Brief regering : Toegankelijkheid en doelmatigheid in het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang
31 322 Kinderopvang
Nr. 569 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2025
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang heeft eenvoud en meer zekerheid voor
                  ouders als doel. Ook verbeteren we de betaalbaarheid van de kinderopvang voor ouders.
                  Het nieuwe stelsel kent ook risico’s, met name voor de toegankelijkheid en doelmatigheid.
                  Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd met de hoofdlijnenbrief van 11 november 2024.1 Deze brief gaat in op de risico’s en de maatregelen die genomen worden om de toegankelijkheid
                  en doelmatigheid ook in het nieuwe financieringsstelsel te borgen. Zodat kinderen
                  een zo goed mogelijke start maken, werken voor ouders meer loont, publieke uitgaven
                  goed worden besteed en kinderopvang toegankelijk blijft.
               
1. Kiezen voor eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid: voor- en nadelen
               
Met het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang maken we fundamentele keuzes voor
                  eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid. Het nieuwe stelsel heeft de volgende kenmerken:
               
a. Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding kinderopvang voor werkende ouders.
b. De uitvoerder betaalt de vergoeding kinderopvang rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie.
c. Zowel de initiële als de periodieke toets op de voorwaarden (waaronder de arbeidseis)
                        heeft alleen gevolgen naar de toekomst toe en leidt niet tot terugvorderingen bij
                        de ouder(s).
                     
d. De verantwoordelijkheid voor het doorgeven van wijzigingen in het aantal afgenomen
                        opvanguren en het uurtarief ligt bij de kinderopvangorganisatie.
                     
De inkomensonafhankelijke vergoeding is nodig om terugvorderingen te voorkomen en
                     het stelsel eenvoudig te maken. De overheid investeert fors in de kinderopvangsector.
                     De structurele intensivering bedraagt circa 3 miljard euro. Hierdoor is het mogelijk
                     om voor alle werkende ouders 96% van de kosten voor kinderopvang tot de maximum uurprijs
                     te vergoeden. Kindervang wordt voor deze ouders bijna gratis. Deze intensivering dient
                     de doelen van kinderopvang: het stimuleren van de arbeidsparticipatie en de ontwikkeling
                     van het kind.
                  
Het kabinet wil het ondernemerschap in de sector behouden en tegelijkertijd borgen
                     dat belastinggeld ten gunste komt van werkende ouders.
                  
Doordat de kinderopvang in het nieuwe stelsel voor de meeste ouders goedkoper wordt,
                  stijgt naar verwachting de vraag naar kinderopvang. Dat kan positief zijn voor de
                  arbeidsparticipatie, hetgeen ten goede komt aan de financiële onafhankelijkheid van
                  vrouwen, maar heeft ook risico’s voor de toegankelijkheid. De kinderopvangmarkt is
                  nu al krap, vooral door personeelstekorten. Belangrijk om te benoemen is dat er geen
                  eenvoudige oplossingen zijn. De risico’s voor toegankelijkheid en doelmatigheid zijn
                  het gevolg van de fundamentele keuze voor eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid. Deze
                  keuze is gemaakt om de fundamentele problemen in de huidige kinderopvangtoeslag met
                  complexiteit, onzekerheid en terugvorderingen op te lossen. Van die keuze profiteren
                  alle partijen in het stelsel: (werkende) ouders, kinderopvangorganisaties en de overheid.
                  De nadelige gevolgen van die keuze zijn te beperken, maar niet geheel weg te nemen.
               
Daarbij is het goed om te benadrukken dat het gaat om risico’s die zich kunnen voordoen,
                  maar waarvan niet zeker is dat ze zich zullen voordoen. De kinderopvangmarkt heeft
                  de afgelopen jaren laten zien veerkrachtig te zijn en in te kunnen spelen op de toenemende
                  vraag. Bijlage 1 bevat een aantal kengetallen over het (verwachte) gebruik van de
                  kinderopvang en de relatie met het arbeidsaanbod.
               
Uw Kamer ontvangt deze brief kort voor de verkiezingen op 29 oktober. Het voornemen
                  tot het afschaffen van de kinderopvangtoeslag en de stap naar directe financiering
                  bestaat al lang. Beleid en uitvoering zijn verder dan ooit in de vormgeving van een
                  eenvoudiger stelsel dat ouders zekerheid biedt. Het doel is om eind oktober het wetsvoorstel
                  dat het nieuwe financieringsstelsel regelt te publiceren voor internetconsultatie.
                  Voor toekomstige politieke keuzes over de inrichting van het kinderopvangstelsel is
                  van belang dat het nieuwe stelsel geen eindstadium hoeft te zijn. Het nieuwe stelsel
                  kan dienen als een platform om in de toekomst andere keuzes te maken. Op de korte
                  en middellange termijn is het verstandig om ouders en de sector duidelijkheid te bieden
                  en de voorgenomen stelselherziening zoals gepland door te zetten. Zo kunnen we ouders
                  zo snel mogelijk zekerheid en eenvoud bieden en weet de sector waar ze aan toe is.
               
Leeswijzer
De maatregelen die het kabinet neemt om de risico’s voor de toegankelijkheid en doelmatigheid
                  te minimaliseren staan in paragraaf 2. Paragraaf 3 gaat specifiek in op de verkenning
                  naar tariefregulering en het kostprijsonderzoek. In paragraaf 4 vindt u een overzicht
                  van de overwogen alternatieve maatregelen.
               
2. Monitoring, maatregelen en belang van ondernemerschap
               
Het kabinet heeft veel waardering voor het ondernemerschap en de inzet van de hele
                  kinderopvangsector. De kinderopvangsector heeft getoond goed aan te sluiten bij de
                  behoeften van ouders door een divers aanbod te bieden. De flexibiliteit en klantgerichtheid
                  die de sector de afgelopen jaren heeft laten zien (ook in bijvoorbeeld de coronatijd)
                  is veel waard. Dit zijn sterke kanten van de sector die we ook in de nieuwe situatie
                  willen behouden.
               
De verwachting is dat in het nieuwe stelsel de vraag naar kinderopvang snel toeneemt.
                  Om ervoor te zorgen dat er voldoende plekken zijn, is het cruciaal dat het aantrekkelijk
                  blijft voor kinderopvangorganisaties en gastouders om in de kinderopvang te opereren.
                  Ondernemerschap en een breed en divers aanbod zorgen ervoor dat zoveel mogelijk ouders
                  een passende en betaalbare plek kunnen vinden voor hun kind.
               
