Nota van wijziging : Nota van wijziging
35 146 Wijziging van de Wet langdurige zorg om toegang tot deze wet te bieden aan mensen die vanwege een psychische stoornis blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij
Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 10 april 2019
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel I worden na onderdeel B twee onderdelen toegevoegd, luidende:
C
Artikel 3.2.2 vervalt.
D
Artikel 3.3.4 vervalt.
B
Na artikel IV worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel IVa
Het recht op voortzetting van de zorg, bedoeld in artikel 3.2.2 van de Wet langdurige
zorg, zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel C, geldt voor een verzekerde voor wie dit recht is ingegaan voor
dat tijdstip gedurende de resterende duur van het betreffende indicatiebesluit.
Artikel IVb
Gedurende de geldigheid van het recht op voorzetting van zorg op grond van artikel IVa
blijft artikel 3.3.4 van de Wet langdurige zorg, zoals dat artikel luidde op de dag
voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van toepassing
voor de betreffende verzekerde.
Toelichting
Artikel 3.2.2 van de Wet langdurige zorg (Wlz) regelt dat een verzekerde met een psychische
stoornis waarvan het recht op verblijf en het daarmee samenhangende recht op zorg
op grond van de zorgverzekering beëindigd is, recht heeft op voortzetting van die
zorg (voortgezet verblijf) op grond van de Wlz (het zogenaamde driejaarscriterium)1. In artikel 3.3.4 van de Wlz is geregeld dat verzekerden die een indicatiebesluit
hebben voor de Wlz op grond van artikel 3.2.2 van de Wlz hun recht op zorg slechts
tot gelding kunnen brengen in een instelling.
In het oorspronkelijke Wlz-wetsvoorstel dat in 2014 werd ingediend bij de Tweede Kamer
was onder artikel 16.1.1. opgenomen dat beschermd wonen (de huidige zzp’s ggz c) vanaf
2015 werden ondergebracht in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
De langdurige GGZ-zorg waarbij behandeling voorop staat (de huidige zzp’s ggz b) zou
vanaf 2015 worden overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). Mede onder invloed
van de motie Bergkamp/Keijzer (Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 397) is het kabinet destijds verzocht de langdurige GGZ onder te brengen in de Wlz. Dit
heeft ertoe geleid dat het wetsvoorstel werd aangepast en artikel 11.1.3 is ingevoegd
waarbij werd geregeld dat cliënten met een ggz-b-indicatie een overgangsrecht van
3 jaar verkregen (met de mogelijkheid van verlenging). Tevens werd in artikel 3.2.2
geregeld dat er recht is op voortgezet verblijf gedurende 3 jaar na de maximale periode
van 3 jaar in de Zvw. Het betreft hier bepalingen zonder inhoudelijke criteria met
als oogmerk om op termijn de toegang tot de Wlz voor deze doelgroep op basis van inhoudelijk
criteria te realiseren.
De motie Bergkamp/Keijzer (Kamerstukken II 2016/17, 29 538, nr. 235) verzocht het kabinet voortgang te maken met deze introductie van inhoudelijke criteria.
Dit heeft uiteindelijk geleid tot het onderhavige wetsvoorstel.
Het Zorginstituut heeft geadviseerd om het driejaarscriterium, al dan niet op termijn,
af te schaffen. Reden hiervoor is dat deze cliënten mogelijk moeten schuiven tussen
domeinen. Allereerst komt de behandeling met verblijf namelijk ten laste van de Zvw.
Als uitstroom na drie jaar niet mogelijk is, komt de cliënt voor bepaalde tijd (drie
jaar) in de Wlz. Zodra uitstroom naar thuis of beschermd wonen wel mogelijk is, valt
de cliënt onder de Wmo 2015. Als het driejaarscriterium is afgeschaft, valt iemand
die behandeling met verblijf nodig heeft in verband met een psychische stoornis dan
onder de Zvw, totdat vaststaat dat hij blijvend is aangewezen op permanent toezicht
of 24 uur per dag zorg nabij.
De onderhavige nota van wijziging regelt dat het driejaarscriterium in de Wlz op een
bij koninklijk besluit te bepalen moment vervalt. Het driejaarscriterium kan pas vervallen
nadat de effecten op de risicoverevening zijn onderzocht en de risicoverevening op
de onderzoeksresultaten is aangepast. Immers voor de risicoverevening van de Zvw is
van belang hoeveel en welke verzekerden de Wlz in- en uitstromen. Vooral bij cliënten
met een langdurige psychische stoornis kan het immers gaan om verzekerden met hoge
kosten. Verkeerde inschattingen kunnen grote gevolgen hebben, vooral voor kleine verzekeraars.
