Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Tielen en Van der Molen over het niet toestaan van een nieuwe aanvraagronde voor het experiment promotieonderwijs
Vragen van de leden Tielen (VVD) en Van der Molen (CDA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het niet toestaan van een nieuwe aanvraagronde voor het experiment promotieonderwijs (ingezonden 19 december 2018).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
18 februari 2019).
Vraag 1
Hoe staat het met de tussentijdse evaluatie van het experiment promotieonderwijs die
volgens het Besluit experiment promotieonderwijs twee jaar na de start van het experiment
wordt uitgevoerd? Waarom is deze bijna drie jaar na de start van het experiment nog
niet voltooid?
Antwoord 1
Het onderzoek voor de tussenevaluatie van het experiment is op 12 december 2018 aan
onderzoeksbureau Cheps gegund. Cheps is in januari met de onderzoekswerkzaamheden
gestart. In het Besluit experiment promotieonderwijs1 is bepaald dat twee jaar na de inwerkingtreding van het besluit een tussentijdse
evaluatie wordt uitgevoerd. De instroom van promotiestudenten bij de Rijksuniversiteit
Groningen (RUG) is niet direct na de toestemming voor deelname aan het experiment
gestart, maar pas per september 2016. Omdat van instroom van enige omvang op dat moment
pas sprake was, is van september 2016 uitgegaan voor de planning van de tussenevaluatie.
Met de feitelijke start van het onderzoek in januari 2019 kan Cheps bovendien informatie
van de promotiestudenten die in het laatste kwartaal van 2018 bij de RUG zijn gestart
verwerken, alsmede van alle vijftien promotiestudenten bij de EUR. Zoals blijkt uit
mijn antwoord op 17 september 2018 op schriftelijke vragen van Kamerlid Özdil 2 zouden in september 2018 de laatste vijf promotiestudenten bij de EUR starten.
Vraag 2
Wanneer kan de Kamer de resultaten van deze tussenevaluatie verwachten?
Antwoord 2
De planning is dat Cheps het rapport van het onderzoek uiterlijk april 2019 oplevert.
Deze termijn kan zo nodig éénmaal twee maanden worden verlengd. Binnen vier weken
na ontvangst wordt het rapport openbaar gemaakt en naar de Kamer gestuurd.
Vraag 3
Bent u bekend met de tussentijdse onafhankelijke evaluatie die de Rijksuniversiteit
Groningen heeft laten uitvoeren onder haar studentpromovendi?
Antwoord 3
Ik heb van de RUG in oktober 2017 de beschikking gekregen over een verslag van de
evaluatie van het experiment over de periode 1 september 2016 tot 1 september 2017,
uitgevoerd door haar faculteit Gedrag- en Maatschappijwetenschappen.
Vraag 4
Hoe duidt u de resultaten van deze evaluatie, waaruit blijkt dat deze promovendi-studenten
tevreden zijn over hun rechtspositie, over de begeleiding die ze krijgen, de voorzieningen
waarvan ze gebruik kunnen maken en over hun inbedding in de onderzoeksgroep?
Antwoord 4
Ik heb de resultaten van deze evaluatie voor kennisgeving aangenomen.
Aan resultaten van het experiment zal ik duiding geven in mijn reactie op de tussenevaluatie
van Cheps.
Vraag 5
Heeft het experiment bij de deelnemende universiteiten, Rijksuniversiteit Groningen
en Erasmus Universiteit Rotterdam, tot nu toe tot een toename van het totaal aantal
promovendi geleid?
Antwoord 5
Zoals blijkt uit het Besluit experiment promotieonderwijs zal één van de vragen voor
de eindevaluatie, die eind 2021 zal plaatsvinden, zijn of de deelnemende universiteiten
meer gepromoveerden hebben afgeleverd ten opzichte van de periode tussen 2010 en 2016
en zo ja, of dit verschilt per onderwijsgebied. Of het experiment heeft geleid tot
een toename van het aantal promovendi zal dus worden gemeten over de gehele looptijd
van het experiment en worden vergeleken met de periode tussen 2010 en 2016. Zoals
ik op 17 september 2018 heb geantwoord op schriftelijke vragen van Kamerlid Özdil
3 verwacht de RUG onder de werking van het experiment 20 procent meer promovendi te
kunnen aantrekken. Gelet op de omvang van de deelname van de EUR zal de toename bij
deze universiteit beperkt blijven. Uit de eindevaluatie zal moeten blijken of de verwachte
toename bij de RUG zal worden bereikt.
Vraag 6
Welke conclusie kan u op dit moment trekken over de mate waarin het experiment promotieonderwijs
bijdraagt aan een betere voorbereiding op een toekomstige loopbaan?
Antwoord 6
Voor de eindevaluatie zal worden onderzocht hoe gepromoveerde promotiestudenten de
aansluiting van het promotie-onderwijstraject op de arbeidsmarkt hebben ervaren. Op
grond van de antwoorden daarop kunnen pas conclusies worden getrokken. Op dit moment
zijn er nog geen promotiestudenten gepromoveerd en instroom op de arbeidsmarkt heeft
derhalve nog niet plaatsgevonden.
Vraag 7
Waarom heeft u nog voordat de eerste tussenevaluatie met betrekking tot het experiment
promotieonderwijs is begonnen, besloten om geen nieuwe aanvraagronde voor universiteiten
open te stellen?
Antwoord 7
Ik zou een nieuwe aanvraagronde eventueel hebben overwogen als dat een meer gevarieerde
invulling van het promotie-onderwijstraject zou hebben opgeleverd, hetgeen van meerwaarde
voor het experiment zou zijn geweest. Maar van belangstelling van andere universiteiten
buiten de RUG en de EUR was geen sprake en is ook nu niet gebleken.
Vraag 8
Wat zijn de gevolgen voor het aantal beschikbare promotieplaatsen voor geïnteresseerde
masterstudenten, als er geen gebruik wordt gemaakt van het openstellen van een nieuwe
aanvraagronde? En hoe duidt de Minister deze gevolgen?
Antwoord 8
Zoals ik heb vermeld in het antwoord op vraag 5 zal uit de eindevaluatie moeten blijken
of het experiment tot een toename van het aantal promovendi bij de RUG en de EUR heeft
geleid. Een nieuwe aanvraagronde leidt niet automatisch tot meer promovendi. En zoals
blijkt uit het antwoord op vraag 7 is niet gebleken van belangstelling bij andere
universiteiten buiten de RUG en de EUR.
Vraag 9
Bent u bereid alsnog een nieuwe aanvraagronde open te stellen, bijvoorbeeld als er
uit de tussenevaluatie blijkt dat er geen ernstige nadelige effecten op het onderzoeksklimaat
aan de universiteit zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.