Nota van wijziging : Nota van wijziging
34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)
Nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 14 december 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel E, onder 2, komt te luiden:
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onverminderd het derde lid wordt bij het stellen van regels met het oog op een
evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden
met het belang van het beschermen van de gezondheid.
2. Onderdeel V, onder 2, onder b, komt te luiden:
b. In onderdeel b wordt «regels over het gebruik van de grond» vervangen door «activiteiten»
en wordt «met het oog op» vervangen door: voor.
3. Onderdeel V, onder 2, onder c, komt te luiden:
c. Onderdeel d komt te luiden:
d. de beperkingen voor de functie en activiteiten binnen het beperkingengebied, bedoeld
onder c, voor zover die regels nodig zijn met het oog op de vliegveiligheid of in
verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting veroorzaakt door het
luchthavenluchtverkeer.
4. Onderdeel Z, onder 4, komt te luiden:
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
een instructie geven aan de gemeenteraad tot het in het omgevingsplan voor een locatie
opnemen van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en tot het
daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen van het stads- of dorpsgezicht,
als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.
5. Na onderdeel AV wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ava
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bij ministeriële regeling
gestelde meet- en rekenvoorschriften, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, voor zover
die betrekking hebben op activiteiten waarover regels zijn gesteld in respectievelijk
het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening.
6. In onderdeel BB wordt het voorgestelde artikel 4.14, derde lid, als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a vervalt «, met overeenkomstige toepassing van artikel 4.4,».
b. In onderdeel b vervalt «, met overeenkomstige toepassing van artikel 4.5,».
c. Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
c. de aanwijzing van bestuursorganen of andere instanties die in de gelegenheid worden
gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit
op grond van voorbeschermingsregels als bedoeld onder a of b,.
7. In onderdeel BC, onder 3, wordt in het voorgestelde artikel 4.15, derde lid, (nieuw)
«artikel 4.14, derde lid, onder a en c» vervangen door: artikel 4.14, derde lid, onder
a en d.
8. In onderdeel BE wordt in het voorgestelde artikel 4.17, onder b, «een aan de locatie
toegedeelde functie» vervangen door: een aan een locatie gegeven functie-aanduiding.
9. Onderdeel BP, onder 1, komt te luiden:
1. De opsomming in het eerste lid, tweede zin, komt te luiden:
a. een omgevingsplanactiviteit,
b. een ontgrondingsactiviteit,
c. een milieubelastende activiteit,
d. een lozingsactiviteit op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,
e. een wateronttrekkingsactiviteit,
f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg,.
10. Onderdeel BU wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel 1 wordt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d een onderdeel
ingevoegd, luidende:
c. Onderdeel d komt te luiden:
d. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:
1°. burgerluchthavens van regionale betekenis,
2°. lokale spoorwegen,.
b. In onderdeel 2 wordt in het voorgestelde artikel 5.10, derde lid, na «aanhef en
onder d,» ingevoegd: aanhef en onder 2°,.
11. In onderdeel CD komt het voorgestelde artikel 5.20, tweede lid, te luiden:
2. De regels strekken ertoe dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als aannemelijk
is dat wordt voldaan aan de regels over bouwactiviteiten, bedoeld in artikel 4.3,
eerste lid, aanhef en onder a, of daarover gestelde maatwerkregels.
12. In onderdeel CE komt het voorgestelde artikel 5.21, tweede lid, onder c, aanhef,
te luiden: op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder
b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal
of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal
of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:.
13. In onderdeel CK vervalt in het voorgestelde artikel 5.31, eerste lid, «voor een
bouwactiviteit of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende
activiteit».
14. Na onderdeel CL wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
CLa
In paragraaf 5.1.3 wordt na artikel 5.33 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.33a (gedeeltelijke verlening omgevingsvergunning bij aanvraag meer activiteiten)
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op meer dan een activiteit wordt als er
een bij of krachtens deze paragraaf gestelde regel is op grond waarvan voor een deel
van die activiteiten de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, de vergunning alleen
geweigerd voor die activiteiten en voor de overige activiteiten verleend.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de omgevingsvergunning in haar geheel geweigerd
op verzoek of met instemming van de aanvrager. «
15. Onderdeel CT komt te luiden:
CT
Artikel 5.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c een
onderdeel ingevoegd, luidende:
b. voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid: als het gaat om het
wegnemen of beperken van gevaar, bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, waarbij artikel 5.31, tweede
en derde lid, van overeenkomstige toepassing is,.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
2. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 18.10 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning
intrekken:.
b. In onderdeel d wordt «artikel 5.31, tweede lid» vervangen door: artikel 5.31, tweede
en derde lid.
c. In onderdeel e worden «lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een
zuiveringtechnisch werk» en «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
16. In onderdeel DE, onder 1, wordt in het voorgestelde artikel 5.53, tweede lid,
na «de paragrafen 5.1.3 tot en met 5.1.5» ingevoegd: en de op grond daarvan gestelde
regels.
17. In onderdeel DO wordt in het opschrift van het voorgestelde artikel 10.13a «bodem»
vervangen door: stortplaatsen.
18. In onderdeel EC, onder 1, wordt in het voorgestelde artikel 12.1, eerste lid,
onder a, na «bestaande uit een bouwactiviteit» ingevoegd: kan.
19. Onderdeel EJ, onder 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «een aanvraag, wijziging of intrekking van een besluit»
vervangen door: een aanvraag om een besluit.
20. In onderdeel EM wordt in het voorgestelde artikel 13.3d, aanhef, «artikel 15.1,
eerste lid, onder c tot en met f,» vervangen door: artikel 15.1, eerste lid, onder
c tot en met g,.
21. In onderdeel EO komt het opschrift van de voorgestelde afdeling 13.2A te luiden:
AFDELING 13.2A HEFFINGEN.
22. In onderdeel ES wordt het voorgestelde artikel 15.1, eerste lid, als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel f wordt «artikel 4.3» vervangen door: artikel 4.3, eerste of tweede
lid.
b. Onder verlettering van de onderdelen g tot en met m tot onderdelen h tot en met
n wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. een regel in een ministeriële regeling, als het gaat om een regel als bedoeld in
artikel 4.1, tweede lid, of 4.3, derde lid,.
c. In onderdeel i (nieuw), vervalt «als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid».
23. In onderdeel ES wordt in het voorgestelde artikel 15.4, eerste lid, «artikel 15.1,
eerste lid, onder c tot en met f,» vervangen door: artikel 15.1, eerste lid, onder
c tot en met g,.
24. In onderdeel ES wordt in het voorgestelde artikel 15.8, eerste lid, na «algemene
maatregel van bestuur» ingevoegd: of ministeriële regeling.
25. In onderdeel GL wordt het voorgestelde artikel 16.64a als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «heeft beslist» vervangen door: van oordeel is.
b. In het tweede lid wordt de zinsnede die begint met «Als» en eindigt met «inhoudt»
vervangen door: Als het gaat om een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning
voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
26. Onderdeel GN wordt als volgt gewijzigd:
a. In het voorgestelde artikel 16.66, vierde lid, wordt «heeft beslist» vervangen
door: van oordeel is.
b. In het voorgestelde artikel 16.66, vijfde lid, wordt de zinsnede die begint met
«Als» en eindigt met «inhoudt» vervangen door «Als het gaat om een ontwerpbesluit
of besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit»
en wordt «en in» vervangen door: respectievelijk in.
27. Na onderdeel GN wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
GNa
In artikel 16.68, aanhef, wordt «de afdelingen 3.4 en 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht»
vervangen door: afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3:44 van
die wet.
28. In onderdeel GV, onder 2, wordt in het voorgestelde artikel 16.79, tweede lid,
aanhef, na «als» ingevoegd: naar zijn oordeel.
29. In onderdeel HC wordt in het voorgestelde artikel 16.86, eerste lid, na «projectbesluit»
ingevoegd: en tegen besluiten ter uitvoering van een projectbesluit.
30. In onderdeel HO komt het opschrift van het voorgestelde artikel 18.5a te luiden:
Artikel 18.5a (handhavingstaak en -bevoegdheid bestuursorgaan Mijnbouwwet).
31. Onderdeel HW wordt als volgt gewijzigd:
a. In het voorgestelde artikel 18.19, eerste lid, vervalt, onder vervanging van de
komma aan het slot van onderdeel b door een punt, onderdeel c.
b. In het voorgestelde artikel 18.21, tweede lid, wordt «artikel 8, eerste lid, artikel
51 of artikel 73 van de Wet gemeenschappelijke regelingen» vervangen door: artikel
8, eerste lid, in verbinding met artikel 52 of 74 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
c. Het voorgestelde artikel 18.25, derde lid, onder a, komt te luiden:
a. de wijze waarop gegevens overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verstrekt,.
32. Onderdeel IP komt te luiden:
IP
Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt een punt geplaatst achter «bewaakt» en wordt «en wordt»
vervangen door: Daarbij wordt.