De data die voor zorgvuldige afschaffing noodzakelijk zijn, kunnen pas worden verzameld
als de Wlz daadwerkelijk is aangepast. Dan ontstaat pas inzicht in de verschuivingen
op zowel macroniveau als op verzekerdenniveau. Na de daadwerkelijke aanpassing van
het risicovereveningmodel kan het driejaarscriterium afgeschaft worden. Naast artikel 3.2.2
van de Wlz wordt voorgesteld ook artikel 3.3.4 van de Wlz te laten vervallen, aangezien
dat artikel slechts geldt voor verzekerden als bedoeld in artikel 3.2.2 van de Wlz.
De Tweede Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de afschaffing.
Op grond van artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering eindigt het recht op verblijf
en de bijbehorende zorg op grond van de zorgverzekering, na een onafgebroken verblijfsperiode
van ten hoogste 1.095 dagen. Om te voorkomen dat na het vervallen van artikel 3.2.2
van de Wlz, verzekerden die geen recht op zorg meer hebben op grond van de Wlz ook
geen recht hebben op zorg op grond van de Zvw, zal ook de beperking van verblijf op
grond van de zorgverzekering tot 1.095 dagen, als bedoeld in artikel 2.12 van het
Besluit zorgverzekering, vervallen.
Voor verzekerden die op het moment dat het driejaarscriterium komt te vervallen nog
een geldig indicatiebesluit hebben op grond van artikel 3.2.2 van de Wlz, wordt in
artikel IV voorgesteld overgangsrecht op te nemen. Het overgangsrecht regelt dat zij
gedurende de looptijd van het indicatiebesluit recht houden op voortzetting van de
zorg op grond van de Wlz. Gedurende het overgangsrecht blijft ook artikel 3.3.4 van
de Wlz van toepassing voor die verzekerden.
Met artikel I, onderdeel B, van het onderhavige wetsvoorstel wordt artikel 3.2.1 van
de Wlz zo gewijzigd dat verzekerden met een psychische stoornis op grond van de zorginhoudelijke
criteria geïndiceerd kunnen worden voor de Wlz. De inschatting is dat na inwerkingtreding
van die wijziging er nog circa 3.500 cliënten in de Wlz de zorg zullen ontvangen via
het voortgezet verblijf in de Wlz van artikel 3.2.2 van de Wlz. Bij deze verzekerden
is niet vastgesteld door het CIZ dat ze voldoen aan de zorginhoudelijke indicatiecriteria
(blijvend aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij). Bovendien
hebben zij voor het voorgezet verblijf Wlz-indicaties met een maximale geldigheidsduur
van drie jaar die telkens kan worden verlengd voor een periode van maximaal drie jaar
(artikel 3.2.2, eerste en tweede lid, Wlz). Op het moment dat gekozen wordt om het
driejaarscriterium van artikel 3.2.2 van de Wlz te laten vervallen, kan geen sprake
meer zijn van nieuwe instroom via dit zogenaamd «voortgezet verblijf» of van verlenging
van de indicatie op grond van dat artikel. Na afloop van de voor hen afgegeven indicatie
zal daarom geen recht op Wlz-zorg meer bestaan, tenzij de cliënt volgens het CIZ voldoet
aan de indicatiecriteria van het gewijzigd artikel 3.2.1 van de Wlz. Voor de cliënten
die niet voldoen aan de zorginhoudelijke indicatiecriteria, maar wel nog een behoefte
houden aan ambulante GGZ of een klinische opname (verblijf dat noodzakelijk is vanwege
specialistische behandeling), zal die zorg vergoed worden vanuit de Zvw.
De met deze wijziging gepaard gaande financiële middelen moeten na het afschaffen
van het driejaarscriterium, in lijn met het overgangsrecht, in drie jaar stapsgewijs
overgeheveld worden van de Wlz naar de Zvw. De totale overheveling wordt nu, ter indicatie,
ingeschat op structureel circa 250 miljoen euro en de daling van de eigen bijdrage
ontvangsten in de Wlz op 25 miljoen euro (structureel). De derving van de eigenbijdrage
wordt gecompenseerd binnen de financiële kaders van de Wlz. De genoemde bedragen zijn,
ook gezien de onzekerheid over het aantal cliënten dat in aanmerking komt voor de
Wlz op basis van de zorginhoudelijke criteria en dus uit voortgezet verblijf stromen,
met veel onzekerheid omgeven. Op het moment dat het driejaarscriterium daadwerkelijk
wordt afgeschaft, wordt deze raming opnieuw uitgevoerd met de dan geldende tarieven
en cliëntpopulaties in voortgezet verblijf.
De afdeling Advisering van de Raad van State heeft in haar advies opgemerkt dat zij
van mening is dat de transitie op verschillende onderdelen nog niet voldoende is uitgewerkt
of afgerond. Zij noemt daarbij het afschaffen van het driejaarscriterium als voorbeeld.
Door het op termijn afschaffen van het driejaarscriterium nu al in het wetsvoorstel
te regelen, wordt de beoogde wijziging duidelijk uitgedragen. Dit sluit ook aan bij
het advies van het Zorginstituut om het voortgezet verblijf af te schaffen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.