale campagnes op het gebied van alcohol- en tabaksontmoediging gericht op jongeren.
Er lopen op dit moment in verschillende gemeenten pilots naar voorbeeld van het IJslandse
preventiemodel. Het Trimbos-instituut en het Nederlands Jeugdinstituut kijken daarbij
voor mij of en in hoeverre een dergelijke aanpak in Nederland geïmplementeerd kan
worden, rekening houdend met de verschillen tussen IJsland en Nederland.
Het IJslandse preventiemodel richt zich primair op het uitstellen en voorkomen van
middelengebruik onder jongeren. Zo nam onder 16 tot 20-jarige «high school» studenten
het percentage dat de laatste maand dronken was af van 64 procent naar 38 procent
tussen 2000 en 201658. Er zijn mij echter geen cijfers bekend over de impact van dit model op het totaal
aantal overmatige en zware drinkers.
454.
Hoe zijn de vijf onderdelen (alcohol en de school en studie omgeving; marketing van
alcoholhoudende drank; bewustwording en vroegsignalering; een gezonde sportomgeving;
naleving en handhaving bij leeftijdsgrens en dronkenschap) van het deelakkoord met
betrekking tot problematisch alcoholgebruik tot stand gekomen?
454.
De onderdelen zijn ontstaan in samenspraak met de andere partijen. Hierbij is gekeken
welke thema’s het beste aansloten op de ambities (en doelgroepen) die de partijen
gezamenlijk voor ogen hadden.
455.
Wat is de reden voor de keuze om geen Gezonde School Coördinator aan te stellen bij
HBO-schoollocaties en universiteiten?
455.
De acties met betrekking tot het hoger onderwijs die in het akkoord zijn afgesproken
acht ik passend bij de doelgroep en situatie. Het betreft voor het grootste deel een
meerderjarige doelgroep en er zijn andere partijen die hier een rol spelen, zoals
studentenverenigingen. Om deze reden is overeen gekomen om eerst een verkenning uit
te voeren naar hoe instellingen alcoholbeleid kunnen opzetten en implementeren. Daarna
zullen, samen met onder andere de Vereniging van Universiteiten en de Vereniging Hogescholen
en andere partijen, plannen «Studie & Alcoholpreventie» worden opgezet. In dat kader
wil ik graag in toekomst de samenwerking met Hogescholen en Universiteiten intensiveren.
456.
Waarom zijn de bij de Nederlandse Brouwers aangesloten brouwers de juiste partij om
studentenverenigingen te ondersteunen bij het vormgeven van een verantwoord alcoholbeleid?
456.
Iedere partij heeft gekeken welke bijdrage zij aan de doelstellingen en ambities kunnen
leveren. De Nederlandse Brouwers heeft zich aan deze bijdrage gecommitteerd, gezien
hun huidige relatie met studentenverenigingen. Zij willen hiermee hun verantwoordelijkheid
nemen. Daarnaast zal er ook voor barvrijwilligers een e-learning worden ontwikkeld
die verantwoorde verstrekking bevordert. VWS en het Trimbos-instituut kijken samen
met verstrekkers hoe deze vorm moet krijgen.
457.
Zijn er ook andere partijen overwogen dan de Nederlandse Brouwers om studentenverenigingen
te ondersteunen bij het vormgeven van een verantwoord alcoholbeleid?
457.
Zie het antwoord op vraag 456.
458.
Waarom heeft Nederland, anders dan de meeste andere lidstaten van de Europese Unie,
de geldende Europese regeling voor televisiereclame (Audiovisuele Mediarichtlijn),
waaronder alcoholreclame, niet geïmplementeerd in wetgeving maar als zelfregulering?
Waarom wordt er in het kader van het preventieakkoord niet alsnog voor gekozen om
over te gaan tot wetgeving?
458.
Er is gekozen voor zelfregulering, aangezien er al een functionerende Reclamecode
voor Alcoholhoudende dranken was. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken
de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken te evalueren om na te gaan of deze voldoende
effectief is.
459.
Kunt u aangeven welke invloed alcoholmarketing heeft op problematisch alcoholgebruik?
Zo ja, welke directe relatie ligt er tussen marketing en problematisch alcoholgebruik?