2. In het derde lid wordt «Bij een omgevingsplan» vervangen door: Bij omgevingsplan.
33. In onderdeel IQ komt het voorgestelde artikel 20.2, vierde lid, te luiden:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer daarbij aangewezen
bestuursorganen een monitoringsprogramma vaststellen. Daarbij kan worden bepaald dat
het monitoringsprogramma de methode van monitoring en de wijze van verstrekking van
voor de monitoring relevante gegevens bevat.
34. Onderdeel JB komt te luiden:
JB
Artikel 20.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuursorgaan dat of de andere instantie die op grond van artikel 20.2, eerste
lid, is belast met de uitvoering van de monitoring zorgt voor:
a. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring voor omgevingswaarden, bedoeld
in artikel 20.1, eerste lid, de beoordeling van die resultaten en de toetsing of aan
die omgevingswaarden wordt voldaan,
b. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring van de voortgang, uitvoering
en het doelbereik van een op grond van paragraaf 3.2.4 opgesteld programma, bedoeld
in artikel 20.1, tweede lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 3.15, tweede lid» vervangen door: artikel 3.15,
tweede, derde of vierde lid.
3. In het derde lid, onder a, wordt «de monitoring van alarmeringswaarden» vervangen
door: de monitoring voor alarmeringswaarden.
4. In het vijfde lid, onder a, wordt «Onze Minister, Onze Minister die het aangaat
of een ander bestuursorgaan» vervangen door: Onze Minister die het aangaat of een
ander bestuursorgaan.
35. In onderdeel JH vervalt in het opschrift van het voorgestelde artikel 20.26 «het».
36. Na onderdeel JM wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
JMa
In artikel 23.8 vervalt «bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet,».
37. In onderdeel JO wordt na onderdeel 15 een onderdeel ingevoegd, luidende:
15a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
delfstoffen: delfstoffen als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Mijnbouwwet;.
38. In onderdeel JO wordt na onderdeel 17 een onderdeel ingevoegd, luidende:
17a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
gelijkwaardige maatregel: gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7;.
39. In onderdeel JO wordt na onderdeel 28 een onderdeel ingevoegd, luidende:
28a. In de begripsomschrijving van natuurlijke hulpbronnen wordt na «delfstoffen» ingevoegd: , oppervlaktedelfstoffen.
40. In onderdeel JO wordt na onderdeel 36 een onderdeel ingevoegd, luidende:
36a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
storten: storten als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.
41. In onderdeel JO wordt na onderdeel 37 een onderdeel ingevoegd, luidende:
37a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
stortplaats: terrein waar afvalstoffen worden gestort, of het gedeelte van een terrein waar afvalstoffen
worden gestort als op het terrein niet alleen afvalstoffen worden gestort, met uitzondering
van winningsafvalvoorzieningen;.
42. Aan onderdeel JO wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
43. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
winningsafvalstoffen: afvalstoffen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de prospectie, winning, behandeling
en opslag van mineralen en de exploitatie van groeven, met uitzondering van afvalstof
afkomstig van offshore-prospectie, -winning en -behandeling van mineralen;
winningsafvalvoorziening: terrein waar uitsluitend winningsafvalstoffen worden gestort of verzameld, of het
gedeelte van een terrein waar winningsafvalstoffen worden gestort of verzameld;.
B
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 9b, derde lid, en het voorgestelde
artikel 9c, vierde lid, van de Elektriciteitswet 1998 «de gemeenteraad» vervangen
door: het bevoegde bestuursorgaan.
2. Onderdeel E, onder 2, komt te luiden:
a. De zinsnede «Het tweede tot en met vierde lid komen te luiden» wordt vervangen
door: Het tweede en derde lid worden vervangen door:.
b. In het voorgestelde artikel 20a, vierde lid, wordt «de gemeenteraad» vervangen
door: het bevoegde bestuursorgaan.
C
In artikel 2.9, onder C, onder 2, wordt in het voorgestelde artikel 39b, derde lid,
«de gemeenteraad» vervangen door: het bevoegde bestuursorgaan.
D
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt na «Wet milieubeheer» ingevoegd: zijn gesteld.
2. In onderdeel D wordt «6. afdeling 20.5 van de Omgevingswet» vervangen door: 7.
afdeling 20.5 van de Omgevingswet.
E
Artikel 2.17, onder O, komt te luiden:
O
Artikel 133, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,».
2. In onderdeel a wordt «voor een handeling met een mobiele installatie» vervangen
door: of verstrekte gegevens en bescheiden voor activiteiten met een verplaatsbaar
mijnbouwwerk.
F
In artikel 2.27, onder L, wordt «en 10.2» vervangen door: , 10.2 en 10.2a.
G
Na artikel 2.35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.35a (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)
In artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt na
«bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften» ingevoegd: of krachtens de Omgevingswet
gestelde voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden
bij het verrichten van activiteiten.
H
Artikel 2.46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «Ministerie van Infrastructuur en Milieu» vervangen door:
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
2. In onderdeel 2 wordt «Ministerie van Veiligheid en Justitie» vervangen door: Ministerie
van Justitie en Veiligheid.
I
In artikel 2.47, onder B, onder 1, onder c, wordt «het beschermen van monumenten of
archeologische monumenten b» vervangen door: het beschermen van monumenten of archeologische
monumenten, b.
J
Artikel 2.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel C komt te luiden:
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt een rampbestrijdingsplan vast voor:
a. locaties waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende
activiteiten worden verricht;
b. inrichtingen en rampen die behoren tot een bij de maatregel, bedoeld onder a, aangewezen
categorie;
c. luchthavens die bij de maatregel, bedoeld onder a, zijn aangewezen.
2. In het derde lid wordt »krachtens het eerste lid aangewezen inrichting» vervangen
door: locatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of een inrichting als bedoeld
in het eerste lid, onder b,.
2. Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur van de veiligheidsregio kan als bedrijfsbrandweerplichtig aanwijzen
een locatie waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende
activiteiten worden verricht, of een inrichting die behoort tot een bij die maatregel
aangewezen categorie, als de milieubelastende activiteiten die op die locatie worden
verricht of die inrichting in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kunnen
opleveren voor de openbare veiligheid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of
een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat op die locatie of in
die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer die voldoet aan de bij
de aanwijzing gestelde eisen.
3. In het derde lid wordt na »Onze Minister indien het een» ingevoegd »locatie of»
en vervalt de tweede zin.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop tot de aanwijzing kan worden
besloten, en de eisen waaraan degene, bedoeld in het tweede lid, moet voldoen.
5. In het vijfde lid wordt »Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld
in het vierde lid» vervangen door: Degene die een milieubelastende activiteit verricht
of een inrichting exploiteert,.
6. In het zesde lid wordt «Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting»
vervangen door: Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie
verricht of een aangewezen inrichting exploiteert,.
7. Het zevende lid komt te luiden:
7. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of
een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer
ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar
anderszins op de locatie of binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene
die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding
is belast.
3. Onderdeel F komt te luiden:
F
Artikel 48, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een milieubelastende activiteit
op een locatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, niet wordt verricht
of een inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, niet wordt geëxploiteerd,
indien degene die de milieubelastende activiteit verricht of gaat verrichten of de
inrichting exploiteert of gaat exploiteren niet aan de in het eerste lid bedoelde
verplichting tot informatieverstrekking voldoet.
4. Onderdeel G, onder 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «krachtens artikel 17 aangewezen categorieën
inrichtingen» vervangen door: locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste
lid, onder a en b.
5. Onderdeel H komt te luiden:
H
In artikel 61, eerste lid, onder b, wordt «krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen»
vervangen door: locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder
a en b.
6. Onderdeel I komt te luiden:
I
Artikel 63 komt te luiden:
Artikel 63
1. Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een last onder
bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bij of krachtens artikel 31 bepaalde; en
b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de locaties en inrichtingen,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.
2. Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang behoort mede:
a. het stilleggen van een milieubelastende activiteit of inrichting, het geheel of
gedeeltelijk buiten werking stellen van een inrichting of het verzegelen van een locatie
of inrichting; en
b. het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich op de locatie of in de inrichting
bevindt.
K
Artikel 4.2, onder p, komt te luiden:
p. artikel 70 van de Wet bodembescherming,.
L
Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen e tot en met m tot onderdelen f tot en met
n, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. een verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij,.
b. In onderdeel f (nieuw) wordt na «Wet milieubeheer» ingevoegd: en een besluit tot
aanwijzing van een gebied op grond van die verordening.
2. In het tweede lid wordt voor «bestemmingsplan» ingevoegd «besluit tot aanwijzing
van een gebied op grond van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet
milieubeheer, of een» en wordt «het plan» vervangen door: dit besluit.
3. In het derde lid wordt voor «bestemmingsplan» ingevoegd «besluit tot aanwijzing
van een gebied op grond van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet
milieubeheer, of een» en wordt «plan» vervangen door: besluit.
M
Aan artikel 4.13, vierde lid, wordt na «maatwerkvoorschrift» ingevoegd: , voor zover
het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften
kan stellen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.
N
In artikel 4.16, derde lid, wordt onderdeel i verletterd tot onderdeel h.