Het nieuwe financieringsstelsel geeft aanleiding tot monitoring van de effecten ten
                  behoeve van de doelmatigheid en toegankelijkheid. Ook heeft het lid Paulusma (D66)
                  in het commissiedebat kinderopvang van 3 juli 2025 (Kamerstuk 31 322, nr. 564) aandacht gevraagd voor monitoring, namelijk welke indicatoren worden gebruikt.
               
Hiervoor is het allereerst van belang om duidelijk te maken wat onder toegankelijkheid
                  wordt verstaan. De meest recente periodieke evaluatie kinderopvangbeleid onderscheidt
                  in totaal vijf vormen van toegankelijkheid: reëel, financieel, wettelijk, administratief
                  en subjectief.2 Voor de risico’s van de stelselherziening kijken we naar reële en financiële toegankelijkheid.
                  Kort gezegd: is er plek, en is die plek ook betaalbaar voor ouders? Dit zijn de vormen
                  van toegankelijkheid die voor sommige ouders onder druk kunnen komen te staan bij
                  de overgang naar het nieuwe stelsel. De andere vormen van toegankelijkheid verbeteren
                  naar verwachting voor alle werkende ouders met de stelselherziening. Het recht op
                  vergoeding kent niet langer terugwerkende kracht voor ouders (wettelijk), er wordt
                  minder van ouders gevraagd (administratief), en we bieden meer zekerheid en eenvoud
                  (subjectief).
               
Om te beoordelen of en in welke mate de reële en financiële toegankelijkheid onder
                  druk komt te staan kijken we naar het aanbod, het gebruik en de tarieven zoals opgenomen
                  in de kwartaalrapportages kinderopvang. Daarnaast loopt er ook een wachttijdenmonitor.
                  De volgende rapportage wordt in het najaar verwacht. Door integraal te kijken naar
                  de ontwikkelingen in de prijzen, het aanbod, het gebruik en de wachttijden, wordt
                  jaarlijks bekeken hoe de toegankelijkheid ervoor staat.
               
Hieronder vindt u een overzicht van de stappen die het kabinet nu al zet, gegeven
                  het huidige inzicht in de verwachte gevolgen van de stelselherziening.
               
Uitstel en geleidelijk ingroeipad
Bij de meest recente voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet besloten om het nieuwe
                  stelsel in te laten gaan per 1 januari 2029. Dit geeft de markt twee jaar extra tijd
                  om zich aan te passen aan het nieuwe stelsel en de bijbehorende intensivering. Bij
                  dit besluit hoort een geleidelijk ingroeipad naar de ingangsdatum. Zo kan de vraag
                  naar kinderopvang geleidelijk en gecontroleerd toenemen en is te zien wat het gevolg
                  is voor prijzen en wachtlijsten.
               
Indexeren maximum uurprijzen
Afgelopen voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet tevens besloten om niet te bezuinigen
                     op het huidige kinderopvangstelsel. Er is afgesproken de maximum uurprijzen (MUP)
                     in 2026 wél te indexeren. Zo blijft de huidige kinderopvangtoeslag en de subsidie
                     in het nieuwe financieringsstelsel beter in de pas lopen met de kosten die ouders
                     maken.
                  
De voorgenomen bezuiniging zou met name gevolgen hebben voor ouders met een laag inkomen,
                     omdat voor hen het deel boven de MUP meer effect heeft op hun besteedbaar inkomen
                     en zij nu al het maximale vergoedingspercentage ontvangen.
                  
Gemeentelijk beleid, waaronder verruiming mogelijkheid vergoeden ouderbijdrage
Het kabinet wil dat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om de eigen bijdrage van
                  ouders te vergoeden. Dit doen we door de huidige doelgroepen voor het vergoeden van
                  de ouderbijdrage (artikel 1.13 van de Wet kinderopvang) los te laten in het wetsvoorstel.
                  Deze aanpassing geeft gemeenten meer ruimte om betaalbare kinderopvang voor meer kwetsbare
                  groepen mogelijk te maken. Daarbij lost deze stap een huidig knelpunt bij gemeenten
                  op. In samenhang met de andere gemeentelijke regelingen die er rondom kinderopvang
                  zijn, biedt dit mogelijkheden voor gemeenten om de toegankelijkheid van kinderopvang
                  onder diverse doelgroepen te vergroten. Denk aan voorschoolse educatie voor kinderen
                  met risico op een achterstand, peuteraanbod voor peuters in het algemeen en de mogelijkheid
                  kinderopvang (deels) te vergoeden voor mensen voor wie daarom sociale of medische
                  redenen noodzaak toe is (SMI).
               
Het kabinet gaat met gemeenten in gesprek over deze uitbreiding, waarbij specifiek
                  aandacht wordt besteed aan het beperken van onwenselijke verschillen tussen gemeenten.
                  Ook zullen we in het gesprek verkennen hoe gemeenten beter in staat gesteld kunnen
                  worden om plaatsen in te kopen. Voor deze verruiming van de mogelijkheid om de ouderbijdrage
                  te vergoeden is extra budget gereserveerd.
               
Arbeidsmarktbeleid
De aanpak van het tekort aan pedagogisch professionals is van groot belang voor de
                  toegankelijkheid van kinderopvang. Momenteel werken er circa 130.000 medewerkers in
                  de kinderopvang en komen er nog altijd meer mensen bij dan er uitstromen.3 Ondanks deze groei is er sinds een aantal jaren een tekort aan personeel. Voor het
                  jaar 2025 is in de meest recente arbeidsmarktprognose een tekort van 7.200 personen
                  geraamd.4 De tekorten lopen volgens de prognose flink op de komende jaren, ook zonder de effecten
                  van een nieuw financieringsbeleid. Daarnaast loopt er een wachttijdenmonitor die inzicht
                  geeft in de ontwikkelingen van wachttijden van ouders voor kinderopvang. In het najaar
                  worden de meest recente cijfers verwacht.
               
Vanwege de tekorten kijkt het kabinet samen met de sector doorlopend naar nieuwe mogelijkheden
                     tot acties en maatregelen. Momenteel lopen er diverse acties om personeel aan te trekken,
                     te behouden en meer uren werken te bevorderen. Samen met Kinderopvangwerkt! zet het
                     kabinet in op het Ontwikkelpad kinderopvang. Het doel hiervan is om inzicht te bieden
                     in ontwikkelingsmogelijkheden in de kinderopvang, om zo nieuwe medewerkers aan te
                     trekken en de ontwikkeling van huidige medewerkers te stimuleren. Het kabinet stimuleert
                     het Ontwikkelpad met verschillende subsidies. Allereerst loopt sinds vorig jaar de
                     Subsidieregeling groepshulpen. De subsidie stimuleert de inzet en scholing van de
                     groepshulp via een tegemoetkoming in de loonkosten.
                  