Zo nee, waarom worden er dan diverse maatregelen aangekondigd? Kunt u per maatregel
aangeven in welke mate en waar deze maatregel bewezen effectief is gebleken?
459.
De blootstelling aan marketing vergroot de kans dat jongeren alcohol gaan drinken
en dat gebruikers meer alcohol gaan drinken, als ze al drinken.59 Daarom is in het Nationaal Preventieakkoord afgesproken om hier meer onderzoek naar
te doen. Daarnaast zijn reclamebeperkingen afgesproken voor de signing langs sportvelden
en de doelgroepen op social media. Hiermee wordt voldaan aan de aanbeveling voor bewezen
effectieve maatregelen (reclamebeperkingen) van de WHO om problematisch alcoholgebruik
te voorkomen.60
460.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar de mate waarin alcoholmarketing bijdraagt
aan problematisch alcoholgebruik is afgerond? Wie voert dit onderzoek uit?
460.
Dit onderzoek is onderdeel van de onderzoeksagenda welke via ZonMW wordt uitgezet
en waarvan de uiterste opleverdatum 2020 is. Een onafhankelijke wetenschappelijke
commissie beoordeelt de meeste geschikte kandidaat voor het onderzoek.
461.
Kunt u aangeven in hoeverre de genoemde maatregelen bewezen effectief zijn als er
nauwelijks kennis is over de invloed van alcoholmarketing op drinkgedrag?
461.
De WHO concludeert dat reclamebeperkingen bewezen effectieve maatregelen zijn.61 De maatregelen onder het thema Marketing vallen onder reclamebeperkingen.
462.
Wat wordt er bedoeld met de zin «dit gaat verder dan dat alcoholmarketing niet gericht
mag zijn op jongeren»?
462.
Met de zin dat het verder gaat dan dat alcoholmarketing niet gericht mag zijn op jongeren,
wordt bedoeld dat alcoholmarketing die weliswaar niet op jongeren is gericht maar
hen wel kan bereiken en daardoor kan beïnvloeden ook relevant is.
463.
Waaruit blijkt dat de manier waarop de maatschappij tegen alcohol aankijkt aan het
veranderen is?
463.
Alle partijen die deelnemen aan het akkoord op problematisch alcohol – van zorgprofessionals
tot de alcoholindustrie – onderschrijven deze verandering. Daarnaast geven onderstaande
zaken ook aanwijzing voor deze constatering:
De alcoholconsumptie per hoofd van de bevolking is sinds het einde van de jaren zeventig
langzaam maar zeker afgenomen.62
De norm onder ouders en jongeren wat betreft alcohol drinken onder de 18 jaar is echt
anders dan 15 jaar geleden (zie ook het antwoord op vraag 443).63
464.
Waaruit blijkt dat de manier waarop in de maatschappij met alcohol omgegaan wordt
aan het veranderen is?
464.
Zie het antwoord op vraag 463.
465.
Waaruit blijkt dat de manier waarop tegen de combinatie alcoholgebruik en sport wordt
aangekeken verandert?
465.
Dit is een gezamenlijke constatering van de partijen aan tafel. Hierbij speelt een
rol dat steeds meer duidelijk wordt over de gezondheidsrisico’s door alcoholgebruik.
Deze risico’s passen niet in een sportomgeving, waar vitaliteit een grote rol speelt.
466.
Waaruit blijkt dat de koppeling tussen sport en alcohol minder vanzelfsprekend wordt?
466.
Zie het antwoord op vraag 463.
467.
Betekent het preventieakkoord het einde van het Holland Heineken House?
467.
Het akkoord beschrijft dat de Nederlandse Brouwers en de Sportsector een plan gaan
maken over de marketingactiviteiten bij grote sportevenementen. Dit plan wordt op
dit moment door deze partijen opgesteld met de intentie om de relatie tussen sport
en alcohol minder vanzelfsprekend te maken, maar zonder dat dit afbreuk doet aan financieel
gezonde sportevenementen.
468.
Kunt u aangeven waarom er afspraken gemaakt worden om nog vóór 2021 met oplossingen
te komen om bereik en beïnvloeding van jongeren te voorkomen of te beperken nog vóór
er daadwerkelijk onderzoek gedaan is naar het effect van beïnvloeding?
