Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33037-609)
2025D41886 Inbreng Verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben
de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de Voorhang ontwerpbesluit tot
wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de hoogte
van het afromingspercentages (Kamerstuk 33 037, nr. 609).
De voorzitter van de commissie,
Aardema
De waarnemend griffier van de commissie,
Van den Brule-Holtjer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA -fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit
tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling
van de hoogte van de afromingspercentages.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat afroming van productierechten
ten eerste een maatregel is om de mest- en fosfaatproductie te verlagen en zo te borgen
dat de sectorale mestproductieplafonds, en daardoor ook het nationale plafond, niet
worden overschreden. Deze leden constateren dat de Minister zelf aangeeft dat het
stopzetten van afroming in de pluimveehouderij niet bijdraagt aan het terugdringen
van de overschrijding van de nationale mestproductieplafonds, maar vooral wordt ingevoerd
om de sector niet verder te beperken dan nodig is. Deze leden vragen de Minister hoe
dit zich verhoudt tot de derogatievoorwaarden en de verplichtingen onder de Nitraatrichtlijn.
Acht de Minister het niet risicovol om, in een periode waarin Nederland reeds moeite
heeft de plafonds te respecteren, een instrument als afroming vroegtijdig los te laten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat het besluit is gebaseerd op
de prognose dat de pluimveesector waarschijnlijk al in 2025 onder het sectorale plafond
zal uitkomen. Deze leden vragen de Minister te onderbouwen hoe robuust deze prognoses
zijn, gezien de aanzienlijke onzekerheidsmarges en afhankelijkheid van aannames over
veestapel en voersamenstelling. Welke risico’s worden genomen indien deze prognoses
in de praktijk niet uitkomen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de pluimveesector relatief dichtbij
het sectorplafond zit, maar constateren ook dat door de beëindiging van afroming in
de sector het nationale plafond verder uit zicht raakt. Daarmee wordt de toch al aanzienlijke
opgave voor de melkveesector groter. Hoe heeft de Minister deze afweging gemaakt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen dat het stopzetten van afroming
leidt tot een langere periode waarin overschrijding van de nationale plafonds voortduurt.
Kan de Minister aangeven welke gevolgen dit heeft voor de waterkwaliteit en de naleving
van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Nitraatrichtlijn? Hoe wordt dit afgewogen
tegen de financiële lastenverlichting voor pluimveehouders?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van
de afromingspercentages (Kamerstuk 33 037, nr. 609), waarmee het afromingspercentage bij pluimveerechten op 0 procent wordt gezet. Deze
leden willen daar een aantal vragen over stellen, maar stellen die vragen in het andere,
gelijktijdige schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit waarmee het afromingspercentage
bij varkensrechten op 0 procent wordt gezet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging
van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte
van de afromingspercentages in de pluimveesector. Deze leden staan positief tegenover
het beëindigen van afroming in de pluimveesector. Deze leden constateren dat de pluimveesector
de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet op het gebied van dierenwelzijn
en verduurzaming. Bovendien draagt pluimveemest in de praktijk nauwelijks bij aan
het fysieke mestoverschot, omdat deze grotendeels wordt verwerkt (bijvoorbeeld in
Moerdijk) of geëxporteerd. Kan de Minister dit beeld bevestigen?
De leden van de NSC-fractie vragen tegelijkertijd hoe robuust de ramingen zijn die
laten zien dat het nationale mestproductieplafond in 2025 niet wordt overschreden.
Hoe wordt voorkomen dat het beëindigen van afroming in de pluimveesector toch bijdraagt
aan overschrijding van het plafond en uiteindelijk tot een generieke korting leidt?
De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast hoe de Minister richting de Europese
Commissie (EC) uitlegt dat dit besluit in lijn is met de doelstelling om de waterkwaliteit
te verbeteren en derogatie in de toekomst mogelijk terug te winnen. Hoe wordt voorkomen
dat dit besluit door Brussel wordt gezien als een signaal dat Nederland de mestopgave
niet serieus neemt?