De functie van groepshulp biedt als instapfunctie in het Ontwikkelpad kansen voor
                     werkzoekenden zonder relevante opleiding en verlicht de werkdruk van pedagogisch professionals.
                     Om de subsidie aantrekkelijker te maken, mogen kinderopvangorganisaties vanaf dit
                     jaar voor tien groepshulpen subsidie aanvragen in plaats van twee.5 Ook heeft het kabinet ingezet op communicatie om het subsidieproces voor kinderopvangorganisaties
                     te verduidelijken. Daarnaast is er de SLIM-scholingssubsidie voor werkgevers en gastouderbureaus
                     voor scholing binnen het Ontwikkelpad. Deze subsidie maakt investeringen in de ontwikkeling
                     van medewerkers aantrekkelijker.
                  
Dit jaar is ook het Nationaal Groeifondsproject «Meer uren werkt!» van start gegaan.
                  Hierin worden verschillende interventies die contractuitbreiding stimuleren, onderzocht
                  door de Universiteit Utrecht. De kinderopvangsector gaat aan de slag met de interventies
                  «het goede gesprek», «herstructurering van taken» en «combinatiebanen» (in samenwerking
                  met het basisonderwijs). Tevens is de alliantie Financieel Sterk door Werk, in opdracht
                  van OCW, bezig met het verbeteren van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen
                  in de kinderopvang, zorg en schoonmaak. Deze alliantie ondersteunt werkgevers, brancheverenigingen
                  en vrouwen bij het verbeteren van de werkomstandigheden en de mogelijkheden om meer
                  uren te werken. Tot slot zijn sectorpartijen bezig met acties die het kabinet ondersteunt
                  met subsidies. Kinderopvang werkt! is vorig jaar gestart de nieuwe arbeidsmarktcampagne
                  «Kleine stappen, grote dromen». Deze campagne richt zich op zij-instromers, gastouders,
                  mannen en mbo-2 studenten. En beroepsvereniging PPINK heeft subsidie ontvangen om
                  op gebied van professioneel zeggenschap een webinar, bijeenkomsten en communicatie
                  voor pedagogisch professionals te organiseren. Hiermee wordt de motie van het lid
                  Van den Hil over vormgeving van professioneel zeggenschap in de kinderopvang afgedaan.6
Dienst van algemeen economisch belang
In het nieuwe financieringsstelsel investeert de overheid jaarlijks circa 8,6 miljard euro
                  in de kinderopvang. Hiermee beoogt het kabinet een stabiel gefinancierde kinderopvangsector
                  te realiseren die continu toegankelijke kinderopvang van hoge kwaliteit levert. De
                  financieringswijze van kinderopvangorganisaties in het nieuwe financieringsstelsel
                  raakt de Europese regels voor staatssteun. SZW heeft over deze aspecten informele
                  gesprekken gevoerd met ambtenaren van de Europese Commissie. Hieruit is gebleken dat
                  er in het nieuwe financieringsstelsel een risico is op ongeoorloofde staatssteun,
                  doordat de overheid grote bedragen aan de kinderopvangorganisaties betaalt.
               
Om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen heeft het kabinet besloten om in het nieuwe
                     financieringsstelsel het bieden van de dienst kinderopvang aan te merken als dienst
                     van algemeen economisch belang (DAEB). Het vestigen van een DAEB waarborgt dat verleende
                     staatssteun verenigbaar is met de Europese regels voor de interne markt. Wanneer achteraf
                     wordt vastgesteld dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun moet door de overheid
                     alle verleende steun teruggehaald worden bij de kinderopvangorganisaties. Dat zou
                     grote gevolgen hebben voor de sector en voor werkende ouders.
                  
Het aanwijzen van formele kinderopvang als DAEB sluit aan bij het DAEB-vrijstellingsbesluit7 waar kinderopvang expliciet als voorbeeld wordt genoemd. Op basis van bovenstaande
                     achten we deze stap nu noodzakelijk bij deze invulling van het financieringsstelsel.
                  
Een DAEB is kortgezegd een economische dienst die ook een maatschappelijk belang dient.
                  Er wordt gekozen voor een zo breed mogelijke definitie van de dienst kinderopvang
                  waarbij recht wordt gedaan aan de verscheidenheid en het ondernemerschap in de sector.
                  Een brede definitie waarborgt dat er ruimt blijft voor allerlei verschillende type
                  kinderopvangorganisaties. Samen leveren al deze organisaties een divers aanbod dat
                  aansluit bij de behoefte van ouders. Hierdoor behouden ondernemers in de kinderopvang
                  de mogelijkheid zelf keuzes te maken in de vormgeving van kwalitatief hoge kinderopvang
                  en kan de variëteit binnen de kinderopvang die kenmerkend is voor de kinderopvangsector
                  behouden blijven. Het kabinet vindt het belangrijk dat er in de kinderopvang voldoende
                  ruimte blijft om te innoveren en te ondernemen. Het hanteren van een brede definitie
                  maakt het daarnaast minder vaak noodzakelijk een gescheiden boekhouding te voeren
                  en beperkt administratieve lasten.
               
Europese regels schrijven voor dat er bij een DAEB geen sprake mag zijn van overcompensatie.
                  Dat betekent dat de overheidscompensatie niet hoger mag zijn dan de nettokosten voor
                  het leveren van de dienst kinderopvang plus een redelijk rendement. De overheid zal
                  toezicht houden op overcompensatie en een terugbetalings- en verrekeningsregeling
                  opstellen om eventuele overcompensatie terug te halen of te verrekenen met toekomstige
                  vergoedingen indien achteraf blijkt dat een meer dan redelijk rendement is behaald.
                  Op welke wijze dit wordt vormgegeven, zal de komende tijd nader uitgewerkt worden.
               
Het is belangrijk dat publieke middelen voor kinderopvang bij werkende ouders terecht
                  komen en niet wegvloeien als overwinsten of leiden tot excessieve tariefstijgingen.
                  De DAEB beperkt winstmaximalisatie en creëert daarmee prikkels voor organisaties om
                  tariefstijgingen te matigen of middelen te herinvesteren in kwaliteit en capaciteit
                  in de sector. Het voorkomt dat belastinggeld in grote mate de sector verlaat. Met
                  andere woorden: overheidsmiddelen voor kinderopvang komen dan ook daadwerkelijk ten
                  goede aan de kinderopvang. Daarmee voldoet het kabinet ook aan de motie Kathmann c.s.
                  om maatregelen te treffen bij overgang naar een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang
                  om te voorkomen dat publiek geld wegvloeit.8
Uitgangspunten voor uitwerking DAEB en impactanalyse
Het wetsvoorstel voor het nieuwe financieringsstelsel bevat de hoofdlijnen van de
                     DAEB. De concrete uitwerking wordt voor een belangrijk deel vastgelegd in lagere regelgeving.
                     Hierbij zal de sector actief betrokken worden om ervoor te zorgen dat de DAEB zo goed
                     mogelijk bij de sector aansluit. Het kabinet hanteert als uitgangspunt in de uitwerking
                     een zo breed mogelijke definitie van de dienst kinderopvang. Dat betekent dat de verschillende
                     vormen van kinderopvang die nu in Nederland worden aangeboden (bedrijfsmatig of anders
                     dan om niet), allemaal onder de DAEB worden geschaard. Welke vormen dat precies zijn
                     zal nader worden uitgewerkt. Daarbij wil het kabinet dat er ruimte blijft voor private
                     en publieke samenwerkingen gericht op het realiseren van maatschappelijke doelstellingen
                     in de kinderopvang.
                  