468.
Aan de preventietafel is afgesproken om eerst duidelijkheid te krijgen waar jongeren
alcoholmarketing waarnemen, voordat er door verstrekkers passende maatregelen genomen
kunnen worden om het bereik en de invloed van deze marketing op jongeren te beperken.
Daarnaast is afgesproken met partijen om er ook een handelingsperspectief aan te koppelen
voor oplossingen als dat redelijk is, gelet op de uitkomsten van het onderzoek. Dit
sluit aan bij het uitgangspunt van het Nationaal Preventieakkoord om niet alleen onderzoek
te doen, maar ook stappen te nemen.
469.
Kunt u verklaren waarom maatregel twee al aangekondigd is nog voor maatregel één is
uitgevoerd?
469.
Zie het antwoord op vraag 468.
470.
Kunt u de bewezen effectiviteit van het niet langer adverteren voor alcoholhoudende
dranken bij sportvelden van amateurclubs aantonen?
470.
Zie het antwoord op vraag 461.
471.
Kunt u aangeven welke consequenties het niet langer adverteren voor alcoholhoudende
dranken bij sportvelden voor amateurclubs heeft? Kunt u financiële consequenties,
bijvoorbeeld dalende inkomsten uitsluiten? Kunt u uitsluiten dat als gevolg van dalende
inkomsten er minder sportmogelijkheden zullen zijn/ontstaan?
471.
Ik vind het belangrijk dat de sportsector vitaal blijft. Het uitfaseren van reclame
voor alcoholhoudende dranken langs de sportvelden op amateurclubs is een actie van
de Brouwers en de sportsector. Zij zijn dit gezamenlijk overeengekomen met de intentie
om sportverenigingen daarbij financieel vitaal te houden. Om dit te ondersteunen is
in het Nationaal Preventieakkoord afgesproken om onderzoek te doen naar alternatieve
vormen van sponsoring.
472.
Kunt u aangeven waarom maatregel drie al getroffen wordt nog voor de maatregelen vier
en met name vijf zijn uitgevoerd?
472.
Met het stoppen van signing met alcoholhoudende producten langs amateurvelden, blijft
de mogelijkheid behouden voor signing met alcoholvrije producten. Hierdoor blijft
sponsoring door de alcoholindustrie mogelijk en is het niet nodig om onderzoek naar
alternatieve sponsoring eerst af te wachten. De maatregel om met een plan te komen
voor marketingactiviteiten bij grote sportevenementen staat los van de maatregelen
die lokale sportaanbieders al kunnen nemen.
473.
Welke invloed hebben alcoholproducenten gehad op de beslissing om reclame voor alcoholvrij
bier langs sportvelden te blijven toestaan?
473.
Het is een actie die is afgesproken door de partijen die het akkoord Problematisch
Alcoholgebruik hebben getekend.
474.
Is er bewezen dat reclame voor alcoholvrij bier geen negatieve impact heeft op alcoholgebruik?
474.
Er is nog geen onderzoek bekend naar eventuele negatieve impact op alcoholgebruik
door de reclame voor alcoholvrij bier. Met partijen is daarom afgesproken dat VWS
hiernaar onderzoek doet.
475.
«Brouwers en de Sportsector sluiten vanaf 2019 geen nieuwe contracten meer af om langs
sportvelden reclame te maken, de koppeling tussen sport en alcohol moet minder vanzelfsprekend
worden en VWS onderzoekt in hoeverre sport afhankelijk is van de sponsoring door alcoholproducenten
en welke alternatieven er mogelijk zijn.» Kunt u aangeven of dit consequenties heeft
voor de organisatie rondom bijvoorbeeld de Nederlandse delegatie naar de Olympische
spelen, waar Heineken ook een groot boegbeeld en bindende factor in is door middel
van het Holland Heineken House?
475.
Het niet meer afsluiten van nieuwe contracten om langs sportvelden reclame te maken
heeft geen betrekking op topsportevenementen. Samen met de sportsector zullen we uitwerken
hoe het minder vanzelfsprekend maken van de koppeling verder vormgeven wordt, waarbij
het belang van financieel solide sportevenementen in beeld is. Ik zal ten behoeve
van dit gesprek met de sportsector ook onderzoek laten doen naar alternatieve sponsoring.