O
In artikel 4.23, eerste lid, onder a, wordt «is geworden,» vervangen door: is geworden
en.
P
In artikel 4.50, eerste lid, wordt «artikel 22.4 van de Omgevingswet» vervangen door:
artikel 22.5 van de Omgevingswet.
Toelichting
Onderdeel A (Wijziging artikel 1.1 (Omgevingswet))
Onderdeel 1 (Onderdeel E; wijziging artikel 2.1 Omgevingswet)
De voorgestelde wijziging van artikel 2.1, vierde lid, strekt ertoe de tekst van dit
lid in overeenstemming te brengen met de in dit wetsvoorstel voorgestelde verduidelijking
van artikel 4.2, eerste lid.
Onderdelen 2 en 3 (Onderdeel V; wijziging artikel 2.29 Omgevingswet)
De voorgestelde wijzigingen van artikel 2.29, tweede lid, onder b en d, strekken ertoe
de tekst beter te laten aansluiten bij de in dit wetsvoorstel voorgestelde verduidelijking
van artikel 4.2.
De instructieregels met betrekking tot luchthavens, bedoeld in artikel 2.29, kunnen
in ieder geval sturen op de functie van een locatie en op de regels over activiteiten
die in het omgevingsplan of het projectbesluit kunnen of moeten worden gesteld. De
sturing op de functie van de locatie kan plaatsvinden door bij instructieregel te
voorzien in een verplichting tot het opnemen van een specifieke functie-aanduiding
in het omgevingsplan of projectbesluit (voor zover dat projectbesluit strekt tot wijziging
van het omgevingsplan). Voorbeelden van specifieke functie-aanduidingen zijn de functie-aanduiding
«luchthavengebied» of «beperkingengebied-luchthaven». Maar deze sturing kan ook plaatsvinden
door bij instructieregels de kaders te stellen voor de rol, taak of dienstbaarheid
van de locatie, met andere woorden over de aan de locatie toe te delen functies of
juist niet toe te delen functies. Gedacht kan hierbij worden aan een instructieregel
die bepaalt dat aan de betrokken locatie geen functies worden toegedeeld waarbij vogelaantrekkende
activiteiten worden verwacht, of meer specifiek dat bijvoorbeeld geen vogelreservaten
zijn toegestaan. De instructieregels over activiteiten kunnen betrekking hebben op
de wijze van gebruik en de staat van gronden, bouwwerken en andere objecten, maar
hoeven – anders dan onder de Wet ruimtelijke ordening en Wet luchtvaart het geval
was – niet tot die activiteiten te worden beperkt. Om die reden is gekozen voor de
voorgestelde meer neutrale en Omgevingswet-conforme formulering. Voor alle hier bedoelde
instructieregels geldt dat deze alleen kunnen worden gesteld met het oog op de in
dit artikel benoemde oogmerken.
Onderdeel 4 (Onderdeel Z; wijziging artikel 2.34 Omgevingswet)
De voorgestelde wijziging van artikel 2.34, vierde lid, hangt samen met de in dit
wetsvoorstel voorgestelde verduidelijking van artikel 4.2, eerste lid, en strekt tot
verduidelijking van de precieze inhoud van de (mogelijk) te geven instructie. De tekst
hanteerde het begrip «het toedelen van de functie rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht»
waarbij in het midden werd gelaten of hier de functie als functie-aanduiding werd
bedoeld of de aan een locatie toegedeelde functie zoals die is af te leiden uit het
samenstel van de op de locatie geldende regels. In de voorgestelde tekst is geëxpliciteerd
dat de bedoelde instructie bestaat uit de opdracht om in het omgevingsplan voor de
locatie de functie-aanduiding «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht» op te nemen
en uit de opdracht om in het omgevingsplan te voorzien in het blijvend beschermen
van het stads- of dorpsgezicht.
Onderdeel 5 (Onderdeel AVa; wijziging artikel 4.8 Omgevingswet)
In onderdeel AQ, onder 2, van het wetsvoorstel wordt aan artikel 4.1 van de Omgevingswet,
in de vorm van een nieuw tweede lid, de grondslag toegevoegd om voor activiteiten
waarover in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening
regels zijn gesteld, bij ministeriële regeling meet- en rekenvoorschriften te kunnen
stellen over die activiteiten. In het verlengde daarvan wordt bij dit wijzigingsonderdeel
in de vorm van een nieuw tweede lid van artikel 4.8 van de Omgevingswet voorzien in
regeling van het bevoegd gezag voor die meet- en rekenvoorschriften. Ook voor die
meet- en rekenvoorschriften is het nodig een bevoegd gezag aan te wijzen, bijvoorbeeld
om te beslissen op een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige
maatregel. De voorgestelde regeling houdt in dat het bevoegd gezag voor de meet- en
rekenvoorschriften gelijk is aan het bevoegd gezag voor de regels over de activiteiten
waarop die meet- en rekenvoorschriften betrekking hebben. Hiermee ligt het bevoegd
gezag voor de regels over de activiteiten zelf en de meet- en rekenvoorschriften over
die activiteiten in één hand.
Onderdeel 6 (Onderdeel BB; wijziging artikel 4.14 Omgevingswet)
Het wetsvoorstel wijzigt de regeling voor het voorbereidingsbesluit. Het voorbereidingsbesluit
leidt niet langer tot regels die zelfstandig juridisch werken, maar tot zogenoemde
voorbeschermingsregels die onderdeel worden van het omgevingsplan of de omgevingsverordening.
Artikel 4.14 heeft betrekking op een voorbereidingsbesluit dat wordt genomen met het
oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels. Het derde lid
van dit artikel stelt ten opzichte van de regels die op grond van de Omgevingswet
bij het omgevingsplan kunnen worden gesteld, beperkingen aan de inhoud van de voorbeschermingsregels
die bij het voorbereidingsbesluit aan het omgevingsplan kunnen worden toegevoegd.
Dit in verband met het doel en de strekking van het voorbereidingsbesluit (het voorkomen
dat een locatie minder geschikt wordt voor het doel waarvoor de in voorbereiding zijnde
regels in het omgevingsplan worden gesteld). Dit wijzigingsonderdeel wijzigt het derde
lid op een aantal punten.
In de eerste plaats vervalt in de onderdelen a en b de zinsnede «met overeenkomstige
toepassing van artikel 4.4» respectievelijk «met overeenkomstige toepassing van artikel
4.5». Deze zinsneden zijn bij nader inzien overbodig, omdat het voorbereidingsbesluit
het omgevingsplan wijzigt en dus regels bevat die worden toegevoegd aan het omgevingsplan.
Dit betekent dat de artikelen 4.4 en 4.5 voor de regels in de onderdelen a en b rechtstreeks
de grondslag vormen.
Verder wordt een onderdeel toegevoegd (nieuw onderdeel c), op grond waarvan bij voorbeschermingsregels
bestuursorganen of andere instanties kunnen worden aangewezen die in de gelegenheid
worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te brengen over een aanvraag om
een besluit op grond van voorbeschermingsregels als bedoeld onder a of b. Artikel
16.15, tweede lid, van de Omgevingswet vormt hiervoor de grondslag. Het aanwijzen
van een adviseur zal vooral in de rede liggen als een voorbeschermingsregel wordt
gesteld die inhoudt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een daarbij aangewezen
activiteit te verrichten (een regel als bedoeld in onderdeel a). Die activiteit wordt
daarmee een omgevingsplanactiviteit. Naar huidig recht is het gangbare praktijk dat
via een in het voorbereidingsbesluit opgenomen vergunningenstelsel de mogelijkheid
wordt gecreëerd om een vergunning te verlenen voor een activiteit die het doel waarvoor
het voorbereidingsbesluit is genomen niet onaanvaardbaar doorkruist, zodat die activiteit
toch kan worden verricht. Aan een dergelijk vergunningenstelsel is dan veelal een
adviesrecht gekoppeld voor de betrokken bestuursorganen of andere instanties om te
bezien of die onaanvaardbare doorkruising zich voordoet. De Omgevingswet beoogt niet
om deze praktijk te wijzigen. Om die reden wordt onderdeel c aan het derde lid toegevoegd.
Het college van burgemeester en wethouders is doorgaans het bevoegd gezag om te beslissen
op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Om die
reden zal de mogelijkheid om een adviseur aan te wijzen, gelet op de achtergrond ervan
zoals hiervoor toegelicht, vooral van belang zijn voor een voorbereidingsbesluit dat
op grond van artikel 4.16 van de Omgevingswet wordt genomen door een provincie of
het Rijk met het oog op de voorbereiding van een projectbesluit, instructieregel of
instructie, gericht op het stellen van regels in het omgevingsplan. Op grond van artikel
4.16, derde lid, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, wijzigt ook een
dergelijk voorbereidingsbesluit het omgevingsplan met voorbeschermingsregels. Op grond
van artikel 4.16, vierde lid, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, is
artikel 4.14, derde lid, op een dergelijk voorbereidingsbesluit van overeenkomstige
toepassing.