In de uitwerking stelt het kabinet als doel om de administratieve lastendruk zo laag
                     mogelijk te houden, vooral voor kleine ondernemers. Ook zij moeten in het nieuwe stelsel
                     kunnen ondernemen en zo bijdragen aan een divers en toegankelijk kinderopvangaanbod.
                  
Het kabinet wil dat het mogelijk blijft om een redelijk rendement te realiseren. Een
                  redelijk rendement hoort bij een gezonde bedrijfsvoering en is nodig om investeringen
                  in het aanbod te doen, zodat er voor zoveel mogelijk kinderen een plek op de opvang
                  is. Op dit moment zien wij dat er in de sector geen sprake is van grote overwinsten
                  en dat willen wij ook in de toekomst voorkomen. Voor het vaststellen van een redelijk
                  rendement zal nader onderzoek worden uitgezet bij een onafhankelijk extern bureau.
               
Voor kinderopvang is het belangrijk dat er een duidelijke investeringshorizon is zodat
                  het mogelijk blijft om meerjarige investeringen te doen, in bijvoorbeeld het aanbod
                  en de kwaliteit. Europese regelgeving schrijft voor dat na een bepaalde periode opnieuw
                  moet worden bezien of de DAEB nog passend is. Het kabinet is voornemens de DAEB te
                  vestigen voor een periode van twaalf jaar. Het is belangrijk dat de voorwaarden voor
                  ondernemers vooraf duidelijk zijn. Na die tijd wordt geëvalueerd of de DAEB en de
                  invulling daarvan nog steeds passend is voor de sector. Het aanwijzen van de dienst
                  kinderopvang als DAEB beschermt kinderopvangorganisaties tegen risico’s op het gebied
                  van staatssteun en oneerlijke concurrentie, zolang aan de voorwaarden van de DAEB
                  wordt voldaan. Dat past bij de ambitie van het kabinet om van de kinderopvangsector
                  in het nieuwe financieringsstelsel een stabiel gefinancierde sector te maken.
               
In de nadere uitwerking zal centraal staan dat er vrijheid moet zijn voor ondernemers
                  in de kinderopvang om te ondernemen en te investeren in innovatie, kwaliteit en capaciteit.
                  Er zal voor invoering van de DAEB een impactanalyse plaatsvinden waarbij ook de effecten
                  op ondernemers en het aanbod zullen worden onderzocht. Na invoering zal een evaluatieonderzoek
                  worden uitgevoerd om onder andere de ontwikkelingen op de markt in beeld te brengen.
                  Het kabinet zal al tijdens de internetconsultatie starten met de concrete uitwerking,
                  om de sector zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen bieden. Tegelijkertijd blijft
                  het kabinet openstaan voor argumenten en ideeën van de sector. Juist daar is de consultatiefase
                  voor bedoeld.
               
Voorkomen excessieve beloningen
Kinderopvangorganisaties voeren een publieke taak uit, namelijk bijdragen aan de arbeidsparticipatie
                  van ouders en de ontwikkeling van jonge kinderen. Mede gezien de grote mate van publieke
                  financiering, vindt de regering dat de bezoldiging en de uitkering wegens beëindiging
                  van het dienstverband van topfunctionarissen in de kinderopvang passend moeten zijn
                  bij het maatschappelijke karakter van de sector.
               
In het nieuwe financieringsstelsel wordt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding
                  ingevoerd en ontvangen aanbieders de vergoeding rechtstreeks van de overheid. Een
                  gevolg hiervan is dat de kinderopvangsector onder de Wet Normering Topinkomens (WNT)
                  komt te vallen. De WNT begrenst het inkomen van topfunctionarissen en verplicht organisaties
                  transparant te zijn over de beloningen van topfunctionarissen. De regering zal de
                  uitwerking van de WNT voor de kinderopvang dit najaar nader vormgeven.
               
Transparantie
Het bevorderen van transparantie binnen de kinderopvangsector draagt bij aan een doelmatige
                  besteding van middelen door kenmerken van organisaties en hun diensten inzichtelijk
                  te maken. Onderzoeksbureau Decisio stelde in het rapport Maatregelen Marktwerking
                  Kinderopvang dat transparantiemaatregelen een goed startpunt zijn voor het verbeteren
                  van de marktwerking.9 Een verbeterde marktwerking kan bijdragen aan doelmatigheid. Transparantie versterkt
                  ook de informatiepositie van ouders. Het stelt ouders in staat aanbieders makkelijker
                  te vergelijken en te kiezen voor een organisatie die goed aansluit bij hun voorkeuren.
               
De sector kan zelf een rol pakken op transparantie door bijvoorbeeld voortgang te
                  boeken op de kwaliteitscode kinderopvang. Daarnaast zal het kabinet in het nieuwe
                  financieringsstelsel maatregelen voorstellen om transparantie te vergroten.
               
Administratieve lasten
Bij de uitwerking van de maatregelen hebben wij oog voor de optelsom van administratieve
                  lasten voor kinderopvangorganisaties en kiezen wij steeds voor een uitwerking die
                  past bij de diverse en ondernemende sector die de kinderopvang is. Daarom trekken
                  wij graag nauw samen met de sectorpartijen op bij de verdere uitwerking van deze maatregelen.
               
3. Verkenning tariefregulering
               
Een potentiële maatregel die toegankelijkheid en doelmatigheid kan helpen borgen is
                  tariefregulering. Tariefregulering is een instrument dat prijsstijgingen maximeert.
               
De DAEB draagt bij aan doelmatigheid door een normrendement te stellen en eventuele
                  overcompensatie terug te halen, maar laat ondernemers vrij om hun eigen tarieven vast
                  te stellen. Tariefregulering maximeert tarieven direct en is daarmee gericht op de
                  financiële toegankelijkheid.
               