De leden van de NSC-fractie vragen tot slot of dit besluit geen precedent schept voor
andere sectoren. Hoe wordt geborgd dat het schrappen van afroming bij pluimvee niet
leidt tot een roep om vergelijkbare verlichting bij andere sectoren, zoals de varkenshouderij?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met verbazing de «Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van de hoogte van
de afromingspercentages» gelezen. Deze leden vragen de Minister ten eerste te reflecteren
op haar besluit om tegen de wens van de Kamer in toch over te gaan op stappen die
niet makkelijk omkeerbaar zijn. Deze leden verzoeken de Minister daarbij nadrukkelijk
te reflecteren op haar keuze om tegen de wens van de Kamer in te gaan en niet te reflecteren
op de inhoudelijke redenen die zij belangrijk acht. Deze leden benadrukken dat de
inhoudelijke motivatie van de Minister geen reden kan zijn om tegen de wens van de
Kamer in een besluit te nemen, mits de wens van de Kamer uitvoeringstechnisch mogelijk
en grondwettelijk is, wat in dit geval zo was.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister tevens te reflecteren hoe het afschaffen
van de afroming in de pluimveesector zich verhoudt tot de blijvende overschrijding
van het nationale mestplafond die het kabinet zelf voor 2025 verwacht. Deze leden
maken zich ernstige zorgen dat het loslaten van de afroming het risico op plafondoverschrijding
vergroot en dus negatieve consequenties heeft voor de veehouderij. Kan de Minister
garanderen dat het loslaten van afroming in de pluimveesector geen extra risico oplevert
voor de derogatie en dus voor de gehele landbouwsector? Kan de Minister garanderen
dat dit besluit niet zal leiden tot een generieke korting of ijskoude sanering in
de sector?
De leden van de D66-fractie lezen in de Nota van toelichting dat onder de tabel «Momentopname
van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel over 2025
(in miljoen kilogram)» (Kamerstuk 2025D39029) de Minister aangeeft dat «Uit deze tabel blijkt dat het CBS verwacht dat mestproductie
van de pluimveehouderij voor wat betreft stikstof onder het sectorale plafond uitkomt
en voor wat betreft fosfaat nagenoeg gelijk zal zijn aan het plafond». Deze leden
constateren dat de tabel gaat over de eerste twee kwartalen van 2025 en vragen hoe
hier kan worden gesproken van een prognose als het gaat om cijfers uit het verleden.
Tevens vragen deze leden hoe de Minister de onzekerheidsmarges in de Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS)-prognoses beoordeelt. Hoe kan de Minister uitleggen dat deze
onzekerheidsmarges er mede toe leiden «dat het kabinet verwacht dat de dalende trend
doorzet», aangezien onzekerheidsmarges over het algemeen twee kanten op onzeker zijn?
De leden van de D66-fractie vragen verder hoe de Minister weegt dat volgens de CBS-ramingen
de fosfaatproductie van pluimvee in 2025 nagenoeg gelijk is aan het plafond, terwijl
de stikstofproductie slechts beperkt onder het plafond blijft. Waarom wordt er nu
al besloten om de afroming volledig te schrappen, terwijl de effecten van de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en Landelijke beëindigingsregeling
veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) pas na 2025 merkbaar worden? Deze
leden vragen tevens hoe dit besluit rijmt met de toezegging dat er «niet meer afgeroomd
zou worden dan strikt noodzakelijk» (Kamerstuk 2025D39029)? Waarom wordt hier niet gekozen voor een geleidelijke afbouw of een lager percentage
in plaats van direct nul?