Onderdeel 7 (Onderdeel BC; wijziging artikel 4.15 Omgevingswet)
Dit wijzigingsonderdeel bevat een wetstechnische wijziging in artikel 4.15, derde
lid, van de Omgevingswet, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Deze wijziging
hangt samen met de toevoeging van een nieuw onderdeel aan artikel 4.14, derde lid,
van de Omgevingswet, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Volstaan wordt
met een verwijzing naar het desbetreffende wijzigingsonderdeel.
Onderdeel 8 (Onderdeel BE; wijziging artikel 4.17 Omgevingswet)
In onderdeel BE van het wetsvoorstel wordt artikel 4.17 geherformuleerd. Bij dit wijzigingsonderdeel
wordt in onderdeel b van artikel 4.17 de zinsnede «een aan de locatie toegedeelde
functie», waarin per abuis «de locatie» in plaats van «een locatie» is opgenomen,
vervangen door «een aan een locatie gegeven functie-aanduiding». Dit is een technische
verduidelijking die tot uitdrukking brengt dat het bij onderdeel b uitsluitend gaat
om een functie-aanduiding van een locatie en niet om een aan een locatie toegedeelde
functie, zoals die is af te leiden uit het samenstel van de op de locatie geldende
regels. Van dit samenstel van regels kan een functie-aanduiding onderdeel zijn, maar
dat hoeft niet per se zo te zijn. Deze verduidelijking is een uitvloeisel van de verduidelijking
van artikel 4.2 van de wet zoals die bij het wetsvoorstel plaatsvindt. In de memorie
van toelichting bij de wijziging van artikel 4.17 is in verband hiermee al opgemerkt
dat onder «een toegedeelde functie» in onderdeel b een functie-aanduiding moet worden
verstaan.1 Dit wordt nu dus ook in de tekst van het artikel zelf verduidelijkt.
Onderdeel 9 (Onderdeel BP; wijziging artikel 5.2 Omgevingswet)
Bij dit wijzigingsonderdeel wordt onderdeel BP, onder 1, van het wetsvoorstel geherformuleerd.
Dit onderdeel heeft betrekking op de opsomming van activiteiten in artikel 5.2, eerste
lid, tweede zin, van de Omgevingswet. Dit zijn activiteiten waarvoor in de algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 5.1 van die wet vergunningvrije en vergunningplichtige
gevallen van die activiteiten worden aangewezen. Artikel 5.2, eerste lid, tweede zin,
maakt het in aanvulling daarop mogelijk dat bij die maatregel kan worden bepaald dat
binnen daarbij aangegeven grenzen bij decentrale regelgeving (het omgevingsplan, de
waterschapsverordening of de omgevingsverordening) van de aanwijzing kan worden afgeweken.
Hierdoor kan ten opzichte van de reguliere aanwijzing van vergunningvrije en vergunningplichtige
gevallen maatwerk worden geboden met het oog op specifieke, lokale omstandigheden.
De wijziging ten opzichte van het wetsvoorstel zoals dat is ingediend, betreft de
toevoeging van een nieuwe activiteit (de omgevingsplanactiviteit) aan de opsomming
(onderdeel a).
De toevoeging van de omgevingsplanactiviteit houdt verband met de uitwerking van de
regeling voor vergunningvrij bouwen, zoals die bij het voorgenomen Invoeringsbesluit
Omgevingswet aan het Besluit bouwwerken leefomgeving zal worden toegevoegd. Bij die
uitwerking is nog onderwerp van onderzoek of het wenselijk is dat gemeenten de bevoegdheid
krijgen om op grond van locatiespecifieke omstandigheden op onderdelen af te wijken
van de op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aan te wijzen vergunningvrije
omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken. Door de toevoeging van de
omgevingsplanactiviteit aan de opsomming in artikel 5.2, eerste lid, van de Omgevingswet
ontstaat de wettelijke basis om in het Besluit bouwwerken leefomgeving binnen daarbij
te stellen grenzen een dergelijke afwijkingsmogelijkheid op te nemen.
Onderdeel 10 (Onderdeel BU; wijziging artikel 5.10 Omgevingswet)
Artikel 5.10, eerste lid, van de Omgevingswet somt de activiteiten op waarvan bij
algemene maatregel van bestuur gevallen worden aangewezen waarvoor gedeputeerde staten
bevoegd gezag zijn om te beslissen op een enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning.
In het eerste lid, onder d, worden achter elkaar opgesomd beperkingengebiedactiviteiten
met betrekking tot burgerluchthavens van regionale betekenis en lokale spoorwegen.
Onderdeel a van dit wijzigingsonderdeel trekt deze twee categorieën uit elkaar en
noemt deze afzonderlijk. Deze wetstechnische verbetering brengt artikel 5.10, eerste
lid, onder d, tekstueel in overeenstemming met de overige artikelen van de Omgevingswet
waarin beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot verschillende werken en objecten
worden opgesomd. Zie bijvoorbeeld de artikelen 5.1, 5.11 en 5.28. Onderdeel b van
dit wijzigingsonderdeel, dat betrekking heeft op het bij het wetsvoorstel voorgestelde
artikel 5.10, derde lid, bevat een wetstechnische aanpassing in verband met de voorgestelde
wijziging in onderdeel a.
Onderdeel 11 (Onderdeel CD; wijziging artikel 5.20 Omgevingswet)
Artikel 5.20, tweede lid, van de Omgevingswet omschrijft de strekking van de bij algemene
maatregel van bestuur (het Besluit kwaliteit leefomgeving) te stellen beoordelingsregels
voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. De tekst van
artikel 5.20, tweede lid, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, wordt in
dit wijzigingsonderdeel geherformuleerd. Die herformulering houdt in dat artikel 5.20,
tweede lid, onder b, vervalt. Dat onderdeel veronderstelt – bij nader inzien ten onrechte –
dat naast de bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit bouwwerken leefomgeving)
gestelde regels over bouwactiviteiten of daarover gestelde maatwerkregels, ook bij
ministeriële regeling gestelde regels over bouwactiviteiten als beoordelingsregels
zullen gelden. Dit verdraagt zich echter niet met de delegatiesystematiek voor de
beoordelingsregels in artikel 5.18 van de Omgevingswet. Op grond van het eerste lid
van dat artikel is het alleen mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur beoordelingsregels
te stellen. In verband met deze wijziging zullen de regels met het oog waarop artikel
5.20, tweede lid, onder b, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, is geformuleerd,
niet worden gesteld bij ministeriële regeling maar in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Dit laatste zal bij het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet gebeuren.
Onderdeel 12 (Onderdeel CE; wijziging artikel 5.21 Omgevingswet)
Artikel 5.21 van de Omgevingswet omschrijft het oogmerk en de strekking van de bij
het Besluit kwaliteit leefomgeving te stellen beoordelingsregels voor een aanvraag
om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Dit artikel is bij het
wetsvoorstel geherformuleerd. Bij dit wijzigingsonderdeel wordt in het tweede lid,
onder c, van het artikel, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, een uitzondering
aangebracht op de daarin neergelegde regel dat, kort gezegd, de beoordelingsregels
er in ieder geval toe zullen strekken dat op de beoordeling van een aanvraag om een
omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit de instructieregels
en instructies van provincie en Rijk over omgevingsplannen van overeenkomstige toepassing
zullen zijn. De uitzondering houdt in dat daar waar het gaat om een buitenplanse omgevingsplanactiviteit
van provinciaal of nationaal belang, die instructieregels en instructies slechts gedeeltelijk
van overeenkomstige toepassing zullen zijn. De noodzaak van deze uitzondering is naar
voren gekomen bij het opstellen van de hier bedoelde beoordelingsregels, die bij het
voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet aan het Besluit kwaliteit leefomgeving
zullen worden toegevoegd. Achtergrond is wat betreft provinciale instructieregels
en instructies in de eerste plaats dat die geen betrekking kunnen hebben op rijksbesluiten.
Dan past het niet om deze wel van overeenkomstige toepassing te verklaren op aanvragen
om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van nationaal
belang. Voor zowel provincie als Rijk geldt verder dat zij niet altijd normadressant
zijn van hun eigen instructieregels en instructies.
In plaats daarvan geldt dan het algemene beginsel dat zij gebonden zijn aan hun eigen
beleid. Maar het komt ook voor dat provincie en Rijk zich toch op voorhand (in de
omgevingsverordening respectievelijk het Besluit kwaliteit leefomgeving) aan een aantal
van de eigen instructieregels over omgevingsplannen binden, bijvoorbeeld voor het
vaststellen van een projectbesluit. Het voornemen is om in de beoordelingsregels in
het Besluit kwaliteit leefomgeving alleen die instructieregels waarvoor een dergelijke
«zelfbinding» aan de orde is van overeenkomstige toepassing te verklaren op de beoordeling
van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit
van provinciaal respectievelijk nationaal belang.
Onderdeel 13 (Onderdeel CK; wijziging artikel 5.31 Omgevingswet)
Bij dit wijzigingsonderdeel vervalt in artikel 5.31, eerste lid, zoals dat bij dit
wetsvoorstel is geherformuleerd, in de aanhef de zinsnede «voor een bouwactiviteit
of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteit».