Tariefregulering is echter een ingrijpende maatregel, waarbij de overheid ook sterk
                  intervenieert in de markt. Het kabinet gaat op basis van de inzichten uit de verkenning
                  en het kostprijsonderzoek tariefregulering verder uitwerken. Als een eerste stap gaat
                  het kabinet in ieder geval deelname aan periodiek (steekproefsgewijs) kostprijsonderzoek
                  verplichten via het wetsvoorstel NFKo. Het opnemen van de mogelijkheid tot tariefregulering
                  in het wetsvoorstel NFKo is in elk geval op korte termijn niet mogelijk vanwege de
                  complexiteit van de maatregel. Uw Kamer heeft over tariefregulering recent een motie
                  aangenomen van de leden Welzijn en Haage (Kamerstuk 31 322, nr. 568). Om kinderopvang toegankelijk te houden, verzoekt deze motie de regering in het
                  nieuwe stelsel uit te gaan van een door ouders te betalen wettelijk maximaal uurtarief.
                  Dit is echter een complexe en verstrekkende maatregel, zoals toegelicht in hoofdstuk 3.3.
                  Het kabinet acht het daarnaast gezien de demissionaire status niet passend om een
                  besluit te nemen over het invoeren van tariefregulering en laat dit aan een volgend
                  kabinet.
               
Hieronder worden de uitkomsten van een aantal onderzoeken beschreven die het kabinet
                  afgelopen jaar in dat kader heeft laten doen, waaronder een kostprijsonderzoek. Vervolgens
                  gaat de brief in op de bevindingen van de verkenning naar tariefregulering.
               
3.1. Kostprijsonderzoek
               
Een effectief tariefplafond sluit aan bij de kostenstructuren in de sector. Een besluit
                  over de wenselijkheid en haalbaarheid van tariefregulering vereist daarom inzicht
                  in de kosten in de sector. Daarom heeft het kabinet opdracht gegeven om onderzoek
                  te doen naar de kostprijzen in de kinderopvang. SEO Economisch Onderzoek heeft dit
                  onderzoek uitgevoerd, samen met BDO Accountants & Adviseurs en AYIT Consultancy. De
                  sectorpartijen in de kinderopvang, die het onderzoek hebben ondersteund, zijn meermaals
                  geconsulteerd door middel van een klankbordgroep. Het Waarborgfonds & Kenniscentrum
                  Kinderopvang, de ACM en de NZa hebben een consulterende rol gehad gedurende het onderzoek.
                  Het kostprijsonderzoek vindt u als bijlage bij deze brief.
               
Het kostprijsonderzoek kinderopvang geeft een eerste beeld van wat op dit moment de
                  kostenopbouw in de sector is, hoe groot de variatie is en wat deze verklaart. De data-uitvraag
                  liep van november 2024 tot en met januari 2025, waarbij kostendata is uitgevraagd
                  over het jaar 2023. Organisaties werd gevraagd te rapporteren over de kosten die zij
                  maken. Deze aangeleverde gegevens zijn gevalideerd door de onderzoekers.
               
Mede dankzij een oproep van brancheorganisaties, hebben 148 kinderopvangorganisaties,
                     drie administratiekantoren van gastouders en 142 gastouders gegevens aangeleverd.
                     Het kabinet is deze organisaties en gastouders dankbaar dat zij gehoor hebben gegeven
                     aan de oproep om deel te nemen aan het kostprijsonderzoek. De deelname aan het kostprijsonderzoek
                     is hiermee voldoende, maar minder dan de 300 deelnemers waar de onderzoekers vooraf
                     op hadden ingezet. Hoewel zowel grote als kleine organisaties gegevens hebben aangeleverd,
                     is de deelname onder kleine organisaties relatief lager.
                  
Op hoofdlijnen zijn uitkomsten representatief, maar verschillen tussen subgroepen
                     zijn minder betrouwbaar in beeld te brengen. Eén van de adviezen van de onderzoekers
                     in dan ook om in de toekomst verplichte deelname aan dit soort onderzoeken mogelijk
                     te maken. Dit advies neemt het kabinet over door deelname aan een periodiek, steekproefsgewijs
                     kostprijsonderzoek verplicht te stellen.
                  
Opbouw kostprijs
Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van de kosten bestaat uit kosten voor
                     pedagogisch personeel. Hieronder vallen alle salaris- en overige personeelskosten
                     van pedagogisch professionals die op de groep staan. Na kosten voor pedagogisch personeel
                     volgen de organisatiekosten10 en huisvestingskosten11. Kosten voor activiteiten en verzorging bedragen bij dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse
                     opvang slechts 3 tot 5% van de totale kostprijs.
                  
Organisaties geven aan vooral invloed te kunnen uitoefenen op kostprijzen via de inzet
                     op personeel. Bijvoorbeeld door wel of niet een extra kracht in te zetten boven de
                     vereiste inzet.
                  
Variatie in kostprijs
De kinderopvang heeft zich afgelopen decennia vraaggestuurd ontwikkeld. Doordat kinderopvangorganisaties
                  zich hebben ingespannen om voor iedere ouder passend aanbod te verzorgen, is er een
                  grote diversiteit in het aanbod ontstaan. Een gevolg daarvan is dat er veel variatie
                  is in kostprijzen. De onderzoekers wijzen er dan ook meermaals op dat dé kostprijs
                  in de kinderopvang niet bestaat.
               
De grote variatie in kostprijzen is deels te verklaren aan de hand van organisatiekenmerken:
• Lagere huisvestingskosten bij meer panden in eigendom en/of locaties in scholen.
• Lagere kostprijzen voor de kleinste organisaties.
• Hogere kostprijzen bij een groter aandeel VE-aanbod.
• Hogere kostprijzen bij een groter aandeel aanbod in (zeer) stedelijke gebieden.
• Hogere kostprijzen bij stichtingen, VOF’s en eenmanszaken dan bij BV’s.
Er is in de meeste gevallen geen relatie gevonden tussen de hoogte van de kostprijs
                     en het bieden van aanvullende activiteiten, zoals buitenactiviteiten en bijzonder
                     spelmateriaal.
                  
Slechts een klein deel van de variatie kan met de beschikbare data worden verklaard:
                     21% voor dagopvang; 13% voor bso en 9% voor peuteropvang. Waarschijnlijk zit de grootste
                     variatie in personeelskosten. Factoren die variatie in personeelskosten mogelijk beïnvloeden,
                     maar waarvan geen goede data beschikbaar is, zijn de inzet van extra medewerkers,
                     leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en opleidingsniveau. De variatie binnen
                     de personeelskosten is niet goed in beeld te brengen, omdat kinderopvangorganisaties
                     over het algemeen geen cijfers verzamelen over de achtergrond van hun personeelsbestand.
                  