476.
Punt 3: Wat zijn de gevolgen voor clubs die afhankelijk zijn van deze advertenties?
476.
Zie het antwoord op vraag 471.
477.
Punt 4 en 5: Geldt dit ook voor de Olympische Spelen?
477.
Zie het antwoord op vraag 467.
478.
Punt 4 en 5: Is het bij grote sportevenementen zoals bijvoorbeeld de Champions League
niet meer toegestaan dat bijvoorbeeld Heineken in beeld komt tijdens de wedstrijd?
478.
Zie het antwoord op vraag 467.
479.
Komt er een leeftijdsgrens voor alcoholvrij bier voor minderjarigen? Zo nee, waarom
niet?
479.
Ik ben op dit moment niet voornemens een leeftijdsgrens voor alcoholvrij bier in te
stellen, omdat ik geen signalen heb dat dit een maatschappelijk probleem vormt waar
wetgeving voor nodig is. Eén van de afspraken uit het Nationaal Preventieakkoord is
dat er reclamecode wordt opgesteld voor verantwoorde marketing van alcoholvrij bier,
met als uitgangspunt dat reclame voor deze producten niet op minderjarigen wordt gericht.
480.
Waarom wordt er gesteld dat alcoholvrij bier niet voor minderjarigen bedoeld is? Is
dit een wettelijke bepaling uit de Drank- en Horecawet?
480.
Er is geen bepaling in de Drank- en Horecawet die de verkoop van alcoholvrij bier
aan jongeren onder de 18 jaar verbiedt. De partijen van het akkoord over problematisch
alcoholgebruik zijn het er over eens dat dit product niet bedoeld is voor minderjarigen.
481.
Kunt u aangeven waarom alcoholvrij bier gezien wordt als een product dat niet bedoeld
is voor minderjarigen? Zijn er meer niet-alcoholische producten die impliciet toch
een leeftijdsgrens kennen?
481.
De partijen van het akkoord over problematisch alcoholgebruik zijn het er over eens
dat dit product niet bedoeld is voor minderjarigen, maar er bestaat geen leeftijdsgrens
voor de verkoop van dit product. Experts op het gebied van jongeren en middelengebruik
geven aan dat de stap naar het drinken van alcoholische dranken kleiner zou kunnen
worden.
Wat betreft andere impliciete leeftijdsgrenzen is mij bekend dat er verschillende
supermarkten zijn die op eigen initiatief geen energiedrankjes meer onder de 14 jaar
verkopen.
482.
In Nederland is tot nu toe gewerkt met zelfregulering. Waarom zijn de zelfregulerende
partijen niet mede-opdrachtgever van de aangekondigde evaluatie?
482.
STIVA is mede-opdrachtgever van de evaluatie van de Reclamecode voor Alcoholhoudende
dranken.
483.
Kunt u aangeven of er een kans bestaat dat de overheid bepaalde reclames gaat afschermen
op social media? Zo ja, hoe zal worden bepaald welke reclames dit zijn?
483.
Op dit moment heb ik geen aanleiding om bepaalde reclames af te schermen op social
media, omdat de alcoholindustrie heeft toegezegd samen met de social media aanbieders
hierover afspraken te maken.
484.
Waarom wordt blurring niet verboden in het preventieakkoord, daarmee wordt immers
het aanbod verkleind? Waarom wordt blurring niet genoemd in het preventieakkoord?
Waarom wordt er geen onderzoek gedaan naar blurring?
484.
Blurring is volgens de huidige Drank- en Horecawet al verboden. Daarom is hier geen
verbod over afgesproken in het Nationaal Preventieakkoord. Het kabinet is niet voornemens
om deze wet op dit punt aan te passen. Hiermee blijft de huidige situatie gehandhaafd.
In het Nationaal Preventieakkoord is wel afgesproken dat VWS onderzoek doet naar de
huidige beschikbaarheid van alcohol en de ontwikkeling hiervan en de te verwachten
gevolgen van een uitbreiding van het aantal typen verstrekkingspunten.