Het gaat hier om het herstel van een tekstuele omissie. De desbetreffende activiteiten
vormen het toepassingsbereik van artikel 5.31 zoals dat oorspronkelijk is vastgesteld.
Bij dit wetsvoorstel is de opsomming van activiteiten waarop artikel 5.31 betrekking
heeft echter verplaatst naar de nieuwe onderdelen a tot en met c van het eerste lid,
waarbij de hiervoor bedoelde activiteiten ten onrechte zijn blijven staan in wat door
de toevoeging van die onderdelen de aanhef van het eerste lid is geworden.
Onderdeel 14 (Onderdeel Cla; nieuw artikel 5.33a Omgevingswet)
Paragraaf 5.1.3 van de Omgevingswet heeft betrekking op de beoordeling van de aanvraag
om een omgevingsvergunning. Deze paragraaf bevat zelf een aantal beoordelingsregels
en bevat daarnaast de grondslagen voor bij algemene maatregel van bestuur te stellen
beoordelingsregels. Naar aanleiding van vragen uit de praktijk wordt voorgesteld om
aan het slot van deze paragraaf een artikel toe te voegen, artikel 5.33a, waarin wordt
verduidelijkt hoe op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor meer dan een activiteit
(meervoudige aanvraag) moet worden beslist als er voor een deel van die activiteiten
een weigeringsgrond is en voor de overige activiteiten niet.
In artikel 5.33a, eerste lid, is de hoofdregel opgenomen dat in die situatie de vergunning
alleen wordt geweigerd voor de activiteiten waarop de betreffende weigeringsgronden
betrekking hebben en voor de overige activiteiten wordt verleend. Daarbij moet uit
de aard van de zaak onder het meervoud «activiteiten» in voorkomend geval ook het
enkelvoud worden begrepen, bijvoorbeeld in de situatie waarin de meervoudige aanvraag
betrekking heeft op twee activiteiten waarbij er voor één activiteit een weigeringsgrond
is en voor de andere niet.
De voorgestelde hoofdregel neemt niet weg dat er gevallen denkbaar zijn waarin in
een situatie als hier bedoeld de aanvrager geen behoefte heeft aan een gedeeltelijk
verleende vergunning, bijvoorbeeld als een activiteit waarvoor de vergunning moet
worden geweigerd essentieel is voor de realisering van zijn initiatief. Daarom is
in het tweede lid geregeld dat in afwijking van die hoofdregel de omgevingsvergunning
in haar geheel wordt geweigerd op verzoek of met instemming van de aanvrager. Als
een zodanig verzoek of een zodanige instemming niet op voorhand is opgenomen in de
aanvraag, is het aan het bevoegd gezag om op het moment dat het bij een meervoudige
aanvraag op een weigeringsgrond voor een deel van de aangevraagde activiteiten stuit,
over de mogelijke toepassing van artikel 5.33a, tweede lid, met de aanvrager in contact
te treden.
Onderdeel 15 (Onderdeel CT; wijziging artikel 5.40 Omgevingswet)
Bij dit wijzigingsonderdeel wordt onderdeel CT van dit wetsvoorstel, dat betrekking
heeft op artikel 5.40 van de Omgevingswet, geherformuleerd vanwege de toevoeging van
twee nieuwe onderdelen. De al in het wetsvoorstel opgenomen onderdelen hebben betrekking
op artikel 5.40, tweede lid, onderdelen d en e. Deze onderdelen zijn bij dit wijzigingsonderdeel
opgenomen in onderdeel CT, onder 2, onder b en c.
Artikel 5.40 van de Omgevingswet bepaalt in welke gevallen het bevoegd gezag voorschriften
van een omgevingsvergunning kan wijzigen (eerste lid) of een omgevingsvergunning kan
intrekken (tweede lid). Het eerste nieuwe onderdeel heeft betrekking op artikel 5.40,
eerste lid. Voorgesteld wordt om daaraan een nieuw onderdeel b toe te voegen, dat
betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid, van de Omgevingswet.
Dat zijn bij dat artikellid nader omschreven activiteiten waarvoor het bevoegd gezag
de omgevingsvergunning kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld
in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
(Wet bibob). In artikel 5.40, tweede lid, onder d, is voor de activiteiten, bedoeld
in artikel 5.31, eerste lid, van de Omgevingswet de grond opgenomen dat de omgevingsvergunning
kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3
van de Wet bibob. Gelet op deze systematiek, met enerzijds de mogelijkheid om de omgevingsvergunning
te weigeren op bibob-gronden en anderzijds de mogelijkheid om de omgevingsvergunning
in te trekken op bibob-gronden, moet ook het bestaan van de bevoegdheid om voorschriften
van een omgevingsvergunning te wijzigen op bibob-gronden worden aangenomen. Het voorgestelde
artikel 5.40, eerste lid, onderdeel b, strekt ertoe dit te verduidelijken.
Het tweede nieuwe onderdeel heeft betrekking op de aanhef van artikel 5.40, tweede
lid. Voorgesteld wordt om daaraan de zinsnede «in andere gevallen dan bedoeld in artikel
18.10» toe te voegen. Deze zinsnede strekt ertoe te verduidelijken dat als het gaat
om het intrekken van de omgevingsvergunning als (bestuurlijke) sanctie, bijvoorbeeld
vanwege het niet-naleven van de vergunningvoorschriften, dit moet gebeuren op grond
van artikel 18.10 van de Omgevingswet.
Onderdeel 16 (Onderdeel DE; wijziging artikel 5.53 Omgevingswet)
Dit onderdeel betreft het herstel van een wetstechnische omissie.
Onderdeel 17 (Onderdeel DO; wijziging artikel 10.13a Omgevingswet)
In dit onderdeel wordt in het opschrift van het voorgestelde artikel 10.13a van de
Omgevingswet «gedoogplicht bodem» vervangen door «gedoogplicht stortplaatsen». Hiermee
wordt een duidelijker onderscheid gemaakt met artikel 10.13b dat als gevolg van het
wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet in de Omgevingswet zal worden ingevoegd.
Het opschrift van dat artikel komt als gevolg van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel
Aanvullingswet bodem Omgevingswet «gedoogplichten nazorg bodem» te luiden.2
Onderdeel 18 (Onderdeel EC; wijziging artikel 12.1 Omgevingswet)
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van de voorgestelde wijziging
van artikel 12.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
Onderdeel 19 (Onderdeel EJ; wijziging artikel 13.1 Omgevingswet)
Met de wijziging van artikel 13.1, eerste lid, van de Omgevingswet was beoogd te verduidelijken
dat rechten kunnen worden geheven voor alle op aanvraag genomen besluiten. Uit de
voorgestelde wijziging van artikel 13.1, eerste lid, vloeide echter voort dat rechten
kunnen worden geheven op ambtshalve besluiten tot wijziging of intrekking van op aanvraag
genomen besluiten. Deze omissie wordt met deze wijziging hersteld.
Onderdeel 20 (Onderdeel EM; wijziging artikel 13.3d Omgevingswet)
De wijziging van artikel 13.3d van de Omgevingswet houdt verband met de in deze nota
van toelichting opgenomen wijziging van het voorgestelde artikel 15.1, eerste lid,
van die wet, als gevolg waarvan dat artikel wordt uitgebreid met een nieuw onderdeel
g.
Onderdeel 21 (Onderdeel EO; wijziging opschrift afdeling 13.2A Omgevingswet)
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van het opschrift van de voorgestelde
afdeling 13.2A van de Omgevingswet.
Onderdeel 22 (Onderdeel ES; wijziging artikel 15.1 Omgevingswet)
Voor de opsomming van schadeoorzaken in het voorgestelde artikel 15.1 van de Omgevingswet
geldt dat besluiten zijn opgenomen die rechtstreeks tot rechten, plichten of gevolgen
voor particulieren of bedrijven kunnen leiden. In de opsomming van schadeoorzaken
in het voorgestelde artikel 15.1, eerste lid, was nog geen rekening gehouden met het
feit dat uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften die
bij ministeriële regeling worden gesteld, ook rechtsgevolgen voor burgers of bedrijven
kunnen hebben. Voor zover dergelijke voorschriften zijn opgenomen in een algemene
maatregel van bestuur of in een decentrale regeling, zijn deze wel al meegenomen in
het voorgestelde artikel 15.1. Gelet hierop wordt aan het eerste lid een nieuw onderdeel
g toegevoegd, dat er in voorziet dat regels in een ministeriële regeling, als het
gaat om regels als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, of 4.3, derde lid, ook als
schadeoorzaak worden aangewezen.
Dit onderdeel voorziet daarnaast in een wijziging in onderdeel i (nieuw) in verband
met het invoegen van het begrip «gelijkwaardige maatregel» in de begrippenlijst van
de Omgevingswet.
Onderdeel 23 (Onderdeel ES; wijziging artikel 15.4 Omgevingswet)
Deze wijziging betreft een aanpassing in verband met de toevoeging van een nieuw onderdeel
g aan artikel 15.1, eerste lid. In lijn hiermee wordt ook artikel 15.4 aangevuld.