Eén van de beleidsaanbevelingen van het kostprijsonderzoek is dat als er in de toekomst
                     voor tariefregulering zou worden gekozen, er rekening moet worden gehouden met de
                     grote variatie in kosten in de kinderopvang, door het plafond te differentiëren. De
                     onderzoekers waarschuwen dat het onzeker is of dit in de praktijk uitvoerbaar is.
                  
Hoogte kostprijs
SEO laat zien dat de mediane kostprijzen voor dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse
                     opvang in 2023 respectievelijk € 9,63, € 10,61 en € 7,65 zijn. Als de kostprijzen
                     zich precies zouden ontwikkelen als de indexatie van de MUP,12  dan zouden de kostprijzen voor dagopvang, peuteropvang en bso uitkomen op € 10,70,
                     € 11,79 en € 8,50 in 2025.
                  
De maximum uurprijzen voor dagopvang en bso bedragen in 2025 € 10,71 en € 9,52. De
                     mediane kostprijs voor dagopvang lijkt dus in lijn met de maximum uurprijs. In de
                     bso ligt de mediane kostprijs onder de maximum uurprijs, terwijl de mediane kostprijs
                     in de peuteropvang juist hoger ligt dan de maximum uurprijs. Volgens SEO wordt de
                     relatief hoge kostprijs van peuteropvang met name gedreven door voorschoolse educatie,
                     waarvoor aanvullende kwaliteitseisen gelden. Hier ontvangen gemeentenmiddelen voor
                     van het Rijk via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
                  
De hoogte van de mediane kostprijs in de gastouderopvang was in 2023 € 8,41 tot € 10,85.
                     Hierbij is gekeken naar verschillende manieren waarop je de tijdsinzet van gastouders
                     zou kunnen waarderen.13 Geïndexeerd naar 2025 komen de kostprijzen uit op € 9,56 tot € 12,27. Dat is fors
                     hoger dan de maximum uurprijs voor gastouderopvang, die in 2025 € 8,10 bedraagt. De
                     geobserveerde kostprijzen liggen ook hoger dan de gemiddelde tarieven die gastouders
                     in het eerste kwartaal van 2025 vragen (ca. € 8,23).14 Deze bevindingen sluiten aan bij recent onderzoek dat laat zien dat gastouders moeite
                     hebben om een passend uurtarief in rekening te brengen.15
In de Kamerbrief van april heeft het kabinet gastouders opgeroepen om bij hun tariefstelling
                     en het maken van contractafspraken rekening te houden met de werkzaamheden die zij
                     verrichten. SEO doet daarnaast een aanbeveling om bij het vaststellen van de maximum
                     uurprijzen voor gastouderopvang rekening te houden met de kostprijzen van gastouderopvang.
                     Eerder ontving SZW al signalen vanuit de sector dat de kostprijzen in de gastouderopvang
                     (fors) hoger zouden liggen dan de maximum uurprijs. Het kostprijsonderzoek geeft hier
                     een cijfermatige onderbouwing bij, waarbij duidelijk wordt dat de uiteindelijke hoogte
                     van de kostprijs afhankelijk is van de gekozen waardering voor de tijdsinzet van gastouders.
                     Dit geeft aanleiding om in de toekomst opnieuw naar deze waarderingen te kijken. Het
                     kabinet heeft op dit moment geen budgettaire ruimte om de maximum uurprijs voor gastouderopvang
                     extra te verhogen.
                  
Dit rapport geeft een eerste beeld van hoe de gerapporteerde kosten in de sector nu
                     zijn, niet wat de tarieven in de sector zouden moeten zijn. Op basis van dit onderzoek
                     is het daarom bijvoorbeeld niet mogelijk om een conclusie te trekken over hoe hoog
                     een eventueel tariefplafond zou moeten zijn. Daarvoor zou vervolgonderzoek naar economische
                     kosten en redelijke rendementen nodig zijn. Economische kosten zijn de kosten in een
                     situatie dat de dienst zo doelmatig mogelijk wordt aangeboden, zonder verspilling
                     of impliciete kosten die door anderen worden gedragen. De economische kosten in de
                     kinderopvang kunnen hoger of lager zijn dan de geobserveerde kosten. De geobserveerde
                     kosten zijn bijvoorbeeld hoger dan de economische kosten als kinderopvangorganisaties
                     inefficiënt roosteren of onnodig dure huisvesting aanhouden. De geobserveerde kosten
                     zijn lager dan de economische kosten als gastouders zichzelf een onrealistisch lage
                     beloning uitkeren of als kinderopvangorganisaties te weinig reserves aanhouden.
                  
Of als organisaties een lager niveau van kwaliteit of diversiteit van aanbod aanbieden
                     dan we als maatschappij wenselijk achten. Er is vervolgonderzoek nodig om de economische
                     kosten vast te kunnen stellen c.q. deze kosten te normeren.
                  
Samenhang kostprijzen en kwaliteit
Het onderzoek laat zien dat de kostprijzen grotendeels worden bepaald door het pedagogisch
                  proces. Daarnaast zit ook de grootste variatie in pedagogische personeelskosten, wat
                  maakt dat het sturen op personele inzet een belangrijke sturingsvariabele is. Tegelijkertijd
                  is personeelsinzet een belangrijke component in de kwaliteit van de kinderopvang.16, 17 Het onderzoek kan de variëteit in huisvestingskosten en organisatiekosten deels verklaren,
                  maar voor het pedagogisch proces in mindere mate. Om een goede afweging te kunnen
                  maken van de effecten op kwaliteit en financiële toegankelijkheid, is vervolgonderzoek
                  nodig naar verklaringen achter de variatie in kosten voor pedagogisch personeel.
               
3.2. Vignettenstudie en aanbodrapport
               
In 2024 legde I&O Research ouders verschillende scenario’s voor met wijzigingen in
                  de kosten en financiering van kinderopvang.18 Het onderzoek bevroeg ouders over hoe zij in elk scenario hun gebruik van kinderopvang
                  en hun werkuren zouden veranderen. De uitkomsten laten zien dat de meeste ouders van
                  plan zijn om meer kinderopvang af te nemen als kinderopvang bijna gratis wordt en
                  als terugvorderingen verdwijnen. Dat onderstreept dat het nieuwe financieringsstelsel
                  tot een (sterke) toename van de vraag naar kinderopvang zal leiden.
               
Om de toegenomen vraag te kunnen accommoderen, is het belangrijk om zicht te hebben
                     op de ontwikkelingen in het aanbod. Daarom onderzocht het CBS op verzoek van SZW het
                     aanbod van kinderopvang tussen 2017 en 2023.19 De belangrijkste bevindingen:
                  
• Er zijn 50.000 kindplaatsen bijgekomen, tot een totaal van ca. 750.000 in 2023. Sinds
                           2022 is de groei zwakker.
                        
