Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over terugloop van het aantal kinderen met een (leer)achterstand in de voorschoolse opvang in Amsterdam
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over terugloop van het aantal kinderen met een (leer)achterstand in de voorschoolse opvang in Amsterdam (ingezonden 14 september 2018).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media), mede namens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 31 oktober 2018).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 197.
Vraag 1
Wat is uw reactie op de bevestiging van de wethouder van Amsterdam, mevrouw Moorman,
dat het aantal kinderen met een (leer)achterstand in de voorschoolse opvang ook in
Amsterdam net als in Rotterdam met 20 a 25% terugloopt?1
2
Antwoord 1
Het is belangrijk om kinderen met een risico op een onderwijsachterstand voorschoolse
educatie aan te bieden, omdat dit hun onderwijskansen vergroot. Ik vind het van belang
om, ook op landelijk niveau, goed zicht te houden op het bereik. De Inspectie van
het Onderwijs brengt daarom jaarlijks in beeld hoeveel kinderen met een risico op
een onderwijsachterstand gebruik maken van de voorschool. Over de bereikcijfers voor
doelgroeppeuters over het jaar 2018 wordt door de Inspectie van het Onderwijs in 2020
bij de Staat van het Onderwijs gerapporteerd.
Staatssecretaris Van Ark zal begin volgend jaar onderzoek doen naar de stand van zaken
van de harmonisatie. Onderdeel van dat onderzoek zal ook zijn om te kijken of er sprake
is van vraaguitval als gevolg van de harmonisatie en zo ja, hoe breed dit probleem
speelt en wat de oorzaken hiervan zijn. De resultaten van het onderzoek worden voorjaar
2019 verwacht.
Vraag 2
Heeft de gemeente Amsterdam aan het ministerie aangegeven dat het aantal kinderen
met een (leer)achterstand in de voorschoolse opvang terugloopt met 20 a 25%? Geeft
de gemeente Rotterdam nu ook aan dat het aantal kinderen terugloopt? Welke andere
gemeentes hebben het aangegeven? Is deze terugloop vooral in de Randstad te merken
of is het een landelijke trend?
Antwoord 2
De gemeente Amsterdam heeft aangegeven de genoemde percentages op hoofdlijnen te herkennen.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat er een terugloop lijkt te zijn van het
aantal aanmeldingen, maar dat meer onderzoek en tijd nodig is om te zien of er daadwerkelijk
sprake is van terugloop. Verder heeft de gemeente Den Haag laten weten dat er zorgen
zijn over vraaguitval van doelgroeppeuters en dit zelf te gaan onderzoeken. Ook vanuit
een aantal andere gemeenten, waaronder Hengelo en Tilburg heb ik signalen ontvangen
dat er minder doelgroeppeuters worden ingeschreven voor deelname aan voorschoolse
educatie. Mijn collega Staatssecretaris Van Ark (SZW) en ik hebben tot op heden geen
signalen ontvangen van andere gemeenten.
Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Hoe gaat u samen met de Staatssecretaris deze terugloop aanpakken, zodat minder kinderen
een (leer)achterstand hebben wanneer zij aan de basisschool beginnen?
Antwoord 3
Het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden heeft prioriteit voor dit kabinet.
Daarom wordt vanaf 2020 ook jaarlijks € 170 mln. extra geïnvesteerd in voorschoolse
educatie. Hierdoor is het structurele budget voor het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid
vanaf 2020 € 486 mln. per jaar. Wij houden de komende jaren de vinger aan de pols
ten aanzien van het bereik en de kwaliteit van voorschoolse educatie voor peuters
met een risico op een onderwijsachterstand. U ontvangt nog dit najaar een brief over
mijn voorstel voor de geïntensiveerde monitoring en evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid.
Het kabinet kiest ervoor om met de verhoging van de kinderopvangtoeslag gericht de
arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en met de extra investeringen in voorschoolse
educatie gericht het risico op onderwijsachterstanden terug te brengen. Het kabinet
kiest daarbij dus voor gerichte instrumenten. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk
voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij kunnen ervoor kiezen
om peuters met een risico op een onderwijsachterstand een volledig gratis aanbod te
doen of hier een (geringe) ouderbijdrage voor te vragen. Vanuit de specifieke uitkering
voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zijn er voldoende middelen om kinderen
met een risico op een onderwijsachterstand een aanbod voorschoolse educatie te doen.