Onderdeel 24 (Onderdeel ES; wijziging artikel 15.8 Omgevingswet)
Deze wijziging betreft een aanpassing in verband met de toevoeging van een nieuw onderdeel
g aan artikel 15.1, eerste lid. In lijn hiermee wordt ook artikel 15.8 aangevuld.
Onderdelen 25 en 26 (Onderdelen GL en GN; wijziging artikelen 16.64a en 16.66 Omgevingswet)
In artikel 16.66 is verduidelijkt dat het bij een kennisgeving van een ontwerpbesluit
als bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht nog niet gaat om de
uiteindelijke beslissing. In de kennisgeving wordt op grond van dit artikel vermeld
dat het gaat om een ontwerpbesluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor
een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De redactie van artikel 16.64a is gelijkluidend
gemaakt.
Onderdeel 27 (Onderdeel GNa; wijziging artikel 16.68 Omgevingswet)
Per abuis was in artikel 16.68 de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om
afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing te laten. Dit zou
tot gevolg kunnen hebben dat bij het van toepassing zijn van één van de in artikel
16.68 opgenomen uitzonderingen een besluit niet wordt bekendgemaakt. Dit wordt met
deze wijziging hersteld. De bekendmaking van het besluit geschiedt overeenkomstig
artikel 3:41 of 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht. Door deze wijziging wordt
verduidelijkt dat het bevoegd gezag het besluit niet op de in artikel 3:44 van de
Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze hoeft mee te delen. Dit komt overeen
met de bestaande mogelijkheid daartoe in de artikelen 3.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht en 13.10 van de Wet milieubeheer.
Onderdeel 28 (Onderdeel GV; wijziging artikel 16.79 Omgevingswet)
Artikel 16.79, tweede lid, van de Omgevingswet, zoals dat in dit wetsvoorstel wordt
voorgesteld, bevat de verplichting voor het bevoegd gezag om aan de hand van een tweetal
nader omschreven criteria te bepalen of uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning,
dat wil zeggen inwerkingtreding vier weken na de dag van bekendmaking of terinzagelegging,
aangewezen is. Al in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is erop gewezen
dat het tweede lid een imperatieve redactie krijgt maar aan het bevoegd gezag wel
enige beoordelingsruimte geeft om per geval af te wegen of sprake moet zijn van uitgestelde
inwerkingtreding.3 Om over het bestaan van die beoordelingsruimte ook in de tekst van het artikellid
geen misverstand te laten bestaan, wordt bij dit wijzigingsonderdeel voorgesteld om
aan het slot van de aanhef van artikel 16.79, tweede lid, de zinsnede «naar zijn oordeel»
toe te voegen. Deze toevoeging stelt buiten twijfel dat bij de beoordeling of er in
een concreet geval aan de in het artikellid omschreven criteria is voldaan het primaat
ligt bij het bevoegd gezag.
Onderdeel 29 (Onderdeel HC; wijziging artikel 16.86 Omgevingswet)
Dit onderdeel betreft het herstel van een wetstechnische omissie. Met de regeling
wordt beoogd te voorkomen dat door een latere indiening van beroepsgronden de versnelde
uitspraaktermijn, die op grond van artikel 16.87 van de Omgevingswet zowel geldt voor
beroepen tegen een projectbesluit als voor beroepen tegen besluiten ter uitvoering
van een projectbesluit, in het gedrang komt.
Onderdeel 30 (Onderdeel HO; wijziging artikel 18.5a Omgevingswet)
In het voorgestelde artikel 18.5a van de Omgevingswet ontbrak nog een opschrift bij
dat artikel. In dit onderdeel wordt daarin alsnog voorzien.
Onderdeel 31 (Onderdeel HW; wijziging afdeling 18.3 Omgevingswet)
Onder a (wijziging artikel 18.19 Omgevingswet)
Met deze wijziging wordt voorgesteld om artikel 18.19, eerste lid, onder c, te schrappen.
Daarin is bepaald dat in het belang van een doelmatige uitoefening van de uitvoerings-
en handhavingstaak bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de
bovenregionale prioriteitstelling bij de uitoefening van deze taken. Deze uit de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht afkomstige bepaling (artikel 5.7, eerste lid, onder
c) is niet op amvb-niveau uitgewerkt. De uitgebreide procedure die geldt voor het
wijzigen van een algemene maatregel van bestuur zou ervoor zorgen dat onvoldoende
kan worden ingespeeld op de situatie van het moment.
Onder b (wijziging artikel 18.21 Omgevingswet)
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van het voorgestelde artikel
18.21, tweede lid.
Onder c (wijziging artikel 18.25 Omgevingswet)
Deze wijziging herstelt een omissie in artikel 18.25, derde lid, onder a. Door «worden
verstrekt» te vervangen door «kunnen worden verstrekt» wordt verduidelijkt dat het
verstrekken van gegevens ook op een andere wijze dan bij algemene maatregel van bestuur
bepaald, mag plaatsvinden.
Onderdeel 32 (Onderdeel IP; wijziging artikel 20.1 Omgevingswet)
In het eerste lid van artikel 20.1 wordt verduidelijkt dat monitoring ook de beoordeling
van de monitoringsgegevens omvat. In de huidige formulering kan gelezen worden dat
het beoordelen van de monitoringsgegevens moet worden onderscheiden van de monitoring
zelf. Dat is niet het geval; monitoring omvat zowel het meten of anderszins verzamelen
van gegevens als de beoordeling van die verzamelde gegevens.
Onderdeel 33 (Onderdeel IQ; wijziging artikel 20.2 Omgevingswet)
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om in het vierde lid van artikel 20.2 te bepalen
dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een daarbij aangewezen
bestuursorgaan de methode van monitoring opneemt in een monitoringsprogramma. Dit
is een impliciete opdracht om een monitoringsprogramma vast te stellen. Voorgesteld
wordt om in het vierde lid duidelijk te maken dat bij algemene maatregel van bestuur
aan een of meer bestuursorganen kan worden opgedragen om een monitoringsprogramma
vast te stellen. Daarmee wordt deze opdracht expliciet gemaakt. De uitbreiding naar
een of meer bestuursorganen is nodig om de bestaande praktijk van monitoring voor
de kaderrichtlijn water te continueren, waarbij het Rijk het monitoringsprogramma
vaststelt en de waterschappen, de provincie of het Rijk voor de verdere uitwerking
op bepaalde onderdelen van dat monitoringsprogramma zorgen. Dit monitoringsprogramma,
samen met de genoemde uitwerking, vormt het monitoringsprogramma als bedoeld in artikel
8 van de kaderrichtlijn water.
Verder wordt voorgesteld dat in een monitoringsprogramma niet alleen de methode van
monitoring kan worden opgenomen, maar ook de wijze van verstrekken van de voor de
monitoring relevante gegevens. Door te bepalen op welke wijze de verzamelde gegevens
moeten worden aangeleverd aan de betrokken Minister, kan deze Minister op de juiste
wijze verslag uitbrengen aan de Europese Commissie.
Onderdeel 34 (Onderdeel JB; wijziging artikel 20.14 Omgevingswet)
De voorgestelde wijzigingen in dit onderdeel houden verband met een betere aansluiting
van artikel 20.14 op artikel 20.1. In artikel 20.1, eerste lid, wordt gesproken over
de monitoring voor omgevingswaarden en alarmeringswaarden. In artikel 20.14, eerste en derde lid, wordt
daarom monitoring van omgevingswaarden en monitoring van alarmeringswaarden vervangen door monitoring voor die waarden. Naast de verslaglegging van de resultaten van de monitoring voor omgevingswaarden,
moet het betrokken bestuursorgaan of de betrokken andere instantie ook die resultaten
beoordelen en toetsen of aan de omgevingswaarden is voldaan.
Onderdeel 35 (Onderdeel JH; wijziging artikel 20.26 Omgevingswet)
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van het opschrift van het voorgestelde
artikel 20.26.
Onderdeel 36 (Onderdeel JMa; wijziging artikel 23.8 Omgevingswet)
Artikel 23.8 wordt in technische zin gewijzigd in verband met het invoegen van een
definitie van «delfstoffen» in de begrippenlijst van de Omgevingswet (zie onderdeel
37).
Onderdelen 37, 38, 40, 41 en 42 (Onderdeel JO; wijziging bijlage, onder A, Omgevingswet)
In deze onderdelen wordt een aantal begripsbepalingen in de bijlage, onder A, bij
de Omgevingswet ingevoegd. Het gaat in de eerste plaats om het begrip «delfstoffen».
Dit begrip verwijst naar het gelijknamige begrip in de Mijnbouwwet. Het begrip komt
voor in diverse bepalingen in de Omgevingswet (artikelen 2.28, 4.24, 10.9 en 23.8
en twee begripsbepalingen), maar wordt daar soms gebruikt in de specifieke betekenis
die de Mijnbouwwet eraan geeft en soms in een meer algemene betekenis (zie ook de
toelichting op onderdeel 18). Een eenduidige begripsbepaling voor het stelsel van
de Omgevingswet voorkomt verwarring.