485.
Kunt u toelichten hoe de minimum unit pricing in Schotland in zijn werk gaat?
485.
Schotland hanteert sinds 1 mei 2018 een minimumprijs per eenheid alcohol64 om het problematisch alcoholgebruik tegen te gaan. De minimumprijs is afhankelijk
van de hoeveelheid alcohol in het product en is op dit moment vastgesteld op 0,58
cent per eenheid alcohol. Deze wetgeving geldt voor bepaalde tijd tot 6 jaar na implementatie,
tenzij het Schotse parlement ermee instemt om deze minimumprijs voort te zetten. Hiertoe
wordt een meerjarige evaluatie naar de impact van minimum unit pricing uitgevoerd.
486.
Bent u bekend met de zeer uitgebreide, meerjarige evaluatie van minimum unit pricing
in Schotland die door de NHS Scotland zal worden uitgevoerd, onder meer naar de effectiviteit
van de maatregel en impact op consumenten en de markt? Zo ja, wacht u de resultaten
van de Schotse evaluatie af? Zo nee, waarom niet?
486.
Ik ben bekend met de meerjarige evaluatie naar minimum unit pricing die NHS in Schotland
zal uitvoeren. In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat VWS onderzoek
doet naar minimum unit pricing, en de effectiviteit van een dergelijke maatregel in
Nederland. Ik betrek hierbij ook de resultaten van de Schotse evaluatie, voor zover
deze ten tijde van het onderzoek beschikbaar zijn.
487.
Hoe gaat u de effecten van minimum unit pricing onderzoeken?
487.
Ik ben bezig met de nadere uitwerking van het onderzoek naar minimum unit pricing.
De onderzoeksopzet en de onderzoeksvragen moeten nog nader worden bepaald.
488.
Is het mogelijk de effecten van minimum unit pricing te onderzoeken zolang het effect
van de maatregel in Schotland nog niet onderzocht is?
488.
Het onderzoek naar minimum unit pricing voor alcohol richt zich op de toekomstige
effecten van het invoeren van deze maatregel in Nederland. Daarbij zullen naast de
tot dan toe beschikbare ervaringen met minimum unit pricing in Schotland, ook die
uit andere landen, zoals Ierland en Canada, worden betrokken.
489.
Op welke manier gaat doelstelling C1 – dat 80% van de Nederlanders van 12 jaar en
ouder in 2040 bekend is met de gezondheidseffecten van alcohol – worden gecontroleerd?
489.
Het RIVM zal jaarlijks over de voortgang van de ambities op het terrein van roken,
overgewicht en problematisch alcoholgebruik rapporteren en een aantal leefstijlindicatoren
in beeld brengen die betrekking hebben op de drie thema’s. Dat geldt ook voor doelstelling
C1 -dat 80% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder in 2040 bekend is met de gezondheidseffecten
van alcohol. Deze informatie wordt gemonitord via de Leefstijlmonitor.
490.
Kunt u aangeven welke specifieke acties u gaat inzetten tegen de zuipketen op het
platteland?
490.
Plattelandsjongeren zal één van de specifieke doelgroepen zijn in het verhogen van
het kennisniveau over gezondheids- en maatschappelijke effecten van alcohol. Dit moet
nog nader worden uitgewerkt. Ik wil daarbij ook in contact treden met verenigingen
voor plattelandsjongeren.
491.
Wat zullen de primaire taken zijn van het nog op te richten landelijk platform vroegsignalering?
491.
Dit platform dient te zorgen dat het thema vroegsignalering van alcoholproblematiek
bij diverse partijen ((zorg)professionals en vrijwilligers) onder de aandacht wordt
gebracht, opgedane kennis wordt verspreid en implementatie van screening en interventies
voor probleemdrinkers wordt ondersteund. Daarnaast biedt het platform ondersteuning
aan verschillende partijen om hun rol bij het vroegsignaleren optimaal in te vullen.
Ook kan dit platform dienen als uitwisselingsplek van kennis en samenwerking tussen
verschillende groepen professionals en vrijwilligers. Ik ben op dit moment in gesprek
met de betrokken partijen om deze actie verder uit te werken.
492.