De leden van de D66-fractie vragen verder of de Minister kan garanderen dat door dit
besluit de druk op de waterkwaliteit niet verder toeneemt, zeker in gebieden waar
Nederland al in gebreke blijft richting Brussel? Tenslotte vragen deze leden hoe de
Minister de Kamer tijdig en tijdiger dan deze keer zal informeren over de effecten
van dit besluit op mestproductie, derogatie en waterkwaliteit. Is de Minister bereid
tussentijds bij te sturen indien de ramingen tegenvallen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben geen vragen voor de Minister inzake het Ontwerpbesluit
tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van
de hoogte van de afromingspercentages. Deze leden vinden dat de Minister perfect heeft
onderbouwd waarom de afroming omlaag kan. Zij steunen dan ook het voornemen van de
Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het Ontwerpbesluit
tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de vaststelling van
de hoogte van de afromingspercentages (Kamerstuk 33 037, nr. 609).
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij er bij de behandeling van de Wijziging
van de Meststoffenwet in oktober 2024 al op hebben gewezen dat elk sectorplafond gelijk
verlagen en daarna afromen logisch klinkt, maar dat het dat niet is. Sommige sectoren
hebben namelijk hun plafond overschreden en anderen niet. Wie het plafond overschrijdt,
moet meer inleveren; dat is proportioneel en juridisch noodzakelijk. De juiste methode
is volgens deze leden om eerst plafonds proportioneel te verlagen, dan uitkoop af
te trekken en vervolgens af te romen. De Minister koos er echter voor om eerst uitkoop
af te trekken en daarna plafonds vast te stellen. Hiermee werden sectoren die overschreden
bevoordeeld en andere sectoren met veel vrijwillige stoppers benadeeld. Dit is en
was volgens deze leden onrechtvaardig en werd bovendien niet door de Raad van State
gevraagd toen zij kritiek uitte op de wijze waarop sectorplafonds en afromingspercentage
werden vastgesteld.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de methode die de Minister destijds heeft
gekozen met name negatieve effecten met zich meebracht voor het toekomstperspectief
voor jonge boeren. Daarom hebben de leden Vedder (CDA) en Grinwis (CU) een amendement
ingediend om jonge boeren uit te zonderen van afroming bij koop of lease van rechten
(Kamerstuk 36 618, nr. 10). Helaas is dit amendement door de Minister niet op waarde geschat. Deze leden vragen
de Minister hoe zij hier op terugkijkt. Is het achteraf gezien toch niet onverstandig
geweest om de sectorplafonds en afromingspercentages op een dergelijke wijze vast
te stellen? Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren.
De leden van de CDA-fractie lezen in de huidige voorstellen dat het kabinet heeft
besloten het afromingspercentage voor de varkenshouderij, net als voor pluimvee, zo
snel mogelijk op nul te zetten, omdat wordt verwacht dat de sector op termijn onder
het plafond blijft door deelname aan de Lbv en de Lbv-plus. In 2025 wordt echter nog
wel een overschrijding verwacht. Deze leden vragen de Minister waarom er desondanks
toch bewust voor wordt gekozen om het afromingspercentage op nul te zetten en dat
besluit te baseren op een prognose van toekomstige mestproductie in plaats van op
de feitelijke mestproductie van voorgaande jaren, zoals normaal gebruikelijk is. Hoe
verantwoordt zij deze afwijking van de gangbare methodiek, gezien het risico dat op
basis van onzekerheden in die prognoses het mestplafond niet betrouwbaar wordt geborgd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit om de
afroming bij pluimveerechten op 0 procent te zetten. Deze leden zien dit als een onwenselijke
stap die op een dubieuze onderbouwing berust en die niet in lijn is met de grotere
doelstelling om te komen tot stikstofreductie.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister zich beroept op het gegeven
dat de uitstoot in de pluimveesector volgend jaar naar verwachting «onder» of «nagenoeg
gelijk aan» het plafond zal vallen. De redenering dat moet worden voorkomen dat meer
wordt afgeroomd dan noodzakelijk en dat de Minister in geval van twijfel een voorkeur
lijkt te hebben voor eventueel teveel uitstoot in plaats van te weinig, is een kwalijke.