Het begrip «gelijkwaardige maatregel» was in de Omgevingswet – anders dan vergelijkbare
begrippen als maatwerkvoorschriften en maatwerkregels – nog niet voorzien van een
begripsbepaling, maar dat blijkt wel nuttig gezien het frequente gebruik van dit begrip
in de op de Omgevingswet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Verder gaat
het om omschrijvingen van de begrippen «storten» en «stortplaatsen». Deze definities
worden opgenomen vanwege toepassing van die begrippen in artikel 10.13a. In verband
met de begripsbepaling van stortplaats waarin het begrip «winningsafvalvoorziening»
voorkomt, wordt ook een omschrijving van dat begrip en van het begrip winningsafvalstoffen
opgenomen. De zes hiervoor genoemde begripsbepalingen zijn ontleend aan het Besluit
activiteiten leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit bouwwerken
leefomgeving. Door deze begripsbepalingen naar wetsniveau te tillen, worden die begripsbepalingen
in de algemene maatregelen van bestuur overbodig. Deze definities zullen daarom via
het voorgenomen Invoeringsbesluit Omgevingswet worden geschrapt.
Onderdeel 39 (Onderdeel JO; wijziging bijlage, onder A, Omgevingswet)
Deze wijziging van de begripsbepaling van «natuurlijke hulpbronnen» is nodig in verband
met het invoegen van een definitie van «delfstoffen» in de begrippenlijst van de Omgevingswet.
Het begrip «delfstoffen» is in de Mijnbouwwet gedefinieerd als «in de ondergrond aanwezige
mineralen of substanties van organische oorsprong, in een aldaar langs natuurlijke
weg ontstane concentratie of afzetting, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand,
met uitzondering van brongas, kalksteen, grind, zand, klei, schelpen en mengsels daarvan».
Om te voorkomen dat kalksteen, grind, zand, klei, schelpen en mengsels daarvan niet
langer als natuurlijke hulpbron beschouwd zouden worden, wordt de term «oppervlaktedelfstoffen»
ingevoegd in de opsomming van het begrip «natuurlijke hulpbronnen». Deze term wordt
al lange tijd gebruikt als algemene term voor dergelijke stoffen. Toevoegen van «brongas»
is niet nodig omdat brongas afkomstig is uit veen; dat valt onder het begrip «biomassa»
dat al is vermeld in de opsomming bij het begrip «natuurlijke hulpbronnen».
Onderdeel B (Wijziging artikel 2.7 (Elektriciteitswet 1998))
De wijziging van het voorgestelde artikel 20a, vierde lid, van de Elektriciteitswet
1998 houdt verband met de in dit wetsvoorstel voorgestelde de wijziging van artikel
5.55 van de Omgevingswet. Per abuis is in onderdeel E van artikel 2.7 geen wijzigingsopdracht
voor het voorgestelde vijfde lid van artikel 20a van de Elektriciteitswet 1998 opgenomen.
Deze omissie wordt in dit onderdeel gecorrigeerd.
Onderdeel C (Wijziging artikel 2.9 (Gaswet))
De wijziging van het voorgestelde artikel 39b, derde lid, van de Gaswet houdt verband
met de in dit wetsvoorstel voorgestelde de wijziging van artikel 5.55 van de Omgevingswet.
Onderdeel D (Wijziging artikel 2.10 (Gemeentewet))
Onderdeel 1 voorziet in een technische verbetering van de voorgestelde wijziging van
artikel 154b van de Gemeentewet.
Onderdeel 2 voorziet in een technische verbetering van de bijlage, bedoeld in artikel
124b, eerste lid, van de Gemeentewet.
Onderdeel E (Wijziging artikel 2.17 (Mijnbouwwet))
Artikel 133 van de Mijnbouwwet wordt in een aantal opzichten gewijzigd.
In de aanhef van artikel 133 van de Mijnbouwwet wordt de verwijzing naar artikel 2.9a
van de Wet algemene bepalingen omgevingswet geschrapt. Dat artikel, waarin is bepaald
dat voor daarbij aangegeven aanvragen om omgevingsvergunningen geen rechten worden
geheven, komt niet terug in de Omgevingswet. Volstaan kan daarom worden met het schrappen
van die verwijzing.
Artikel 133, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mijnbouwwet, waarin wordt verwezen
naar een melding van een handeling met een mijnbouwinstallatie, wordt aangevuld met
een verwijzing naar de beoordeling van verstrekte gegevens en bescheiden. De term
«gegevens en bescheiden» refereert aan de gegevens en bescheiden, bedoeld in het Besluit
activiteiten leefomgeving, die ten minste vier weken voor aanvang van activiteiten
met het verplaatsbaar mijnbouwwerk aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt.
In het Besluit activiteiten leefomgeving wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds
meldingsplichten, en anderzijds verplichtingen tot het verstrekken van gegevens en
bescheiden of informatieverplichtingen. Dit onderscheid heeft in het Besluit activiteiten
leefomgeving geleid tot het vervangen van enkele meldingsplichten door de verplichting
tot het verstrekken van gegevens en bescheiden. De aanvulling zorgt daarom voor een
continuering van de huidige reikwijdte van artikel 133.
Daarnaast wordt «handeling met een mobiele installatie» vervangen door «activiteiten
met een verplaatsbaar mijnbouwwerk» om de formulering gelijk te trekken met de terminologie
die gebruikt wordt in het Besluit activiteiten leefomgeving. Een verplaatsbaar mijnbouwwerk
is een mobiele installatie die wordt ingezet bij het werk aan boorgaten. Dit kan een
boorgat zijn voor opsporingsonderzoek voor het winnen van olie, gas, zout en aardwarmte,
het injecteren van productiewater en het opslaan van stoffen. Activiteiten met een
verplaatsbaar mijnbouwwerk zijn, naast de vergunningplichtige boorgatactiviteiten
aanleggen en aanpassen van een boorgat, het testen, onderhouden, repareren en buiten
gebruik stellen van boorgaten en putten en het stimuleren van een voorkomen via een
boorgat (zie artikel 3.321, tweede lid, onder b en c, van het Besluit activiteiten
leefomgeving en artikel 67 van het Mijnbouwbesluit). Werktuigen, zoals heistellingen,
hijskranen, puinbrekers en kleine wireline- en putteninstallaties, vallen niet onder
de aanduiding van een verplaatsbaar mijnbouwwerk. Een nadere toelichting op het vervangen
van «mobiele installatie» door «verplaatsbaar mijnbouwwerk» is te vinden in de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 3.320 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Onderdeel F (wijziging artikel 2.27 (Waterwet))
De Wet van 14 maart 2018 tot wijziging van de Waterwet en van de Wet maritiem beheer
BES in verband met de uitvoering van de wijziging van het Protocol van 1996 bij het
Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten
van afval en andere stoffen van 1972 (Stb. 2018, 98) heeft aan de Waterwet een artikel 10.2a toegevoegd. Dat artikel kan bij de inwerkingtreding
van de Omgevingswet vervallen, omdat de inhoud ervan door dit wetsvoorstel over zal
gaan naar de Omgevingswet (zie onder meer de aanpassing van de begripsbepaling van
stortingsactiviteit op zee in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet).
Onderdeel G (Nieuw artikel 2.35a (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden))
Dit onderdeel voorziet in een wijziging van artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden. Zowel in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als in regels krachtens
de Omgevingswet worden voorschriften gesteld over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden. Bij de regels krachtens de Omgevingswet gaat het met name om de algemene
regels over gewasbeschermingsmiddelen en biociden in het Besluit activiteiten leefomgeving,
maar ook om decentrale regels over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Hoewel de reden om de voorschriften te stellen in beide wetten verschilt, gaat het
vaak om gelijksoortige voorschriften, zoals de verplichting om een teeltvrije zone
aan te houden.
De wettelijke handhavingsinstrumenten voor de toezichthouders zijn op grond van de
Omgevingswet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden grotendeels gelijk, maar
artikel 85 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden biedt een extra instrument.
Dit artikel maakt het mogelijk het bewijs van vakbekwaamheid van de overtreder in
te trekken. Dat is een effectieve sanctie, die tot gevolg heeft dat de overtreder
geen middelen meer mag gebruiken totdat hij zijn opleiding opnieuw met goed resultaat
heeft afgerond.
Met de voorgestelde aanvulling in artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden wordt bereikt dat ook bij overtreding van de krachtens de Omgevingswet
gestelde voorschriften met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het
bewijs van vakbekwaamheid kan worden ingetrokken.
De wetswijziging strekt dus tot aanvulling van de gereedschapskist van de toezichthouders;
het is geen uitbreiding van hun takenpakket. Het kunnen intrekken van het bewijs van
vakbekwaamheid bij overtredingen van artikelen die krachtens de Omgevingswet zijn
gesteld, is in lijn met de bestaande regelgeving. In het Activiteitenbesluit milieubeheer
staat hiervoor nu een grondslag in artikel 1.3a. Dat besluit zal met het voorgenomen
Invoeringsbesluit Omgevingswet worden ingetrokken. Om die reden is een voorziening
nodig om een vacuüm te voorkomen.