In welk jaar bieden alle sportverenigingen met een eigen kantine/accommodatie een
gezonde sportomgeving?
492.
In het Nationaal Preventieakkoord is als ambitie opgenomen dat in 2040 minimaal 80%
van de sportverenigingen met een eigen kantine/accommodatie een gezonde sportomgeving
aanbiedt.
493.
Kan concreet worden uitgelegd wat de maatregel «er wordt geen alcohol geschonken bij
jeugdwedstrijden» precies betekent?
493.
Dit wordt in het akkoord genoemd als voorbeeld van een gezonde sportomgeving en zal
nog concreet worden uitgewerkt in de plannen.
Een dergelijke maatregel bestaat overigens reeds bij veel verenigingen. Op de dagen
waarop jeugdwedstrijden worden gespeeld wordt er dan tot bijvoorbeeld 16:00 uur geen
alcohol geschonken.
494.
De leeftijdsgrens voor verstrekking van alcohol wordt nageleefd. Mogen jongeren (jonger
dan 18 jaar) geen alcoholvrij bier kopen?
494.
De Drank- en Horecawet (DHW) gaat over dranken waarin meer dan 0,5% alcohol aanwezig
is. Dranken die minder dan 0,5% alcohol bevatten vallen daarmee niet onder de DHW.
Wettelijk gezien mogen deze alcoholvrije dranken dus verkocht worden aan jongeren
onder de 18 jaar.
495.
Op welke manier zal worden gecontroleerd of sportverenigingen een gezonde sportomgeving
creëren?
495.
In de plannen die nu in samenspraak met de sportsector worden gemaakt zullen afspraken
worden gemaakt hoe de sportomgeving eruit komt te zien en hoe dit resultaat zal worden
geborgd.
496.
Kunt u aangeven of sportverenigingen, wanneer zij inzetten op een gezonde sportomgeving,
hulp in de vorm van financiële compensatie of begeleiding bij het opzetten van een
solide verdienmodel zullen krijgen?
496.
In de plannen die nu in samenspraak met de sportsector worden gemaakt zal begeleiding
worden geboden om de sportomgeving gezonder te maken. Onderdeel van deze begeleiding
is ook dat er wordt gewerkt aan een solide verdienmodel. Dit is overigens ook onderdeel
van het Sportakkoord.
497.
Kunt u toelichten hoe een frisse en gezonde uitstraling van sportkantines wordt gedefinieerd?
Welke producten zullen uit het assortiment worden gebannen?
497.
In de plannen die nu in samenspraak met de sportsector worden gemaakt zullen dit soort
zaken verder worden gedefinieerd en uitgewerkt. Mijn beeld is dat dit niet per definitie
een ban oplevert voor producten, maar dat de gezonde keuzes in kantines gemakkelijker
worden gemaakt.
498.
Waarom is ervoor gekozen dat de naleving van de leeftijdsgrens pas in 2030 op 100%
moet liggen (ook aangezien deze naleving een wettelijke plicht is)?
498.
De ambitie is 100% naleving van de leeftijdsgrens bij verstrekking van alcohol vanaf
2030. In 2016 varieerde dit cijfer tussen verschillende verstrekkers van 2% tot 63,3%.
Een naleving van 100% vraagt om een omslag in werkwijze en die blijkt niet van de
ene op de andere dag verwezenlijkt. Het is daarom belangrijk om samen op te trekken
om dit naar 100% te krijgen. Dat betekent overigens niet dat de verstrekkers zich
nu niet aan de wet hoeven te houden. Overtredingen worden gewoon beboet.
499.
Waarom wordt er wel voor sigaretten maar niet voor alcohol voor een prijsverhoging
gekozen?
499.
Voor een accijnsverhoging op sigaretten was er breed draagvlak onder de partijen bij
het Nationaal Preventieakkoord. Op het terrein van alcohol is gekozen voor andere
prijsmaatregelen om problematisch alcoholgebruik tegen te gaan, zoals een landelijke
beperking van prijsacties tot en met 25%. Deze maatregel is voor sigaretten niet mogelijk,
omdat daar al een reclameverbod van toepassing is.
500.
Kunt u toelichten op hoeveel procent de naleving van de leeftijdsgrens sinds de invoering
van de controle heeft gezeten? Kan uiteengezet worden hoe de doelstelling van 100%
naleving gehaald kan worden?
500.
Voor de wijziging van de leeftijdsgrens was het gewogen nalevingscijfer in 2011 28%,
in 2013 bedroeg dit 47%. Sinds de verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar voor
het kopen van alcohol in 2014, is er twee keer een nalevingsonderzoek uitgevoerd.
In 2015 bedroeg het gewogen nalevingspercentage over alle verstrekkers 21,5%65, in 2016 bedroeg dit 35,8%. In 2018 is het meest recente onderzoek uitgevoerd, dit
heb ik op 14 maart jl. met uw Kamer gedeeld. Het gewogen nalevingscijfer was 37,7%.
We streven naar een naleving van 100%, door samen met verstrekkers acties te ondernemen
die de naleving bevorderen en door tussentijds te blijven onderzoeken waar en hoe
het beter kan.
501.
Op welke manier zal worden gecontroleerd of iedereen die alcohol verstrekt aan de
nader te ontwikkelen e-learnings deelneemt?
501.
De ontwikkeling van de e-learning en de toepassing ervan door de verstrekkers zal
de komende jaren met de betrokken partijen worden afgestemd. Hierin zal onder andere
worden afgesproken hoe de toepassing en deelname kan worden geborgd.
502.
Punt 4: Wat valt er precies onder wederverstrekking? Voorbeeld: Geldt dit ook wanneer
een ouder een fles drank koopt waar een minderjarige ook bij zou kunnen komen zonder
toezicht? Hoe wordt dit gehandhaafd?
502.
Er is sprake van wederverstrekking wanneer alcohol door een meerderjarig persoon wordt
gekocht, en hierbij het redelijke vermoeden bestaat dat deze wordt doorgegeven aan
een minderjarige. Als een verkoper het vermoeden heeft van wederverstrekking mag
hij niet verstrekken. Het is aan de lokale toezichthouder om te beoordelen of en wanneer
hier precies sprake van is.
503.
Punt 5: Wat zijn precies de nalevingscijfers in 2020?
503.
Ik heb in het Nationaal Preventieakkoord afgesproken iedere twee jaar een landelijk
onderzoek uit te voeren naar de naleving van de leeftijdsgrens bij de verkoop van
alcohol. Ik heb daarom in het najaar van 2018 de naleving laten onderzoeken. De resultaten
hiervan heb ik op 14 maart jl. naar uw Kamer gestuurd.66 Vanwege de teleurstellende cijfers heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in 2019 een extra
meting zal doen. Vervolgens zal ik in 2020 wederom de naleving meten. De resultaten
van beide metingen zullen te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.
504.
Punt 5: Wat zijn de gestelde doelstellingen?
504.
Dit zijn de gestelde doelstellingen uit het Nationaal Preventieakkoord;
1. De ambitie is 100% naleving van de leeftijdsgrens bij verstrekking van alcohol vanaf
2030. Dit geldt voor alle verstrekkers van alcohol, zowel voor thuisconsumptie als
voor consumptie ter plaatse en zowel offline als online.
2. Verstrekkers streven naar een lineair stijgende naleving, met als startpunt in 2018
het niveau van naleving van 2016 en als eindpunt de ambitie van 100% naleving in 2030.
3. Daarnaast wordt in kaart gebracht of verstrekkers op koers liggen en waar behoefte
is aan extra inspanningen, controles of bijsturing. Dit zal zijn in 2019, 2020, 2022
en 2024.
505.
Punt 5: Kunt u uitleggen welke aanvullende eisen er worden gesteld?
505.
Ik zal indien de nalevingscijfers in 2020 achterblijven bij de gestelde doelstellingen,
aanvullende wettelijke eisen stellen aan de verstrekkers. Op dit moment is er nog
geen zicht op de nalevingscijfers van 2020, waardoor eventuele aanvullende eisen nog
niet van toepassing zijn. Mocht het zo ver komen dat er aanvullende (wettelijke) eisen
moeten worden gesteld dan zal ik uw Kamer uiteraard daarover informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.C.R.M. Clemens, adjunct-griffier