• Meer organisaties hebben een for-profit rechtsvorm. Namelijk 81,5% in 2023, ten opzichte
                           van 73,9% in 2017.
                        
• Meer locaties zitten in scholen; 24,2% in 2023. Dat was in 2017 nog 15,1%.
• De marktconcentratie neemt toe, al stagneert deze toename vanaf 2022.
De meeste cijfers uit het aanbodrapport zijn terug te vinden op het dashboard Kinderopvang.20 Dit dashboard biedt ook inzicht in andere kenmerken van de kinderopvangmarkt, zoals
                     gemiddelde tarieven en het gebruik van kinderopvang.
                  
3.3. Bevindingen verkenning tariefregulering
               
Zoals aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief van 202321, heeft het Ministerie van SZW samen met de Ministeries van Financiën, Onderwijs,
                     Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken tariefregulering ambtelijk verkend.
                  
Hierbij is in kaart gebracht wat de overwegingen zijn en wat er nodig zou zijn om
                     tariefregulering in te voeren.
                  
Overwegingen
Tariefregulering heeft twee tegengestelde effecten op toegankelijkheid. Er wordt daarbij
                  een onderscheid gemaakt tussen financiële toegankelijkheid (de betaalbaarheid voor
                  ouders) en reële toegankelijkheid (de mate waarin er voldoende plekken zijn). Bij
                  een te laag maximumtarief kan tariefregulering de reële toegankelijkheid negatief
                  beïnvloeden, omdat het (de groei) van het aanbod beperkt. Daarbij is er een risico
                  dat de diversiteit van het aanbod afneemt. Dit kan het dan voor ouders moeilijker
                  maken om een plek te vinden die aansluit bij hun behoeftes.
               
Ook volgt uit de verkenning dat tariefregulering in potentie bijdraagt aan een doelmatige
                  besteding van overheidsmiddelen aan kinderopvang. Door prijsstijgingen te remmen,
                  kan worden voorkomen dat belastinggeld uit de sector vloeit. Daarbij is het van belang
                  om de hoogte van het tariefplafond te relateren aan een duidelijke norm voor kwaliteit,
                  om kwaliteitsvermindering te voorkomen.
               
Tariefregulering zou er namelijk toe kunnen leiden dat kinderopvangorganisaties gaan
                  sturen op de kosten van personeelsinzet, wat ten koste zou kunnen gaan van de kwaliteit
                  van de kinderopvang. Het is belangrijk om hier in de vormgeving van een eventueel
                  prijsplafond rekening mee te houden. Tot slot zijn er voor tariefregulering nog geen
                  budgettaire middelen. Er zijn in ieder geval uitvoeringskosten.
               
Tariefregulering vergt nog een goede uitwerking. Ten eerste vraagt tariefregulering
                  om een duidelijke afbakening van de dienst kinderopvang. Ten tweede is voor de uitvoering
                  van tariefregulering een zo uniform mogelijk tariefplafond wenselijk. Zoals uit het
                  kostprijsonderzoek blijkt is de variatie in kosten groot. Dit betekent dat als een
                  uniform tariefplafond wordt gesteld dat relatief laag ligt, een deel van de kinderopvangorganisaties
                  verlies zal maken en niet levensvatbaar zijn. Dat zou gevolgen hebben voor het aantal
                  plekken en daarmee de reële toegankelijkheid. Door het beperken van prijsstijgingen
                  kan tariefregulering bijdragen aan het waarborgen van de betaalbaarheid van kinderopvang,
                  ook voor ouders met een laag inkomen. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor tariefstijgingen
                  als het plafond relatief hoog wordt gesteld om het aanbod te borgen. Daardoor draagt
                  een hoog tariefplafond beperkt bij aan het borgen van toegankelijkheid voor lage inkomens.
                  Om die toegankelijkheid te borgen is het nodig dat zoveel mogelijk wordt aangesloten
                  bij de bestaande kostenstructuren. Daarvoor zou gedifferentieerd moeten worden. Hoe
                  sterker het tariefplafond gedifferentieerd is, hoe complexer de uitvoering wordt.
               
Reactie motie Van Vroonhoven c.s.
De verkenning geeft zicht op de stappen die nodig zijn om tariefregulering op een
                  zorgvuldige manier in te voeren. Daarmee voldoet het kabinet ook aan de motie Van
                  Vroonhoven (NSC) c.s.22, die het kabinet verzoekt om in kaart te brengen of en hoe tariefregulering in de
                  kinderopvang ingevoerd kan worden.
               
• Tariefregulering dient wettelijk te worden geregeld. Tariefregulering moet daarbij
                        worden genotificeerd bij de Europese Commissie, gezien de ingreep in de marktwerking.
                     
• Uitvoering en handhaving van het tariefplafond dient te worden vormgegeven. Dit vraagt
                        ook om een uitvoerder die dit kan gaan oppakken.
                     
• Wettelijke regeling verplichte deelname kostprijsonderzoeken.
• Er dient onderzoek te worden gedaan naar de economische kostprijzen.23
• Prestaties moeten worden gedefinieerd en gereguleerd. Zonder prestatieregulering zullen
                        aanbieders naar manieren zoeken om het tariefplafond te omzeilen.24 Hierbij is het leggen van een link met de gewenste kwaliteit van belang.
                     
• De sector moet in staat zijn om periodiek kostendata te delen, en de uitvoerder moet
                        in staat zijn deze te verwerken.
                     
4. Overwogen alternatieve maatregelen
               
Naast de maatregelen die het kabinet neemt is er breder gekeken naar manieren om de
                  toegankelijkheid te borgen. Het kabinet kiest ervoor om deze maatregelen niet te nemen.
                  In deze paragraaf vindt u een overzicht van deze mogelijke alternatieve maatregelen
                  en de relevante overwegingen daarbij.
               
(Tijdelijk) maximeren aantal dagen
Een overwogen maatregel om de vraag te beperken is om het aantal dagen waarover vergoeding
                  kinderopvang kan worden ontvangen (tijdelijk) te beperken tot bijvoorbeeld drie dagen.
                  Voor de overige dagen zou geen vergoeding gelden. Zo kan de vraag worden beperkt zonder
                  dat dit ten koste gaat van de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding. De maatregel
                  zou met name negatieve gevolgen hebben voor eenoudergezinnen, omdat zij relatief meer
                  gebruikmaken van kinderopvang. Dit raakt vooral vrouwen. Met name deze ouders worden
                  hierdoor beperkt in het aantal dagen dat zij effectief kunnen werken. Uitzonderingen
                  maken de uitvoering complex, bijvoorbeeld omdat wisselingen in het huishouden dan
                  leiden tot veranderingen in het recht. Dit gaat ten koste van de eenvoud, zekerheid
                  en uitvoerbaarheid. Het kabinet kiest er daarom niet voor deze maatregel in te zetten.
               
(Deels) beperken babyopvang en uitbreiden verlofstelsel
Eén van de overwogen maatregelen is het (deels) afschaffen van vergoeding voor babyopvang
                  en het uitbreiden van betaald verlof voor ouders. Opvang van baby’s vergt een relatief
                  hoge personeelsinzet. Medewerkers in de babyopvang kunnen, als dit wordt afgeschaft,
                  elders in de kinderopvang worden ingezet. De toegankelijkheid van kinderopvang wordt
                  hiermee ingeperkt voor baby’s, met als doel de toegankelijkheid voor andere kinderen
                  te vergroten.
               
Zonder babyopvang zouden ouders langer en volledig betaald verlof nodig hebben om
                     de zorg voor hun kind te kunnen opvangen.25 Het aanvullend geboorteverlof en betaald ouderschapsverlof moeten volledig worden
                     vergoed (100% in plaats van 70% dagloon). Dit maakt opname van verlof voor iedereen
                     financieel mogelijk, ook voor mensen met lagere inkomens. Met hoeveel weken de verlofduur
                     moet worden verlengd hangt af van vanaf welke leeftijd kinderopvang voor de vergoeding
                     in aanmerking komt.
                  
Er is nog geen volledig beeld van de kosten en baten van een dergelijke grote maatregel,
                     waaronder de mogelijke effecten op arbeidsmarktparticipatie op korte en lange termijn,
                     gelijke kansen op de arbeidsmarkt, de verdeling van zorgtaken tussen partners, de
                     positie van alleenstaande ouders en de ontwikkeling van het kind. Wel heeft deze maatregel
                     naar verwachting zeer grote financiële consequenties. Er zal onderzoek worden uitgezet
                     om de kosten en baten nader in beeld te brengen. Besluitvorming is aan een volgend
                     kabinet.
                  
Voorwaarden buitenschoolse opvang
De groei in de vraag naar kinderopvang vindt de laatste jaren vooral plaats in de
                  buitenschoolse opvang. Een manier om de vraag te beperken zou kunnen zijn om de maximum
                  uurprijs voor buitenschoolse opvang lager vast te stellen, of om de uren waarover
                  recht bestaat op buitenschoolse opvang te beperken. Hoewel deze maatregelen kunnen
                  helpen om de vraag te beperken staat daar tegenover dat de toegankelijkheid wordt
                  beperkt. De invulling door een lagere vergoeding voor buitenschoolse opvang zorgt
                  er ook voor dat deze opvangsoort niet langer bijna gratis is, in tegenstelling tot
                  wat met de stelselherziening is beoogd. Om die redenen kiest het kabinet er niet voor
                  om de voorwaarden voor buitenschoolse opvang minder aantrekkelijk te maken.
               
Kwaliteit en veiligheid
Kwaliteit en veiligheid is van belang voor de ontwikkeling van kinderen en het vertrouwen
                  van ouders in de kinderopvang. Een maatregel die het kabinet daarom niet wil inzetten
                  maar die wel is verkend, is het aanpassen van de kwaliteitseisen in de kinderopvang.
                  Er zijn twee mogelijke aanpassingen verkend die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan
                  het verminderen van het personeelstekort. Ten eerste het (voor bepaalde leeftijden)
                  versoepelen van de beroepskracht-kindratio, waardoor een pedagogisch professional
                  meer kinderen zou mogen opvangen. Ten tweede om lager geschoolde medewerkers in te
                  mogen zetten (bijvoorbeeld een groepshulp, opgeleid op mbo-niveau 2) in de plaats
                  van een pedagogisch professional (mbo-niveau 3 of 4). Om de wenselijkheid van beide
                  opties te wegen zijn de te verwachten gevolgen daarvan in kaart gebracht voor de kwaliteit,
                  veiligheid en werkdruk. Die weging is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en gesprekken
                  met mensen uit de kinderopvangpraktijk (zoals pedagogisch professionals en locatiemanagers),
                  toezichthouders, brancheorganisaties, ouders en wetenschappers. De uitkomst van de
                  verkenning is dat beide opties ertoe leiden dat de kwaliteit in de kinderopvang zou
                  dalen. Ook zou het risico op onveiligere situaties en incidenten in de kinderopvang
                  toenemen. Tot slot verwachten pedagogisch professionals en de meeste andere gesprekspartners
                  dat de onderzochte aanpassingen zouden leiden tot een hogere werkdruk en minder werkplezier
                  voor de pedagogisch professionals. Dit doet afbreuk aan de aantrekkelijkheid van het
                  vak en leidt mogelijk tot meer uitstroom en minder instroom van pedagogisch professionals.
                  Deze optie kan daarmee juist een averechts effect hebben op het personeelstekort.
                  Deze gevolgen vindt het kabinet onwenselijk en wegen zwaarder dan de mogelijke voordelen.
                  Om deze reden kiest het kabinet ervoor om de onderzochte aanpassingen in de kwaliteitseisen
                  niet door te voeren. Zoals reeds aangekondigd zet het kabinet wel in op het verminderen
                  van de regeldruk in de kinderopvang.26 Naar verwachting wordt uw Kamer hier tegen het einde van het jaar verder over geïnformeerd.
               
5. Tot slot
               
Met het nieuwe financieringsstelsel kiezen we voor zekerheid en eenvoud. We maken
                  een einde aan de fundamentele onzekerheid van de kinderopvangtoeslag. Zo zetten we
                  voor het eerst een fundamentele stap in de hervorming van het toeslagenstelsel. Eind
                  oktober hopen wij het wetsvoorstel te publiceren voor internetconsulatie. Naast de
                  belangrijke voordelen brengt de herziening ook risico’s voor de toegankelijkheid en
                  de doelmatigheid met zich mee. Om de risico’s te beperken worden nu al maatregelen
                  genomen en worden andere maatregelen uitgewerkt of verder onderzocht. Daarbij heeft
                  het kabinet oog voor de risico’s en worden de effecten op de doelmatigheid en/of toegankelijkheid
                  gemonitord.
               
Er wordt steeds gezocht naar een invulling van de verschillende maatregelen die passen
                  bij het ondernemende karakter van de sector en de administratieve lasten zoveel mogelijk
                  beperken. Alles afwegend ligt er een evenwichtig pakket om het nieuwe stelsel in 2029
                  in te voeren.
               
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
De Staatssecretaris van Financiën, S.T.P.H. Palmen
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 S.T.P.H. Palmen, staatssecretaris van Financiën
