Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over het bericht dat sociale werkvoorziening ATEA te Breda verdwijnt en dat dit tot veel onrust leidt
Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat sociale werkvoorziening ATEA te Breda verdwijnt en dat dit tot veel onrust leidt (ingezonden 19 december 2018).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
23 januari 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht over de onrust bij de ATEA-groep te Breda die voorziet
in beschutte en participatieve werkplekken?1
2 Wat is u reactie hierop?
Antwoord 1
Ik ben bekend met het bericht over de onrust bij de Atea-groep in Breda. Bij veranderingen
in organisaties en bij herstructurering in de sw-bedrijven kan sprake zijn van een
zekere onrust. Ik begrijp dat mensen die nu werkzaam zijn bij Atea bang zijn hun baan
te verliezen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen die er nu werken ook in de
toekomst goed werk kunnen blijven doen. De gemeente Breda heeft aangegeven op zorgvuldige
wijze de werkzaamheden voor de medewerkers te garanderen binnen de nieuwe (gemeentelijke)
organisatie.
Vraag 2 en 3
Wat betekent het voor de rechtmatigheid van het tot op heden geformuleerde beleid,
dat de gemeente Breda al sinds 1 januari 2015 geen verordening heeft conform artikel
2, derde lid, van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en dat Sociale Werkvoorziening
(SW)-geïndiceerden en hun vertegenwoordigers dus niet zijn betrokken bij de uitvoering
van deze wet? Welke bestuurlijke en juridische consequenties kan dit hebben?
Erkent u dat de gemeente Breda eerst de inspraak conform artikel 2, derde lid, van
de Wsw op orde moet hebben, alvorens over gegaan kan worden tot nieuw beleid en ingrijpende
organisatorische veranderingen?
Antwoord 2 en 3
Artikel 2, derde lid Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels opstelt
over de wijze waarop de ingezetenen die geïndiceerd zijn of hun vertegenwoordigers
worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld
de wijze waarop:
a. periodiek overleg wordt gevoerd met deze ingezetenen of hun vertegenwoordigers;
b. deze ingezetenen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg
kunnen aanmelden;
c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
Met dit artikel wordt volgens de memorie van toelichting de gemeentelijke verantwoordelijkheid
om vorm te geven aan cliëntparticipatie in de wet verankerd. De memorie van toelichting
geeft geen antwoord op de vraag wat de gevolgen zijn als er geen verordening is. Aangegeven
wordt dat voor de formulering van het artikel is aangesloten bij de manier waarop
in de WWB de cliëntenparticipatie is vormgegeven (TK 2005–2006, 30 673, nr. 3 pagina 18).
Dat de gemeenteraad van Breda eerder geen verordening heeft vastgesteld, heeft naar
mijn oordeel geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het tot nu toe geformuleerde
beleid. Het is niet zo dat de ontwikkeling van Wsw-beleid of de uitvoering daarvan
afhankelijk is gesteld van de aanwezigheid van een verordening en inspraak van geïndiceerden
of van hun vertegenwoordigers. De in de bepaling opgenomen minimumeisen aan cliëntparticipatie
schrijven niet voor dat de betrokken vertegenwoordigers bijvoorbeeld een adviesrecht
hebben bij besluitvorming (artikel 2, derde lid, Wsw is in dit opzicht ook beperkter
dan artikel 47 Participatiewet dat in onderdeel a het kunnen uitbrengen van advies
faciliteert). Het eventuele verbinden van bestuurlijke consequenties aan het ontbreken
van de verordening is in eerste instantie vooral de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad.
Vraag 4
Bent u bereid het stadsbestuur – zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester
en wethouders – erop te wijzen dat nieuw beleid niet aan de orde kan zijn zolang de
inspraak conform artikel 2, derde lid, van de Wsw niet is geregeld? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 4
Ik acht het van belang dat de ondernemingsraden van Atea en van de gemeente Breda
zijn betrokken bij de huidige ontwikkelingen. De gemeenteraad heeft de aangepaste
verordening in december 2018 voor besluitvorming ontvangen. Het is aan de gemeenteraad
het college te controleren op een juiste uitvoering.
Vraag 5
Is het voorgenomen beleid in Breda wat u betreft in lijn met de recent aangenomen
motie-Jasper van Dijk om de toegang tot beschut werk te verruimen? Kunt u uw antwoord
toelichten?3
Antwoord 5
Met het lid Jasper van Dijk ben ik van mening dat het niet wenselijk is als er mensen
tussen wal en schip vallen wanneer zij niet in aanmerking komen voor beschut werk,
maar ook niet aan de slag komen in een regulier bedrijf. In mijn reactie op de motie
van 30 november 2018 heb ik aangegeven dat ik in het najaar van 2019 aan de hand van
de resultaten van de evaluatie beschut werk conclusies trek over de doelgroep en over
de vraag of de criteria om voor beschut werk in aanmerking te komen al dan niet verruimd
moeten worden.
Vraag 6
Zijn er meer gemeenten in Nederland die de betrokkenheid van SW-geïndiceerden en hun
vertegenwoordigers niet conform de wet hebben georganiseerd en vastgelegd in een verordening?
Zo ja, welke zijn dat en wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 6
Ik vind het van belang dat gemeenten de betrokkenheid van sw-geïndiceerden en hun
vertegenwoordigers conform de regelgeving hebben georganiseerd. Het is een taak van
de gemeenteraad om het college te controleren op dit beleid. Atea en de gemeente hebben
de ondernemingsraden geconsulteerd.
Vraag 7
Bent u bereid deze vragen voor 10 januari 2019 te beantwoorden, aangezien de Bredase
gemeenteraad dan over dit onderwerp vergadert?
Antwoord 7
Dit is helaas niet gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.