Gemeenten kúnnen er voor kiezen ouders van kinderen met een risico op een onderwijsachterstand
kinderopvangtoeslag aan te laten vragen indien zij daarvoor in aanmerking komen. De
regelgeving omtrent kinderopvangtoeslag is zo, dat ouders altijd een inkomensafhankelijke
eigen bijdrage moeten betalen.
Als door gemeentelijke beleidskeuzes de toegankelijkheid van voorschoolse educatie
onder druk komt te staan, vind ik dat onwenselijk. Een terugloop in deelname van doelgroeppeuters
aan voorschoolse educatie kan een reden voor gemeenten zijn om hun eigen beleidskeuzes
tegen het licht te houden.
Mocht uit de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek (zie antwoord op vraag 1)
blijken dat er sprake is van een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse
educatie, dan zal ik in gesprek gaan met de vertegenwoordigers van gemeenten en van
kinderopvangorganisaties over de beleidskeuzes die gemeenten maken. Tevens zal ik
hierover op korte termijn in gesprek gaan met de G4.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Wat is het verband tussen de inkomensafhankelijke bijdrage in de kinderopvangtoeslag
of de ouderbijdrage en de eventuele teruglopende aanmeldingen van kinderen uit achterstandsgezinnen?
Antwoord 4
In hoeverre vraaguitval zoals die wordt gesignaleerd door diverse gemeenten een (direct)
gevolg is van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage, is op basis van de mij nu bekende
informatie niet vast te stellen. In veel gemeenten wordt al langer een ouderbijdrage
gevraagd voor voorschoolse educatie. Uit eerder onderzoek naar de gevolgen van de
harmonisatie uit 2017 en 2018 bleek geen landelijke trend van vraaguitval vanwege
een inkomensafhankelijke eigen bijdrage of vanwege de ouderbijdrage.3
Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Waarom worden er geen gratis dag(del)en kinderopvang aangeboden waarbij spelenderwijs
kinderen van allerlei achtergronden van elkaar kunnen leren in de kinderopvang of
gratis voorschoolse opvang en daarmee de kinderen gelijke kansen krijgen? Bent u bereid
hierover in gesprek te gaan met de gemeenten, kinderopvangorganisaties en voorschoolse
opvangorganisaties?
Antwoord 5
Zie de antwoorden op vraag 3.
Vraag 6
Betreffen de (leer)achterstanden vooral de taal? Wat gaat u doen om vooral taalachterstanden
bij kinderen weg te werken? Welke programma’s worden nu gegeven op de kinderopvang
of voorschoolse opvang om de taalachterstand te verkleinen? Is de Minister bereid
om deze gratis te verstrekken en wanneer er geen gebruik van deze programma’s wordt
gemaakt de ouders daartoe op te roepen?
Antwoord 6
Gemeenten bepalen welke kinderen in hun gemeenten een risico lopen op een onderwijsachterstand,
dit is afhankelijk van de lokale situatie. Vaak gaat het daarbij inderdaad om een
achterstand in de taalontwikkeling. Om deze achterstanden weg te werken investeert
het kabinet in zowel kwaliteit als kwantiteit van de voorschoolse educatie.
Alle ve-locaties zijn wettelijk verplicht om met een vve-programma te werken. Dit
wordt jaarlijks gecontroleerd door de GGD-inspectie. Veruit de meeste ve-locaties
gebruiken vve-programma’s die zijn opgenomen in de database Effectieve Jeugdinterventies.
Daarnaast kunnen kinderopvangorganisaties gebruik maken van ondersteunende stimuleringsprogramma’s
om taalachterstanden te voorkomen en (voor)leesplezier te vergroten, waarin wordt
samengewerkt met de bibliotheek. Een voorbeeld hiervan is het programma BoekStart
in de kinderopvang. Dit programma is ook beschikbaar in een variant voor ouders (BoekStart
voor baby’s), waarvan zij gratis gebruik kunnen maken via de bibliotheek.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.