Zeker gezien het voor de doelstellingen van dit kabinet niet volstaat om de uitstoot
van specifieke sectoren op zichzelf te beschouwen, los van het grotere geheel. Daarbij
merken deze leden op dat de onzekerheid voor de prognoses relatief groot is. Voldoende
reductie van de landbouw als geheel in de komende jaren zal afhangen van het succes
van de Lbv en Lbv-plus regelingen, waarop de prognoses ook leunen die de Minister
aanhaalt. Dit terwijl onlangs juist bekend werd dat een aanzienlijk deel van de bedrijven
die zich aangemeld hebben voor beëindigingsregelingen dit niet doorzetten (FD, 4 september
2025, «Een op de vijf boeren bedankt alsnog voor de uitkoopregeling»(https://fd.nl/politiek/1568462/een-op-vijf-boeren-bedankt-alsnog-voor-u…). Kan de Minister toelichten in hoeverre met dit laatste gegeven rekening is gehouden
in deze besluitvorming? Deze leden vinden het schrijnend dat, terwijl de staat van
de natuur op de meeste plekken nog steeds achteruitgaat en er te weinig emissiereductie
wordt bewerkstelligd om de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders te kunnen legaliseren,
dit kabinet een maatregel wil nemen waarvan het zich bewust is dat het «er niet aan
bijdraagt om de mate van overschrijding van het nationale plafond te beperken».
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat de Minister weigert om gehoor
te geven aan het verzoek van de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten in de
behandeling van dit ontwerpbesluit. Daarmee zet ze de Kamer onder druk en dwingt ze
de Kamer om dit besluit in zeer korte tijd te behandelen, wat een zorgvuldig traject
in de weg zit. Niet voor niets heeft de Kamer aangegeven hier meer tijd voor te willen
nemen, maar de Minister maakt dit onmogelijk. Deze leden wijzen erop dat de Kamer,
en niet de Minister, het hoogste orgaan is en constateren dat deze Minister zich daar
niks van aantrekt. Dit is een schoffering van het parlement.
De leden van de PvdD-fractie vinden het daarnaast onvoorstelbaar dat deze Minister
voornemens is om de afromingspercentages van varkens- en pluimveerechten op 0 procent
te zetten, terwijl alles erop wijst dat het nationale mestplafond zal worden overschreden.
Deze leden wijzen er dan ook op dat de volle verantwoordelijkheid rust bij deze Minister
en het kabinet, alsmede de partijen die akkoord gaan met dit besluit, als er straks
een generieke korting komt en boeren noodgedwongen hun dieren naar de slacht zullen
moeten brengen. Dat had kunnen worden voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
ontwerpbesluit. Deze leden hadden liever gezien dat dit afromingspercentage helemaal
niet was ingevoerd en steunen in ieder geval het voorliggende voorstel. Deze leden
hebben al eerder gewezen op de grote gevolgen van deze afroming op met name bedrijven
die afhankelijk zijn van lease van productierechten. Deze leden constateren dat op
basis van de cijfers in de tweede kwartaalrapportage 2025 van het CBS de pluimveehouderij
al zo ongeveer op het sectorplafond voor 2025 zit, terwijl het effect van de Lbv en
Lbv-plus nog moet komen. Deze leden zijn van mening dat ook de afromingspercentages
voor de varkenshouderij naar nul moeten worden bijgesteld, zoals in het aanvullende
ontwerpbesluit is voorgesteld.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een inschatting van de gevolgen voor pluimveebedrijven
die afhankelijk zijn van lease als de afroming van productierechten voor deze sector
doorgezet zou worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fratie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit
tot wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet in verband met de wijziging van de
hoogte van het afromingspercentage. Deze leden hebben daarover op dit moment geen
verdere vragen.
II Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.