Onderdeel H (Wijziging artikel 2.46 (Wet normering topinkomens))
Bij besluit van 16 oktober 2018 (Stb. 2018, 377) zijn de bijlagen 1 en 4 bij de Wet normering topinkomens aangepast. De opschriften
in bijlage 1 van die wet waarnaar in artikel 2.46 wordt verwezen, zijn daarmee in
overeenstemming gebracht.
Onderdeel I (Wijziging artikel 2.47 (Wet op de economische delicten))
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van artikel 2.47.
Onderdeel J (Wijziging artikel 2.49 (Wet veiligheidsregio's))
Onderdeel 1 (Onderdeel C; wijziging artikel 17 Wet veiligheidsregio's)
Met deze wijziging wordt beoogd de leesbaarheid van artikel 17, eerste lid, van de
Wet veiligheidsregio’s te verbeteren door het artikel op te delen in onderdelen. Verder
wordt «categorieën locaties» vervangen door: locaties waarop een of meer bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht. Dit
sluit beter aan bij de formulering in de regels die op grond van artikel 4.3 van de
Omgevingswet zijn gesteld. Bovendien is bij de uitwerking van de regels op grond van
artikel 2.49, onder C, gebleken dat het wetgevingstechnisch minder juist is te spreken
van «categorieën van locaties». Deze aanpassing laat onverlet dat op grond van het
eerste lid, onder a, het bestuur van de veiligheidsregio niet alleen een rampbestrijdingsplan
kan vaststellen voor een specifieke locatie, maar ook voor meerdere locaties samen
waarop een of meer aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht, ook al
staat dat niet expliciet in de bepaling. Voor een veiligheidsregio waarin zich meerdere
locaties bevinden waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
milieubelastende activiteiten worden verricht, kan dus een rampbestrijdingsplan worden
vastgesteld dat al die locaties bestrijkt. Daarmee wordt ook aangesloten bij een in
de praktijk gevoelde behoefte om zo efficiënt mogelijk te werken. De tweede zin van
artikel 17, eerste lid, vervalt, omdat de «maatregelen» waarop wordt gedoeld, zijn
uitgewerkt in de regels die op grond van het tweede lid zijn gesteld. Met het oog
op een betere aansluiting op artikel 17, eerste lid, wordt het derde lid van dat artikel
redactioneel verbeterd.
Onderdeel 2 (Onderdeel D; wijziging artikel 31 Wet veiligheidsregio's)
Door de in dit wijzigingsonderdeel opgenomen wijzigingen in artikel 31, eerste lid,
van de Wet veiligheidsregio’s, sluit de redactie van dit lid aan bij artikel 17, eerste
lid, zoals dat na de aanpassing komt te luiden.
De tweede zin in artikel 31, derde lid, vervalt, omdat uit artikel 4:8 van de Algemene
wet bestuursrecht al voortvloeit dat de belanghebbende die de beschikking niet heeft
aangevraagd, in de gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen
voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen die belanghebbende naar
verwachting bedenkingen zal hebben. Een bedrijfsbrandweeraanwijzing kan worden beschouwd
als een beschikking waartegen degene die de milieubelastende activiteit verricht of
de exploitant van de inrichting naar verwachting bedenkingen zal hebben. Een bedrijfsbrandweeraanwijzing
is bovendien een beschikking die niet op aanvraag wordt verleend.
Vanwege de redactionele wijzigingen in artikel 31, eerste lid, vervalt in het vierde
lid van dat artikel de zinsnede over de categorieën. In het eerste lid wordt namelijk
al een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur milieubelastende
activiteiten en categorieën inrichtingen aan te wijzen die in aanmerking komen voor
een bedrijfsbrandweeraanwijzing. Door de wijziging in het vierde lid komt in het vijfde
lid «op een locatie als bedoeld in het vierde lid» niet meer terug.
Onderdelen 3 tot en met 5 (Onderdelen F, G en H; wijziging artikelen 48, 49 en 61
Wet veiligheidsregio's)
In de artikelen 48, tweede lid, 49, eerste lid, en 61 worden technische verbeteringen
aangebracht die aansluiten bij de wijzigingen van artikel 17.
Onderdeel 6 (Onderdeel I; wijziging artikel 63 Wet veiligheidsregio's))
In artikel 63 wordt een redactionele verbetering doorgevoerd die aansluit bij de wijzigingen
van de artikelen 17 en 31. Daarnaast wordt de leesbaarheid van artikel 63 van de Wet
veiligheidsregio’s vergroot door het artikel op te delen in leden en onderdelen.
Onderdeel K (wijziging artikel 4.2 (Overgangsrecht))
In artikel 4.2, onder p, wordt de verwijzing naar artikel 43 van de Wet bodembescherming
vervangen door een verwijzing naar artikel 70 van die wet. De gedoogbeschikking die
op grond van artikel 15 van het Stortbesluit bodembescherming kan worden gegeven is
bij nader inzien niet gebaseerd op artikel 43 van de Wet bodembescherming, maar op
artikel 70 van die wet.
Onderdeel L (Wijziging artikel 4.6 (Overgangsrecht))
Onderdeel 1, onder a
Dit onderdeel voorziet in het toevoegen aan het omgevingsplan van regels die in een
verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij zijn opgenomen.
Op grond van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij is de gemeenteraad bevoegd
in een verordening voor (delen van) zijn grondgebied een andere waarde of een andere
afstand vast te leggen, die door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden
gehanteerd. De waarde is de ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig
object en de afstand is de afstand die ten minste moet worden aangehouden tussen een
veehouderij en geurgevoelige objecten. Deze regels passen in het omgevingsplan. De
Wet geurhinder en veehouderij wordt bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingetrokken.
Hiermee vervalt de rechtsgrondslag van deze verordening. Om een rechtsvacuüm te voorkomen
wordt deze verordening deel van het omgevingsplan.
Onderdelen 1, onder b, 2 en 3
Op grond van artikel 4.6 van het wetsvoorstel maken verordeningen als bedoeld in artikel
10.32a van de Wet milieubeheer onderdeel uit van het omgevingsplan dat bij inwerkingtreding
van het nieuwe stelsel van rechtswege ontstaat. Deze verordening gaat over het lozen
van hemelwater of grondwater op de bodem of in de riolering. De VNG heeft een modelverordening
ontwikkeld, die verschillende gemeenten hebben gebruikt om lozingen van regenwater
en grondwater op de openbare vuilwaterriolering te beëindigen («afkoppelen»). De modelverordening
bevat een generiek verbod om hemelwater en grondwater te lozen op de openbare vuilwaterriolering
in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden. De gebiedsaanwijzing
is een afzonderlijk besluit, dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht.
In het nieuwe stelsel kunnen geen gebiedsaanwijzingsbesluiten naast het omgevingsplan
bestaan. Daarom wordt voorgesteld om in artikel 4.6, eerste lid, onder e, gebiedsaanwijzingsbesluiten
op grond van de genoemde verordening toe te voegen, zodat die ook onderdeel zijn van
het omgevingsplan dat van rechtswege ontstaat. De gebiedsaanwijzingsbesluiten worden
ook toegevoegd aan het tweede en derde lid, zodat lopende procedures onder het oude
recht worden afgehandeld. Na inwerkingtreding kan het college van burgemeester en
wethouders geen nieuwe aanwijzingsbesluiten nemen. De gemeenteraad kan eventueel een
delegatiebesluit nemen, waarin de bevoegdheid om het werkingsgebied van het lozingsverbod
te wijzigen, wordt gedelegeerd aan het college.
Onderdeel M (Wijziging artikel 4.13 (Overgangsrecht))
De in artikel 4.13, vierde lid, voorgestelde overgangsregeling ziet op de situatie
dat een inrichting onder het nieuwe stelsel in zijn geheel een milieubelastende activiteit
zal zijn, maar slechts voor een gedeelte daarvan een vergunningplicht zal gelden en
een voorschrift dat verbonden is aan de huidige vergunning voor die inrichting niet
«deelbaar» is. Als gevolg van dat lid geldt een niet-deelbaar voorschrift na de inwerkingtreding
van de Omgevingswet als maatwerkvoorschrift voor de gehele milieubelastende activiteit.
Door de in dit onderdeel voorgestelde toevoeging van een zinsnede aan artikel 4.13,
vierde lid, zal die gelijkstelling met een maatwerkvoorschrift alleen gelden voor
zover een maatwerkvoorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften
kan stellen. In artikel 4.13, derde lid, dat voor een andere situatie voorziet in
een gelijkstelling met een maatwerkvoorschrift, is al in die zinsnede voorzien.
Onderdeel N (Wijziging artikel 4.16 (Overgangsrecht))
In dit onderdeel wordt artikel 4.16 in technische zin verbeterd.
Onderdeel O (Wijziging artikel 4.23 (Overgangsrecht))
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van artikel 4.23.
Onderdeel P (Wijziging artikel 4.50 (Overgangsrecht))
Dit onderdeel voorziet in een technische verbetering van artikel 4.50, eerste lid.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties